direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dienstencentrum Gaxel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Winterswijk en Stadt Vreden hebben samen de ambitie om op de Rijksgrens aan de Vredenseweg/Winterswijkerstrasse een Euregionaal, grensoverschrijdend, duurzaam dienstencentrum te realiseren. Het doel is grensoverschrijdend ondernemerschap en arbeid te faciliteren. Centraal staat dan ook de realisatie van een dienstencentrum dat het werken en zaken doen aan beide zijden van de grens bevordert en faciliteert. De meerwaarde van een dergelijk centrum is:

  • 1. De stimulering van grensoverschrijdende arbeidsmogelijkheden;
  • 2. Een bijdrage leveren aan de grensoverschrijdende economische ontwikkeling;
  • 3. De mogelijkheid tot aaneenschakeling van netwerken in beide landen.


Daarbij wordt ingezet op zowel bestaande bedrijvigheid als nieuwe ondernemingen. Dienstencentrum Gaxel moet dienen als ontmoetings- en informatiepunt bij het overbruggen van verschillen in cultuur, taal en de institutionele omgeving. Insteek is dat het dienstencentrum naast de bedrijven die er zich gaan vestigen, het ook een toevoeging gaat worden voor bedrijven op het gebied van grensoverschrijdende activiteiten die op bedrijventerreinen elders in de regio zijn gevestigd.


Uniek in het concept is dat bedrijven in het dienstencentrum een Nederlandse en een Duitse voordeur hebben. Zo kunnen zij doelgericht gebruik maken van de voordelen die de bestaande verschillen tussen beide landen op bijvoorbeeld het vlak van arbeidsrecht, belastingrecht en sociale wetgeving met zich meebrengen. Het gebouw heeft bovenal een ontgrenzende, symbolische functie en is een uithangbord voor de grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland en tussen beide gemeenten in het bijzonder.

"Vanuit de historie worden oude waardes van 'de grens' continue vervangen door nieuwe waardes en het dienstencentrum biedt een kans om de grens een nieuwe betekenislaag te geven. Het gebouw kan een rol spelen in het wegnemen van de grens als barrière tussen twee landen, het kan de grens duiden en tegelijk verbinden."  


Het plan voorziet in een gebouw van totaal 1.800 m2 BVO waarvan de helft in Duitsland en de helft in Nederland wordt gebouwd (meerlaags). Het grensoverschrijdende karakter van het plan brengt met zich mee dat twee rechtstelsels (publiek en privaat) met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht. Ten aanzien van de ruimtelijke ordening is voor het Nederlandse deel een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" noodzakelijk. De herziening voorziet in een wijziging van de agrarische bestemming naar een bestemming dienstverlening en wordt een (helft van een) gebouw met een bedrijfsvloeroppervlak van 900 m2 mogelijk. Voorliggende toelichting van het bestemmingsplan voorziet in de ruimtelijke onderbouwing.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Vredenseweg (N820) langs de grens met Duitsland in de gemeente Winterswijk. Het perceel ligt op circa 750 m ten zuiden van het bedrijventerrein Gaxel (120 ha) en op circa 5 km ten noordoosten van de kern Winterswijk. Het Nederlandse deel is kadastraal bekend gemeente Winterswijk sectie B nummer 5874. Op bijgevoegde afbeelding is de ligging van het plangebied globaal weergegeven. De paarse lijn op de afbeelding betreft de rijksgrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmaps.org)

Op de volgende afbeelding is het plangebied bij benadering weergegeven. Het Duitse deel is rood gearceerd en geen onderdeel van voorliggend bestemmingsplan. Het plangebied is circa 0,7 ha groot, het totale gebied (met inbegrip van het Duitse deel) is circa 2,1 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01_0002.jpg"

Plangebied bij benadering (bron: googlemaps)

1.3 Gezamenlijke ontwikkeling

Nederland en Duitsland kennen verschillende planologische regimes om tot een planologisch kader voor een gebouw te komen. In Duitsland is het dienstencentrum onderdeel van een uitbreiding van het industrieterrein Gaxel. De regio (bezirk) Münster heeft hiertoe een wijziging van het 'Regionalplan' in voorbereiding. Zie paragraaf 3.1.1. Op gemeenteniveau heeft de gemeente Vreden een procedure in voorbereiding om het 'Flächenutzungsplan' aan te passen, hierin zijn functies aan gronden toegewezen. Vervolgens kan op basis van een procedure 'bebauungsplan' het bouwen en gebruiken van gronden mogelijk worden gemaakt. In Nederland voorziet het bestemmingsplan in het planologisch kader. Voorwaarde in deze ontwikkeling is dat het bestemmingsplan en het bebauungsplan naadloos op elkaar aansluiten door de procedures zo goed mogelijk parallel uit te voeren.

Beoogd is een privaatrechtelijke samenwerkingsvorm tussen beide gemeenten en aanbesteding van het project wordt noodzakelijk geacht. Het project moet leiden tot een bidboek op grond van waarvan private partijen, of een combinatie van partijen, een concrete aanbieding voor de daadwerkelijke realisatie van het dienstencentrum te doen.

Door middel van aanbesteding worden algemene kwaliteitseisen aan de voorkant gesteld. Een beeldkwaliteitsplan wordt niet opgesteld, enerzijds omdat dit leidt tot verschillen tussen Duitsland en Nederland (Duitsland kent geen welstand) en anderzijds omdat vanuit de aanbesteding een competitief karakter uitgaat. Aanbiedingen worden beoordeeld op ruimtelijke kwaliteit, ambitie en duurzaamheid. Op deze wijze kunnen beide gemeenten gezamenlijk sturing geven aan het proces en is een hoge kwaliteit en respectvolle inpassing in het gebied verzekerd.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel en de planopzet beschreven. In hoofdstuk 3 en 4 wordt het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

Winterswijk is aangewezen als Nationaal Landschap, een gebied met een bijzondere combinatie van natuur, landschap, boerderijen, landbouwgronden en landgoederen. De omgeving van het plangebied is te typeren als heide- en veenontginningslandschap. Karakteristiek voor dit landschap dat na de ontginning van woeste gronden ontstond is:

  • de rechtlijnige structuur van ontsluiting en kavelindeling;
  • de grootschaligheid. Veel bomen staan er niet. Uitbreiding van de oppervlakte bos en de aanleg van houtwallen of brede singels gebeurde hier nauwelijks. Op perceelgrenzen werd wel nogal eens een smalle dennen-, beuken- of eikensingel gehandhaafd, maar tegenwoordig is het merendeel van deze singels niet meer aan te treffen;
  • het bodemgebruik dat overwegend uit grasland en bos (hoofdzakelijk naaldbos) bestaat. De bossen zijn vooral ten behoeve van de mijnhoutproductie aangelegd.

