direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boterstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1701SGBOTERSTR-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2012 is het Gerrit Komrij College verhuisd naar een nieuw schoolgebow bij het station. Hierdoor zijn drie centraal gelegen locaties vrijgekomen voor herontwikkeling: de Boterstraat, Prins Hendrik en Zonnebrink. Voor de herontwikkeling van deze locaties en het terrein Morgenzon heeft de gemeente de ontwikkelingsvisie 'IKZIEwinterswijk' opgesteld. Deze visie is op 29 november 2012 door de gemeenteraad vastgesteld en is het resultaat van ontmoetingen met omwonenden en potentiële toekomstige bouwers.
De locatie Boterstraat is één van de locaties die is benoemd in de ontwikkelingsvisie 'IKZIEwinterswijk'. In deze visie is de ambitie opgenomen om ruimte en vrijheid te bieden op unieke plekken in en rond het centrum van Winterswijk. Voor de Boterstraat is, na afweging van alle belangen, in de visie gekozen voor sloop en nieuwbouw, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om nabij het centrum een aantal kleinere nieuwbouwkavels te realiseren.

Omdat de voorgenomen herontwikkeling van de Boterstraat niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het voorliggende plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de kern van Winterswijk, op korte afstand van het centrum. Het plangebied wordt begrensd door de Boterstraat, de Gasthuisstraat, de Beukenhorstweg en de Jan Stienstraweg. De omgeving is te omschrijven als een gemengd stedelijk gebied waar diverse functies worden gecombineerd. Op onderstaande afbeelding is de ligging globaal aangegeven met een rode cirkel. In de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering geel omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1701SGBOTERSTR-OW01_0001.png"

globale ligging plangebied (bron: NedBrowser)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1701SGBOTERSTR-OW01_0002.png"

plangebied bij benadering (bron: NedBrowser)

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan "Centrum" (vastgesteld op 29 mei 2008) de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' . Gronden met deze bestemmingen zijn bestemd voor medische, sociaal-culturele, religieuze, sport, eductieve en openbare dienstverlenende instellingen. In de bouwvoorschriften is opgenomen dat de bebouwing een bouwhoogte mag hebben van maximaal 9 meter.
De Boterstraat is deels gelegen in het plangebied en heeft de bestemming 'Verblijfsdoeleinden'. De voor 'Verblijfsdoeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden ten behoeve van bestemmingsverkeer in de vorm van woonstraten en woonpaden, met bijbehorende parkeer-, groen- en speelvoorzieningen. Tevens zijn deze gronden mede bestemd voor waterhuishouding, waterberging, kunstwerken en nutsvoorzieningen. Ten behoeve van een nutsvoorziening mag de bouwhoogte maximaal 3 meter bedragen, met een oppervlakte van maximaal 15 m2. De maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde in de bestemming bedraagt 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1701SGBOTERSTR-OW01_0003.png"

Uitsnede digitale verbeelding (bron: Bestemmingsplan Centrum)

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemming 'Archeologische zone 2'. De gronden met de dubbelbestemming 'Archeologische zone 2' zijn bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

1.4 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Boterstraat' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1701SGBOTERSTR-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige bebouwing zijn. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de regels.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het hogere overheidsbeleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in het zesde en laatste hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In deze paragraaf zal worden ingegaan op de huidige situatie van het plangebied. Omdat het plan een ontwikkeling mogelijk maakt waarbij sloop van de oude bebouwing het uitgangspunt is, zal in deze paragraaf worden ingegaan op de situatie zoals deze is geweest (zie kopje 'oude situatie'). Ook zal de daadwerkelijke huidige situatie kort worden beschreven.

Oude situatie

Het plangebied is gelegen aan de Boterstraat. De naam Boterstraat verwijst naar de boterfabriek die hier heeft gestaan. De voormalige directeurswoning (zie 1 op onderstaande luchtfoto) staat nog altijd aan de Gasthuisstraat. Deze woning valt echter buiten het plangebied. Daarachter stonden de machinekamer en melkvoorbereidingshal (zie 2 op onderstaande luchtfoto), een 19e eeuws ontwerp van de Winterswijkse architect J.J. Post. De voormalige Beatrixschool (zie 3 op onderstaande luchtfoto) stond waarschijnlijk op het fundament van een oude paardenstal. Op het voormalige schoolplein werden vroeger de melkbussen gelost en gereinigd. De waterkelders bevinden zich nog onder het voormalige speelplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1701SGBOTERSTR-OW01_0004.png" Aangezicht plangebied voordat de gebouwen werden gesloopt (in 2015).

