direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Geerdesweg 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1403BGGEERDESWG1-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de aanvraag die is gedaan ten behoeve van de functieverandering van de voormalige werkplaats aan de Geerdesweg 1 te Winterswijk-Corle met een mogelijke nieuwe invulling met een woonfunctie.

Voor het perceel is in het geldende bestemmingsplan een bestemming 'Bedrijf' opgenomen. In het bestemmingsplan is geen binnenplanse mogelijkheid voor functieverandering opgenomen om de bestemming naar 'Wonen' om te zetten. Voor de realisatie van de woning, is daarom een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Op grond van de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk kan medewerking aan het initiatief worden verleend onder nadere voorwaarden. Onder andere dient er voldoende niet-karakteristieke bebouwing te worden gesloopt.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Geerdesweg 1 te Winterswijk-Corle ligt ten westen van Winterswijk. Het plangebied valt onder het buitengebied van Winterswijk. Aan de noordzijde wordt het perceel begrensd door de Geerdesweg. Aan de oost-, west en zuidzijde wordt het gebied omgeven door grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1403BGGEERDESWG1-OW01_0001.png"

Ligging plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Vigerende regeling

De juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "integrale herziening Buitengebied Winterswijk" van de gemeente Winterswijk. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Winterswijk op 27 januari 2011 en op 21 april 2011 in werking getreden.

In de vigerende regeling heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf', 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en Groen'. De landschapswaarden zijn vastgelegd in enkele functieaanduidingen (openheid, hoogteverschillen en waardevol landschap). Ook heeft het perceel een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Tenslotte maakt de locatie onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied.

De door de initiatiefnemer beoogde activiteiten voor de bouw van een woning zijn niet in overeenstemming met deze bestemming. In het bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden of wijzigingsbevoegdheden opgenomen die de activiteiten mogelijk maken. Dit betekent dat alleen medewerking kan worden verleend met een buitenplanse procedure (Wabo-projectafwijkingsbesluit of partiële bestemmingsplanherziening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1403BGGEERDESWG1-OW01_0002.png"

Overzicht geldende regeling plangebied. Bron: Bestemmingsplan buitengebied, Winterswijk 2011

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen plankaart), regels en een toelichting. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie in het plangebied beschreven gevolgd door een beschrijving van de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Hoofdstuk 3 gaat in op de haalbaarheid van het plan. Hier komen aspecten als beleid, milieu, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de opzet van het plan en de wijze van bestemmen behandeld. Hoofdstuk 5 ten slotte is gereserveerd voor de resultaten van de procedure.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het perceel is gelegen aan de zuidkant van de Geerdesweg. De locatie zelf is 4.594 m2 groot (kadastraal perceel nummer: U 256/258). Op de locatie zijn twee geschakelde loodsen gebouwd met een oppervlakte van 442 m2 (daterend uit de jaren ’60) die dienst deden als werkplaats/opslagloods.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1403BGGEERDESWG1-OW01_0003.png"

Huidige situatie

Het groen rondom het perceel en directe omgeving bestaat uit houtwallen, kleine bossen en bomen op eigen erf (veelal bij boerderijen). Het coulisselandschap is herkenbaar en bestaat grotendeels uit inheems groen zoals beuken, eiken en verder populieren, esdoorn, sparren en soms fruitbomen). Het perceel ligt op een es en heeft mede hierdoor een royaal uitzicht over de landerijen.

De ontsluiting van het kavel wordt verzorgd door in principe twee belangrijke ontsluitingswegen, namelijk de Meenkmolenweg en de Goordiek waarbij de Meenkmolenweg het dichtste bij het perceel (Geerdesweg 1) ligt. De Pasweg en Geerdesweg dienen als secundaire ontsluiting voor in hoofdzaak het bestemmingsverkeer. Drukke wegen als de Corleseweg en Misterweg liggen tussen de 600-1600m van het perceel.

De bebouwing in de omgeving heeft een variërende korrelmaat van enkele kleinere woningen tot grotere boerderijen (hallehuistype). De zichtlijnen vanaf het perceel met een vrij uitzicht, richten zich naar het noorden (hier staan aan de overkant van de Geerdesweg enkele houtwallen), het oosten (Meenkmolenweg) en het zuiden. De westzijde van het perceel grenst direct aan een houtwal tussen Geerdesweg 1 en 3. Het groen van deze houtwal heeft geen monumentaal karakter.

