direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wooldseweg 50-58
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1506BTWOOLWG5058-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer wenst op het perceel Wooldseweg ongenummerd (tussen 50 en 58), kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie E, nummer 10298 ged., twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken te realiseren.

Het bouwen van woningen op genoemd perceel is in strijd met het geldende bestemmingsplan. De gronden zijn bestemd voor woondoeleinden, maar er is geen bebouwing toegestaan. De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen. Voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen dit plan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet voorziet het plan in het toevoegen van een bouwtitel aan de woonbestemming.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel gelegen tussen Wooldseweg 52 en Wooldseweg 58 in Winterswijk. Het is gesitueerd in de zuidrand van de bebouwde kom van Winterswijk, goeddeels omsloten door het bedrijventerrein Vééneslat. De Wooldseweg scheidt de kom en het buitengebied, dat ten oosten van het plangebied begint. In noordelijke richting sluit de Wooldseweg aan op de Rondweg Zuid (N319). Langs de Wooldseweg, tussen de N319 en het plangebied, zijn de gronden goeddeels in gebruik ten behoeve van wonen. Op onderstaande afbeelding is de ligging met een rode cirkel globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1506BTWOOLWG5058-VA01_0001.jpg"

globale ligging plangebied (bron: googlemaps)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Wooldseweg 50-58' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1506BTWOOLWG5058-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Geldende bestemmingsplan

Het perceel Wooldseweg ongenummerd (tussen 50 en 58) in Winterswijk heeft in het geldende bestemmingsplan "Industrieterrein Veeneslat-Zuid" (vastgesteld op 24 juni 1999) de bestemming 'Woondoeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. De met deze bestemming aangewezen gronden zijn respectievelijk bestemd voor wonen en groenvoorzieningen, echter er is geen bebouwing ten behoeve van wonen toegestaan vanwege het ontbreken van een bouwvlak. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de analoge plankaart weergegeven, het plangebied is bij benadering rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1506BTWOOLWG5058-VA01_0002.jpg"

Uitsnede analoge verbeelding

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het hogere overheidsbeleid, milieuaspecten zoals akoestisch onderzoek, water, archeologie, flora en fauna en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in het vijfde en laatste hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het perceel Wooldseweg ongenummerd (tussen 50 en 58) in Winterswijk. In de huidige situatie is het perceel onbebouwd en in gebruik als grasland. Een deel is in gebruik ten behoeve van opslag van het bedrijf van initiatiefnemer. Op onderstaande luchtfoto is de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is bij benadering rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1506BTWOOLWG5058-VA01_0003.jpg"

Luchtfoto

Winterswijk is aangewezen als waardevol landschap, de kern Winterswijk en het plangebied zijn hier geen onderdeel van. Op basis van het gemeentelijk landschapsontwikkelingsplan ligt het plangebied in het deelgebied Het Grote Veld, een heideontginningslandschap. De cultuurhistorische waarde van het landschap is gering. Niet alleen is hier de voormalige heide ontgonnen, maar ook zijn de kenmerken van het jonge ontginningenlandschap ter plekke niet meer herkenbaar. Het landschap is immers verdicht door de bebouwing van het industrieterrein. Ter plekke vormt het plangebied een open plek in een lintbebouwing langs de Wooldseweg.

2.2 Planbeschrijving

Het plan voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen langs de Wooldseweg en het versterken van de houtsingel tussen het woongebied en het bedrijventerrein. Het plan is daarmee een afronding van het bebouwingslint langs de Wooldseweg, dat vanaf de N319 langs de Wooldseweg in zuidelijke richting het aangezicht op het achterliggende bedrijventerrein Vééneslat afschermt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1506BTWOOLWG5058-VA01_0004.jpg"

Aangezicht plangebied

Vanuit landschappelijk oogpunt is het belangrijk dat de ontwikkeling bijdraagt aan een afscherming van de bedrijfsgebouwen. Bijlage 1 bevat een schematische weergave van de beoogde inrichting van de percelen. De aanplant van houtsingel op het achtererf is een voortzetting van de bestaande houtsingel en bestaat uit een menging van inheemse hoog opgaande struiksoorten en klein blijvende boomvormers. Op het voorterrein van de percelen worden inlandse eiken geplant, die geleidelijk worden opgekroond, zodat men er onderdoor kan kijken. Het overige van de houtopstand kan naar keuze van de nieuwe eigenaar worden gemaaid of regelmatig afgezet, zodat zich een struiklaag vormt. Deze houtwal is daarmee een logische voortzetting van de houtwal langs de Wooldseweg.