Huidige situatie

In de eerste maanden van 2017 is alle bebouwing in het plangebied gesloopt. Dit betekent concreet dat de genoemde machinekamer, melkvoorbereidingshal en de voormalige Beatrixschool met schoolplein inmiddels gesloopt zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1701SGBOTERSTR-OW01_0005.png"

Situatie plangebied januari 2017, gezien vanaf de Gasthuisstraat

2.2 Planbeschrijving

Het bestemmingsplan Boterstraat is een uitwerking van het project IKZIEwinterswijk. Op 29 november 2012 is voor dit project een ontwikkelingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. De inmiddels gesloopte gebouwen op de plek van de voormalige boterfabriek hadden cultuurhistorische waarden, maar vanwege de ingrijpende verbouwingen in de loop van de tijd was de architectonische waarde niet hoog. Voor de voormalige Beatrixschool gold het omgekeerde: de cultuurhistorische waarde was beperkt, maar de architectuur werd hoog ingeschat. De bouwtechnische kwaliteit van de gebouwen was matig tot slecht. Mede daarom is in de ontwikkelingsvisie gekozen voor de optie sloop-nieuwbouw. Met deze optie kan ook tegemoet worden gekomen aan de wens van buurtbewoners om een stukje grond bij te kopen om de tuinen te vergroten.
In de ontwikkelingsvisie zijn twee varianten opgenomen: in de eerste variant wordt de bestaande Boterstraat gehandhaafd en kunnen bewoners van de Beukenhorstweg hun achtertuin uitbreiden. In de tweede variant is verschuiving van de Boterstraat het uitgangspunt. In deze variant kunnen ook bewoners van de Boterstraat hun voortuinen uitbreiden. In voorliggend bestemmingsplan is de eerste variant nader uitgewerkt. In de ontwikkelingsvisie waren voor deze optie de hieronder opgenomen afbeeldingen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1701SGBOTERSTR-OW01_0006.png"

Voorbeeld van mogelijke ontwikkeling bij handhaving Boterstraat (bron: Ontwikkelingsvisie IKZIEwinterswijk)

Voorliggend plan beoogt het mogelijk maken van maximaal 6 woningen aan de Boterstraat. Ook worden 8 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen aangelegd in het plangebied. De Boterstraat, voor zover gelegen in het plangebied, zal worden verbreed.
De te realiseren woningen worden georiënteerd aan de Boterstraat, met uitzonder van de woning die op de hoek Boterstraat - Jan Stienstraweg wordt gerealiseerd. Deze woning dient een te worden georiënteerd op zowel de Boterstraat als de Jan Stienstraweg. De woningen mogen twee-aaneen, geschakeld of vrijstaand worden gebouwd. Deze nieuwe kavels spiegelen zich aan de omliggende bebouwing. Dat betekent één bouwlaag met een pronte kap en een klassieke touch in architectuur. Dit stedenbouwkundigde uitgangspunt wordt vastgelegd door in de planregels op te nemen dat de goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 4 en 7 meter mogen bedragen. Bovendien is het verplicht de woningen te voorzien van een kap. Tevens wordt de verplichting opgenomen dat per woning twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Dit betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking (de ladder) wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het voorliggend plan een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft een stedelijke als volgt: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Om te bepalen of er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, is gekeken naar uitspraken van de Afdeling Raad van State. Op 24 december 2014 heeft RvS aangegeven dat er geen toets inzake de Ladder duurzame verstedelijking nodig is bij initiatieven van minder dan acht woningen.

Planspecifiek

Voorliggend plan maakt maximaal zeven nieuwe woningen mogelijk. Er is aldus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder durzame verstedelijking behoeft niet getoetst te worden.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

In het kader van de Regionale Woonagenda maakt de provincie op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Dit Regionaal Programma Wonen wordt momenteel nog uitgewerkt en vormt de opvolger van de Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) dat thans nog van kracht is. Zie ook paragraaf 3.1.3 zonder 'Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2020'.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte. Dit betekent dat: alle nieuwe woningen in de Regionale woonprogrammering of Woonagenda moeten passen, er een aangetoonde (regionale) behoefte moet zijn en dat er in de binnen-regionale programmering de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen. De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

De regionale woonafspraken zijn vastgelegd en vertaald in een provinciale planningslijst.Op basis van deze planningslijst is het mogelijk 569 woningen te bouwen in de periode 2015-2025. Op deze planningslijst waren voor het project 'Ik Zie Winterswijk' (plan Morgenzon, Prins Hendrik, Boterstraat en Zonnebrink) in totaal 120 woningen gereserveerd. In het plangebied Morgenzon zijn in de afgelopen jaren minder kavels uitgegeven dan het aantal (90) dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 2014 is vastgelegd. Er is behoefte gebleken aan de uitgifte van grotere kavels, waardoor dit maximale aantal van 90 niet meer gerealiseerd kan worden. Uiteindelijk zullen er op plan Morgenzon maximaal 80 woningen worden gebouwd.