2.2 Planbeschrijving

Volgens de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk kan een extra woning worden gebouwd bij sloop van 500 m² bebouwing. Daaraan wordt op deze locatie niet voldaan. Door toevoeging van sloop op een locatie elders (Rouwershofweg 6) wordt voldaan aan deze eis, zodat één woning kan worden terug gebouwd. Op deze locatie wordt 155 m² gesloopt. Hiervan wordt 58 m² ingezet voor deze locatie. De overige 97 m² kunnen nog elders worden ingezet.

De woning wordt gerealiseerd met de karaktereigenschappen die aansluiten in de omgeving. Dit kan een zogenaamde boerderette zijn of een schuurwoning. De uitstraling kan zeer modern zijn maar de basis is eenvoudig. Opzet is een rechthoekige plattegrond. Goothoogte rond de 3m met een zadeldak met een dakhelling tussen de 40 – 50 graden (maximale bouwhoogte 10m).

Bijgebouw/overkapping worden losgekoppeld en zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw en bij voorkeur voorzien van een kap. Gevels worden in baksteen uitgevoerd of juist in houten delen (donker gebeitst).

Onderstaand zijn twee mogelijke varianten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1403BGGEERDESWG1-OW01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1403BGGEERDESWG1-OW01_0005.png"

Op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan is op basis van deze twee mogelijke varianten het bestemmingsvlak 'wonen' opgenomen.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Provinciaal beleid

Streekplan 2005 (structuurvisie)

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 heeft het Streekplan de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het Streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Hierbij hanteert de provincie een tweeledige provinciale hoofdstructuur. Enerzijds 'hoog dynamische' functies met een intensieve vorm van ruimtegebruik, zoals stedelijke functies en intensieve vormen van recreatie. Anderzijds kent de provincie 'laag dynamische' functies. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor intensieve vormen van ruimtegebruik, zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar ruimte voor water moet worden gecreëerd.

Waardevol landschap

Het plangebied ligt in een gebied dat door de provincie in het streekplan is aangewezen als 'waardevol landschap'. In de streekplanuitwerking geeft de provincie per landschap aan welke landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten aanwezig zijn. Het ruimtelijk beleid voor de waardevolle landschappen is het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten.

Het plangebied ligt in het waardevol landschap Winterswijk. Regionaal gezien valt dit waardevol landschap binnen de Achterhoek. Het landschap van de Achterhoek bestaat uit een complex van kleinschalige landschappen, grootschalige ontginnings- en ruilverkavelingslandschappen, stuwwallen, verspreid liggende dorpen en een verstedelijkte zone langs de Oude IJssel. Van oudsher zijn de dekzandruggen in dit landschap als akkers in gebruik door boeren die zich op de rand van zo'n rug vestigden. Dat heeft 'ensembles' opgeleverd van glooiend land met op de rand van een dergelijke glooiing een boerderij met erfbeplanting en lager gelegen weiden langs beken. De oude bouwlanden (escomplexen en esjes) zijn op veel plaatsen nog goed herkenbaar.

Winterswijk

De volgende kernkwaliteiten worden in het streekplan beschreven ten aanzien van het waardevol landschap in Winterswijk:

  • Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • Historisch nederzettingspatroon vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

In de streekvisie zijn uitgangspunten opgenomen die van belang zijn voor het plangebied:

  • 1. Stimuleren van toeristisch-recreatieve initiatieven: extensieve vormen van recreatie moeten te verenigen zijn met natuur- en landschapsdoelstellingen;
  • 2. Behoud en ontwikkeling cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke waarden.

Ruimtelijke Verordening Gelderland (2011)

Op 22 januari 2011 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland in werking getreden. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels voor onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Op 27 juni 2012 is de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Op 19 december 2012 volgde een tweede herziening. De derde herziening is op 29 mei 2013 vastgesteld.

De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de 'juridische vertaling' van de eerder vastgestelde Structuurvisie, de opvolger van het Streekplan.

De verordening richt zich net zo breed als het streekplan op de fysieke leefomgeving in de provincie. De vigerende ruimtelijke structuurvisie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking voor wonen en werken hoofdzakelijk plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied. De verordening legt dit beleid van bundeling en intensivering vast door hiervoor voorschriften op te nemen.

Ontwerp Omgevingsvisie Gelderland (2014)

De ontwerp omgevingsvisie van de Provincie Gelderland is de opvolger van het Streekplan uit 2005, de vigerende structuurvisie. Op 14 januari 2013 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Ontwerp Omgevingsvisie vastgesteld.

