direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rondweg Oeding, Kotten
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Opzet van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is bedoeld om de aanleg van een deel van een rondweg en een rotonde ten zuidwesten van Oeding in de gemeente Winterswijk mogelijk te maken. Het betreft de aanleg van het gedeelte van de rondweg tussen de grens Nederland - Duitsland en de Kottenseweg N319, waarbij de aansluiting van de rondweg op de Kottenseweg N319 in de vorm van een rotonde wordt gerealiseerd.


Het voornoemde weggedeelte maakt onderdeel uit van een rondweg rond Südlohn - Oeding, die in het kader van een Duits project in het verlengde van de L558 wordt gerealiseerd. Directe aanleiding hiertoe vormt de huidige verkeersoverlast die door de doorgaande weg L558 in de kern Oeding wordt veroorzaakt. De nieuwe rondweg biedt bovendien een relevante oost-west verbinding tussen de kernen Münster en Arnhem / Apeldoorn. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische grondslag voor realisatie van het Nederlandse deel van de rondweg en de rotonde.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het gebied ten zuidwesten van de kern Oeding. Het plangebied wordt globaal begrensd door de grens Nederland - Duitsland aan de oostzijde, de Kottenseweg (de N319) aan de noordzijde en de Blankersweg aan de westzijde. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Buitengebied Winterswijk-Oost

Binnen het grootste deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk-Oost. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Winterswijk op 26 oktober 1989 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 15 juni 1990. Door het Koninklijk Besluit van 24 april 1992 kreeg het plan rechtskracht op die datum. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van de rondweg en de rotonde. Een herziening is dus noodzakelijk

Buitengebied Winterswijk 

Kleine delen van het plangebied vallen binnen het meest recente bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk, zoals vastgesteld d.d. 27 januari 2011. In dit bestemmingsplan was de beoogde locatie van de rondweg buiten het plangebied gehouden. Maar omdat de beoogde tracering van de rondweg enigszins is verplaatst, liggen enkele delen van het plangebied van dit bestemmingsplan toch binnen het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk. Navolgende kaart brengt het plangebied globaal in beeld geprojecteerd over de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0002.jpg"

Projectie plangebied over verbeelding BP Buitengebied Winterswijk (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Ook hier geldt dat dit bestemmingsplan niet voorziet in de aanleg van de rondweg en de rotonde. Een herziening is dus ook hier noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan, zoals dit met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, nader omschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van de bestemmingsplannen aangetoond voor wat betreft beleid, milieuaspecten, water, ecologie, archeologie, verkeer en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 volgt de wijze van bestemmen, waarna ten slotte in hoofdstuk 5 de resultaten van inspraak en overleg aan de orde komen.

De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat allereerst in op het nut en de noodzaak van de aanleg van de rondweg. Daarna worden de diverse varianten van de rondweg, die in het kader van de Duitse m.e.r. zijn onderzocht, beschreven en volgt een onderbouwing van de voorkeursvariant. In de paragraaf 'omschrijving plan' worden allereerst de voorgenomen ontwikkelingen in zijn geheel, dus op Nederlands en Duits grondgebied, beschreven, waarna specifiek wordt ingegaan op de toekomstige situatie van het plangebied (het deel van de rondweg op Nederlands grondgebied).

2.2 Nut en noodzaak

Het nut en de noodzaak voor de aanleg van een rondweg rondom de kern Oeding blijkt uit het feit dat de kern in de huidige situatie in west-oost richting wordt doorsneden door de hoofdweg L558, welke op Nederlands grondgebied overgaat in de N319. Deze doorsnijding verstoort de kern zodanig dat het goed functioneren ervan wordt bedreigd, met name gezien de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen op de L558 in de nabije toekomst. Een rondweg leidt doorgaand verkeer en een deel van het bestemmingsverkeer om de kern heen, hetgeen de leefbaarheid in Oeding ten goede komt.

Uit onderzoek uit 19951 blijkt dat een rondweg, afhankelijk van de gekozen variant, de hoeveelheid verkeer over de hoofdweg L558 door Oeding met circa 40 tot 60 procent reduceert. Dit wordt bevestigd in meer actuele onderzoeken uit resp. 20122 en 20153. De navolgende afbeelding komt uit het laatste rapport en vormt een prognose voor de verkeersintensiteiten in 2025.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0003.png"

Prognose verkeersstromen uit verkeersonderzoek 2015

Door de reductie van het verkeer verbetert het woonklimaat in de kern, en dan met name het klimaat direct rondom de hoofdweg. Tevens komt het project de verkeersveiligheid in Oeding, in het bijzonder die voor voetgangers en fietsers, ten goede. Doordat de doorsnijdende werking van de L558 aanzienlijk zal reduceren, ontstaat in de kern Oeding een betere bereikbaarheid tussen de ten noorden van de L558 gelegen woongebieden en de ten zuiden van de L558 gelegen voorzieningen, zoals het gemeentehuis, het postkantoor, zorginstellingen en winkels. Met betrekking tot het milieu zal de emissie-uitstoot, waaronder de hoeveelheid uitgestoten CO, als gevolg van het project in de kern Oeding afnemen. Het project draagt wel bij aan een toename van de hoeveelheid uitgestoten schadelijke stoffen in het buitengebied. Deze toename zal naar verwachting echter kleiner zijn dan de afname in de kern, waardoor het project in totaal een positieve bijdrage aan het milieu levert (zie hoofdstuk 4). Tot slot draagt het project bij aan een betere doorstroming voor het doorgaand verkeer, dat reistijdwinst oplevert. Het levert een verbetering op van de verbinding tussen de kernen Winterswijk en Oeding en op hoger schaalniveau van die tussen de regio's Achterhoek en Westmünsterland. Een betere uitwisseling van goederen en diensten tussen Nederland en Duitsland is hierdoor mogelijk.


