direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grote Veldweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1609BGGROTVLDWG2-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om op het perceel Grote Veldweg 2 te Winterswijk - Corle de bedrijfsbestemming te herzien zodat ter plaatse een dierenpension gevestigd kan worden. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie U, nummer 655.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGGROTVLDWG2-VA01_0001.png"

Plangebied gezien vanaf de Grote Veldweg

In het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" heeft het perceel de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 33'. Dit betekent dat ter plaatse een timmerbedrijf toegestaan. De bedrijfsvoering van dit timmerbedrijf is inmiddels gestaakt. De nieuwe eigenaar (tevens indiener van het verzoek) is voornemens op deze locatie een dierenpension te vestigen. Het vigerende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om aan dit verzoek medewerking te verlenen. Om die reden is onderhavige planherziening opgesteld.

Dit plan maakt het beoogde plan planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen het regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt binnen de bestemming 'Bedrijf' functieaanduiding 'overige bedrijvigheid 33' (timmerbedrijf) gewijzigd in de functieaanduiding 'overige bedrijvigheid 6' (dierenpension) waardoor de vestiging van een dierenpension mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Grote Veldweg 2 te Winterswijk - Corle ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, op circa 2 km ten westen van de kern Winterswijk. Op onderstaande afbeelding is de locatie rood omcirkelt weergegeven. Op de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGGROTVLDWG2-VA01_0002.png"

Ligging perceel (luchtfoto 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGGROTVLDWG2-VA01_0003.png" Plangebied bij benadering (luchtfoto 2016)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Grote Veldweg 2' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1609BGGROTVLDWG2-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

De directe omgeving van het plangebied bestaat met name uit agrarische gronden. Daarnaast komen in de omgeving diverse functies voor, zoals agrarische bedrijven, woningen en grootschalige detailhandel in de vorm van Obelink vrijetijdsmarkt. Het perceel ligt op circa 450 meter van de Misterweg. De Misterweg is de provinciale weg die Winterswijk verbindt met o.a. Aalten en Doetinchem.

2.2 Huidige situatie

Op de locatie staat een voormalige agrarische bedrijfswoning, voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, een mestsilo en sleufsilo's. Het omringende landschap kent een grote mate van openheid. De bedrijfswoning is ten behoeve van inwoning verbouwd in 1975. In een deel van de agrarische bedrijfsgebouwen is een bouwbedrijf gevestigd als nevenfunctie bij de woning. De eigenaar van het bouwbedrijf is tevens bewoner van de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGGROTVLDWG2-VA01_0004.png"

2.3 Planopzet

Dit plan voorziet in het herzien van de functieaanduiding, die het toegelaten type bedrijvigheid bepaalt, binnen de bestemming. Hierdoor wordt de transformatie van timmerwerkplaats naar dierenpension mogelijk gemaakt. Bij deze herziening wordt tevens gebruik gemaakt van de mogelijkheden de beleidsnota 'Uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied van Winterswijk' voor het vergroten van de bebouwde oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Het voorliggende plan herziet het vigerende bestemmingsplan op drie punten op basis van het ingediende verzoek:

  • 1. De bestemming: het geldende bestemmingsplan staat geen dierenpension toe op deze locatie.
  • 2. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen: het geldende bestemmingsplan staat bij recht maximaal 148 m2 aan bedrijfsgebouwen toe. Met behulp van een wijzigingsbevoegdheid kan dit worden uitgebreid tot 187 m2. De door de initiatiefnemer gewenste oppervlakte bedraagt 260 m2 en wijkt af van hetgeen het geldende bestemmingsplan maximaal mogelijk maakt. Bij deze herziening van het bestemmingsplan wordt de gewenste grotere oppervlakte aan bedrijfsgebouwen toegestaan;
  • 3. Het realiseren van uitlooprennen buiten het bestemmingsvlak: de initiatiefnemer wil uitlooprennen realiseren die liggen buiten het geldende bestemmingsvlak en binnen de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. Het geldende bestemmingsplan staat het realiseren van deze uitlooprennen niet toe. Deze herziening maakt deze uitlooprennen mogelijk.