Bij een woonbestemming zijn onder voorwaarden praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan. De woningen worden elk ontsloten met een eigen inrit, het parkeren geschiedt op eigen terrein.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Voor toepassing van de ladder is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu een 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' opgesteld. Voor een verdere uitleg wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van twee woningen. Uit jurisprudentie komt naar voren dergelijke kleinschalige woningbouw (minder dan 10 woningen) niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De voorgestane ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zodat een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling achterwege kan blijven. Het plan is in overeenstemming met het geldende Rijksbeleid.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek streven de provincie en haar partners er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

In het kader van de Regionale Woonagenda maakt de provincie op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Dit Regionaal Programma Wonen wordt momenteel nog uitgewerkt en vormt de opvolger van de Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) dat thans nog van kracht is. Zie ook paragraaf 3.1.3 onder 'Regionale woonvisie Achterhoek 2010-2020'.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte. Dit betekent dat: alle nieuwe woningen in de Regionale woonprogrammering of Woonagenda moeten passen, er een aangetoonde (regionale) behoefte moet zijn en dat er in de binnen-regionale programmering de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen. De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

In paragraaf 3.1.1 is geconcludeerd dat de voorgestane ontwikkeling kleinschalig van aard is. Een expliciete afweging met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het initiatief wel getoetst aan de uitgangspunten van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1506BTWOOLWG5058-VA01_0005.jpg"

Aan de hand van de drie stappen uit bovenstaande figuur wordt de locatiekeuze gemotiveerd. Trede 1: In paragraaf 3.1.3 is aangetoond dat met onderhavig plan deels tegemoet wordt gekomen aan de regionale behoefte zoals vastgelegd in de regionale woonvisie. Trede 2: De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en wordt landschappelijk ingepast. Het plan is daarmee ruimtelijk acceptabel. Trede 3 is niet van toepassing. Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het provinciaal beleid.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2015

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van twee woningen en is in overeenstemming met de gestelde plancapaciteit en de gevraagde kwaliteit in de genoemde woonvisie. Bij de inrichting van het plangebied is de bestaande groenstructuur leidend. De landschappelijke inpassing versterkt de aanwezige landschappelijke kwaliteit en de inpassing is als zodanig met toepassing van een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan vastgelegd. Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het gemeentelijk beleid.

3.2 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken.

3.2.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functieverandering zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Dit onderzoek brengt in beeld of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Voor onderhavig plan is door Ecoconsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Bijlage 2 bevat het bijbehorende rapport met nummer 15025109-D1 en datum 26 maart 2015. In de bodem zijn lichte verontreinigingen aangetroffen, maar gelet op de aard en mate van verontreiniging is er geen reden tot nader onderzoek. De bodem ter plaatse is geschikt is voor het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

 

In algemene zin geldt dat:

  • Wanneer tijdens graafwerkzaamheden op de locatie onverwacht zintuiglijke afwijkingen worden waargenomen, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente te worden geïnformeerd;
  • Wanneer grond of bouwstoffen worden ontgraven is het niet zondermeer toegestaan om deze elders weer toe te passen. Voor de toepassing van grond en bouwstoffen gelden de regels uit het Besluit bodemkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek kunnen wel een indicatie geven van de hergebruiksmogelijkheden;
  • Wanneer grondwater wordt onttrokken en geloosd, behoort vooraf toestemming te worden gegeven door het betreffende bevoegd gezag.