In 1992 zijn de stemgerechtigde inwoners van Oeding ondervraagd met betrekking tot de wenselijkheid van de rondweg. Uit deze ondervraging blijkt dat een krappe 44% van alle stemgerechtigden voor een rondweg is (met een opkomst van circa 59% stemde circa 75% voor een rondweg).

2.3 Varianten

In een milieueffectrapportage4 zijn diverse varianten voor de rondweg onderzocht, zowel ten noorden als ten zuiden van de kern Oeding. De zuidelijke varianten betreffen de varianten 1, 2a en 2b. De varianten 3a en 3b bevinden zich ten noorden van de kern. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van de verschillende varianten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0004.jpg"

Varianten rondweg

Variant 1

Deze meest zuidelijke variant verlaat op Nederlands grondgebied de weg N319 / L558 en loopt richting het zuiden. Hier loopt het tracé voor ongeveer 650 meter over een nieuw aan te leggen weg, tot de Nederlands-Duitse landsgrens. De weg loopt vervolgens ten zuiden van Oeding om het gebied Höfering heen en volgt dan voor ongeveer 700 m de L572. Via de bestaande brug over de Slingebeek loopt de weg naar het noordoosten om daarna in de B70 over te gaan.

Variant 2a

Deze variant verlaat de weg N319 net als variant 1 op Nederlands grondgebied, maar loopt niet zo sterk naar het zuiden en bereikt de landsgrens al na ongeveer 500 m. Op Nederlands grondgebied is hiervoor een aanpassing van de weg noodzakelijk. De weg loopt vervolgens langs de zuidzijde van het bebouwde gebied aan de Grenzweg en gaat verder in oostelijke richting tussen het gebied Höfering en de in het zuiden bestaande en geplande bebouwing aan de rand van Oeding door. Daarna volgt de weg voor ongeveer 500 m de L572 en vervolgens neemt hij dezelfde route als variant 1.

Variant 2b

Deze variant begint meteen aan de landsgrens aan de Duitse kant bij de L 558 en draait van de bestaande weg aan de landsgrens (NUD) af naar het zuidoosten. De weg loopt tussen het woongebied 'Auf dem Rott' en het bebouwde gebied aan de landsgrens door en gaat na ongeveer 600 m over in variant 2a.

Variant 3a

Dit is de noordelijke variant, welke begint op Nederlands grondgebied. Vervolgens draait de weg richting het noorden, kruist de Slingebeek en bereikt de landsgrens na ongeveer 350 m. Vanaf de grens loopt het tracé in een boog verder naar het noorden om het bosgebied 'Oedinger Busch' heen en sluit ten noordoosten van Oeding aan op de huidige B 70. Deze variant loopt ongeveer 300 m via de bestaande B70 om aansluitend naar het oosten te draaien en na kruising van de K21 en een verdere nieuwe kruising over de Slingebeek over te gaan in de bestaande B70.

Variant 3b

Deze variant is vrijwel identiek aan variant 3a, met uitzondering van het stuk van de huidige B 21. Daar loopt deze variant niet via de bestaande B 70 maar kruist de Bundesweg en leidt op een nieuw tracé richting het zuiden naar de huidige B 70.

Afweging

De planalternatieven zijn beoordeeld aan de hand van alle af te wegen openbare en particuliere belangen, onder andere op basis van de criteria ruimtelijke ordening, stedenbouw, bebouwde en onbebouwde omgeving, verkeerssituatie, wegeninfrastructuur en de uitwerkingen op mensen, dieren en planten, grond, water, lucht, klimaat, landschap, cultuur en andere materiële zaken. Ook de wisselwerking tussen deze criteria is beoordeeld. Vervolgens heeft op basis van deze beoordeling een totale afweging tussen de verschillende alternatieven plaatsgevonden.

  • De noordelijke varianten (variant 3a en 3b) vallen om ecologische redenen af en zijn wat betreft de verkeersontlasting niet aanvaardbaar.
  • Variant 1 is verantwoord vanuit ecologisch oogpunt en vanuit stedenbouwkundige belangen. Deze variant is echter niet geschikt om het centrum van Oeding effectief te ontlasten.
  • De varianten 2a en 2b zijn positiever beoordeeld in het kader van verkeersontlasting. Variant 2a is vanuit ecologisch oogpunt niet zo gunstig als variant 2b. Bij deze varianten spelen echter ook de belangen van de bestaande woonomgeving een rol bij de afweging.
    Variant 2b leidt in de omgeving van de bestaande bebouwing nabij de grens tot een zeer sterke perceelsnijding in het woongebied en het verlies van een woonhuis. Daarnaast zal deze variant de ontwikkelingsmogelijkheid van de plaats Oeding zeer beperken. Deze nadelen zijn niet te compenseren.
    Daar tegenover kunnen de nadelen van variant 2a voor de beschermde zaak mens, doordat het tracé op korte afstand van woongebieden aan de "Burloher Strafte West" en aan de "Grenzweg" loopt, door adequate geluidshinder-voorzieningen worden gereduceerd.

Voorkeursvariant

Op basis van deze algehele afweging wordt geconcludeerd dat variant 2a de voorkeur heeft en verder uitgewerkt moet worden.

Ingrepen die bij de aanleg van de weg leiden tot aantasting van natuur- en landschapswaarden en niet te vermijden zijn, moeten zo gering mogelijk worden gehouden. Daarnaast kunnen ze met de juiste maatregelen betreffende het landschapsbehoud worden gecompenseerd.