De voorliggende ontwikkeling aan de Boterstraat is opgenomen in deze planningslijst met een aantal van 5 woningen. Vanwege de veranderende behoefte in plan Morgenzon is er binnen het project 'IKZIEwinterswjk' ruimte op de planningslijst ontstaan om in voorliggend bestemmingsplan meer flexibiliteit in te bouwen van de Boterstraat en maximaal 6 woningen mogelijk te maken.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015.

Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Voorliggend initiatief staat met 5 woningen op de gemeentelijke planninglijst.

Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

Met de realisatie van het plan Boterstraat wordt invulling gegeven aan de doelstellingen uit de structuurvisie. Leegstaande bebouwing is gesloopt voordat verpaupering is opgetreden. De gesloopte bebouwing wordt vervangen door kwalitatief hoogwaardige nieuwbouwwoningen, welke passen in de omgeving. Tevens wordt aangrenzende percelen de mogelijkheid geboden grond bij te kopen om zo de tuinen te vergroten. Dit draagt bij aan een betere en aantrekkelijke woonomgeving.

Woonvisie Winterswijk Vitaal 2016-2020

De toekomstvisie "Een vitaal Winterswijk" is leidend voor de Winterswijkse Woonvisie. In de Structuurvisie van 2010 is al geanticipeerd op door bevolkingsprognoses voorspelde krimp: verdunning in iets te versteende woonwijken voor meer groen, speelruimte en parkeren. In het centrum, waar voorzieningen zijn geconcentreerd, kan het wonen worden versterkt.

Aanvullend kader voor de Woonvisie wordt gevormd door de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025. Winterswijk heeft de Regionale Woonagenda onderschreven, in die zin is er geen aparte gemeentelijke visie nodig. Maar er is behoefte om iets verder in te zoomen vanuit het regionale niveau naar het plaatselijke: er zijn van die dingen die specifiek Winterswijks zijn. Deze nota bestrijkt de langere termijn, waar in wordt gegaan op de volgende punten:

- Voldoende woningen, er moet zorgvuldig worden gekeken naar de behoefte op korte en lange termijn om te voorkomen dat we bouwen voor leegstand. Winterswijk heeft bijna voldoende woningen om aan de vraag te voldoen;

- De woningvoorraad toekomstbestendig maken, de bestaande voorraad moet in haar kwaliteit blijvend worden verhoogd om leegstand tegen te gaan;

- Het scherpstellen van de plaatselijke woningbehoefte, de ontwikkeling van het aantal huishoudens moet scherp worden gesteld. Een daling van het aantal huishoudens tussen 2020 en 2030 wordt verwacht. Een optie is gericht onderzoek naar woningbehoefte op specifieke doelgroepen;

- Rekening houden met trends op lange termijn, als wel trends op korte termijn en recente ontwikkelingen.

Planspecifiek

Met de ontwikkeling wordt een vervolg gegeven aan de gemeentelijke doelstellingen. De woningen die gerealiseerd worden, zijn opgenomen om in de gemeentelijke planninglijst, op basis waarvan een evenwichtige en kwantitatieve woningvoorraad in de Achterhoek is voorgestaan.

Op basis van deze planningslijst is het mogelijk 569 woningen te bouwen in de periode 2015-2025. Op deze planningslijst waren voor het project 'IKZIEwinterswijk' (plan Morgenzon, Prins Hendrik, Boterstraat en Zonnebrink) in totaal 120 woningen gereserveerd. In het plangebied Morgenzon zijn in de afgelopen jaren minder kavels uitgegeven dan het aantal (90) dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 2014 is vastgelegd. Er is behoefte gebleken aan de uitgifte van grotere kavels, waardoor dit maximale aantal van 90 niet meer gerealiseerd kan worden. Uiteindelijk zullen er op plan Morgenzon maximaal 80 woningen worden gebouwd.

De voorliggende ontwikkeling aan de Boterstraat is opgenomen in deze planningslijst met een aantal van 5 woningen. Vanwege de veranderende behoefte in plan Morgenzon is er binnen het project 'IKZIEwinterswjk' ruimte op de planningslijst ontstaan om in voorliggend bestemmingsplan meer flexibiliteit in te bouwen van de Boterstraat en maximaal 6 woningen mogelijk te maken.