De enige afwisseling in dit open en enigszins eentonige landschap werd gevormd door de met opslag van berken, eiken en wilgen, maar ook met braam- en bremstruwelen en ruigtekruiden getooide overhoekjes, perceelgrenzen en wegbermen. In de laatste decennia zijn veel van deze struwelen en ruigten verdwenen. Door natuurontwikkeling zijn de laatste 20 jaar nieuwe heidevelden ontstaan en bestaande uitgebreid. De openheid van dit landschapstype is hier en daar minder geworden door de aanplant van bomen langs wegen.

Meer specifiek geldt voor het plangebied dat sprake is van een overgang tussen twee landschapstypen. Het plangebied ligt binnen het dekzandlandschap: dekzandwelvingen met hydropodzolgronden. Het maaiveld bevindt zich op 35 tot 40 m boven NAP. Dominerend is een jong ontgonnen gebied op de oude heide. Ten westen ligt een groot open gebied, met veel grote kavels en rechte lijnen. Meer naar het oosten ontstaat een kleinschaliger, ouder landschap. De weg met de laanbeplanting is al aanwezig op de topografie kaarten van 1850. In het plangebied is een belangrijke aarden wal op de rijksgrens aanwezig.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De gronden in de omgeving hebben overwegend een agrarische functie. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere functies aanwezig. Ten zuiden van het plangebied ligt een verblijfsrecreatieterrein en aan de overzijde van de Vredenseweg een aantal woningen. Ten oosten van het plangebied ligt (op Duits grondgebied) een bos. De Vredenseweg gaat in Duitsland verder als Winterswijker straße.

In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik als grasland en wordt het omzoomd door een houtwal. Het perceel is ontsloten via de Vredenseweg. Dit is een provinciale weg, gecategoriseerd als een erftoegangsweg met een maximum toegestane snelheid van 60 km/uur. Vanaf Duitsland is een snelheid van 70 km/uur toegestaan. Op bijgevoegde foto's is het aanzicht op het plangebied vanaf de Vredenseweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01_0003.jpg"

Aanzicht plangebied vanaf de Vredenseweg (bron: gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01_0004.jpg"

Vredenseweg richting Winterswijk (bron: gemeente Winterswijk)

2.3 Planopzet

Het doel is het realiseren van een dienstencentrum dat letterlijk de grenzen overschrijdt en dat het werken en zaken doen aan beide zijden van de grens bevordert en faciliteert. Een katalysator en inspirator voor zowel de bestaande bedrijvigheid en het bestaande bedrijfsleven, als voor nieuwe ondernemingen en bedrijven. Het centrum helpt als ontmoetings- en informatiepunt bij het overbruggen van verschillen in cultuur, taal en institutionele omgeving. Het gebouw en het terrein als geheel is daarmee een springplank naar het buurland. De locatie op de grens levert voor haar gebruikers een meerwaarde op het vlak van ontmoeting, netwerk en imago.

Doelgroep

Het dienstencentrum richt zich primair op de vestiging van ondernemers. Uit onderzoek (Ladder Dienstencentrum Gaxel, zie paragraaf 3.1.3) komt naar voren dat het plan voorziet in een actuele behoefte. De verwachting is dat 25 tot 45 bedrijven zich vestigen in het dienstencentrum. Het gaat dan om 4 tot 8 uitzendbureaus en 15 tot 25 bedrijven van diverse aard die nu al grensoverschrijdend ondernemen. Belangrijk voordeel voor hen zijn de mogelijke juridische en financiële voordelen. Daarnaast is de verwachting dat 6 tot 12 zakelijke dienstverleners zich vestigen die diensten leveren aan de in het gebouw aanwezige ondernemers.

Programma

Beide gemeenten hebben een globaal programma opgesteld voor het gebouw om de vraag helder te krijgen en deze vraag ook te kunnen toetsen door middel van voorstudies ten behoeve van de bepaling voor ruimtebehoefte in het gebouw en op de locatie en het maken van een eerste exploitatieopzet. De uitgangspunten zijn:

  • 1. Het gebouw dient op de grens te staan (de grens loopt door het gebouw);
  • 2. Het gebouw dient flexibel indeelbaar te zijn en kent (kantoor)eenheden van circa 25 m2 tot 250 m2;
  • 3. Het gebouw bestaat uit 2 of 3 lagen, van totaal 1.800 m2 BVO.
  • 4. Het gebouw dient duurzaam te worden gebouwd met een accent op duurzame energie;
  • 5. Het gebouw dient markant zijn, in principe goed zichtbaar vanaf de weg;
  • 6. Een heldere afweging is vereist ten aanzien van gemeenschappelijke en te combineren faciliteiten en functies;
  • 7. Exploitatie van het gebouw gebeurt op basis van een eigen beheersorganisatie;
  • 8. Het gebouw dient goed ingepast te zijn in het landschap (een relatie met de omgeving aan te gaan);
  • 9. Voldoende parkeergelegenheid hebben op eigen terrein.

Richtlijnen voor ontwikkeling

Voor deze locatie zijn meerdere strategieën mogelijk. Om tot een verantwoorde invulling van het plangebied te komen is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de (on)mogelijkheden van bebouwing in relatie tot het landschap en cultuurhistorie. Het resultaat is vastgelegd in een 'Advies voor ruimtelijk kader bebouwing en landschap: "Grensloos bouwen"' van architect Vincenth Schreurs (Bijlage 1). Het rapport is onderdeel van de toelichting van het bestemmingsplan en biedt een visie op de inpassing van het gebouw op deze locatie en haar uiterlijke verschijningsvorm. Het dient daarmee als ruimtelijk kader in de aanbesteding (zie paragraaf 1.3), op basis waarvan de gemeenten de ontwikkeling willen uitvoeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01_0005.jpg"

Onderzoek naar benadering van het gebouw en verhouding gebouw en landschap (bron: Architectenbureau Vincenth Schreurs)

Inrichtingsplan

Het rapport 'Advies voor ruimtelijk kader bebouwing en landschap: "Grensloos bouwen"' richt zich op gebouw en landschap. Bijlage 2 bevat het inrichtingsvoorstel dat het resultaat is van de in het rapport opgenomen studie.

Aan het begin van de vorige eeuw was het plangebied aan weerszijden bedekt met heide en heidepaden. Voor de cultuurhistorische waarde is het van belang dat deze eenvoud van het gebied behouden blijft. De eenvoud blijft behouden door niet overbodig veel groenvoorzieningen aan te leggen. De grens hoeft niet met meer nadruk in het gebied te worden 'aangebracht'. De oorspronkelijke houtwal behoudt grotendeels zijn functie als grens.