De aanleg van de rondweg Südlohn-Oeding zal de wegeninfrastructuur verbeteren en maatgevend leiden tot een ontlasting van de weg door Oeding en verbeteringen op het gebied van woon- en levenskwaliteit in de plaats Oeding.

2.4 Omschrijving plan

Het plan betreft de aanleg van een rondweg ten zuiden van de kern Oeding. Het betreft een tracé van 3.300 meter, waarbij voor een afstand van 600 meter medegebruik van bestaande wegen plaatsvindt en 2.700 meter nieuw wordt aangelegd. De volgende afbeelding toont het verloop van de rondweg.

Verloop van het tracé

Het geplande tracé verlaat de hoofdweg N319/L558 door middel van een rotonde op Nederlands grondgebied. Deze rotonde wordt op circa 175 meter ten westen van de Nederlands-Duitse grens gerealiseerd. Het tracé verloopt vervolgens in zuidelijke richting en snijdt genoemde rijksgrens na 500 meter. Na de nederzetting aan de Grenzweg aan de zuidzijde te hebben ontweken, zwenkt het tracé in oostelijke richting. Ze bevindt zich vervolgens direct ten zuiden van de bebouwing aan de rand van de kern Oeding. Op een afstand van 1.950 meter sluit het tracé door middel van een kruispunt aan op de L572. De bestaande L572 wordt vervolgens over een afstand van 600 meter gebruikt. Na kruising van de brug over de Slinge, op een totale afstand van 2.500 meter, verlaat het tracé de L572 in noordoostelijke richting. Op een afstand van 3.300 meter sluit ze vervolgens aan op de bestaande weg L558.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0005.jpg"
Figuren ligging plangebied

In het kader van het inrichtingsplan zijn de panden op het adres Kottenseweg 188-190 gesloopt. Onderstaande inrichtingstekening geeft een indicatief beeld van het voorliggende plan voor de realisatie van de rondweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0006.jpg"

Inrichtingstekening rondweg (indicatieve tekening)

Nederlands grondgebied

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van het deel van de rondweg op Nederlands grondgebied en de daarbij behorende rotonde, zoals met blauw aangeduid in bovenstaande afbeelding, mogelijk.

Voor de realisatie van de rondweg om Oeding wordt op Nederlands grondgebied ca. 470 meter weg en een rotonde aangelegd. Daarnaast is enige aanpassing van de bestaande wegenstructuur noodzakelijk. De rustige buitenweg Blankersweg wordt een tiental meters in westelijke richting verlegd. Ze vormt in de nieuwe situatie een parallelweg aan de westzijde van de rondweg. De Kottenseweg wordt aan beide zijden van de nieuwe rotonde enigszins voor een totale lengte van ca. 15-175 m verlegd, met het oogpunt deze verkeerskundig optimaal te laten aantakken op de rotonde. Aan de Kottenseweg vinden voor het overige geen fysieke reconstructies plaats.

2.5 Landschappelijke inpassing

Voor het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat een beeld geeft van de huidige inrichting ter plaatse van de toekomstige weg en daarnaast richting geeft aan de toekomstige inrichting ervan. De aanleg van de rondweg heeft consequenties voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. Daarnaast stelt het vleermuizenonderzoek, dat is uitgevoerd in het kader van het voorliggende plan (zie paragraaf 4.7), eisen aan de inrichting en beplanting in het plangebied. Deze twee redenen maken een goede landschappelijke inpassing van de rondweg noodzakelijk. Het landschappelijke inpassingsplan wordt in hetvoorliggende bestemmingsplan opgenomen als voorwaardelijke verplichting.

Ruimtelijke kernkwaliteiten

Voor het plangebied zijn op basis van de kenmerken in de omgeving de volgende kernkwaliteiten gedefinieerd:

  • Het microreliëf van de oude, bolle akkers is nog goed herkenbaar in het landschap.
  • De akkers hebben hun openheid behouden.
  • Dichte houtsingels scheiden de verschillende percelen van elkaar.
  • Overhoeken zijn vaak beplant als (hakhout) bosje.
  • De agrarische erven liggen rondom de oude akkers.
  • De erven vormen een compact geheel, waardoor het open landschap overal voelbaar en beleefbaar is.
  • Verdichting in de vorm van woningbouw heeft in de afgelopen eeuw nauwelijks plaatsgevonden, waardoor het landschap haar karakteristieken heeft kunnen behouden.

Inrichtingsplan

Op basis van de uitgangspunten vanuit beleid, flora en fauna en cultuurhistorie en landschap en bovengenoemde kernkwaliteiten van het plangebied is een inrichtingsplan gemaakt voor de nieuwe rondweg. Het inrichtingsplan is in de bijlagen opgenomen en in navolgende afbeelding weergegeven. Het bevat verschillende maatregelen voor de landschappelijke en ecologische inpassing van de rondweg. De realisatie van het inpassingsplan wordt middels een voorwaardelijke verplichting in het voorliggende plan voorgeschreven.

Landschappelijke maatregelen

De nieuwe rondweg doorkruist een kleinschalig landschap. De weg wordt benut om deze kleinschaligheid te versterken. Wegbegeleidende beplanting in de vorm van struiken zorgt voor een verdere accentuering van de ruimtes. Hiermee wordt een nieuw landschapselement toegevoegd. Onderbrekingen in de struikbeplanting zorgen voor ‘vensters’ op de achterliggende open ruimtes. Het zicht op de oude es, ten oosten van de rondweg, blijft zoveel mogelijk behouden. Aan de oostzijde van de rondweg wordt dan ook geen wegbegeleidende beplanting aangebracht. De overhoek, die ontstaat aan de zuidoostkant van de rondweg, wordt beplant met gemengd eikenbos.