Het plan is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken.

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

In dit kader is in november 2012 door Grondmij een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform de norm NEN 5740. Een samenvatting van dit onderzoek, de resulaten en conclusies uit dit onderzoek worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 1.

Voor het bodemonderzoek is zowel een veld- als een laboratoriumonderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en waterbodem) beschreven.

Zintuiglijk
Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn verspreid over de onderzoekslocatie zintuiglijk in de bovengrond sporen van zwakke bijmengingen aan puin, baksteen en kolen aangetroffen die mogelijk kunnen duiden op de aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de bodem. Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte (plaat) materialen op en/of in de bodem van de onderzoekslocatie aangetroffen.

Analytisch
Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in de samengestelde mengmonster van de bovengrond licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, zink en PAK zijn aangetoond. Deze licht verhoogde gehalten zijn naar alle waarschijnlijkheid te relateren aan de aangetroffen zintuiglijke bijmengingen in de bovengrond. In het mengmonster van de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters gemeten.

In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium, xylenen en naftaleen aangetoond.

Conclusie en aanbevelingen
Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de locatie opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' formeel verworpen dient te worden. Dit vanwege de aangetoonde licht verhoogde concentraties aan barium, koper, kwik en/of xylenen in de boven- en ondergrond en de licht verhoogde concentraties aan barium, xylenen en naftaleen in grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie. Gezien de gemeten gehalten is er geen aanleiding tot het verrichten van een vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese. Op basis van de uitkomsten van het verkennend bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat vanuit milieu-hygiënisch oogpunt gezien de onderzoeksresultaten geen belemmering vormen voor de voorgenomen herontwikkeling van het terrein.

Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit.

4.1.2 Geluid

Bij het toetsen en afwegen van het milieu aspect geluid wordt er in principe naar vier zaken gekeken: Voldoen aan de Wet geluidhinder; geen belemmering voor de omgeving; aanvaardbaar woon- en leefklimaat; extern beleid en overige regelgeving. Als het een ontwikkeling van een geluidsgevoelige bestemming betreft dienen alle vier de punten te worden getoetst. In dit kader is akoestisch onderzoek uitgevoerd (27 juni 2016), welke is vertaald in het rapport 'Geluidbelasting wegverkeer en industrie op de woningbouwlocatie Boterstraat te Winterswijk'. De conclusies uit dit rapport worden hierna toegelicht. Het volledige rapport is te vinden in Bijlage 2.

Wet Geluidhinder

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorg gebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorg gebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):

    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Weg- en railverkeerslawaai

De nieuw te realiseren woningen liggen binnen de bebouwde kom van Winterswijk, op circa 5 meter uit de as van de Boterstraat. De maximum snelheid op de omliggende wegen bedraagt 30 km/uur. Deze wegen hebben geen geluidszone volgens de Wet Geluidhinder. De woningen liggen buiten de zone van de Groenloseweg. De geluidsbelasting door wegverkeer wordt dus niet getoetst aan de Wet Geluidhinder. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde te worden aangevraagd.

Toetsing goede ruimtelijke ordening

De geluidbelasting door wegverkeer op alle wegen samen bedraagt ten hoogste 46 dB zonder aftrek. Omdat de geluidbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder is voor wekverkeer zeker sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Industrielawaai

De geluidbelasting ten gevolge van het vleesverwerkende bedrijf Rademaker op de gevels van de nieuwe woningen bedraagt hooguit 49 dB (A) etmaalwaarde, waarmee aan de eisen uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. De piekniveaus liggen op de nieuwe woninggevels op maximaal 76 dB (A). Deze liggen hoger dan de grenswaarden. Conform het Activiteitenbesluit (laden/lossen dag) kunnen deze echter worden uitgezonderd van toetsing.
Piekniveaus van 76 dB (A) kunnen worden toegestaan indien aan de binnenwaarden wordt voldaan. Het Activiteitenbesluit houdt voor piekniveaus (overdag) een binnenwaarde aan van 55 dB (A). Voor de piekniveaus op de westgevel is dan een karakteristieke geluidwering GA;k nodig van 21 dB. Bij nieuwbouwwoningen wordt zonder maatregelen een karakteristieke geluidwering gehaald van circa 22 dB. Er zijn daardoor geen aanvullende voorzieningen nodig om een binnenwaarde van 55 dB (A) te halen.

