direct naar inhoud van Artikel 5 Groen
Plan: Eelink 2012
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1104SGKOEELINK-OW01

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen, hagen, groenstroken, (fiets-)paden, bermen met beplanting, speelvoorzieningen;
  • b. een dierenweide ter plaatse van de aanduiding 'dierenweide';
  • c. de instandhouding van de monumentale haag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - haag';
  • d. perceelsontsluitingen en paden;

een en ander met bijbehorende bebouwing.

5.1.2 Nadere detaillering van de bestmmingomschrijving

De monumentale haag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - haag' mag ten behoeve van de ontsluiting van het bouwperceel:

  • a. eenmaal worden onderbroken voor auto's over een breedte van maximaal 5 m;
  • b. tweemaal worden onderbroken voor personen over een breedte van maximaal 2 m;
  • c. de afstand tussen de onderbrekingen van de haag binnen een bouwperceel bedraagt minimaal 3 m;
  • d. de afstand van een onderbreking tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 m.
5.2 Bouwregels

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de dierenweide mogen worden gebouwd.

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de dierenweide geldt dat de hoogte en de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen respectievelijk maximaal 3 m en 20 m² bedragen mag.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dierenweide geldt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 2 m, met dien verstande dat de hoogte van lichtmasten maximaal 8 m bedragen mag.

5.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
    • 1. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
    • 2. de (goot)hoogte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 3. de breedte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 4. de oriëntering van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 5. de wijze van afdekking van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.