direct naar inhoud van 2.3 Provinciaal beleid
Plan: Grijsen Brinkheurne
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1004BGGRIJSSEN-OW01

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Streekplan Gelderland

Het Streekplan Gelderland geeft de kaders voor het ruimtelijke beleid in de provincie Gelderland op hoofdlijnen weer. Het plan geeft - binnen de kaders van het rijksbeleid - op regionale schaal aan met welke waarden en ontwikkelingen bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Eén van de ruimtelijke kwaliteiten van provinciaal van belang is de natuur. Om zorgvuldige ruimtelijke afwegingen te kunnen maken, is het belangrijk om te weten wat de te beschermen wezenlijke kenmerken en waarden van een bepaalde gebied zijn. Om die reden is de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur" opgesteld.

2.3.2 Streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur"

Het doel van deze streekplanuitwerking is de ruimtelijke regeling van behoud en ontwikkeling van de door de provincie gewenste natuurkwaliteit in de EHS.

Op de kaart 'Kernkwaliteiten waardevolle landschappen' is het plangebied aangeven als deelgebied 1 'open escomplexen'. De kernkwaliteiten hiervan zijn:

  • kleinschalig landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken en boerderijen. Oostelijk kleinschaliger dan westelijk;
  • rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • fraaie, open essen en bijzondere broekgebieden.

Bij de beantwoording van de vraag of door voorgenomen activiteiten in Waardevolle landschappen de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt, spelen niet alleen de aard, omvang en locatie van de activiteit een rol, maar ook de vorm die het krijgt, zoals plaatsing en vormgeving van gebouwen en aanleg van groenstructuren. Daarom dienen gemeenten in hun ruimtelijke plannen een expliciete verantwoording op te nemen van het omgaan met kernkwaliteiten. Het gaat hierbij om locatieafwegingen en ook om keuzen over inrichting van het plangebied: hoe zijn deze tot stand gekomen in relatie tot de kernkwaliteiten? Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe het ontwerp tot stand is gekomen in relatie tot de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en karakter en omvang van de activiteit.

Bij het omgaan met landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten in Waardevolle landschappen zijn er drie verschillende situaties met bijbehorende hoofdafwegingen voor de beoordeling van ruimtelijke initiatieven en bepalingen over wat de provincie van gemeenten vraagt. Deze zijn in de tabel samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1004BGGRIJSSEN-OW01_0003.jpg"

Waardevol landschap - samenvallend met EHS
In deze gebieden is sprake van een stapeling van landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten. Bij de uitvoering van het natuurbeleid spelen landschap en cultuurhistorie een identiteitsbevorderende rol, en vice versa zullen ingrepen die vanuit landschap en cultuurhistorie zijn gemotiveerd, wanneer mogelijk bijdragen aan het bereiken van ecologische doelen.

Hier geldt het ‘nee, tenzij’-regime vanwege de samenloop met de EHS. Dat wil zeggen dat aantasting van de kernkwaliteiten niet mogelijk is tenzij er een groot maatschappelijk belang aan de orde is en er geen alternatieven elders zijn. Is er sprake van een groot maatschappelijk belang en ontbreken alternatieven elders, dan kan de activiteit plaatsvinden op voorwaarde van compensatie van de landschapskwaliteiten buiten het deel van het Waardevol landschap dat samenvalt met de EHS. Op niveau van het Waardevol landschap dient er daarbij sprake te zijn van behoud of versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

De samenhang tussen ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten is in deze gebieden groot. Gezien de stapeling van hoge kwaliteiten vragen GS van gemeenten een beeldkwaliteitsplan of een beeldkwaliteitsparagraaf in het ruimtelijke plan bij aanzienlijke uitbreiding van bebouwing of infrastructuur in het huidige buitengebied, doorwerkend in de planregels.

Ecologische Hoofdstructuur
De Boven Slinge maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. Binnen de EHS geldt de "nee, tenzij"-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. De wezenlijke kenmerken en waarden van de verschillende EHS-gebieden worden nog via een streekplanuitwerking verder uitgewerkt.

Ecologische Hoofdstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1004BGGRIJSSEN-OW01_0004.png"

Het gebied ten oosten van het plangebied is aangegeven als "EHS kerngebied", het terrein aan de westzijde van het plangebied is aangewezen als "EHS-verwevingsgebied". Het "EHS-kerngebied" bestaat uit bestaande natuurgebieden of natuurontwikkelingsgebieden die nu nog bijvoorbeeld in agrarisch gebruik zijn. "EHS-verwevingsgebieden" zijn bijvoorbeeld landbouwgebieden met natuurwaarden. In deze gebieden is de natuur de belangrijkste functie. Extensieve recreatievormen kunnen verweven zijn met de natuurwaarden en bijdragen aan de duurzame instandhouding.

HEN-water
De Boven Slinge is daarnaast aangewezen als een HEN-water (water van het hoogste ecologische niveau). Deze beken maken ook onderdeel uit van de EHS. De wateren zijn vooral afhankelijk van de waterkwaliteit en de morfologie van de oevers. Voor wat betreft de significante aantasting in het 'nee tenzij'-beleid geldt voor natte delen van de EHS en voor de HEN-wateren dat ruimtelijke ingrepen/ontwikkelingen niet mogen leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur of (bij wateren) tot verslechtering van de waterkwaliteit en aantasting van de morfologie van de beken en waterlopen.

Om de HEN-wateren te beschermen tegen milieubelasting als gevolg van het grondgebruik heeft de provincie in het streekplan beschermingszones aangewezen. Voor een dergelijke beschermingszone wordt uitgegaan van een 15 meter brede zone aan weerszijden van de insteek van het HEN-water zelf en 10 meter aan weerszijden van de insteek van de toestromende A-watergangen. In een beschermingszone wordt het gebruik van mest en bestrijdingsmiddelen geweerd. Gemeenten dienen in bestemmingsplannen de teelten waarbij dergelijke middelen gebruikt worden, te voorkomen.