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmeringen geeft voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Voor de functie wonen zijn locaties die niet meer dan 1500 woningen omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Daarnaast valt het toevoegen van 6 woningen onder 'kleine' projecten en draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.4 Bedrijven en Milieuzonering


Beoordelingskader
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Die ontwikkelingen hebben bijvoorbeeld betrekking op nieuwe woningen in de omgeving van bedrijven of op nieuwe bedrijvigheid in de omgeving van woningen. De in de VNG-publicatie genoemde richtafstanden zijn afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden (rustige woonwijk en rustig buitengebied). Overigens gaan wettelijke afstanden voor de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Wanneer uit de beoordeling aan de richtafstanden blijkt dat een ontwikkeling niet mogelijk is, kan onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Op dat moment is een afweging aan de orde over de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden

aangehouden. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 met één afstandsstap worden verlaagd. Voor bedrijven waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstand is reductie van de richtafstanden met één afstandsstap niet zonder meer mogelijk.

Overwegingen
In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich de in onderstaande tabel genoemde bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1701SGBOTERSTR-OW01_0007.png"

Het plangebied maakt onderdeel uit van gemengd gebied. De richtafstand kan daarom met één afstandsstap worden gecorrigeerd. Uit toetsing aan de gecorrigeerde richtafstand komt naar voren dat de beoogde ontwikkeling plaatsvindt binnen de richtafstand van het bedrijf op de locatie Beukenhorstweg 1 (Rademaker Vleesgroothandel). Maatgevend voor de richtafstand is de afstand voor het aspect gevaar. Die afstand is mogelijk aan de orde bij bedrijven die voor het koelen of vriezen gebruik maken van een installatie met ammoniak als koudemiddel. Daarvan is in dit geval geen sprake. Er wordt gebruik gemaakt van synthetische koudemiddelen, die zeer breed ingezet worden voor koeling (bijvoorbeeld bij supermarkten). Nu bij supermarkten voor het aspect gevaar een richtafstand van 10 meter geldt, is het legitiem om daar in dit geval bij aan te sluiten. Voor de aspecten stof en geur is in ieder geval sprake van voldoende afstand. Aan de voor gemengd gebied gecorrigeerde afstand voor geluid (10 meter) wordt eveneens voldaan bij het in acht nemen van de afstand voor gevaar. Uit het hoofdstuk “Geluid” blijkt dat dit bedrijf mede vanwege de situering van de voormalige school geen belemmeringen opwerpt voor de beoogde woningbouw. Overigens valt het bedrijf onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op grond van het Activiteitenbesluit gelden in dit geval geen specifieke afstanden.

Conclusie
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de voor gemengd gebied geldende richtafstanden van omliggende bedrijven. De ontwikkeling werkt daarom op voorhand niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen is hierbij niet in het geding.

4.1.5 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (transportroutes, buisleidingen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimaal beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. In het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De volgende alinea's gaan in op de onderwerpen die worden getoetst binnen externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstand te houden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs) is per 1 april 2015 vervangen door het Bevt. Het besluit is van toepassing op initiatieven die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen. Het besluit maakt gebruik van het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen (hoge druk aardgasleidingen en K1, K2, K3 vloeistofleidingen) door buisleidingen is verwoord in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De normstelling is in lijn met het Bevi. In de verschillende besluiten en de circulaire is de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Dit geldt ook wanneer het resultaat onder de oriëntatiewaarde blijft. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico houdt in dat, naast de rekenkundige hoogte van het GR tevens rekening gehouden dient te worden met een aantal kwalitatieve aspecten. Hiertoe behoren in het bijzonder de aspecten "zelfredzaamheid" en "bestrijdbaarheid".

In artikel 13 lid 3 van het Bevi is vastgelegd dat de regionale brandweer in de gelegenheid gesteld moet worden om te adviseren. Dit advies gaat in op het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het plan wat betreft de mogelijkheden van risicovermindering en rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloed gebied van de risicobron. Eenzelfde bepaling is ook opgenomen in artikel 12 lid 2 van het Bevb. Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de externe veiligheidswet- en regelgeving. Voorliggend plan maakt niet de vestiging van een Bevi-inrichting, de realisatie van een route gevaarlijke stoffen of de aanleg van een buisleiding mogelijk.

Verantwoordingsplicht

Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van het groepsrisico verantwoord worden. Dit wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico genoemd. Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken.

Voor transport van gevaarlijke over weg, spoor en vaarweg geldt een verantwoordingsplicht als sprake is van een toename van het groepsrisico groter dan 10% of een overschrijding van de oriëntatiewaarde wordt berekend.