Specifiek voor de regio Achterhoek is er een verdieping opgenomen in het Ontwerp Omgevingsvisie waarin wordt ingegaan op de kernkwaliteiten en provinciale ontwikkelingsstrategie voor het gebied. De kernkwaliteiten uiten zich volgens de Omgevingsvisie op zowel fysiek als sociaal-maatschappelijk vlak. Fysieke kwaliteiten in termen van een mooi landschap met veel natuurschoon en met mooie steden en dorpen. Maar ook kwaliteiten in sociaal-economische zin: grote onderlinge betrokkenheid (noaberschap), hoge arbeidsmoraal, bescheidenheid. Dit zijn kwaliteiten en waarden die het kapitaal vormen voor ontwikkelingen en innovaties in een fase van transitie. Het kwaliteitsdenken concentreert zich in de Achterhoek op een 'verbonden wereld' waarin vraagstukken van bevolkingsontwikkeling, transitie van platteland, sociale samenhang, kwaliteit van het landschap en economische kracht aan elkaar worden gekoppeld en waarin krachten worden gebundeld en slimme verbindingen tussen maatschappelijke partners worden aangegaan. De volgende relevante kwaliteitsambities worden door de Provincie aangegeven als van belang voor de regio Achterhoek:

  • Gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • Aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit en door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • Zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-) bereikbaarheid en breedband.

Ontwikkelingen of nieuwe functies in het landschap kunnen volgens de provincie positief bijdragen aan de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het Achterhoeks landschap. Dat vraagt wel om een 'ja, mits'-benadering, zoals in de Omgevingsvisie uitgewerkt. Dat betekent dat een activiteit mogelijk is, onder voorwaarde dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast. Daarmee ontstaat ruimte voor nieuwe verdienmodellen. Ambitie is een multifunctioneel buitengebied waarin functies niet met elkaar concurreren, maar in samenhang bijdragen aan een vitaal en leefbaar buitengebied.

Ontwerp Omgevingsverordening Gelderland (2014)

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie er aan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening bindend.

Het volgende artikel uit de Omgevingsverordening is relevant voor het plangebied:

  • Artikel 2.7.4.2 Nationaal Landschap, lid 1: Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap en buiten de Gelderse Ontwikkelingszone, Gelderse Natuur Netwerk en Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken.

Regionale structuurvisie Achterhoek

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat er zich in de Achterhoek een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren. De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen.

Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestiging en functieveranderingsbeleid;
  • bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal;
  • balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap;
  • innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening;
  • ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Toetsing provinciaal en regionaal beleid plangebied

Onderhavig initiatief voorziet niet in negatieve gevolgen ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het plan sluit aan bij de reeds aanwezige landschappelijke inpassing. Hiermee worden in dit plan de kernkwaliteiten van het waardevol landschap Winterswijk niet aangetast en zelfs versterkt, in lijn met de eisen in de geldende provinciale verordening. Ook voorziet de architectuur van de nieuwe bebouwing in aansluiting bij lokale karakteristieken, in zowel beplanting, materiaalgebruik als situering. Het plan past daarmee binnen de uitgangspunten van de streekplanuitwerking. Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur, waardoor het 'nee tenzij'-principe niet van toepassing is.

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied sluiten aan bij het regionaal beleid van de Achterhoek om te zorgen voor een vitale, regionale economie. Daarnaast is reeds zorg gedragen voor een landschappelijke inpassing van het terrein.

Conclusie

Het aspect provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

3.1.2 Gemeentelijk beleid

Visie buitengebied (2005)

De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiest de gemeente voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaats vindt.

De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige 'vorm' van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt. De menselijke activiteit, van met name het agrarische gebruik, is een grote vormgever van het cultuurlandschap. Belangrijk is dat het landschap nog steeds in gebruik is als agrarisch productiegebied. Dit is mede bepalend voor de kwaliteit en de sfeer van het huidige landschap. De gemeente streeft ernaar dat de agrarische sector een belangrijke economische drager van het buitengebied blijft.

De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een Cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • Beschermen van waardevolle elementen;
  • Ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Deze nieuwe ontwikkelingen (b.v. zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.).

Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van het gemeentelijk beleid. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen. De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk. Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud van karakteristieke openheid vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het gaat om zowel kleinschalige openheid, bijvoorbeeld van essen, als meer grootschalig, zoals in het jonge ontginningslandschap. Behoud en ontwikkeling van het agrarisch cultuurlandschap is leidend in de gemeentelijke strategie.

Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk

In de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk geeft de gemeente Winterswijk de specifiek voor Winterswijk geldende beleidsregels weer ten aanzien van Hergebruik van bestaande gebouwen in het Buitengebied. Dit is een nadere uitwerking van de bestaande nota Functies Zoeken plaatsen zoeken functies, welke tot stand is gekomen door de samenwerkende gemeenten in de Regio Achterhoek en waarin zij hun visie op het vraagstuk van de vrijkomende bebouwing in het buitengebied hebben gegeven.

Aanleiding voor het opstellen van de regionale notitie zijn de voortschrijdende ontwikkelingen in de agrarische sector, zoals schaalvergroting, waarbij de ondernemer noodgedwongen moet stoppen met het uitoefenen van zijn bedrijf dan wel genoodzaakt is door middel van nevenactiviteiten een aanvullende bron van inkomsten te genereren.

Dit heeft tot gevolg dat het gebruik van bedrijfsgebouwen in meer of mindere mate gaat veranderen. Dat kan gepaard gaan met een aantasting van het karakteristieke landschap van de Achterhoek. De Achterhoekse gemeenten zijn van mening dat een dergelijke ontwikkeling voorkomen moet worden. Centraal bij het zoeken naar een adequaat antwoord op deze problematiek van vrijkomende bebouwing en nevenactiviteiten staat dan ook de opvatting dat de kwaliteit en vitaliteit van het buitengebied ten minste in stand gehouden wordt.

Bij het ontwikkelen van een geëigend instrument is de inzet geweest niet met standaardoplossingen te komen (en daarmee onbedoeld ook de deur open te zetten voor allerlei niet-gewenste ontwikkelingen), maar juist om in individuele gevallen maatwerk mogelijk te maken.

Dat heeft geleid tot een systematiek waarbij bepaalde vormen van hergebruik ‘bij rechte’ zonder meer mogelijk zijn, terwijl voor meer ingrijpende veranderingen een zwaardere beoordelingsprocedure wordt gevolgd.

Zodoende is sprake van maatwerk, waarbij niet alleen naar de functieverandering van het gebouw wordt gekeken, maar juist ook naar de kwaliteit van de omgeving. Dat daarbij soms van de gebruiker een tegenprestatie in de vorm van verevening wordt gevraagd, is evident.

Winterswijk is van mening dat bij sloop en nieuwbouw alle aanwezige niet karakteristieke bebouwing gesloopt dient te worden met een minimum oppervlakte van 500 m2 en dat 50% van de gesloopte oppervlakte terug gebouwd mag worden. Elke afzonderlijke wooneenheid dient minimaal 400 m2 en maximaal 750 m3 te bedragen.

De gemeente Winterswijk neemt de regionale notitie over als uitgangspunt voor functieverandering naar wonen.

Wel is de gemeente op bepaalde aspecten strikter of stringenter namelijk:

  • In alle gevallen wordt een vorm van verevening gevraagd, het LOP geeft hiervoor de criteria;
  • Altijd vindt landschappelijke inpassing plaats;
  • De gemeente stelt eisen aan de minimale afmetingen (van bijvoorbeeld de inhoud van woningen);
  • Karakteristieke gebouwen hergebruiken als woning: alle overtollige, niet karakteristieke bebouwing wordt gesloopt;
  • In de afweging om hergebruik toe te staan, worden de diverse beleidsterreinen meegewogen. De afweging of bepaalde kernkwaliteiten van het landschap worden geschaad, neemt hierbij een zeer prominente rol in.

Landschapsontwikkelingsplan Winterswijk (2005)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het 'bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft' moet worden beschouwd als de hoofddoelstelling van het LOP. Het plan beschrijft daartoe de gewenste ontwikkelingen, die voor landschapsplanning de basis vormen en de ontwikkelingsrichting aangeven. Uitgaande van de bestaande (inter)nationaal en provinciaal zeldzame en soms unieke ecologische, waterhuishoudkundige, cultuurhistorische, visuele, aardkundige, archeologische en geologische landschapskwaliteiten van het Waardevolle (Cultuur)Landschap Winterswijk wordt beschreven hoe, en onder welke voorwaarden, nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid en identiteit van het landschap.