Een dierenpension vraagt de nodige milieugebruiksruimte als het gaat om het aspect geluid. Het gaat hierbij om een ruimte met een straal van 100 meter rondom het nieuwe dierenpension. Het unieke van deze locatie is dat de dichtstbij gelegen naburige erven op 300 meter afstand liggen. Het perceel heeft daardoor meer dan voldoende milieugebruiksruimte en is daardoor bij uitstek geschikt voor de gewenste functie.

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Grote Veldweg 2 heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemmingen 'Bedrijf' met daarbij de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 33'. De gronden bij deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een timmerbedrijf. Tevens is één bedrijfswoning toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGGROTVLDWG2-VA01_0005.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3', 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.5 van de planregels) opgenomen op grond waarvan het toegelaten type bedrijvigheid gewijzigd kan worden. Deze wijzigingsbevoegdheid kan echter voor dit verzoek niet worden toegepast omdat enkel bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 daarmee mogelijk gemaakt kunnen worden. In dit verzoek gaat het om een activiteit die valt in milieucategorie 3.2. Het vigerende bestemmingsplan bevat derhalve geen flexibiliteitsbepalingen op grond waarvan medewerking kan worden verleend aan dit verzoek.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het Rijksbeleid voor ruimtelijke ordening zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

Concurrerend 

Het nationaal beleid is gericht op vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond.

Bereikbaar

Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • nationaal belang 7: het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Leefbaar & veilig 

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Nieuw instrument in de toepassing van dit dertiende belang is de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' is in SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit plan is geen stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven.

3.1.2 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Onderhavig plan voorziet niet in het toevoegen van woning danwel moet worden beschouwd als een stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro, zodat een verantwoording in het kader van de ladder achterwege kan blijven. Het is een kleinschalig plan.

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de Provincie. Het plan is niet in strijd met het geldende Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.


Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGGROTVLDWG2-VA01_0006.png"

Uitsnede verbeelding Omgevingsvisie Gelderland (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het gehele buitengebied van Winterswijk is aangewezen als Nationaal Landschap. Het plangebied van onderhavig plan is rood omcirkelt op de bovenstaande uitsnede van de verbeelding van de provinciale Omgevingsvisie. Hieruit blijkt dat deze Omgevingsvisie (naast de kwalificatie Nationaal Landschap) geen bijzondere kwaliteiten toekent aan het plangebied. De orde arcering op het kaartbeeld betreft een gebied met waardevolle openheid.

Gelderse Ladder

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie wil nog onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. De juridische basis is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid). Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening. In dit plan gaat het om de toekenning van een andere functieaanduiding binnen de bestemming 'Bedrijf'. Weliswaar wordt hierbij een andere bedrijfsfunctie mogelijk gemaakt, maar gezien de omvang van de bedrijfsactiviteiten en het type bedrijf (een dierenpension) kan hierbij niet gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Gelderse Ladder. Een verdere toetsing aan de Gelderse Ladder kan dan ook achterwege blijven.

Bedrijvigheid

Het provinciale beleid (zoals ook verankerd in de Omgevingsverordening van de provincie) richt zich met name op de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Het beleid doet geen specifieke uitspraken over solitaire niet-agrarische bedrijven in het buitengebied zoals in dit plan aan de orde is.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.

In de verordening is ten aanzien van waardevol landschap bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners wordt in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het bovengenoemde beleid ten aanzien van natuur en landschap is in grote lijnen een voortzetting van het provinciale beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005 en bijbehorende uitwerkingen. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.4. Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de gestelde voorwaarden.

In paragraaf 3.1.2 is geconcludeerd dat de voorgestane ontwikkeling kleinschalig van aard is, het plan voorziet niet in het toevoegen van een woning in het buitengebied van Winterswijk. Een expliciete afweging in het kader van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde.