Om de uitstraling van een fysieke grens ter plaatse van het plangebied te behouden wordt een gezamenlijke entree op de grensovergang gerealiseerd in de vorm van een centraal plein. Op het plein kan de grens op natuurlijke wijze worden aangeduid door een monumentale boom of kunstwerk te plaatsen op de grens. Het verkeer rijdt over dit plein naar beide landen of slaat af naar het dienstencentrum. Het plein functioneert hierdoor als grensgebied, maar vormt ook een samenvoeging van twee landen.

Door de wegenstructuur in het plangebied te beperken en het parkeren te clusteren ontstaat er ruimte voor een kwalitatief hoogwaardige aanleg van water en groen. De huidige waterberging wordt gewijzigd in een meanderende beek met licht hellende taluds die overgaan in het landschap. De bestaande houtwal wordt grotendeels gerespecteerd en behouden. In het gebied komen weinig paden en buitenterrassen worden opgenomen in het bouwvolume. Het gebouw is plat (zonder kap), transparant en alzijdig en mag enigzins verhoogd in het landschap liggen.

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld op 27 januari 2011) de bestemmingen 'Agrarisch - Cultuurlandschap', 'Water en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Tevens is het gebied aangeduid met 'Waardevol landschap' en 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Op bijgevoegde uitsnede van geldend bestemmingsplan is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01_0006.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan, plangebied rood omlijnt (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden met de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. De strook met de bestemming 'Water' in het zuiden en westen van het plangebied is bestemd voor water. Ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, de gronden mede bestemt voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

Voorgestane ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan, uitvoering kan op basis van een partiële herziening van het bestemmingsplan. Gelet op de aanduiding waardevol landschap dient een ruimtelijk plan tenminste geen aantasting van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap tot gevolg te hebben en moet het leiden tot behoud of versterking van die bijzondere kwaliteiten. De archeologische dubbelbestemmingen zijn mede bestemd ten behoeve van het waarborgen van eventuele archeologische waarden in de grond.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 (Inter)nationaal beleid

3.1.1 Regionalplan Münsterland

De bezirksregierung Münster (bestuurlijke regio) heeft op 25 juni 2018 een wijziging van het Regionalplan in procedure gebracht. De wijziging ziet op een verandering van het gebied dat is aangewezen voor industrieel gebruik in de gemeente Vreden (industrieterrein Gaxel). Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het Regionalplan weergegeven. Het plan voorziet in een uitbreiding van het industrieterrein met circa 21 ha. in zuidoostelijke richting [Gebietskategorien Bereiche für gewerbliche und industrielle Nutzungen (GIB)]. Aan de westelijke zijde wordt een strook aan het industrieterrein onttrokken ten behoeve van open ruimte en agrarisch gebied [Allg. Freiraum- und Agrarbereichen (AFAB)].

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01_0007.jpg"

Uitsnede Regionalplan Münsterland (ontwerp)

In de zuidoostelijke punt van de uitbreiding bevindt zich het perceel voor het dienstencentrum. Voorgestane wijziging van het Regionalplan is daarmee de planologische grondslag voor de realisatie van het dienstencentrum in Duitsland.

Ontsluiting industrieterrein Gaxel

De gemeenteraad van Vreden heeft op 13 februari 2018 besloten een haalbaarheidsstudie uit te voeren naar een nieuwe ontsluiting van het industrieterrein Gaxel. De huidige ontsluiting via de Winterswijkerstraße en de ringweg naar de B70 is ongunstig voor de doorstroming van het verkeer. Daarnaast onderkent de Duitse overheid dat de afwikkeling van het vrachtverkeer via Winterswijk (Vredenseweg) niet mogelijk is. De verwachting is dat een directe aansluiting op de B70 tot een aanzienlijke verlichting van de verkeersdruk op de ringweg om de kern Vreden zal leiden. Op onderstaande afbeelding staan de twee varianten uit het haalbaarheidsonderzoek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01_0008.jpg"

Uitsnede Machbarkeitsstudie anbindung Gaxel

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli 2017 alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen''.

3.1.3 Toetsing aan het (inter)nationaal beleid

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct nationaal belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Op basis van de wet en jurisprudentie is wel sprake van een stedelijke ontwikkeling en dient in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking nut en noodzaak van het dienstencentrum inzichtelijk te worden gemaakt. Voor de realisatie van het dienstencentrum is een ladder-onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is weergegeven in Bijlage 3. Op advies en in opdracht van de provincie is een nader onderzoek naar de nut en noodzaak van grensoverschrijdende bedrijfsgebouwen en terreinen uitgevoerd. Dit rapport is bijgevoegd in Bijlage 4 en bevestigd de uitkomsten van het ladder-onderzoek. Daarnaast zijn in het nader onderzoek aanbevelingen gedaan met betrekking tot de organisatie van het dienstencentrum (en deze vallen buitende reikwijdte van het bestemmingsplan).

Behoefte

De doelgroep van het dienstencentrum betreft bedrijven die grensoverschrijdend willen ondernemen of bedrijven die nut ondervinden door te zijn gevestigd nabij bedrijven die grensoverschrijdende activiteiten ondernemen. Deze tweede groep betreffen financiële, juridische en zakelijke dienstverleners die grensoverschrijdende ondernemers voorzien van advies. Bedrijven die geen nut ondervinden van het gevestigd zijn op de grens kunnen zich vestigen in bestaande kantoren in de regio.

Op basis van een inventarisatie hebben ruim 25 bedrijven interesse getoond in het dienstencentrum. Daarvan hebben 16 bedrijven aangegeven zich te gaan vestigen in het dienstencentrum. In beginsel is sprake van een lokale behoefte (de doelgroep bestaat voornamelijk uit eindgebruikers uit beide gemeenten), maar er is ook interesse uit de regio Oost Achterhoek en Kreis Borken. Op basis van de geïnteresseerde partijen en het ladderonderzoek is een verwachting geschetst voor de mogelijke behoefte van het dienstencentrum. Daarbij wordt rekening gehouden dat naast de huidige geïnteresseerde bedrijven, de interesse voor het dienstencentrum gaat toenemen als het plan concreter wordt en het centrum daadwerkelijk gerealiseerd is. Wanneer het plan concreter is, wordt het bekender onder de bedrijven in de regio Oost-Achterhoek en Kreis Borken, waardoor het aantal potentiële partijen verder toeneemt. Verwacht wordt dat in de eerste instantie 25 tot 40 bedrijven zich zullen vestigen in het dienstencentrum. Met een ruimtebehoefte per bedrijf van minimaal 25-50 m² vvo per bedrijf (een ruime werkkamer) is een groot deel van beschikbare meters in het centrum flexibel in te vullen.