Ecologische maatregelen

Direct ten zuiden van de rotonde wordt een hop-over voor vleermuizen gerealiseerd, bestaande uit bomen en struikbeplanting. Deze hop-over wordt gerealiseerd naar aanleiding van de conclusies uit het flora en fauna onderzoek, in paragraaf 4.7 is dit uitgebreider toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0007.jpg"

Inrichtingsvoorstel landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk en het volgende gaan in op de uitvoerbaarheid van voornoemde ontwikkelingen. De ontwikkelingen worden getoetst aan het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen in hoofdstuk 3, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuaspecten, zoals geluid, bodem en hinder van bedrijven, en overige aspecten, zoals water, archeologie en ecologie.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Het kabinet heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).


De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend', 'bereikbaar' en 'leefbaar & veilig'. Voor de drie hoofddoelstellingen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en dertien nationale belangen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waar-in unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de SVIR. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (art. 2.10 Barro) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.


Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Het betreft onder meer de volgende onderdelen: project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Op 28 augustus 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij allereerst om enkele specifieke onderwerpen, zoals de kustfundamenten, het IJsselmeer, de elektriciteitsvoorziening en de ecologische hoofdstructuur.

Ook is de ladder voor duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Deze is ook toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De (in juli 2017 voor het laatst gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegd en luidt als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan is in het Bro opgenomen en verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Conclusie

Deze ontwikkeling richt zich op de hoofddoelstelling Bereikbaar uit de SVIR en draagt bij aan een robuust netwerk van wegen en een betere benutting van de capaciteit. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de uitgangspunten uit het SVIR.

Het Barro is niet van betekenis voor onderhavige ontwikkeling. Het betreft een infrastructureel project, dat niet kan worden getypeerd als een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben in januari 2018 het meest recente actualisatieplan van de Omgevingsvisie Gelderland (2014) vastgesteld. De omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex, dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

1. Een duurzame economische structuurversterking

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Dit doel betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving.

Mobiliteit

In de Omgevingsvisie wordt nader ingegaan op verschillende thema's, zoals wonen, werken en energie. De provincie en haar partners streven samen naar een duurzame mobiliteit: een systeem dat een sterke economie, welvaart en welzijn ondersteunt en rekening houdt met de kwaliteit van de leefomgeving. De opgaven die zij daarbij zien zijn:

  • bereikbaarheid optimaliseren voor wonen, werken en voorzieningen;
  • betrouwbaarheid (tijdsduur) van het personen- en goederenvervoer verbeteren;
  • vervoer afstemmen op behoefte en verplaatsingspatronen van mensen;
  • vervoer afstemmen op stromen van grondstoffen en goederen van bedrijven;
  • stromen van mensen, grondstoffen en goederen afstemmen op gevolgen van digitalisering markt en andere ontwikkelingen.

De provincie bekijkt de verschillende netwerken als een groot geheel en heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking hiertussen en knooppunten.

  • 1. De provincie houdt specifiek de belangrijkste stedelijke netwerken bereikbaar (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen en Apeldoorn-Zutphen-Deventer) voor personen en bedrijven;
  • 2. De provincie werkt ook aan de toegang tot voorzieningen buiten deze stedelijke netwerken en zoekt tegelijk naar oplossingen die gebruikmaken van de kracht van de (lokale) samenleving;
  • 3. Tussen de steden en de omliggende gebieden moeten de verbindingen goed functioneren. Zo werkt de provincie aan corridors voor bedrijven- en goederenvervoer met als doel om deze (inter)nationale logistieke corridors beter te benutten;
  • 4. In het landelijk gebied zien de provincie en partners grote verschuivingen in mobiliteit door technologische en demografische ontwikkelingen. Hier investeert de provincie onder meer in nieuwe vormen van openbaar vervoer.

Natuur en landschap

De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Natuur en landschap zijn het kapitaal van Gelderland. De opgaven die de provincie en haar partners hierbij zien, zijn:

  • het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
  • het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
  • het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

De bescherming van bos en natuur buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De provincie heeft daarom de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie ingetrokken.

Zoals uit navolgende afbeelding blijkt, valt het plangebied buiten de GO en de GNN, die ten noorden van de Kottenseweg zijn gelegen. Er is geen sprake van een externe werking op het GNN. Met de aangepaste tracering van de rondweg is er geen sprake meer van dat een deel van de rotonde deels ten noorden van de Kottenseweg aangelegd wordt. Het plangebied blijft hiermee eveneens geheel buiten de GO.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0008.png"

GNN (donkergroen), GO (lichtgroen) waarbinnen natuurbegraven en kleinschalige recreatie onder voorwaarden mogelijk is (groen met bruine rand) met globale aanduiding plangebied (blauwe pijl)

Landschap

De natuur van Gelderland, te realiseren via het GNN en de GO, is de groene ruggengraat van het landschap. Landschap is aan verandering onderhevig. Ruimtelijk-economische ontwikkelingen geven vorm aan het landschap. De Omgevingsvisie verbindt de verantwoordelijkheden van de verschillende partners voor een duurzame economie en het borgen van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie en haar partners staan samen voor de opgave om de diversiteit van het Gelderse landschap te behouden en te versterken. Landschap is van groot belang voor Gelderland, als motor voor de vrijetijdseconomie en voor een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Samen richten de provincie en partners de aandacht op álle landschappen. Zo ontstaat een aantrekkelijk en beleefbaar Gelders landschap om in te wonen, werken en recreëren. Actuele ontwikkelingen die sterk verweven zijn met het landschap zijn de diversificatie en schaalvergroting van de agrarische sector, transitie naar duurzame energie en de krimp in het buitengebied. Dit zijn provinciale en regionale opgaven waar de provincie met bouwmeesterschap stuurt op realiseren van kwaliteit. Waar zich kansen voordoen in het GNN om cultuurhistorische relicten - zoals grafheuvels, historische lanen, et cetera - zichtbaar te maken, is het de ambitie van de provincie om samen met haar partners die kansen te verzilveren en zo een extra dimensie aan het natuurlandschap te geven. In de GO is het de ambitie om de natuurdoelen te verbinden met de versterking van het landschappelijke raamwerk en van de landschappelijke karakteristieken. Gemeenten nemen hun verantwoordelijkheid door vanuit hun landschapsbeleid actief te sturen op ontwikkelingen in het landschap en door te werken aan behoud en ontwikkeling van het landschap zelf. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen voor het realiseren van landschapsdoelen zorgvuldig meegewogen.