Dit plan betreft een wijziging van het toegelaten type bedrijvigheid, zonder dat hierbij de hoofdbestemming wijzigt. Hierbij wordt op basis van bestaand gemeentelijk beleid (mede gebaseerd op regionale afspraken hieromtrent) een beperkte uitbreiding van de bedrijfsbebouwing toegestaan.. Het plan is in dan ook overeenstemming met de provinciale doelstellingen en ambities en niet strijdig met de kaders van de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd.

Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren (landschap, economie, leefbaarheid, etc.).

Behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap is in het bestemmingsplan (zie paragraaf 2.4) vertaald door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals veldkavels (weilanden en akkers) en bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘agrarisch cultuurlandschap’. Benadrukt is dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

In dit plan wordt de aanwezige karakteristieke bebouwing behouden en wordt zorggedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassing is ook juridisch verankerd in de planregels. Verder wordt een nieuwe economische drager toegevoegd in de vorm van een dierenpension. Daarmee past dit initiatief binnen het gemeentelijke beleid zoals dat geformuleerd is in de Visie Buitengebied.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Het onderhavige perceel ligt in een gebied dat kenmerkt kan worden als een heideontginningslandschap. Dit landschap kenmerkt zich door openheid, lijnvormige groene elementen en rechte wegen. Het erf is aan het begin van de twintigste eeuw ontstaan bij het ontginnen van de heide. Er is dan ook een duidelijke link tussen de bestaande bebouwing en de ontstaansgeschiedenis van het huidige landschap. De woning, het kippenhok en één van de bijgebouwen hebben een hoge cultuurhistorische waarde. Het te slopen bijgebouw heeft geen cultuurhistorische waarde. Bij dit initiatief worden de bestaande cultuurhistorisch waardevolle gebouwen behouden. Het nieuwe bedrijfsgebouw en de uitlooprennen worden op een passende manier landschappelijk ingepast (zie bijlagen 2 en 3 bij deze toelichting). Daarmee wordt voldaan aan de doelstellingen van het LOP.

3.3.3 Uitbreiding niet-agrarische bedrijven in het buitengebied

In oktober 2010 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Uitbreiding niet-agrarische bedrijven in het buitengebied van Winterswijk' vastgesteld. De nota over uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid geeft antwoord op de vraag in hoeverre bestaande niet-agrarische bedrijvigheid kan uitbreiden in het buitengebied van Winterswijk. De gemeente speelt een faciliterende rol door het bieden van (ruimtelijke) ontwikkelingsmogelijkheden aan bewoners en bedrijven. De gemeente streeft er naar dat de niet-agrarische bedrijven een integraal onderdeel worden van het buitengebied. Dit betekent bijvoorbeeld dat nieuwe bedrijvigheid zich aanpast aan het cultuurlandschap. Voor
bestaande niet-agrarische bedrijven wordt gezocht naar maatwerk oplossingen. De ruimtelijke ontwikkeling van de bestaande bedrijven wordt hierbij sterk bepaald door de ligging in het omringende landschap.

In de beleidsnota worden vier verschillende scenario's beschreven als het gaat om de uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid. Het onderhavige plan valt binnen de werking van scenario IV. Dit betekent voor dit initiatief dat er landschappelijke inpassing moet plaatsvinden. Er is dan ook een inpassingsplan opgesteld. De realisatie van de in dat inpassingsplan genoemde inrichtingsmaatregelen zijn juridisch verankerd in de planregels middels een voorwaardelijke verplichting.