De onderlinge samenhang tussen de verschillende landschapsaspecten is groot. Bij de instandhouding ervan speelt de landbouw als beheerder van het gebied een belangrijke rol. De gemeente ondersteunt daarom de wens van de Winterswijkse landbouw om het buitengebied als probleemgebied aan te wijzen. Diverse verbredingsmogelijkheden kunnen bijdragen aan een voldoende veerkrachtige en concurrentiekrachtige landbouw. De landbouw kan bijvoorbeeld een belangrijke rol vervullen in vergroting van het toeristisch-recreatieve aanbod. Versterking van het landschap is mogelijk door met (landschaps)architectuur en beeldende kunst hieraan nieuwe, in het landschap passende, kernkwaliteiten toe te voegen. Herstel van het landschap is mogelijk door aanvulling met beplantingen waar deze verdwenen of aangetast zijn, door beplantingen te gebruiken om lelijke objecten te camoufleren, door het terugbrengen van steilranden langs essen en door het opnieuw laten meanderen van beeklopen.

Kadernota 'Achterhoekse erven veranderen' (2008)

In 2008 is beleid vastgesteld voor de functieverandering van gebouwen in het buitengebied. Dit beleid is verwoord in de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk. Beeldkwaliteit speelt bij deze functieveranderingsprojecten een zeer belangrijke rol. In de kadernota "Achterhoekse erven veranderen" stelt de gemeente richtlijnen vast om deze beeldkwaliteit te waarborgen. Het doel van het functieveranderingsbeleid is om niet alleen de vitaliteit maar ook de kwaliteit van het buitengebied te vergroten. Bij een functieveranderingsproject transformeert niet alleen de bebouwing, maar het hele erf. In de kadernota "Achterhoekse erven veranderen" worden daarom richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld de positionering van de gebouwen, de inrit en de beplanting.

De beeldkwaliteitseisen rondom erfinrichting gaan uit van een sterke ensemblewaarde van zowel hoofd als bijgebouwen. Bij de inrichting van het plangebied dient rekening gehouden te worden met deze onderlinge samenhang en hiërarchie.

De volgende inrichtingseisen worden voor het plangebied relevant geacht:

  • Bij nieuwbouw moeten eventuele bijgebouwen bij de aanwezigheid van een reeds bestaand hoofdgebouw aansluiten bij dit ensemble;
  • De oorspronkelijke boerderij of woning manifesteert zich in principe als het belangrijkste gebouw van het erf. Dit uit zich in situering, uitstraling: 'het gezicht', volume, massa, hoogte, detaillering en materiaalgebruik;
  • Vanaf de doorgaande weg is er in principe één toegang tot het erf;
  • Alle bijgebouwen staan richting het collectieve c.q. functionele deel van het erf. Dit collectieve gedeelte is vaak verhard en biedt ruimte voor de aan- en afvoer van transportvoertuigen;
  • In de architectuur van de nieuwbouw aansluiting zoeken voor wat betreft vorm, kleur en materiaalgebruik bij de karakteristieken uit de omgeving.

Bij nieuwbouw wordt uitgegaan van een eenvoudige basisvorm met een zadeldak en lage goten.

Woonvisie

Op 27 januari 2011 heeft de gemeenteraad de Regionale Woonvisie vastgesteld. Door het vaststellen van de regionale woonvisie heeft de gemeente Winterswijk zich verplicht om niet meer woningbouwplannen te ontwikkelen dan de regionale afspraken toelaten. Er is een planningslijst opgesteld waarop aangegeven is welke woningbouwplannen wel door kunnen gaan.

Toetsing plangebied aan gemeentelijk beleid

Op basis van de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk, kan 50% van de gesloopte niet-karakteristieke bebouwing terug gebouwd worden, waarbij minimaal 500 m2 bebouwing gesloopt moet worden. Er wordt voldaan aan deze voorwaarde.

De nota Buitengebied geeft aan dat wonen in het buitengebied wordt gezien als één van de economische dragers van het buitengebied. Het initiatief wordt mogelijk gemaakt met behoud van de bestaande landschappelijke structuren. Extra investering in landschappelijke inpassing is niet nodig, aangezien het perceel reeds goed is ingepast. Om de landschappelijke waarden ook in de toekomst te beschermen, wordt in de planregels opnieuw de gebiedsaanduiding waardevol landschap opgenomen. Hiermee voldoet onderhavig initiatief aan de doelstellingen uit de Visie Buitengebied, de visie van het landschapsontwikkelingsplan en de kadernota 'achterhoekse erven veranderen'.

De planwijziging heeft derhalve invloed op de woningvoorraad en telt daarom mee voor de planningslijst. Hiermee is reeds rekening gehouden. De realisering van een woning op dit perceel past dus in de woonvisie.