Nationaal landschap

Het plangebied is binnen de Omgevingsvisie Gelderland (2016) aangewezen als Nationaal Landschap. Nationale Landschappen zijn de symbolen van het Gelderse cultuurlandschap. Deze gebieden geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke kwaliteit en krijgen daarom speciale aandacht in het provinciale beleid. De provincie Gelderland wil middels ruimtelijke ontwikkelingen samen met haar partners de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten.

De locatie maakt onderdeel uit van Nationaal Landschap ‘Winterswijk’. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt geformuleerd (uit: “Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen”, 2014):

  • kleinschalig, organisch gegroeid, halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken en boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft;
  • rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand tussen Aalten en Groenlo;
  • meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap;
  • fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • de verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0009.png"

Kaart Nationaal landschap en ligging plangebied (aangeduid met blauwe pijl)

Voor iedere kernkwaliteit van het Nationaal Landschap is in de landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.5) gemotiveerd op welke wijze deze geborgd wordt.

  • Kleinschalig, organisch gegroeid, halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken en boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft: Het kleinschalige, halfopen landschap wordt verder versterkt door de aanplant van kleinschalige landschapselementen als houtwallen, bomen en gemengd loofbos.
  • Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand tussen Aalten en Groenlo: Het microreliëf van de oude esgronden blijft behouden. De weg beweegt met de hoogteverschillen mee. De rondweg wordt niet geheel beplant; “vensters” zorgen ervoor dat de bolle akkers vanaf de rondweg goed zichtbaar en beleefbaar blijven.
  • Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap: Niet van toepassing op het plangebied.
  • Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden: De rondweg wordt niet geheel beplant. Juist het open zicht op de open essen is een belangrijke kwaliteit van dit gebied.
  • De verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses: De rondweg ligt zoveel mogelijk aan de rand van de oude es, waardoor de es behouden blijft.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Nationaal landschap

Ontwikkelingen op gronden binnen het nationaal landschap zijn op basis van de omgevingsverordening alleen mogelijk wanneer deze de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.

Voor het plangebied is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 2.5). Zoals in voorgaande paragraaf is omschreven, worden de verschillende kernkwaliteiten van het nationaal landschap in het voorliggende plan geborgd. Dit plan respecteert de kernkwaliteiten en van aantasting van de kwaliteiten is geen sprake.

Conclusie

Voorliggend plan leidt, met de aanleg van een rondweg, tot een betere bereikbaarheid van onder andere de kernen Winterswijk en Oeding en een betere verbinding tussen Nederland en Duitsland. Deze verbeteringen zijn in algemene overeenstemming met provinciale beleidsdoelen, zoals omschreven in de omgevingsvisie. In de huidige situatie veroorzaakt de doorgaande weg L558 door de kern Oeding een zodanige overlast en verkeersonveiligheid, dat aanpassing van deze situatie zeer gewenst is.

In het kader van het nationaal landschap is te stellen dat de rondweg het kleinschalige landschap versterkt en door de loop zoveel mogelijk rondom de oude essen geen waardevolle landschapselementen doorsnijdt. De kernkwaliteiten van het nationaal landschap worden met het voorliggende plan gerespecteerd en geborgd.

In de Omgevingsvisie staan geen specifieke beperkingen beschreven voor de ontwikkeling. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als GNN of GO. Er is geen sprake van effecten op het GNN.

Daarnaast draagt het plan bij aan de doelstellingen die zijn gesteld op het gebied van mobiliteit en bereikbaarheid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Voor zover het (ruimtelijke) beleid van de hogere overheden tevens gemeentelijke belangen raakt, sluit de gemeente zich daarbij aan en wordt de behartiging ervan eveneens een gemeentelijke taak. Te denken valt daarbij aan belangen van natuur en landschap (WCL-gebied) maar ook op gebied van verkeer lopen de belangen van de betrokken overheidslagen (in deze gemeente en provincie) parallel.

De internationale rechtsverhouding brengt als vanzelfsprekend met zich mee dat dit beleid en de behartiging van de belangen zich moeten beperken tot het Nederlandse grondgebied. Dat neemt niet weg dat er oog moet zijn voor ontwikkelingen en belangrijke wensen direct over de landsgrens. Dit is niet alleen ingegeven door de gemeentelijke wens om voor de Duitse overheid een betrouwbare partner en met name voor Südlohn een goede buur te zijn, daarmee handelend in de geest van de beginselen van behoorlijk bestuur. Maar het is ook vanuit de optiek van verkeer te verantwoorden dat de in dit bestemmingsplan beoogde ruimtelijke ontwikkeling tevens en direct een regionaal en gemeentelijk belang dient. Dit belang is er op gericht om een goede bereikbaarheid te garanderen en de doorstroming van bovenlokaal verkeer te faciliteren. De regio Achterhoek onderkent dit in haar strategie voor mobiliteit, omdat een goede bereikbaarheid bijdraagt aan de sociaal-economische vitaliteit van de regio.