3.3.4 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

De gemeente Winterswijk kent een functieveranderingsbeleid voor (voormalige) agrarische bebouwing. Dit beleid is vertaald in het geldende bestemmingsplan. Hoewel dit beleid niet direct toegepast kan worden op dit verzoek (dit omdat in dit geval het perceel de bestemming 'Bedrijf' heeft) biedt dit beleid toch een belangrijk aanknopingspunt. In de bijlage bij het bestemmingsplan is namelijk een lijst opgenomen met functies die toegestaan worden bij functieveranderingsprojecten. Op die lijst met functies worden dierenpensions expliciet genoemd. Dit betekent dat de door de initiatiefnemer gewenste functie binnen de kaders van het gemeentelijke beleid past. Daarnaast is van belang dat een dierenpension veel 'milieuruimte' vraagt als het gaat om het aspect geluid. Dit omdat er een afstand van 100 meter aangehouden moet worden t.o.v. geluidsgevoelige objecten zoals woningen van derden op basis van de VNG-richtlijn 'Bedrijf en milieuzonering' (zie ook paragraaf 4.1.5). Het onderhavige plangebied biedt deze milieuruimte.

De met dit bestemmingsplan voorgestane ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen de beoogde woonfunctie en omliggende functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor.

Hinderaspecten kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie.

Op grond van de VNG-publicatie kunnen de bedrijfsactiviteiten van de initiatiefnemer worden getypeerd als 'dierenasiels en -pensions'. Hierbij is het aspect geluid maatgevend en dient in beginsel een afstand van 100 meter tussen de bedrijfsgebouwen en woningen van derden te worden gehanteerd. Binnen deze afstand zijn geen woningen van derden aanwezig. Om de geluidsbelasting op de omgeving als gevolg van de vestiging van een dierenpension nader in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1 bij deze toelichting). Dit onderzoek bevestigd dat onacceptabele overlast voor omwonenden kan worden uitgesloten en dat het bestemmingsplan wat dit aspect betreft uitvoerbaar is.

Het aspect milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.2 Geur

In het kader van dit bestemmingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.


Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom de geurbelasting niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht. Honden en katten vallen niet onder de werking van de Wgv. De Wgv geeft dan ook geen richtlijn voor de afstand die aangehouden moet worden tussen het nieuwe dierenpension en nabij gelegen geurgevoelige objecten. De VNG-handreiking 'bedrijven en milieuzonering' geeft voor het aspect geur een richtafstand van 30 meter. Hieraan wordt in dit geval ruimschoots voldaan nu de meest dichtbij gelegen geurgevoelige objecten op een afstand van circa 300 meter liggen.

In het voorliggende plan wordt binnen de bestemming 'Bedrijf' de functieaanduiding herzien. De reeds aanwezige bedrijfswoning blijft als bedrijfswoning dienst doen betekent dat op basis van de Wgv deze bedrijfswoning dezelfde bescherming blijft houden voor het aspect geur (ten opzichte van agrarische bedrijven van derden). Dit betekent dat de onderhavige herziening niet leidt tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven.

Het aspect geur is geen belemmering voor uitvoering dit plan.

4.1.3 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.

Het plan omvat het herzien van een functieaanduiding binnen bestemming 'Bedrijf''. De bestaande bedrijfswoning zal als bedrijfswoning voor het dierenpension gaan functioneren. Daarnaast biedt dit bestemmingsplan de planologische ruimte voor de bouw van een nieuw bedrijfsgebouw. Om dit nieuwe bedrijfsgebouw te kunnen realiseren zal een bestaand gebouw worden gesloopt. Het te slopen gebouw betreft een dubbele garage met asbestdak. Het nieuwe bedrijfsgebouw wordt geen "verblijfsruimte" voor mensen. Dit betekent dat in het kader van de herziening van het bestemmingsplan geen nader onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk is.


Overigens is het perceel op het provinciale georegister als ''asbestverdacht'' aangemerkt, omdat mogelijk sprake is van erosie van asbesthoudend bouwmateriaal (bijvoorbeeld dakbedekking) of een erfverharding bestaande uit puin-/sloopafval. Voor toekomstige uitvoering van werkzaamheden zoals bouwen en/of landschappelijke aanpassingen geldt dat, wanneer asbestverdacht materiaal op of in de bodem wordt aangetroffen of anderszins zintuiglijke afwijkingen worden waargenomen, het werk direct gestaakt moet worden en de gemeente moet worden geïnformeerd.