In de Duitse steden Gronau en Kleve zijn reeds grensinfopunten gevestigd. Winterswijk maakt onderdeel uit van het werkgebied van het grensinfopunt in Gronau. Deze grensinfopunten bedienen in een breder verband zowel inwoners als ondernemers in de Euregio van advies op grensoverschrijdende zaken. Het dienstencentrum van onderhavig plan betreft een gebouw op de fysieke grens tussen Duitsland en Nederland dat zich voornamelijk richt op de vestiging van grensoverschrijdende op ondernemers. Door het aanbod van fysieke ruimte in een gebouw met een unieke ligging en bijkomende voordelen, onderscheidt het centrum zich van de grensinfopunten in Gronau en Kleve. Het dienstencentrum leidt ten minste tot een versterking van de samenwerking tussen de gemeenten Vreden en Winterswijk, maar richt zich op een regionaal schaalniveau en wil daarmee een vliegwiel voor een stevige grensoverschrijdende samenwerking op diverse terreinen zijn.

Stedelijk gebied

De ladder ziet er op dat potentiële stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Dit is het principe van "inbreiding voor uitbreiding", waarbij in dit geval herbestemming of transformatie van bestaand aanbod relevant is. Onderhavig plangebied betreft buiten bestaand stedelijk gebied, waardoor moet worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het concept van onderhavig plan dient als basis voor de ruimtelijke relevante randvoorwaarden. Dit concept is als volgt samengevat:

  • doel is het werken en zaken doen aan beide zijden van de grens bevorderen en faciliteren;
  • doordat bedrijven zich kunnen vestigen op de grens (en daarmee de mogelijkheid tot het aannemen van zowel een Nederlandse en Duitse rechtsvorm) kunnen deze bedrijven profiteren van fiscale en juridische voordelen van beide landen, net als de mogelijkheid tot het ontvangen van subsidies door de overheden in beide landen;
  • bovendien kan er door een vestiging gebruik worden gemaakt van een dubbel postadres en netwerk. Zo kan eenvoudig worden gecommuniceerd in en naar beide landen (met afgeleide financiële voordelen);
  • daarnaast moet het centrum dienen als ontmoetings- en informatiepunt voor ondernemers en inwoners bij het overbruggen van verschillen in cultuur, taal en de institutionele omgeving.

Op basis van het concept betreft het plan de volgende ruimtelijke relevante randvoorwaarden:

  • 1. fysiek op de grens van Nederland en Duitsland (voor juridische/financiële voordelen);
  • 2. goed bereikbaar vanuit zowel Nederland als Duitsland per weg en openbaar vervoer;
  • 3. centraal in het hart van de Duits-Nederlandse regio;
  • 4. fysieke mogelijkheden voor realisatie dienstencentrum.

In het ladder-onderzoek zijn op basis van bovenstaande randvoorwaarden 4 mogelijke alternatieve locaties voor het dienstencentrum onderzocht. Het onderzoek naar deze locaties is weergegeven in paragraaf 3.7 van Bijlage 3. De conclusie van het onderzoek is dat de locatie Dinxperlo/Suderwick het enige mogelijke alternatief is, omdat deze locatie als enige zowel voldoet aan bestaand stedelijk gebied, op de Nederlands-Duitse grens is gelegen en het fysieke mogelijkheden heeft. Doordat dit alternatief minder goed scoort op het criterium 'centraal in het hart van de regio' is onderhavig plangebied de meest logische. Daarnaast is er op dit moment geen initiatief voor het oprichten van een dienstencentrum in Dinxperlo/Suderwick en hebben de gemeente Winterswijk en Vreden al een lange historie van samenwerken. Ook speelt de aanwezigheid van het bedrijventerrein Gaxel (2 km afstand van het plangebied) een rol. Dit bedrijventerrein zorgt voor veel bedrijvigheid en werkgelegenheid waar het dienstencentrum van kan profiteren.

Bovendien is het van belang dat in Duitsland de ontwikkeling van het dienstencentrum niet op zichzelf staat. Het plangebied is onderdeel van een uitbreiding van het industriegebied Gaxel, waarmee de ontwikkeling van het dienstencentrum aansluiting vindt op het stedelijk gebied van de gemeente Vreden.

Leegstand

In het kader van de ladder is onderzocht of het realiseren van het dienstencentrum niet tot onaanvaardbare leegstand elders leidt. Doordat het dienstencentrum op de nationale grens is gelegen, betreft het plangebied een unieke locatie. Het centrum gaat daardoor niet één-op-één in hetzelfde aanbod voorzien als kantoren elders in de regio. Het is mogelijk dat bedrijven die momenteel in bestaande kantoren zijn gevestigd, verhuizen naar het dienstencentrum, omdat deze bedrijven grensoverschrijdend ondernemen. Daarnaast wordt verwacht dat grotere bedrijven die grensoverschrijdend ondernemen een nevenvestiging gaan openen in plaats van verhuizen en dus tevens op de huidige kantoorlocatie blijven.

De regio Oost-Achterhoek heeft een kantoorvoorraad van 156.700 m² (vastgoeddata juni 2016). Het leegstaande aanbod betreft circa 29.000 m² en is verspreid over de regio. Het dienstencentrum betreft het toevoegen van 900 m² bvo aan Nederlandse zijde. Vergeleken met de totale kantorenvoorraad in de regio, is dit een zeer beperkte toename. Gezien de verwachting dat een deel van de bedrijven dat zich gaat vestigen in het dienstencentrum niet gaat verplaatsen maar juist een nevenvestiging opent, betekent dat het verdringingseffect op het aanbod in Oost-Achterhoek nog wat beperkter zal zijn. Tevens zal het centrum kleine bedrijven aantrekken die momenteel verspreid over de regio zijn gevestigd. Hierdoor wordt het niet realistisch geacht dat er grote concentraties van leegstand gaan ontstaan als gevolg van onderhavig plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd in januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.


Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in de provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's (Regionaal Programma Bedrijventerreinen) en in samenwerking met partners.

Het is van belang dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) passen in of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast is het belangrijk dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de
(gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.

Regio Achterhoek

Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht. De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Een belangrijk uitgangspunt om te komen tot een duurzame en innovatieve economie is grensoverschrijdend ondernemen, grensoverschrijdende arbeid en grensoverschrijdende samenwerkingen. De provincie wil daarbij:

  • 1. Grensoverschrijdende samenwerkingen en grensoverschrijdend onderwijs stimuleren, daar zijn ook subsidiemogelijkheden voor.
  • 2. Samen met Overijssel wil Gelderland de samenwerking met Duitsland nader gestalte geven. Er is een actieplan over het verstevigen van de relatie met Nordrhein-Westfalen.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners worden in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

Kernkwaliteiten natuur en landschap

Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. Meer specifiek geldt voor het plangebied dat het onderdeel is van het deelgebied Ratum. De voor dit gebied vastgelegde kernkwaliteiten voor natuur en landschap zijn:

  • Overwegend kleinschalig kampenlandschap op het Oost-Nederlands Plateau, vrij grootschalige, deels beboste vochtige heideontginningen langs de Duitse grens en op het Vosseveld;
  • onderdeel van Nationaal Landschap Winterswijk;
  • De e.v.z. Groenlose Slinge verbindt de beekdalen met de IJssel; modellen: kamsalamander en winde;
  • Parel Ratumsche beek - Willinkbeek: beken met beekbegeleidende bossen met hoge natuurwaarden; de beken zelf behoren tot de plateaubeken en hebben zeer hoge morfologische en aquatisch-ecologische waarde; van hoog naar laag komt langs de beek droog wintereiken-beukenbos, gewoon eiken-haagbeukenbos en vogelkers-essenbos voor; voorjaarsflora met slanke sleutelbloem en bosanemoon;
  • leefgebied das;
  • leefgebied steenuil;
  • leefgebied kamsalamander;
  • lange gordel van essen langs de Willinkbeek;
  • intensieve groenblauwe en recreatieve dooradering;
  • bijzondere geologie aan de oppervlakte: verschillende tertiaire en pleistocene formaties;
  • cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de beken, oude ontginningen en kavelpatronen, hakhout, houtwallen, singels en boerderijen;
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir;
  • ecosysteemdiensten: recreatie, drinkwater;
  • alle door de Flora- en faunawet of Natuurbeschermingswet beschermde soorten en hun leefgebieden in dit deelgebied.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De Gelderse ladder legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid). De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De ladder is een hulpmiddel dat een bijdrage levert aan een goede ruimtelijke ordening. Het doorlopen van de ladder is een procesvereiste. Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

De ambitie van de Gelderse ladder bij grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied is expliciet aandacht schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Grootschalige ontwikkelingen zijn ontwikkelingen waarbij de nieuwe situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (milieuhinder, verkeersaantrekkende werking e.d.) dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied qua karakter verandert. Voorliggend plan voorziet in een grootschalige ontwikkeling in het buitengebied, een afweging op grond van de Gelderse ladder is aan de orde.

De locatiekeuze en daarmee vraag of de nieuwe situatie qua aard en schaal passend is, is aan de orde gekomen in de toetsing op de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.3). De centrale vraag in het kader van de Gelderse ladder is of de ontwikkeling zich geruisloos laat passen in het karakter van het betreffende buitengebied. Hier dient een goede match te ontstaan tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de gekozen locatie en het omliggende gebied.

De beleidslijn bij nieuwe initiatieven in het buitengebied is dat wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing. Bovenop deze basisinspanning dient voorliggende ontwikkeling samen te gaan met een toevoeging van extra ruimtelijke kwaliteit aan het gebied. De inhoud van deze kwaliteitsprestatie dient verder vorm te krijgen in overleg met de betrokken actoren. De benadering is gericht op het werken met de kernkwaliteiten voor natuur en landschap, de aanpak van rood in het buitengebied, investeringen in cultuur en erfgoed en duurzaamheid.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd op januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen, passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.

Ten aanzien van kantoren is in artikel 2.3.1.1 van de verordening bepaald dat in bestemmingsplannen geen nieuwe zelfstandige kantoorvestigingen op bedrijventerreinen worden mogelijk gemaakt. In afwijking hiervan kunnen zelfstandige kantoren in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt indien de betreffende kantoorvestiging goed ontsloten is door een hoogwaardige OV-verbinding.

Ten aanzien van het Nationaal landschap is in de verordening in artikel 2.7.4.2 bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. In afwijking hiervan zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk als er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de aanwezige kernkwaliteiten.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Winterwijk. Binnen deze gebieden zijn ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan, mits deze de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. Doordat in het ruimtelijk kader van onderhavig plan eisen met betrekking tot de cultuurhistorische- en landschappelijke waarde van het gebied zijn opgenomen, is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Hiermee worden de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap gewaarborgd. De eisen en mogelijke maatregelen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing van onderhavig plan zijn reeds toegelicht in paragraaf 2.3 en Bijlage 1.

Een belangrijk uitgangspunt van de omgevingsvisie is het komen tot een duurzame en innovatieve economie door middel van grensoverschrijdend ondernemen, grensoverschrijdende arbeid en grensoverschrijdende samenwerkingen. Doordat het dienstencentrum volledig is gericht op grensoverschrijdende ondernemers sluit onderhavig plan naadloos aan op dit uitgangspunt.

Gelderse ladder

Onderhavig plan betreft een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 3.1.3 is toegelicht dat het plan uitvoerbaar is met betrekking tot de ladder duurzame verstedelijking. Voor de realisatie van een zelfstandig kantoor geldt volgens de Gelderse ladder dat het gebouw ontsloten dient te worden door middel van een hoogwaardige OV-verbinding. Geconcludeerd is dat het dienstencentrum op de beoogde locatie goed bereikbaar is voor diverse vervoersmogelijkheden. In de huidige situatie rijdt er eenmaal per 2 uur een bus voorbij het plangebied, vanaf Winterswijk of Vreden. Ook met ZOOV, het vraagafhankelijk vervoer/Basismobiliteit, is de locatie te bereiken vanaf Winterswijk.

Dit is geen hoogwaardige openbaar vervoersverbinding in strikte zin. Het is echter goed mogelijk dat de aanleg van het dienstencentrum, met een geschatte vervoersgeneratie van circa 300 extra ritten per dag, een extra impuls geeft aan de frequentie van deze lijn. In de regio van het plangebied (Achterhoek, Kreis Borken en Euregio Gronau) zijn zowel de Nederlandse als de Duitse overheid met elkaar in overleg om de grensoverschrijdende mogelijkheden voor openbaar vervoer te bevorderen. De mogelijkheden voor grensoverschrijdend openbaar vervoer zijn ook opgenomen in de OV-visie van de provincie Gelderland en het Nahverkehrsplan van de Kreis Borken. De aanleg van het dienstencentrum,kan er toe bijdragen dat de lijn Vreden-Winterswijk in stand blijft en wordt uitgebreid, van belang hierbij is dat Vreden ook werkt aan een uitbreiding van het industrieterrein Gaxel tot aan de grens. Tenslotte kan een extra impuls gegeven worden door maatregelen van het dienstencentrum zelf om het woon-werk verkeer per OV te stimuleren.

Het voorgestane dienstencentrum is in overeenstemming met de grensoverschrijdende ambities en doelstellingen van de provincie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Coalitieakkoord 2018-2022

In het coalitieakkoord wordt onderkent dat de ligging in het Nationaal Landschap een unique sellingpoint is. Tegelijk zijn economie en ecologie onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat schept mogelijkheden en verplichtingen. Voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het buitengebied geldt het uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling'. Om de opgaven goed aan te pakken is samenwerking met burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties, regiogemeenten en Duitse buren over de grens cruciaal. In het kader van regionale en grensoverschrijdende samenwerking wil de gemeente haar ambities onder andere vorm geven door het realiseren van het dienstencentrum Gaxel samen met Stadt Vreden.

