direct naar inhoud van 4.1 Natuurwaarden
Plan: Het Vriezenhuis
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1012BGVRIEZENHS-VA01

4.1 Natuurwaarden

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het streekplan is het plangebied grotendeels aangewezen als EHS-verweving. Het noordelijke (productiebos) deel is aangewezen als EHS-natuur. De consequenties hiervan voor de hergebruikmogelijkheden van de bestaande gebouwen staan omschreven in de regionale beleidsnota “Functies zoeken plaatsen zoeken functies”. Dit beleid vormt geen beperking voor de voorliggende functiewijzigingen. De nieuwe parkeermogelijkheid valt binnen EHS-natuur. Echter, vanwege de nabijheid van de Wooldseweg zal dit niet leiden tot een (extra) rustverstoring.

Ter plaatse van de toekomstige parkeermogelijkheid staat nieuw aangeplant bos op voormalige landbouwgrond. Er hebben zich echter geen belangrijke natuurwaarden ontwikkeld. In het vigerende bestemmingsplan heeft de beoogde locatie de bestemming “agrarisch gebied”. Op basis hiervan hoeft er geen boscompensatie plaats te vinden. Echter, in het nieuwe (ontwerp) bestemmingsplan buitengebied heeft de locatie de bestemming “Bos” op basis waarvan wel compensatie noodzakelijk is. Overigens dient op basis van de Boswet ook compensatie plaats te vinden. Hierbij wordt opgemerkt dat de toegang van de parkeergelegenheid zo zal worden gesitueerd dat waardevolle bomen en bosflora worden ontzien. In het landschapsbeleidsplan van de gemeente Winterswijk staat dat de natuurwaarden van dit gebied kunnen worden verstrekt door het ontwikkelen van zoom- en mantelvegetaties in of langs bosranden. Op basis van de in het Streekplan beschreven saldobenadering zal de compensatie worden gezocht waar de Boswet om vraagt. Hiermee wordt ook een versterking gerealiseerd van de EHS-natuur.

In de directe omgeving van het plangebied is de Bekendelle aangewezen als habitatrichtlijngebied (Code Habitatrichtlijn: NL2003005) en zijn diverse gebieden langs de Boven Slinge aangewezen als verbindingszone. Gelet op het kleinschalige karakter van de voorgenomen recreatieve activiteiten (nachtverblijf, wandelen en fietsen), zijn substantiële negatieve effecten op deze gebieden niet waarschijnlijk.

Vleermuizen

Door het afwisselende en kleinschalige karakter van het landschap in de omgeving van de onderzoekslocatie is het gebied zeer geschikt als foerageergebied voor verschillende vleermuissoorten. Uit de Atlas van de Nederlandse vleermuizen (Limpens et. Al, 1997) blijkt dan ook dat rond het plangebied verschillende vleermuissoorten voorkomen. De reeds verbouwde schoppe en de kleine open schuur, vormen echter geen foerageergebied of vliegroute voor vleermuizen.

Broedvogels

In het plangebied is een nestkast voor een kerkuil. De kast wordt jaarlijks gecontroleerd door leden van de kerkuilenwerkgroep. Volgens gegevens van deze werkgroep is de kast de laatste jaren niet meer in gebruik, ook niet door een overwinterend exemplaar. Verder zijn er geen sporen van andere broedvogels aangetroffen.

Overige zoogdieren

Het voorkomen van zoogdieren, zoals marterachtigen, is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld maar wel waarschijnlijk. De bebouwing zelf vormt echter geen onderkomen voor marterachtigen. Er zijn tijdens het veldbezoek in de bebouwing geen sporen in de vorm van printen, uitwerpselen of voedselresten aangetroffen.

Amfibieën, reptielen en vissen/ libellen en vlinders/ vaatplanten

Het plangebied maakt onderdeel uit van een landgoed (gerangschikt onder de Natuurschoonwet). Mede door de landgoederen is een belangrijk deel van de oude structuur behouden gebleven. Dit heef er ook toe bijgedragen dat de natuurwaarden voor vogels zeer hoog zijn, maar ook voor amfibieën, vlinders en reptielen. Dit gebied fungeert daardoor als een genenbank.

In het plangebied zijn geen voortplantingsmogelijkheden voor amfibieën, reptielen en vissen. Deze soorten zijn ook niet aangetroffen. Hetzelfde geldt voor libellen en vlinders. Zeldzame plantensoorten, zoals vaatplanten, zijn ook niet aangetroffen.

In het Streekplan Gelderland staan versnippering, verdroging, verzuring en vermesting genoemd als belangrijkste oorzaken voor het aantasten van natuurwaarden. In dit plan is van genoemde zaken echter geen sprake. De ontwikkeling vormt voor zover bekend geen bedreiging voor de natuurwaarden in het gebied.