3.2.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

In de zin van de Wgh voorziet dit plan in een geluidgevoelig object (wonen). Het plangebied ligt in meerdere zones vastgesteld in de Wgh. Om te bepalen of aan de grenswaarden van deze wet wordt voldaan zijn de volgende akoestische onderzoeken uitgevoerd.

Wegverkeerslawaai

De woningen liggen binnen de bebouwde kom van Winterswijk op ca. 20 meter uit de as van de Wooldseweg en op ca. 140 meter uit de as van de Rondweg Zuid binnen de geluidzone van deze wegen. De maximum snelheid op de wegen bedraagt 60 resp. 80 km/uur / 50 km/uur. Voor het plan is door Adviesburo van der Boom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Bijlage 3 bevat het bijbehorende rapport met nummer 15-039 en datum 8 juni 2015.

Voor woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel. Het bevoegd gezag kan van dit beschermingsniveau afwijken door voor woningen een hogere waarde vast te stellen tot ten hoogste de maximale ontheffingswaarde (Wgh art 83) van 63 dB (bebouwde kom).

De geluidbelasting door wegverkeer op de Wooldseweg bedraagt ten hoogste 52 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op de woninggevels in rekenpunt 1, 5 en 7. Op de hoogst geluidbelaste oostgevel (rekenpunt 5) wordt de voorkeursgrenswaarde met 4 dB overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.


De geluidbelasting door wegverkeer op de Rondweg Zuid (N319) bedraagt ten hoogste 40 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. In het onderzoek is gerekend met 80 km/uur op de Rondweg Zuid. Inmiddels is de snelheid vanaf de rotonde richting industrieterrein verlaagd tot 50 km/uur. Omdat er bij 80 km/uur al geen overschrijding van de grenswaarde was, is het onderzoek niet aangepast.

Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron ligt niet voor de hand uit oogpunt van kosteneffectiviteit en extra onderhoud van de weg. Afscherming van de woningen is op deze locatie eveneens niet haalbaar.Voor de gevels van twee woningen dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd van 50 respectievelijk 52 dB voor wegverkeer op de Wooldseweg. Tevens zijn op grond van het Bouwbesluit geluidwerende voorzieningen noodzakelijk, maar hier wordt in het kader van het bestemmingsplan niet in voorzien.

Voor de genoemde gevels wordt parallel aan dit bestemmingsplan een hogere grenswaardenprocedure in het kader de van de Wgh doorlopen. Het aspect geluid voor wat betreft verkeerslawaai is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Industrielawaai

Het plangebied ligt in de zone van het industrieterrein Vééneslat Zuid van Winterswijk. Door Adviesburo van der Boom is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, om te bepalen welke hogere waarde moet worden vastgesteld op de woningen en of de woningen zullen leiden tot een beperking van de geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein. Bijlage 4 bevat het bijbehorende rapport met nummer 15-039 en datum 21 mei 2015.

Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als aan bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen
dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe. Op basis van de artikelen 45 Wgh en 110a Wgh kan het college voor de woningen die binnen de zonegrens liggen, hogere grenswaarden verlenen voor deze woningen. De geluidsbelasting op de gevel van deze woningen (door het industrieterrein) mag daardoor meer bedragen dan 50 dB(A). Het maximum voor reeds aanwezige of in aanbouw zijnde woningen is 60 dB(A) en voor geprojecteerde woningen bedraagt de maximale waarde 55 dB(A).

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van alle activiteiten op het industrieterrein bedraagt bij de woningen hooguit 55 dB(A) overdag, 50 dB(A) in de avond en 45 dB(A) in de nacht. Uit het onderzoek komt naar voren dat de zone akoestisch nog niet geheel is opgevuld, met name ten oosten van de nieuwe woningen resteert nog geluidruimte. De maximale geluidniveaus ten gevolge van alle bedrijven kunnen vermoedelijk voldoen aan de eisen. Deze zijn niet nader onderzocht, omdat dat pas kan bij een concrete invulling van het bedrijfsperceel. Ten gevolge van alle bestaande bedrijven zullen de maximale geluidniveaus naar alle waarschijnlijkheid niet boven de grenswaarden liggen.