3.3.2 Visie Buitengebied

In de Visie Buitengebied 2005 worden algemene kaders geschetst voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het hoofddoel voor de visie buitengebied is 'behoud door ontwikkeling'. Dit wil zeggen het behoud van de bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten die het gebied herbergt en ruimte bieden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Diverse economische dragers maken het buitengebied van Winterswijk leefbaar en vitaal. Voor het landschap is een continue ontwikkeling van belang. Er wordt niet gestreefd naar herstel van een historisch landschap, maar naar het realiseren van een landschap van deze tijd, dat is geïnspireerd op het verleden. De Visie Buitengebied biedt ruimte voor nieuwe initiatieven. Voorliggend initiatief voorziet in een nieuwe werkfunctie in het buitengebied en daarmee dus een (potentiële) economische drager.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee-tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In paragraaf 2.1 is een gebiedsprofiel van het plangebied beschreven. In het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied Het Masterveld. Dit lijkt een extensief gebruikt gebied met een lage bebouwingsdichtheid. Landschappelijk is het een kleinschalig gebied met redelijk grote bospercelen en open velden. De visie voor dit gebied is gericht op het behoud van de rust en de beslotenheid. Landschappelijk is er geen behoefte aan het veranderen van de verhoudingen tussen open en dicht. De kwaliteit van de bossen neem toe door een grotere variatie aan soorten en leeftijden. Nieuwe beplantingselementen worden gerelateerd aan de bestaande bossen in de vorm van bosmantels. Het areaal natte heidevelden mag toenemen. Verder kunnen kleine heiderelicten worden vergroot of met elkaar worden verbonden door brede zomen, bermen en bosmantels, alle met een schrale vegetatie.

3.3.4 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

De geplande ontwikkeling op deze unieke plek, op de nationale grens, kan en moet daarom fungeren als vliegwiel voor een stevige grensoverschrijdende samenwerking op diverse terreinen. De houtwal op de grens is een oude landschappelijke markering van de grens. Deze is daardoor erg waardevol. Uitgangspunt bij het ontwikkelen van het dienstencentrum dient het behoud (of tenminste het grootste deel ervan) van de wal te zijn. Daarmee wordt ook duidelijk gemarkeerd dat het een grensoverschrijdend centrum is, waardoor dit ook iets kan toevoegen aan de uitstraling van het gebouw. Omdat het plangebied op een overgangsgebied van landen en landschapstypen ligt, zijn er kansen om de grensligging en het omringende landschap beleefbaar te maken. Niet alleen de houtwal, maar ook de rechtlijnigheid of juist het ontbreken daarvan draagt bij aan de beleving. Met inachtneming van de genoemde maatregelen sluit het plan aan op de gemeentelijke doelstellingen en ambities.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.

Planspecifiek

In 2015 is op het perceel verkennend bodemonderzoek verricht op basis van een eerder inrichtingsplan. Dat de inrichting van het plan is veranderd heeft geen effect op de bodemkwaliteit van het plan. Het onderzoek is uitgevoerd door Rouwmaat conform de NEN5740, inclusief bijbehorend vooronderzoek conform NEN5725. De ODA heeft het onderzoek met nummer MT.15300 en datum 17 september 2015 beoordeeld en vastgesteld dat het onderzoek aan de kwaliteitseisen voldoet. Met het onderzoek zijn tot licht verhoogde waarden in de grond vastgesteld. Deze voldoen aan de toekomstige functie (dienstencentrum). In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties vastgesteld en er was sprake van een matig verhoogd gehalte aan Koper. Waarschijnlijk betreft het hier een tijdelijk verhoogd gehalte van natuurlijke oorsprong. Een mogelijke bron ontbreekt op het perceel. Tevens is op basis van de "bodemkwaliteitskaart regio Achterhoek" en provinciale bodemgegevens (provinciaal georegister) geen aanleiding om de locatie als verdacht aan te merken. De ontwikkeling is geen gevoelige functie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Voor het bestemmingsplan is geen nader onderzoek vereist. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.1.2 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Om te bepalen of sprake is van bijdrage niet in betekenende mate is gebruik gemaakt van de nibm-tool van Infomil (zie onderstaande figuur). Aannemelijk in een worst-case benadering is een weekdaggemiddelde van 600 voertuigbewegingen van en naar het perceel, waarvan 5% zwaarder verkeer in de vorm van autobussen en dergelijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01_0009.jpg"

NIBM-tool (bron: infomill.nl)

Op basis van de bijgevoegde NIBM tool is geen nader onderzoek nodig. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Daarnaast blijkt uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer) dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Planspecifiek

Een dienstencentrum is geen geluidgevoelige functie in de zin van de Wgh. Ten aanzien van geluid ten opzichte van de omgeving anders dan geluid van weg- en railverkeer en industriezones, voorziet de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit). Daarnaast is in paragraaf 4.1.4 onder andere een afweging met betrekking tot het aspect geluid opgenomen. Het aspect geluid in het kader van de Wgh belemmert de uitvoering van dit plan niet.

4.1.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen milieugevoelige en milieubelastende functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 algemeen geaccepteerd als toetsingskader. Hierin worden richtafstanden gegeven voor de hinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie.

Plangebied

Voor het plangebied geldt een omgevingstype rustig buitengebied met een maximale milieucategorie 2. Dat betekent dat binnen een zone van 30 m, gemeten vanaf het bouwvlak, geen gevoelige functies mogen liggen. Op 30 m afstand ten westen van het plangebied staat een burgerwoning. De afstand van de woning voldoet aan de richtafstand vanuit de VNG.

Ten zuiden van het plangebied bevind zich een camping met keuken. Voor deze inrichting geldt volgens de VNG een richtafstand van 50 m. De betreffende keuken ligt op circa 100 m afstand van het plangebied. Het plangebied voldoet ruimschoots aan deze afstand.

Op basis van bovenstaande gegevens vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. De milieuzonering van omliggende agrarische bedrijven zijn nader toegelicht in paragraaf 4.1.5.

4.1.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.

  • Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.

Locatie geurgevoelig object:   Maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht):  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3  
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)

Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.

  • Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.

De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 50 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 25 meter.

Planspecifiek

Op circa 250 m afstand van het plangebied is een agrarisch bedrijf met vaste afstandsdieren gevestigd. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 50 m. Het plangebied voldoet ruimschoots aan deze afstand.