Conclusie

Het aspect gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

3.2 Milieuaspecten

In deze paragraaf wordt gekeken naar de invloed van de ontwikkelingen op de ontwikkelingslocatie op waarden, belangen en functies in de omgeving en of het verantwoord is om een ontwikkeling op een bepaalde plaats te realiseren. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens gekeken of de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt zijn voor de ontwikkelingen en of de nieuwe situatie acceptabel is met betrekking tot geluid, geur en luchtkwaliteit. Daarna wordt de invloed van de ontwikkelingen op de ecologie ter plaatse besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de aspecten externe veiligheid en archeologie en cultuurhistorie. Hierna volgt een korte waterparagraaf.

3.2.1 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing plangebied

Een verkennend bodemonderzoek (Rouwmaat groep, Verkennend bodemonderzoek Geerdesweg 1 te Winterswijk, MT.14101, 1 april 2014) is uitgevoerd ter plaatse van het perceel aan de Geerdesweg 1. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein.

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

3.2.2 Geluid

Het perceel is gelegen langs een zandweg met een lage verkeersintensiteit. De overige wegen liggen op een zodanige afstand dat in redelijkheid verwacht mag worden dat op de locatie voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.


Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Voorliggend plan behelst de bouw van één woning. In redelijkheid kan worden aangenomen dat dit kan worden gezien als een project dat in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De Wet luchtkwaliteit zorgt derhalve niet voor belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing plangebied

In de directe omgeving van het plangebied zijn twee agrarische bedrijven gelegen (Pasweg 2 en Meenkmolenweg 14). De afstand van de bouwvlakken van de agrarisch bedrijven tot de perceelsgrens van onderhavig initiatief bedraagt meer dan 130 meter. Gelet op het feit dat er uitsluitend dieren gehouden kunnen worden met vaste afstandsnormen (maximaal 50 m) kan gesteld worden dat voldaan wordt aan de eisen met betrekking tot de Wgv.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

3.2.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (bijvoorbeeld een chemische fabriek of lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (bijvoorbeeld route gevaarlijke stoffen of buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans op een dodelijk ongeval binnen een bepaald gebied. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Toetsing plangebied

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire of mobiele bronnen op basis van de risicokaart. Nader onderzoek voor externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk.

3.3 Water

Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

In het plan wordt de bestemming van de reeds bestaande bebouwing omgezet van bedrijf naar wonen. Het vuilwater is reeds aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem. Binnen het plan vinden geen fysieke veranderingen plaats, er is dan ook geen toename van vuil- en hemelwater. Hieronder de tabel met de verschillende waterthema's.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Hoofdthema’s      
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)   Nee  
  2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?   Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m³ / uur?   Nee  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?   Nee  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?   Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m² ?   Nee  
  2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m² ?   Nee  
  3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?   Nee  
  4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?   Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?   Nee  
  3. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee  
  4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?   Nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee  
  2. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee  
  3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?   Nee  
  4. Beoogt het plan aanleg van drainage?   Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Ja  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?   Nee  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?   Nee  
  2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee  
  3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
  4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?   Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Riolering en afvalwaterketen

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P880). De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast

Het bestaande verharde oppervlak is niet aangekoppeld. Hemelwater wordt geloosd op nabij gelegen sloot. Voor de waterhuishouding heeft het plan geen negatieve effecten.

Wel is het gebied gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Om te kunnen bouwen is advies van het waterleidingbedrijf noodzakelijk. Dit wordt in het kader van de aanvraag bouwvergunning geregeld.

Conclusie

De voorgenomen planwijziging heeft dan ook geen invloed op de waterhuishouding.

3.4 Flora en fauna

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moeten ze worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving zoals de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Een quickscan natuurwaardenonderzoek (Natuurbank Overijssel, Quickscan natuurwaardenonderzoek Flora- & Faunawet en pré-toets natuurbeschermingswet, 416, versie 1.0, 1 mei 2014) is uitgevoerd om te onderzoeken of de voorgenomen activiteit in overeenstemming is met de Flora- en Faunawet en wet- en regelgeving ten aanzien van beschermd natuurgebied. Tevens wordt onderzocht of de voorgenomen activiteit het duurzaam voortbestaan van beschermde soorten in de omgeving negatief beïnvloed.

Toetsing plangebied

Voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor het verstoren van soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling. Deze vrijstelling geldt ook voor soorten van tabel 2 van de Ff-wet, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Gelet op de voorgenomen activiteit zal dat de ‘Gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector’ zijn. Deze is opgesteld door ‘Bouwend Nederland’ en de Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen NEPROM (zie: www.NEPROM.NL). Deze gedragscode geeft aan hoe bedrijven zorgvuldig met beschermde dier- en plantensoorten op bouwplaatsen kunnen omgaan. Voor het verstoren van soorten uit tabel 3, evenals het verstoren van bezette vogelnesten en jaar rond beschermde vogelnesten dient een ontheffing aangevraagd te worden.