Dit uitgangspunt is vastgelegd in het in 2010 vastgestelde gemeentelijk verkeersstructuurplan, waarin -voor zover hier relevant- een geordende en veilige verkeersafwikkeling als uitgangspunt wordt genoemd. Hoewel het verkeersstructuurplan deze uitgangspunten met name op het stedelijk gebied van Winterswijk projecteert, gelden deze ook voor het overige deel van het gemeentelijke grondgebied en sluiten aan op hetgeen met de aanleg van de rondweg om Oeding voor de kom van deze plaats wordt beoogd.

Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

In het Landschapsontwikkelingsplan voor Winterswijk laat de gemeente zien hoe zij uitvoering wil geven aan het behoud en de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap. Het plangebied voor het Nederlandse deel van de rondweg ligt in een oud hoevenlandschap. Dit landschapstype wordt gekenmerkt door een beplantingspatroon met afwisseling van bossen, houtwallen rond de bouwlanden en langs wegen en erfbeplantingen. De verkaveling is onregelmatig, de wegen en waterwegen zijn dikwijls slingerend. De ruimtelijke kenmerken zijn afwisselend kleinschalig en gesloten met een grote diversiteit aan ruimtevormende elementen.

Voor het landschap rondom Kotten geldt dat, met uitzondering van de Eessink- en Oosinkes, kleinschalige aanplant van singels met bomen of struwelen en overhoeken gewenst is. Ook het aanleggen van heischrale grasvelden en heideterreinen kan het gebied versterken.

Het voorliggende plan sluit door middel van een landschappelijke inpassing (paragraaf 2.5) met kleinschalige aanplant van singels en overhoeken aan op het Landschapsontwikkelingsplan.

Visie Buitengebied Winterswijk

De gemeente Winterswijk streeft ernaar ruimtelijke kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te verbeteren in haar bijzondere buitengebied. Dit streven moet leiden tot een buitengebied dat een prettig en gezond woon-, werk en leefklimaat is. Kortom, een leefbaar buitengebied. De bewoners van het buitengebied bepalen voor een groot deel zelf de leefbaarheid van het gebied. De gemeente werkt daarom op verschillende manieren samen met de bewoners en gebruikers van het buitengebied. Een belangrijk uitgangspunt voor gemeentelijk beleid daarbij is 'behoud door ontwikkeling'.

Er worden geen specifieke uitspraken gedaan in de visie wat betreft de wegenstructuur en het verkeer.

3.5 Eindconclusie

Gesteld kan worden dat de gewenste ontwikkelingen van voorliggend bestemmingsplan passen in het beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Algemeen

Een bestemmingsplan kan in Nederland op twee manieren m.e.r.-plichtig worden, namelijk op grond van het Besluit m.e.r. en wanneer voor het plan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Omdat het bestemmingsplan dat door de gemeente Winterswijk vastgesteld gaat worden moet voldoen aan de Nederlandse wetgeving, vindt toetsing van het bestemmingsplan aan deze wetgeving plaats.

Besluit m.e.r.

Om te bepalen of een plan m.e.r.-plichtig is op grond van het Besluit m.e.r., moet eerst beoordeeld worden of de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt een activiteit is als genoemd in de onderdelen C of D van de bijlage van het Besluit m.e.r.

In onderdeel C 1.2 is de aanleg van een autosnelweg of autoweg en in onderdeel C 1.3 de aanleg van een weg met vier of meer rijstroken als activiteit genoemd. In onderdeel D is alleen de wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg (onderdeel D 1.1.) dan wel van een weg een weg bestaande uit vier of meer rijstroken of verbreding van een weg tot een weg met vier of meer rijstroken (onderdeel D 1.2) als activiteit opgenomen. Omdat de rondweg Kotten-Oeding nieuw is, wordt alleen getoetst aan de activiteiten uit de onderdelen C 1.2 en C 1.3.

De nieuwe rondweg betreft in ieder geval geen autosnelweg en evenmin een weg bestaande of vier of meer rijstroken. Beoordeeld is verder of de rondweg moet worden gekwalificeerd als een autoweg. Aangezien er onder onder meer woonerven zullen aansluiten op de nieuwe weg, is evenmin geen sprake van een (m.e.r.-plichtige) autoweg.

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan Rondweg Kotten-Oeding geen activiteit mogelijk maakt zoals opgenomen in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Daarmee is een verdere toetsing aan het Besluit m.e.r niet nodig. Voor het bestemmingsplan behoeft dan ook geen MER te worden opgesteld op grond van het Besluit m.e.r.

Wet natuurbescherming

Algemeen

Op grond van artikel 2.7 lid 1 Wnb wordt een plan dat mogelijk significante gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden uitsluitend vastgesteld wanneer uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten Indien voor een plan een passende beoordeling noodzakelijk is, wordt het plan m.e.r.-plichtig.

In het kader van het flora en faunaonderzoek (zie ook paragraaf 4.7) is beoordeeld of sprake is van mogelijke effecten op de Natura 2000 gebieden. In dit kader zijn de omliggende Natura 2000-gebieden in beeld gebracht. Er zijn drie Natura 2000 gebieden in de wijde omgeving van het plangebied gelegen. De afstand tot deze gebieden is zodanig dat geen ecologische effecten op de Natura 2000-gebieden worden verwacht. Ook is geen voortoets en geen passende beoordeling benodigd.

Conclusie

Wat betreft de m.e.r. wordt geconcludeerd dat het plan niet m.e.r.(beoordelings-)plichtig is vanuit het Besluit m.e.r. Ook is geen sprake van een m.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt namelijk dat er geen effecten zijn op de Natura 2000 gebieden en dat een Passende Beoordeling niet benodigd is.