Voor dit plan wordt parallel aan dit bestemmingsplan een hogere grenswaardeprocedure in het kader van de Wgh doorlopen. Om voor het industrieterrein geen beperkingen te creëren dient een hogere waarde te worden vastgesteld van 55 dB(A) – de maximaal vast te stellen waarde. Het aspect geluid voor wat betreft industrielawaai is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Voor de functie wonen zijn locaties die niet meer dan 1500 woningen omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit plan maakt twee nieuwe woningen mogelijk en is aan te merken als een project dat ‘niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De aanpak van milieuzonering is gebaseerd op richtafstanden uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). In onderhavig geval zijn de bedrijven aan de Buys Ballotstraat van belang. Het aspect geluid is niet in de milieuzonering opgenomen, aangezien dit milieuaspect, vanwege de status van gezoneerd industrieterrein, is gereguleerd via de Wet geluidhinder. Zie paragraaf 3.2.2. De afstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot aan de dichtstbij gelegen gevel van de gevoelige functie.

Op basis van het omgevingstype worden de te hanteren richtafstanden bepaald. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen een 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.


In onderhavige situatie is sprake van gemengd gebied. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn aan de Buys Ballotstraat bedrijven tot een milieucategorie 3- toegestaan. Voor een toetsing milieuzonering is in dit plan uitgegaan van een categorie 3.1. In gemengd gebied geldt voor de aspecten geur, stof en gevaar dan een richtafstand van 30 m. De nieuwe woningen zijn op een kortere afstand dan 30 m geprojecteerd. Echter in de bestaande situatie is al sprake van woningen op een kortere afstand tot het bedrijfsgebied, zodat bestaande bedrijven met de voorgestane ontwikkeling niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Omgekeerd is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, van de bestaande functies is geen in hinder in de omgeving te verwachten. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.5 Geur veehouderij

De ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwde kom van Winterswijk. In de directe omgeving bevinden zich geen veehouderijen. De situering van de nieuwe woningen is zodanig dat deze niet maatgevend zullen zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van verder weg gelegen veehouderijen. Met andere woorden die veehouderijen worden eerder in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt door bestaande woonbebouwing en andere geurgevoelige functies dan voorgestane ontwikkeling. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.


Situatie plangebied

Op de navolgende uitsnede van de risicokaart van de provincie Gelderland is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen stationaire risicobronnen zijn gesitueerd. Illustratief is om het plangebied een zone van 300 m geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1506BTWOOLWG5058-VA01_0006.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Op de risicokaart is te zien dat er zich in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of installaties bevinden die een extern veiligheidsrisico opleveren voor het initiatief. Het is initiatief is daarmee uitvoerbaar op het aspect externe veiligheid.

3.3 Omgevingsaspecten

3.3.1 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Dit aspect is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste. In het geldende bestemmingsplan is in het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3 voor de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden opgenomen.

Bij grondwerkzaamheden voor de geplande nieuwbouw in het plangebied worden mogelijk archeologische waarden verstoord. Door Econsultancy is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd om een gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied op te stellen en te toetsen. Bijlage 5 bevat het bijbehorende rapport met nummer 15025110 en datum 9 april 2015. In het uitgevoerde archeologische vooronderzoek zijn geen relevante archeologische indicatoren vastgesteld, die wijzen op de aanwezigheid van archeologische waarden. Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek is in het plangebied geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.3.2 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet (Nbw) richt zich op de bescherming van gebieden. In de Nbw zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.


Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij de Natura 2000-gebieden en de EHS zichtbaar zijn in respectievelijk rood en groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1506BTWOOLWG5058-VA01_0007.jpg"

Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: synbiosys.alterra/natura2000)

In het plangebied is geen beschermde natuur aanwezig. Op minder dan 3 kilometer van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Bekkendelle en liggen gronden die onderdeel zijn van de EHS. Gezien de geografische afstand tot deze gebieden en gronden en de ligging van het plangebied in de bebouwde kom, zijn er geen negatieve effecten op deze beschermde gebieden te verwachten.