De ligging van het onderzoeksgebied ten opzichte van andere landschapselementen, de inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een nagenoeg ongeschikte habitat voor de meeste beschermde soorten. Het is aannemelijk dat er ieder voortplantingsseizoen vogels nestelen in de beplanting en bebouwing in het gebied. Daarbij gaat het uitsluitend om soorten waarvan de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaats.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek, wordt de bebouwing als een ongeschikte verblijfplaats voor vleermuizen beschouwd. Mogelijk wordt het onderzoeksgebied incidenteel en kortstondig als foerageergebied door vleermuizen benut. Door de voorgenomen activiteit neemt de kwaliteit van het onderzoeksgebied als foerageergebied niet af.

Het onderzoeksgebied behoort tot het functionele leefgebied van enkele amfibieën- en zoogdiersoorten die vermeld staan in tabel 1 van de FF-wet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, vernielen, verwonden en doden van deze soorten in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Deze soorten komen waarschijnlijk incidenteel en in een lage dichtheid in het gebied voor, zodat er in het kader van de algemene zorgplicht geen nadere acties ondernomen hoeven te worden.

Het onderzoeksgebied ligt niet in- en niet direct naast een beschermd natuurgebied en de EHS. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit beperkt zich tot het onderzoeksgebied en heeft geen negatief effect op gebieden erbuiten. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

3.5 Archeologie

Algemeen

Onderdeel van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting tot het opnemen van een archeologische en cultuurhistorische paragraaf in bestemmingsplannen. In het kader van het Europese Verdrag van Valletta, ook bekend als het Verdrag van Malta (Ministeries van WVC & BZ, 1992), en de hieruit voortvloeiende herziening van de Monumentenwet 1988, is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen een toets te maken voor eventuele archeologische resten en cultuurhistorische objecten. Met de herziening van de Monumentenwet 1988 is het streven naar het behoud en het beheer van het archeologische erfgoed een formeel uitgangspunt voor beleid: het is wettelijk verplicht om in ruimtelijke besluitvormingsprocessen het archeologische belang af te wegen tegen andere belangen. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing plangebied

Een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek is uitgevoerd (Synthegra bv, S140023, 14-04-2014).

Op basis van de resultaten van het booronderzoek is mogelijk een archeologische vindplaats in het plangebied aanwezig. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 25 cm beneden maaiveld (waarbij een marge van circa 25 cm is ingebouwd) kunnen eventueel aanwezig archeologische resten verloren gaan. Geadviseerd wordt behoud in situ. Dit zou gerealiseerd kunnen worden door ophoging van de bodem.

Mocht behoud in situ niet mogelijk zijn dan wordt aangeraden om gravend onderzoek uit te voeren. Gezien het geringe oppervlak van de geplande ingreep lijkt het raadzaam de grondwerkzaamheden archeologisch te begeleiden.

Het onderzoek is beoordeeld door de gemeente Winterswijk. De gemeente Winterswijk oordeelt als volgt:

Op basis van de resultaten van het archeologisch vooronderzoek is in het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk. Dat kan in de vorm van archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm minus maaiveld. Nadeel: In de toekomst is (elders op het terrein) archeologisch onderzoek noodzakelijk voor elke bodemingreep dieper dan 30 cm minus maaiveld. Behoud in situ door ophoging van het terrein is misschien ook mogelijk. Geadviseerd wordt een archeologisch sleuvenonderzoek uit te voeren. Wellicht kan op basis daarvan het gehele terrein worden vrijgegeven. Voor alle vormen van vervolgonderzoek is een goedgekeurd Programma van Eisen (of Programma van Aanpak) noodzakelijk

Afgesproken is dat dit vervolgonderzoek plaats vindt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning. De locatie van de woning is op dit moment nog niet bekend. Zodra dat wel het geval is (in het kader van de bouwaanvraag) kan het vervolgonderzoek gericht plaatsvinden.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen directe belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief. Wel dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Gelet hierop is voorzien in de beschermende dubbelbestemmingen ten aanzien van archeologie.

3.6 Cultuurhistorie

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. In de Modernisering Monumentenzorg staat voorgeschreven dat cultuurhistorische objecten niet langer op zichzelf staan, maar ingepast moeten worden in een gebied. Tevens staat 'behoud door ontwikkeling' centraal in plaats van dat conservering prioriteit heeft. Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.