Planspecifiek

Met behulp van de signaleringskaart van de provincie Gelderland is gekeken of er in de directe omgeving van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn waarvan de contouren over het plangebied zouden kunnen vallen. In de directe omgeving van het plangebied, dat met blauw is gemarkeerd, bevinden zich geen stationaire risicobronnen vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1701SGBOTERSTR-OW01_0008.png"

Uitsnede signaleringskaart

Daarnaast zijn er in de directe omgeving ook geen transportroutes over weg, water of spoor aanwezig waarover grote aantallen transporten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. In de omgeving zijn tevens geen hogedruk aardgasleidingen of defensieleidingen aanwezig welke een risicocontour zouden kunnen veroorzaken welke over het plangebied ligt. Het onderwerp externe veiligheid zorgt daarom niet voor belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.

Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire risicobronnen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen of buisleidingen met een invloedsgebied over het plangebied. Externe veiligheid zorgt bij dit bestemmingsplan daarom ook niet voor belemmeringen.

4.2 Omgevingsaspecten

4.2.1 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

De adviescommissie Cultuurhistorie heeft advies uitgebracht over mogelijk hergebruik en over mogelijk sloop van de locatie. De adviescommissie Cultuurhistorie zou hergebruik van de gebouwen aan de Boterstraat wenselijk vinden, maar kan zich voorstellen dat gekozen wordt voor sloop en nieuwbouw vanwege de slechte technische kwaliteit. Deze slechte bouwtechnische kwaliteit is de belangrijkste reden dat er gekozen is voor sloop en nieuwbouw. Tevens kan met deze optie tegemoet worden gekomen aan de wens van buurtbewoners om een stukje grond bij te kopen om de tuinen te vergroten.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

In het geldende bestemmingsplan is in het plangebied de dubbelbestemming 'Archeologische zone 2' opgenomen. Deze aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden. Op deze gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders werkenzaamheden uit te voeren. De volgende werkzaamheden zijn hierbij relevant voor het beoogde plan:

  • a. Het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, dipploegen, woelen en mengen van gronden en het ophogen van gronden;
  • b. Het aanleggen van parkeervoorzieningen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. Het aanleggen, verdipeen, verbreden en dempen vna sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. Het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport, energie en of communicatieleidingen en daarmee verbound houdende consturcties installaties en apparatuur;


Grontmij Nederland B.V. heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de locatie Boterstraat. Het onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek, het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (IVO-O) en de rapportage hierover. De conclusies uit dit rapport worden hierna toegelicht. Het volledige rapport is te vinden in Bijlage 3.

Bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied in een zwak glooiend dekzandlandschap met podzols of enkeerdgronden ligt. Daardoor is de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied hoog. In de ondergrond komt op relatief geringe diepte keileem voor. Er kunnen archeologische resten verwacht worden die dateren vanaf het Paleolithicum. De kans op verstoringen is groot door de aanwezigheid van bebouwing in het plangebied.

Veldonderzoek
Op basis van het veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem van het plangebied grotendeels is verstoord tot in de top van de C-horizont. Tevens zijn in het terrein geen aanwijzigen aangetroffen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De archelogische verwachtingswaarde kan daarom naar laag worden bijgesteld.

Advies
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Het verdient tevens aanbeveling de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Winterswijk (de heer K. Meinderts) hierover direct te informeren.

Het uitgevoerde archeologisch onderzoek geeft geen aanleiding om de verwachtingswaarde te veranderen. Derhalve zal dan ook een hoge archeologoische verwachtingswaarde worden opgenomen.

4.2.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV

Ecologische Hoofdstructuur

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen.

Het plangevbied ligt niet in de EHS. De bos- en natuurgebieden rondom Winterswijk (Korenburgerveen, Bekendelle, Buskersbos, Willinks Weust, Wooldse Veen, etc.) zijn aangewezen als EHS natuurgebied. Tussen de verschillende bos- en natuurgebieden lopen ecologische verbindingszones. De afstand tussen het plangebied en het dichtsbijzijnde EHS gebied (Mentink - Tuunterveld) bedraagt meer dan 1 kilometer. Overige EHS gebieden liggen op grotere afstand van het plangebied.

Natura 2000

De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangen netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederlands gaat het in totaal om 162 gebieden. Rondom Winterswijk liggen 4 Natura 2000 gebieden: Korenburgerveen, Bekendelle, Willinks Weust en het Wooldse Veen.
Het dichtsbijzijnde Natura 2000 gebied is het Korenburgerveen. Dit gebied ligt op circa 3 kilometer van het plangebied. Overige Natura 2000 gebieden (o.a. Bekendelle, Willinks Weust en Wooldse Veen) zijn gelegen op een grotere afstand van het plangebied.