4.2 Geluid

Algemeen

In verband met de aanwezigheid van geluidsgevoelige ruimten, namelijk omliggende woningen, is het noodzakelijk een akoestisch onderzoek uit te voeren. In het akoestisch onderzoek worden uitspraken gedaan over de geluidbelasting ten gevolge van de nieuw aan te leggen rondweg en rotonde.

Onderzoek

Inleiding

In 2017 is door SAB een recent akoestisch onderzoek verricht5. Dit onderzoek is uitgevoerd omdat volgens artikel 79 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai moet worden verricht als er geluidgevoelige objecten, zoals woningen zijn gelegen in de toekomstige zone (zoals bedoeld in artikel 74 van de Wgh) van een nieuw aan te leggen weg. Tevens vinden er vanwege de aanleg van de nieuwe Rondweg Kotten – Oeding fysieke wijzigingen plaats aan bestaande wegen (waaronder: de Kottenseweg, Vosseveldseweg en Blankersweg). Op de Kottenseweg wordt ter hoogte van de nieuwe Rondweg een rotonde aangelegd. Voor de aanleg van de rotonde op de Kottenseweg is reconstructieonderzoek uitgevoerd.

Akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege de nieuwe Rondweg en de aanpassing van de Kottenseweg ter plaatse van de omliggende woningen.

Toetsing geluidbelasting

  • Aanpassing van de Kottenseweg: De hoogste toename van de geluidsbelastingen door de aanpassing van de Kottenseweg (aanleg van de rotonde) bedraagt 0,76 dB bij de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Hierdoor is er bij geen van de woningen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh door de aanpassingen op de Kottenseweg.
  • Aanleg van de Rondweg: Uit het onderzoek naar de geluidbelastingen blijkt dat bij 2 woningen (Blankersweg 1 en 6) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden vanwege nieuwe Rondweg. De hoogste geluidbelasting op de woningen bedraagt 53 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.

Verlening van hogere waarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van een stiller wegdek op de Rondweg of het realiseren van een afscherming tussen de woningen en de weg. Gezien de beperkte schaal van dit plan lijkt het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot een waarde die lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Aangezien de overige wegen bij twee woningen rustige wegen in het buitengebied hebben deze geen invloed op het akoestische klimaat. Alleen de nieuwe Rondweg heeft invloed op het akoestische klimaat.
De cumulatieve geluidsbelasting bij deze 2 woningen wordt dan ook hoofdzakelijk bepaald door de nieuwe Rondweg.

Voor de 2 woningen kan door de provincie Gelderland een hogere waarde worden verleend. De volgende hogere waarden dienen te worden aangevraagd:

  • Voor de woning aan de Blankersweg 1 een hogere waarde van 53 dB vanwege de rondweg;
  • Voor de woning aan de Blankersweg 6 een hogere waarde van 51 dB vanwege de rondweg.

Binnenniveau

Op basis van artikel 111b van de Wgh dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB gegarandeerd te worden indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Voor de akoestische binnenwaarde mag artikel 110g van de Wgh (een aftrek van 2 dB) niet worden toegepast. Mogelijk moeten voor de woningen met een hogere gevelbelasting dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aanvullende isolerende voorzieningen worden getroffen om een akoestische binnenwaarde van 33 dB te halen. Om de binnenwaarde bij de Blankersweg 1 te halen, moet een minimale geluidisolatie van (56-33=) 23 dB worden bereikt. Om de binnenwaarde bij de Blankersweg 6 te halen, moet een minimale geluidisolatie van (53-33=) 20 dB worden bereikt.

Ter indicatie: een standaard gevelopbouw (spouwmuur, dubbelglas en een degelijke ventilatievoorziening) bezit volgens het Bouwbesluit een minimale geluidisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor twee woningen een hogere grenswaardeprocedure benodigd is. Deze zal tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan plaatsvinden. Hiernaast dient voor deze twee woningen nog een bouwakoestisch onderzoek naar de binnnenniveaus plaats te vinden. Dit gebeurd na de bestemmingsplanprocedure.

4.3 Bodem

Algemeen

Voor vaststelling van het bestemmingsplan dient te zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater vrij zijn van verontreinigingen. Om deze reden is bodemonderzoek6 uitgevoerd.

Onderzoek

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
  • De hypothese "De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd" wordt grotendeels aangenomen.
  • De Blankertsweg en kadastraal perceel gemeente Winterswijk, sectie D, nummer 8033 zijn verdacht op het voorkomen van asbest in de bodem. Derhalve wordt geadviseerd ter plaatse van deze locaties een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 (bodem) en/of NEN 5897 (granulaten).

In het bodemonderzoek is daarnaast het volgende aandachtspunt opgenomen. Vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden ten behoeve van bemaling, dan dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal hier rekening mee worden gehouden.

Met betrekking tot de gronden die als verdacht op het voorkomen van asbest in de bodem worden aangemerkt, wordt het volgende overwogen. Omdat er geen sprake is van een wijziging naar een gevoeliger functie of gebruik ten behoeve van de woonfunctie van deze gronden, is een nader asbestonderzoek voor het ruimtelijke initiatief op dit moment niet noodzakelijk. Het vervolgonderzoek wordt derhalve doorgeschoven naar de uitvoeringsfase, waarvoor de bepalingen uit de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit als wettelijk kader zullen dienen. Hierover zijn afspraken gemaakt met de provincie.

Conclusie  

Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een LPG-tankstation, en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen.

Toetsing

Externe veiligheid is met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan niet aan de orde. Het plan voorziet namelijk met de aanleg van een rondweg en rotonde niet in de ontwikkeling van een gevoelig object dan wel een object dat van invloed is op de externe veiligheid in de omgeving. De rondweg zal immers niet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden gebruikt.