Op circa 850 m afstand van het plangebied zijn 2 intensieve veehouderijen met niet-vaste afstandsdieren gevestigd. Op bijgevoegde uitsnede van de Plan MER van de gemeente Winterswijk is weergegeven dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie 'zeer goed' is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1608BGDVLCGAXEL-OW01_0010.png"

Uitsnede Plan MER gemeente Winterswijk (bron: gemeente Winterswijk)

Tussen de veehouderijen en het plangebied zijn meerdere woningen gelegen, die bepalend zijn bij de mogelijke uitbreiding van de agrarische bedrijven. Onderhavig plan vormt dus geen belemmering bij eventuele uitbreidingen van de bedrijven.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.6 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft beoordeeld dat zowel op gebied van inrichtingen, transport en buisleidingen er geen objecten aanwezig zijn waarvoor een toetsing moet plaatsvinden of nader onderzoek nodig is in het kader van het groepsrisico. Uit het uitgevoerde onderzoek naar externe veiligheid is gebleken dat het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan betreft de bouw van een dienstencentrum op de grens tussen Nederland en Duitsland aan de Vredenseweg nabij Gaxel. Hieronder worden de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja

Ja

N.v.t.
Nee  
2

1

1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Ja
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee
Nee  
1

1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Ja  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de bebouwing wordt geloosd op het rioleringssysteem van Gaxel in de Duitse gemeente Vreden. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak aan beide zijden van de grens toe met ca. 3.200 m2.

Directe lozing van hemelwater op de watergang is niet toegestaan. Hemelwater wordt binnen het plangebied geborgen in een of meer bergingsvoorzieningen. Een regenbui van T=10+10% (40 mm) moet worden opgevangen en vertraagd worden afgevoerd. De totaal benodigde berging bedraagt 128 m3. In extreme situaties moet een bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt. Daar waar mogelijk wordt hemelwater via een bodempassage rechtstreeks in de bodem geïnfiltreerd.

Als vanuit de berging lozing op oppervlaktewater plaatsvindt, moet een knijpconstructie worden toegepast zodat de afvoer teruggebracht wordt tot de landelijke afvoernorm van 1 l/s/ha. De invloed van een lozing op de watergang is daardoor zeer beperkt.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. Door toepassing van een infiltratie (bodempassage) of bezinking (retentievijver) is de negatieve invloed op de waterkwaliteit nihil.

Inrichting en beheer

De bestaande watergang langs de Vredenseweg, die in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel is, wordt verlegd voor een meer natuurlijke inrichting. Door de gemeenten Winterswijk en Vreden, de Kreis Borken en het waterschap Rijn & IJssel is een plan gemaakt waarbij het beektracé meandert en de taluds vlakker zijn. Samen met groene invulling van het beekgebied wordt de belevingswaarde rond het te bouwen dienstencentrum aanzienlijk groter. Deze invulling draagt ook positief bij aan de reductie van overlast door hitte. Aan Duitse zijde wordt de bestaande zandvang geïntegreerd in het nieuwe beekprofiel, waardoor het natuurlijk karakter versterkt wordt.

Voor de verlegging van de watergang is een watervergunning nodig. Aan weerszijden van de nieuwe watergang komt een kern- en beschermingszone. Binnen deze zone zijn de bepalingen van de Keur van toepassing.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Hieronder vallen: aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Planspecifiek

Voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan is met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie een bureau- en inventariserend onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 5.

Cultuurhistorie

Het plangebied is aan beide zijden van de grens onderdeel van de jonge heideontginningen. Deze heideontginningen kennen niet alleen hun eigen specifieke landschapsvorming, maar zijn tevens een uiting van de ontwikkeling van de natiestaten Nederland en Pruisen (huidige Duitsland). In het plangebied staat een kenmerkende houtwal die vanuit het verleden 2 verschillende landschapsvormen van elkaar scheidt. Deze verschillende vormen van landschap is onder meer het gevolg van uiteenlopende bezitsverhoudingen vanuit het verleden, adel aan de Duitse zijde, boeren aan de Nederlandse zijde. Uiteindelijk leidde de meerdere verschillen tussen de gebieden tot een grenslijn, die in 1766 formeel werd vastgelegd. De bestaande houtwal in het plangebied kenmerkt tot de dag van vandaag de huidige grens tussen Nederland en Duitsland. De percelen in het plangebied kregen hun huidige vorm vermoedelijk in de jaren 20 en/of 30 van de 20e eeuw, toen grote delen van de heidevelden van Huppel in ontginning werden genomen. Het plangebied als geheel heeft vanuit cultuurhistorisch perspectief een hoge waarde. De grenswal betreft zelfs een hoge tot zeer hoge waarde. In het ruimtelijk kader van onderhavig plan, zoals toegelicht in paragraaf 2.3 zijn maatregelen opgenomen ten behoeve van de sterke cultuurhistorische waarde van het gebied.

Archeologie

Het plangebied ligt vrijwel geheel in een zone met een middelmatige archeologische verwachting. Een smalle grensstrook heeft een hoge archeologische verwachting. Deze hoge verwachting heeft betrekking op een aarden wal die op de rijksgrens ligt. Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij de realisatie van onderhavig plan geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Nader archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk. In paragraaf 4.2 van Bijlage 5 zijn enkele aanbevelingen met betrekking tot het aspect archeologie opgenomen.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied als beschermde natuur in de zin van Natura-2000 gebieden, wetlands en/of Gelders Natuurnetwerk. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Op 1 januari 2017 heeft een belangrijke wetswijziging plaatsgevonden, sindsdien vervangt namelijk de Wet natuurbescherming, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse en dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Planspecifiek

Voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan is met betrekking tot het aspect ecologie een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 6.

Gebiedsbescherming

Uit het onderzoek is gebleken dat het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied op circa 4,5 km afstand ligt. Het plangebied is buiten de directe invloedssfeer van het Natura 2000-gebied gelegen. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten zoals toename van geluid, licht etc. kunnen door de afstand tot het Natura 2000-gebied op voorhand worden uitgesloten. Afhankelijk van de toekomstige ontwikkeling kan het effect van stikstofdepositie niet op voorhand worden uitgesloten. Zodra de definitieve plannen bekend zijn wordt geadviseerd dit mogelijke effect nader te toetsen.

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. Het dichtstbijzijnde natuurnetwerkgebied ligt op circa 130 m ten zuiden van het plangebied. Het betreft een bebost perceel aangewezen als Gelders Natuurnetwerk (GNN). Gebieden van het GNN hebben geen externe werking. Tevens zullen op basis van de voorgenomen ontwikkelingen in combinatie met de afstand tot het plangebied, de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk derhalve niet worden aangetast.

Beschermde soorten

Het plangebied functioneert als schapenweide en heeft een lage ecologische potentiewaarde. De houtwal en de beplanting aan Duitse zijde bieden verblijfsmogelijkheden voor enkele soorten flora of fauna. Ook de watergang in het plangebied kan biotoop bieden aan (mogelijk beschermde) vissen en amfibieën. Werkzaamheden aan het water worden uitgevoerd buiten de voortplantingsperiode van amfibieën en vissen. Voor broedvogels worden mogelijke nestgelegenheden buiten het broedseizoen verwijderd. Met de realisatie van het plan wordt met de verlichting rekening gehouden met de mogelijk aanwezige vleermuizen.