Door de ruimte afstand tot het Natura 2000 gebied Korenburgerveen en de geplande inrichting van het plangebied zijn nadelige effecten op dit beschermde gebied niet te verwachten. Er vindt op kleine schaal woningbouw plaats, waarbij sprake is van sloop van bestaande bebouwing en nieuwbouw. De beschermde natuurwaarden van het Natura 2000 gebied zullen niet aangetast worden door de geplande ontwikkelingen in het plangebied. Verdere toetsing of vergunningsaanvraag is in het kader van Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd.

Zoals aangegeven voorziet het plan in het realiseren van nieuwbouw in de vorm van woningen. Ten behoeve van deze nieuwe woningen is inmiddels de voormalige bebouwing (een machinekamer, melkvoorbereidingshal en de Beatrixschool) gesloopt. Ten behoeve van de sloop van deze gebouwen is een Quickscan natuurtoetoets uitgevoerd (Bijlage 4). Op basis van de resultaten van de quickscan natuurtoets bleek dat binnen het onderzoeksgebied gericht onderzoek noodzakelijk was naar de gierzwaluw, steenmarter en vleermuizen. Hiertoe is een aanvullend natuuronderzoek voor de Boterstraat verricht (Bijlage 5).
De belangrijkse conclusie uit dit onderzoek luidde dat de ingreep (sloop) een blijvende verstoring van een vaste verblijfplaats en in mindere mate het foerageergebied van de gewone dwergvleermuis tot gevolg had. Hierdoor dienden compenserende en mitigerende maatregelen te worden getroffen voor de gewone dwergvleermuis om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen. Deze maatregelen konden middels een ontheffingsaanvraag getoetst worden door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Hiertoe is op 3 april 2015 ontheffing verkregen van de RVO voor zover het betreft het verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis (Bijlage 6) .

4.2.3 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.

Aan de noordzijde van het plangebied zal de Boterstraat worden verbreed. De nieuwe woningen zullen ook via deze straat worden ontsloten. Ten opzichte van de voormalige situatie zal het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied naar verwachting afnemen.

Ten behoeve van de parkeerbehoefte zal moeten worden voldaan aan de gemeentelijk beleid, welke is vastgelegd in de Nota Parkeernormen Winterswijk. In dit beleid zijn normen opgenomen die worden gehanteerd bij het bepalen van het aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd moet worden per woning.
Het plangebied is gelegen in het gebied met de aanduiding 'schil'. Op basis hiervan gelden de volgende normen:

- Vrijstaand 2,0 parkeerplaatsen per woning
- Half vrijstaand / Twee-aaneen 1,9 parkeerplaatsen per woning
Het genoemde aantal parkeerplaatsen dient gerealiseerd te worden op eigen terrein.

Tevens worden in het openbaar gebied 8 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de wensen die zijn geuit vanuit de directe omgeving en wordt gezorgd voor een kleine afname van de parkeerdruk die er is in de omgeving van het plangebied.

4.2.4 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.

- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.

- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.

- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan betreft een functiewijziging om de bouw van maximaal 6 woningen met 8 parkeerplaatsen mogelijk te maken op de locatie van een voormalige school in de Boterstraat. De bebouwing en verharding van het terrein, aan de rand van het centrum van Winterswijk, zijn verwijderd.

Ook wordt de Boterstraat in het plangebied met circa 1 meter verbreed. Buiten het plangebied (het gedeelte dat aansluit op de Gasthuisstraat) blijft de Boterstraat de breedte houden die de straat nu ook heeft.

Door de herinvulling neemt het verharde oppervlak af van ca. 2690 m2 naar 1790 m2.

Hieronder worden de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
Ja
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

De Boterstraat ligt in het oude Centrumgebied van Winterswijk. Vuil- en hemelwater worden gemengd afgevoerd via het relatief nieuwe rioleringsstelsel. Ook de omliggende straten zijn in de jaren 90 voorzien van nieuwe gemengde riolering. Het drainagesysteem in de Boterstraat loost op het hemelwaterriool in de Burgemeester Bosmastraat.

Vanuit de nieuwe woningen moet vuil- en hemelwater gescheiden worden aangeboden. Op de perceelgrens moeten vuil- en hemelwater worden gekoppeld en samen worden aangesloten op de bestaande gemengde riolering. Door de afname van verhard oppervlak is de capaciteit van de bestaande riolering voldoende voor de afvoer van het vuil- en hemelwater.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Afkoppeling van de nieuwe woningen en parkeerplaatsen is niet mogelijk omdat er geen hemelwaterriolering in de buurt ligt. Door de afname van het verharde oppervlak met ca. 900 m2 wordt de belasting op het gemengde stelsel aanzienlijk gereduceerd.