In het kader van soortenbescherming is beoordeeld of het plan rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied. zoals verontrusting van soorten of het aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen (bijvoorbeeld nestlocaties, kraamverblijven). Het huidig gebruik van het plangebied is grasland. Het is niet aannemelijk dat bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied worden verstoord of vernietigd.

Het plan beoogd de aanwezige natuurwaarden te versterken door maatregelen te treffen voor vogels en vleermuizen. Dit kan bijvoorbeeld door het aan beide zijden van de dakrand over de gehele lengte aanbrengen van vogelvides onder dakpannen (huismussen) en spouwmuren geschikt te maken voor vleermuizen door middel van open stootvoegen of inbouwkasten. Aan de noordzijde van de woningen kunnen onder het dakoverstek of aan de muur voorzieningen voor gierzwaluwen in de vorm een opening in de buitenmuur of kasten worden aangebracht. De voorgestane landschappelijke inpassing betekent een versterking van de vliegroute van dwergvleermuizen en is met een gevarieerde aanplant van belang voor tal van andere diersoorten.

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. Er is geen vergunning in het kader van de Nbw en/of een ontheffing in het kader van de Flora en faunawet noodzakelijk. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.3.3 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan voorziet in twee woonpercelen. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Wooldseweg. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

3.3.4 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding. Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Deze watertoets stelt de randvoorwaarden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen in relatie tot het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en de directe omgeving. Zo dient bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak o.a. inzicht geboden te worden hoe wordt omgegaan met de opvang van hemelwater.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteem is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. Vinden er in een plangebied ruimtelijke ontwikkelingen plaats waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of het waterbergend vermogen afneemt, dan moeten er maatregelen genomen worden om de negatieve effecten van deze ruimtelijke ontwikkelingen op de waterhuishouding te voorkomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen in het plangebied zelf plaatsvinden.

Planspecifiek

Het plan betreft het bouwen van twee woning aan de Wooldseweg tussen de huisnummers 50 en 58. Door de bouwwerkzaamheden neemt het verharde oppervlak toe met ca. 200 m2. In onderstaande watertoetstabel zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1506BTWOOLWG5058-VA01_0008.jpg"

watertoetstabel

Riolering en afvalwaterketen

Het vuilwater van de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten op de bestaande gemengde riolering in de Wooldseweg. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Oppervlaktewater kwaliteit

Gezien de beperkte toename van het verharde oppervlak zijn geen aanvullende maatregelen nodig. Hemelwater wordt op de percelen geïnfiltreerd of geloosd op de bestaande sloot langs de Wooldseweg.

Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Voor het aspect water zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk, er is geen belemmering voor uitvoering van het plan.

3.4 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden. Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aan-gewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan aan bod gekomen. De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Artikel 3 Groen

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, etc.

Artikel 4 Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen. Per bouwperceel is één woning toegestaan en door middel van een aanduiding is de bouwwijze vrijstaand vastgelegd. Bij een woning zijn toegestaan bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven. Bij een woning zijn onder voorwaarden praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan.

Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en voor een woning geldt een goothoogte van 4,5 m en een bouwhoogte van 9,0 m. De landschappelijke inpassing is belangrijk, hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan de inpassing moet zijn gerealiseerd en duurzaam in stand worden gehouden.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.


Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan de provincie Gelderland. Bij brief van 22 oktober 2009 met kenmerk 2009-018420 van de provincie is bepaald dat indien het alleen een lokaal belang betreft, inzending van de stukken niet noodzakelijk is. Onderhavig bestemmingsplan past in het Kwalitatief woonprogramma en betreft alleen een lokaal belang. Het ontwerpplan is wel toegestuurd aan de provincie. De provincie heeft niet gereageerd op het ontwerp.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 3.3.4. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan is het plan wel toegezonden aan het waterschap. Het waterschap had geen opmerkingen over het plan.

5.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 7 juli 2015 gepubliceerd in het digitale Gemeenteblad en de Staatscourant en is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Er zijn gedurende de inzagetermijn geen zienswijzen ingediend.