Uit de quickscan flora en fauna is gebleken dat op het perceel ten westen van het plangebied een steenuil leeft. Het plangebied dient mogelijk als foerageergebied van de betreffende uil. Voor de realisatie van het plan is naar alle waarschijnlijkheid geen ontheffingsaanvraag aan de orde aangezien er eenvoudige maatregelen te treffen zijn om de functionaliteit te waarborgen. Dit aspect wordt nader onderzocht wanneer het definitieve inrichtingsplan gereed is.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.

4.5 Verkeer

Het dienstencentrum is ontsloten via de Vredenseweg (N820), een provinciale weg die is gecategoriseerd als een erftoegangsweg met een maximum toegestane snelheid van 60 km/uur. Voorbij de Duitse grens geldt voor deze weg een maximale snelheid van 70 km/uur. De beoogde functie is te kenmerken als commerciële dienstverlening en hiervoor zijn kencijfers en verkeersgeneratie (CROW-publicatie 317) beschikbaar.

Verkeersgeneratie

Bij een vloeroppervlak van 1.800 m2 is sprake van toename van 424 ritten per werkdag. De afwikkeling van deze ritten betreft zowel de richting Duitsland als de richting Nederland. De huidige intensiteit op de Vredenseweg ligt ongeveer tussen 2500-3000 mvt/etmaal, afhankelijk van de tijd van het jaar. De capaciteit van deze weg zou ongeveer 5 á 6000 mvt/etmaal zijn, dus qua capaciteit zou de toename als gevolg van de realisatie van een dienstencentrum naar verwachting geen problemen opleveren.

De afstand van het plangebied tot Vreden en Winterswijk betreft respectievelijk 2 km en 6 km. Door deze relatief korte afstanden is het aantrekkelijk om te fietsen naar het dienstencentrum. In het ontwerp van het plan dient het te realiseren fietspad goed aan te sluiten op het bestaande fietspad dat aan de overzijde van de weg ligt. Daarbij moet rekening worden gehouden met een veilige oversteekplaats met een rechtstreekse verbinding naar de fietsenstalling die zo dicht mogelijk bij de ingang moet liggen om fietsverkeer zoveel mogelijk te stimuleren.

Parkeren

Op 28 juni 2018 heeft de gemeenteraad het facetbestemmingsplan Parkeren Winterswijk 2017 vastgesteld. Voor het plangebied zijn de parkeerregels buitengebied van toepassing. Voor commerciële dienstverlening geldt een norm van 3,8 parkeerplaatsen per 100 m2. Bij 1.800 m2 dient in de planontwikkeling rekening te worden gehouden met 69 parkeerplaatsen. Het realiseren en behouden van de parkeermogelijkheden is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van dit bestemmingsplan.

Openbaar vervoer

Het plangebied is bereikbaar met het openbaar vervoer. Lijn R71 (Regiobus) van de RVM (Vreden-Winterswijk) heeft een halteplaats aan de grensovergang en doet deze eens per 2 uur aan. Zoals in paragraaf 3.2.3 reeds is toegelicht, is het voor de realisatie van een kantoor in het buitengebied vereist dat het gebied een hoogwaardige verbinding heeft met het openbaar vervoer. Met de realisatie van het dienstencentrum ontstaat een toenemende vraag naar openbaar vervoer richting het gebied. Hierdoor wordt verwacht dat er vaker een lijnbus langs het plangebied zal rijden. Tevens is het plangebied ook bereikbaar via vraagafhankelijk vervoer, namelijk via de Regiotaxi (vanaf 2017 flexnet als onderdeel van Basismobiliteit).

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van private partijen komen. Doordat de gemeente eigenaar van de gronden blijft is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk. In beginsel zal de gemeente voor de ondergrond van het dienstencentrum een erfpachtovereenkomst sluiten samen met Vreden en de te selecteren ontwikkelende partij. In 2015 is er in samenwerking met Vreden met behulp van marktpartijen een programma van eisen met een haalbaarheidsstudie uitgewerkt. De conclusie voor de marktpartijen is dat het dienstencentrum vanuit financieel aspect een haalbaar plan betreft. Met de ontwikkelende partij wordt een exploitatie- en planschadeovereenkomst aangegaan. De economisch uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Dienstverlening

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor een dienstencentrum. In het dienstencentrum kunnen bedrijven en instellingen zich vestigen welke bedrijfsmatig publiekrechtelijke, administratieve, zakelijke, educatieve of financiële diensten verlenen. Verhuur aan derden van ruimten ten behoeve van vergadering, workshops, etc. zijn daarbij mogelijk. Detailhandel is uitgesloten.

Binnen het bouwvlak is een gebouw toegestaan. Met het uitgangspunt van een 'half gebouw' op Nederlands grondgebied en het feit dat de planologische maatregel enkel betrekking heeft op het Nederlands grondgebied, is bij recht toegestaan een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 900 m2 (de helft van 1.800 m2).

De definitieve inrichting van het gebied is onbekend. De planregels voorzien in flexibiliteit door middel van een afwijkingsbevoegdheid waarmee de bedrijfsvloeroppervlakte tot maximaal 1.000 m2 kan worden uitgebreid.

Omdat de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en het gebouw (in relatie tot de omgeving) belangrijk is, is de ruimtelijke inrichting ten behoeve van landschappelijke inpassing in deze bestemming door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd. Tevens is ten behoeve van een parkeervoorziening een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding nationaal landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'nationaal landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het nationaal landschap.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit plan is vanwege de provinciale- en internationale belangen voorgelegd aan de provincie Gelderland, de EUregio en het Consulaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken uit Düsseldorf. De provincie heeft op 10 april 2017 een vooroverlegreactie gegeven op het (voor)ontwerpbestemmingsplan en op 17 oktober 2017 een reactie op de ladderonderbouwing en het economische belang van het plan. En was voor de provincie aanleiding om nader onderzoek uit te voeren. De rapportage is in Bijlage 4 opgenomen en de resultaten zijn verwerkt in onderhavig plan. De planontwikkeling van het grensoverschrijdend dienstencentrum wordt positief ondersteund door de Euregio en het Consulaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken uit Düsseldorf. Het ontwerpbestemmingsplan is op 19 september 2018 opnieuw voor een vooroverlegreactie voorgelegd aan de provincie. Op 9 november 2018 heeft de provincie Gelderland in het kader van artikel 3.1.1 Bro een positief advies gegeven.

Het plan is voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. In samenwerking met haar Duitse tegenhanger is input geleverd voor het ontwerp van de watergang. De uitgangspunten voor een natuurlijke inrichting en goede waterhuishouding zijn op deze wijze onderdeel van de inpassing in het gebied. Het waterschap is positief over de voorgestane ontwikkeling.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.