Toetsing plangebied

In of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen objecten van cultuurhistorische waarde en/of monumenten. Ook is het perceel geen onderdeel van een beschermd stads- of dorpsgezicht.

Door het aanleggen van een houtwal en door gebruik te maken van streekeigen beplanting wordt ingespeeld op regionale landschappelijke structuren van Nationaal Landschap Winterswijk. Ook wordt aangesloten bij de beeldkwaliteitseisen uit de nota 'Achterhoekse erven veranderen'.

Nader onderzoek voor het aspect cultuurhistorie is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

3.7 Verkeer en parkeren

Algemeen

Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot problemen met de verkeersafwikkeling in de omgeving. Tevens mogen ze de parkeerdruk in de directe omgeving niet significant toenemen.

Toetsing plangebied

Verkeer

De verkeersaantrekkende werking door de komst van een woning neemt niet of nauwelijks toe. Het bestaande wegennet bezit voldoende capaciteit om dit verkeer op te vangen. Nader onderzoek voor het aspect verkeer is derhalve niet noodzakelijk.

Parkeren

Het parkeerbeleid in Winterswijk is onderdeel van het verkeer- en vervoersbeleid, zoals vastgelegd in het verkeersstructuurplan (VSP) (2010) en de parkeervisie. In het VSP (2010), dat een sterke relatie heeft met de structuurvisie, wordt aangegeven dat de parkeerkencijfers van het CROW als leidraad genomen zullen worden bij het bepalen van de parkeerbehoefte.

Het plangebied wordt geschaard onder de CROW-normen van 'buitengebied' en 'niet-stedelijk'. Bij een 'niet-stedelijke zone' wordt uitgegaan van minder dan 500 adressen per km². Voor een particuliere, vrijstaande woning geldt een CROW-norm van 2,8 auto per woning. Dit is de maximale norm, zoals aangegeven in de Nota Parkeernormen van de gemeente Winterswijk. In het plangebied wordt deze parkeerbehoefte op eigen terrein opgevangen. Er wordt daardoor geen parkeerbelasting afgewenteld op de omgeving. Nader onderzoek voor het aspect parkeren is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

3.8 Economische uitvoerbaarheid

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Er is geen aanleiding om aan de economische uitvoerbaarheid van onderhavig plan te twijfelen.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

4.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels en een regel inzake de uitsluiting van de aanvullende werking van de bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Agrarisch - Cultuurlandschap', ' Groen' en 'Wonen'. Verder zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen.

Agrarisch - Cultuurlandschap

In dit bestemmingsplan is een deel van de gronden bestemd als 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De gronden zijn daarmee bestemd voor (hobbymatig) agrarisch gebruik en voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van nader omschreven landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden. De locatie van landschappelijke waarden zoals hoogteverschillen en openheid, die via een omgevingsvergunning zijn beschermd, is op de verbeelding aangegeven met aanduidingen.

Gebouwen zijn niet toegestaan.

Groen

De bestaande groenvoorziening (houtsingel) is als zodanig bestemd, in aansluiting bij de bestemming Groen die aan de zuidkant van de houtwal reeds was gelegd.

Wonen

Een woonbestemming is opgenomen waarbinnen een hoofdgebouw van 750 m3 gerealiseerd kan worden.

Artikel 1 geeft een omschrijving van de begrippen bijgebouw, aan- en uitbouwen en overkappingen. Bedoeld worden erkers, vrijstaande of aangebouwde garages, bergingen, schuurtjes, carports en daarmee gelijk te stellen gebouwen. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan, indien zij behoren bij de woonfunctie en worden opgericht binnen het bestemmingsvlak van de bestemming wonen. Daarbij dienen zij te voldoen aan de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Binnen de woning en de bijgebouwen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan. Ook kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning ten behoeve van het afwijken van de gebruiksregels verlenen voor het gebruik van een woning als vakantie-/recreatiewoningen en het toestaan van allerlei nevenactiviteiten.

'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'

De voor 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht. De aanduiding 'overige zone waardevol landschap' betekent dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning wordt meegewogen of de kernkwaliteiten van het landschap worden aangetast.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Overleg en inspraak

Het concept ontwerpbestemmingsplan zal het plan in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd worden aan de verschillende instanties. De resultaten van het vooroverleg worden verwerkt in het bestemmingsplan.

Vervolgens wordt het plan ter visie gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gesteld haar of zijn zienswijze naar voren te brengen.