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.1.4 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

De Regeling NIBM is niet van toepassing omdat de ruimtelijke procedure voorziet in een ondergeschikte wijziging van de functie, niet in de bouw van nieuwe woningen of kantoren, of een andere ontwikkeling die in de lijst van categorieën valt. Overigens bevinden de achtergrondconcentraties aan stikstofdioxide en fijn stof in dit gebied zich ruimschoots onder de grenswaarden (Wet luchtkwaliteit). Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit in het kader van genoemde besluiten is niet noodzakelijk.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Feitelijk wijzigt de situatie niet, in de zin van de Wgh voorziet dit plan niet in een nieuw geluidgevoelig object. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is voor onderhavig plan niet noodzakelijk. Wat betreft de invloed van het dierenpension op haar omgeving wordt verwezen naar paragraaf 4.1.1 van deze plantoelichting. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in een omgevingsvergunning of bestemmingsplan zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGGROTVLDWG2-VA01_0007.png"

Uitsnede risicokaart met 300 m zone rondom het object (bron: risicokaart.nl)

In het kader van goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen. Op basis van de risicokaart Nederland (zie bovenstaande afbeelding) bevinden zich ten aanzien van het plaatsgebonden risico in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen. Met de voorgenomen functiewijziging neemt het groepsrisico niet toe. Een verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Nader onderzoek voor externe veiligheid is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.


Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt "stand still - step forward". Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.


Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan betreft een functiewijziging van timmerbedrijf naar dierenpension. Gelijktijdig met de functiewijziging wordt het maximaal toegestane oppervlak voor bedrijfsgebouwen met 73 m2 verhoogd naar 260 m2. De reeds op het perceel aanwezige bedrijfswoning blijft ongewijzigd. Hieronder worden eerst de relevante waterhuishoudkundige aspecten onderscheiden. Vervolgens worden voor de relevante aspecten de specifieke doelen en maatstaven uitgewerkt.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
N.v.t.
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Ja
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezond-heid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bedrijfswoning en bijgebouwen is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P712). Afvalwater uit nieuwe bedrijfsgebouwen moet op het drukrioleringssysteem worden aangesloten. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.


Wateroverlast (oppervlaktewater)

Hemelwater mag niet worden aangesloten op het drukrioleringssysteem. Zowel het bestaande als het nieuwe verharde oppervlak (van dak en terrein) moet binnen het perceel geïnfiltreerd worden of worden geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot.


Oppervlaktewater kwaliteit

Een eventuele overloop van een berging mag maximaal met landelijke afvoer lozen op de watergang aan de zuidoostzijde van het perceel.


Inrichting en beheer

De watergang aan de zuidoostzijde van het perceel is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. Doordat de lozing op de watergang slechts maximaal de landelijke afvoer mag zijn, is de invloed van het plan op deze watergang is zeer beperkt.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in paragraaf 2.1 aan bod gekomen, bouwkundige monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig.

Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie. De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwetkan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De gronden in het plangebied hebben de verwachtingswaarde '3''. Deze verwachtingswaarde is vertaald in een dubbelbestemming. Op grond van dit plan kan een nieuw bedrijfsgebouw worden gerealiseerd. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk in het kader van deze planherziening, maar kan wel aan de orde zijn bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het nieuwe bedrijfsgebouw. Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Hoewel in het buitengebied diverse Natura 2000-gebieden liggen, waarvan het Meddoseveen het dichtstbijzijnde is op circa 2,2 km, kunnen gezien de aard en de omvang van het initiatief significant negatieve effecten op kwetsbare habitats op voorhand worden uitgesloten.