Wel wordt hemelwater van de parkeerstrook en de aangrenzende verharding (ca. 400 m2) aangesloten op een nieuw infiltratieriool. Om in geval van hevige regen geen overlast te krijgen moet een overloop naar het gemengde riool in de Boterstraat worden gemaakt.

Inrichting en beheer

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om bodem- en watervervuiling te voorkomen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

4.3 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De ontwikkeling van de locatie Boterstraat is een gemeentelijk intiatief. De gronden zijn reeds in eigendom van de gemeente. De kosten voortkomend uit het opstellen van het plan en eventuele planschade zijn voor rekening van de gemeente. Daarom hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan zal de grondexploitatie van het plan ter vaststelling aan de raad worden voorgelegd. Een actuele grondexploitatieberekening toont aan dat de opbrengsten hoger zijn dan de kosten.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Opzet van het plan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een plantoelichting. Verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De wijze waarop dit juridisch bindende deel is vormgegeven, wordt de planmethodiek genoemd. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens nader ingegaan op de opbouw van de verbeelding, de regels en de functie van de plantoelichting. Tevens volgt een toelichting op de diverse bestemmingen die in het plan zijn opgenomen.

5.1.1 Planmethodiek

verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de regels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers).

regels

De regels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de regels in de overige hoofdstukken (begripsbepalingen, meetbepalingen en een bepaling die een beperkte overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen toestaat);
  • hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), waarin per bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijkingsbevoegdheden en eventueel bepalingen omtrent een aanlegvergunning worden gegeven;
  • hoofdstuk 3 (algemene regels), waarin een antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels zijn opgenomen;
  • hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), waarin een aantal gebruikelijke slotbepalingen is te vinden, waaronder het overgangsrecht en de slotregel.

inleidende, algemene en slotregels

De inleidende regels, de algemene regels en de slotregels behoeven hier geen nadere toelichting. Voor zover een toelichting noodzakelijk is, volgt die in de hierna.

bestemmingsbepalingen

De bestemmingsbepalingen kennen allen eenzelfde opbouw. Deze opbouw bestaat uit achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken en werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.


De omschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze omschrijving worden limitatief de functies genoemd die binnen de bestemming zijn toegestaan. In een aantal gevallen geeft de omschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een maximaal aantal of een maximale maatvoering.

plantoelichting

De plantoelichting behoort niet tot het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en heeft geen rechtskracht. Het belang ervan is vooral gelegen in de weergave die de toelichting vormt van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Deze zijn ook in belangrijke mate bepalend voor de wijze waarop het gemeentebestuur omgaat met ruimtelijke initiatieven en ontwikkelingen in het plangebied. Daarnaast is de toelichting van belang voor een juiste interpretatie en toepassing van de verbeelding en regels.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bestemmingen

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Verkeer - Verblijfsgebied
Binnen deze bestemming worden wegen en straten met een functie gericht op verblijf en bestemmingsverkeer toegestaan. Daarnaast worden parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorziengen toegestaan. De openbare parkeerplaatsen die worden aangelegd, krijgen deze bestemming.
Gebouwen mogen binnen deze bestemming niet worden gebouwd.

Wonen

Alle woningen zijn bestemd als Wonen. In het plangebied worden maximaal 6 woningen gerealiseerd. Deze woningen mogen twee-aan-een, geschakeld en/of vrijstaand worden gebouwd. Daarnaast zijn praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep in alle woningen toegestaan.

In de bouwregels is uitgebreid omschreven aan welke maatvoeringseisen de bouw-werken moeten voldoen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In artikel 1 zijn de meeste begrippen nader omschreven. De maximale goot- en bouwhoogte zijn aangegeven op de verbeelding.

Via een afwijkingsbevoegdheid kan, onder voorwaarden, een aan huis verbonden bedrijf worden toegestaan.

Archeologische verwachting

In het bestemmingsplan zijn de gebieden met bekende archeologische verwachtingswaarde bestemd als 'Waarde - Archeologische verwachting - 1'. De gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen en andere omgevingsvergunningen waarbij sprake is van bodemverstoringen. Door middel van deze regeling wordt voor-komen dat zondermeer bekende waarden door bepaalde activiteiten verloren gaan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Een ieder kan dan desgewenst een zienswijze indienen. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging. Is er beroep ingesteld en tevens om een voorlopige voorziening verzocht dan treedt het bestemmingsplan niet in werking. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.