Gelders Natuurnetwerk

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. Het NNN is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk. Met de voorgenomen functiewijziging treedt dan ook geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN op.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wnb van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd.

Het plan voorziet in sloop en nieuwbouw. Daarom is ten behoeve van dit plan een ecologische quick scan uitgevoerd (zie bijlage 4 bij deze toelichting). Uit deze quick scan blijkt dat er geen negatief effect optreedt op mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies. Nader onderzoek en/of ontheffing van de Wnb is ook niet noodzakelijk. Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. De uitvoerbaarheid van het plan voor het aspect ecologie is daarmee aangetoond.

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft een wijziging van een timmerbedrijf naar een dierenpension. Het verkeer ten behoeve van het dierenpension kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Grote Veldweg. Ook de aansluiting van de Grote Veldweg op de Misterweg is dermate dat geen verkeersproblemen (in de zin van doorstroming en veiligheid) zijn voorzien Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Net als bij een bestemmingsplan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In paragraaf 1.3 is de opbouw van het bestemmingsplan opgenomen en in paragraaf 2.4 het juridisch kader. Het plan voorziet in de herziening van de functieaanduiding binnen de bestemming 'Bedrijf'. Aan het plangebied wordt daarbij de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 6' toegekend. Dit is gevisualiseerd op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Teneinde aan het plan de juiste en volledige waarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" toe te kennen, is voor de regels aangesloten op de in dat plan vastgelegde bepalingen ten aanzien van de bestemming 'Bedrijf'. Ten aanzien van de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor het overige zijn er geen bijzonderheden in dit bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Voor het opstellen van een planherziening geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een herziening dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerp plan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het plan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland en het waterschap Rijn & IJssel. Van beide organosaties is een vooroverleg reactie ontvangen. Samengevat zijn de volgende twee reacties ontvangen:

  • I. Er dient rekening gehouden te worden met de ligging van het perceel in het Nationaal Landschap;
  • II. Er dient rekening gehouden te worden met de waterfuncties nabij het plangebied.

Ad I: In de bijlage bij dit bestemmingsplan is een inrichtingsplan opgenomen. Dit inrichtingsplan is afgestemd op de bestaande landschapskwaliteiten, waarbij met name de openheid van het landschap een belangrijke rol speelt. Verder is het behoud van bestaande bebouwing (de woning en enkele bijgebouwen) onderdeel van het inrichtingsplan. Het inrichtingsplan combineert hiermee zowel groene als rode landschapselementen. De uitvoering van het inrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels.

Ad II: Ten zuiden van het perceel loopt een watergang die beheert wordt door het waterschap. In de voorwaardelijke verplichting die ziet op de uitvoering van het landschapsplan is de voorwaarde opgenomen dat het onderhoudsstrook langs de watergang vrij gehouden moet worden.

6.3 Verslag zienswijzen

Een ontwerp van dit bestemmingsplan vanaf 26 oktober 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn zes zienswijzen ingediend tijdens de zienswijzeperiode. Deze zienswijzen zijn ondertekend door de eigenaren van zestien verschillende percelen.

De zienswijzen hebben aanleiding gegeven om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen en de planregels op de volgende onderdelen aan te passen:
- in artikel 1 (begrippen) is een definitie van 'dierenpension' toegevoegd;
- in artikel 3.1.1 onder a is toegevoegd dat maximaal 100 honden gehuistvest mogen worden;
- in artikel 3.3.1 onder b is de maximale oppervlakte van bedrijfsgebouwen gewijzigd naar 360 m2;
- In het erfinrichtingsplan is een hekwerk met een haag toegevoegd. Tevens is de houtsingel aan de zijde van de Bessinkgoorweg doorgetrokken om de bebouwing verder aan het zicht te ontrekken;
- Aan het erfinrichtingsplan is een schets van het te bouwen pension toegevoegd.

Voor de volledige beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar de bijlage 'nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen Grote Veldweg 2'. Deze bijlage behoort bij het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.