Zoals uit navolgende uitsnede uit de risicokaart blijkt, zijn er hiernaast geen bestaande risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0010.jpg"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied

Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet milieubeheer bevat eisen en regels met betrekking tot luchtkwaliteit die mensen moeten beschermen tegen luchtverontreiniging. Dit zijn onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide). De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke projecten die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of 'gevoelige bestemmingen' binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het "Besluit gevoelige bestemmingen" extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Onderzoek

Er is een onderzoek uitgevoerd inzake de luchtkwaliteit7. Het onderzoek is uitgevoerd aangezien bij een verandering aan het wegennetwerk toetsing plaats dient te vinden aan hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (de 'Wet Luchtkwaliteit'). In het geval van de realisatie van een nieuwe weg wordt een mogelijke verslechtering van de luchtkwaliteit veroorzaakt door de mogelijke toename van verkeersbewegingen over de weg en de hierop aansluitende verkeersaders. Voor de bijdrage van het verkeer aan de luchtkwaliteit zijn de emissies van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) bepalend.

Gezien voorgaande zijn in dit onderzoek de concentraties van de voornoemde luchtverontreinigende stoffen berekend op een aantal toetspunten. In de berekeningen zijn alle relevante bronnen die aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied opgenomen.

In navolgende tabel zijn de hoogste berekende waarden weergegeven voor de twee berekende situaties (2016 en 2025 in de situatie na planrealisatie) zoals berekend op één van de toetspunten. Hierin zijn de immissiebijdragen van alle significante bronnen bij elkaar opgeteld. Dit houdt in dat de emissies vanuit verkeersbewegingen en alle overige bronnen die in de achtergrondconcentratie zijn meegenomen bij elkaar op zijn geteld.

De kolommen “aantal overschrijdingen” geven het aantal dagen weer waarop de grenswaarden overschreden worden. De grenswaarde voor het NO2-uurgemiddelde (200 µg/m3) mag maximaal 18 maal per jaar overschreden worden en het PM10 24-uursgemiddelde (50 µg/m3) maximaal 35 dagen per jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0011.jpg"

Tabel berekende concentraties

Uit de tabel blijkt dat in de toekomstige situatie na planrealisatie in 2016 en 2025 ruimschoots aan de normstellingen wordt voldaan. Voor de rekenpunten geldt dat ook voor de meest belaste situatie ruimschoots aan de normstelling wordt voldaan en dat in toekomstige jaren met name als gevolg van een verbeterd wagenpark (in Nederland in zijn algemeen) de concentraties verder afnemen.

Ook is in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken naar het aspect blootstelling. Blootstelling vindt over het algemeen plaats op grotere afstand van de weg dan waarop de dichtst bijgelegen rekenpunten zijn gelegen. Gezien het feit dat de zeer lage berekende concentraties ter plaatse van de woningen ruimschoots onder de normstelling liggen, is ook ten aanzien van de ruimtelijke ordening geen bezwaar voor planrealisatie.

Conclusie

Uit het voorgaande onderzoek blijkt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van onderhavig plan.

4.6 Water

Beleidskader

Provinciaal beleid

Het provinciale beleid van Gelderland is opgenomen in de omgevingsvisie. Hiervoor was het Waterplan 2010-2015 van toepassing, maar dit beleidsstuk is in 2014 overgenomen in de omgevingsvisie.

In de omgevingsvisie wordt ingegaan op de provinciale belangen inzake de waterhuishouding: het betreft onder meer de oppervlaktewateren en de grondwatergebieden. Omdat deze zaken voor onderhavig plan niet relevant zijn, wordt hierop niet nader ingegaan.

Verder geldt waterveiligheid als een belangrijk uitgangspunt. De provincie gaat uit van een langjarige en duurzame aanpak om Gelderland blijvend te beschermen tegen overstromingen vanuit de (grote) rivieren en de Veluwerandmeren.

Preventie is de primaire pijler van het beleid. De realisatie van de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken wordt gezien als de eerste stap in een doorlopend traject naar een toekomstbestendig riviersysteem dat rond 2100 is ingericht op een hogere maatgevende afvoer. Bij de inrichting wordt bovendien rekening gehouden met zeespiegelstijging. Met de Deltabeslissingen 2015 is de noodzakelijke vervolgstap genomen.

Bij een dreigende overstroming werken veiligheidsregio's, waterschappen en andere partijen samen, zodat tijdig en adequaat wordt gehandeld. De opgaven die de provincie en haar partners zien, zijn:

  • blijvende bescherming tegen overstromingen vanuit de (grote) rivieren en de Randmeerkust;
  • waar dat vanuit het oogpunt van waterveiligheid mogelijk is: ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden;
  • versterken van de kwaliteiten voor de (vrijetijds)economie van het rivierenlandschap en de Randmeerkust.

Wat betreft het aspect 'wateroverlast' geldt verder dat de acceptabele omvang van wateroverlast is vertaald in normen, vastgelegd in de provinciale waterverordening zoals besproken in paragraaf 3.3.

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 2016-2021 waterschap Rijn en IJssel

Dit nieuwe waterbeheerplan is vastgesteld in november 2015 en vervangt het Waterbeheerplan 2010-2015. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap Rijn en IJssel op welke wijze de volgende zaken in de periode 2016-2021 gedaan worden: het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor voor een goed functionerend regionaal watersysteem en het zorgen voor het zuiveren van afvalwater.

Het waterbeheerplan zoekt verbinding met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders.

Vanuit de omgevingsverkenning is het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor onze primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0012.jpg"

Kaartbeeld uitvoeringsopgave met aanduiding plangebied (gele ster) uit Waterbeheersplan 2016-2021

Onderhavig plangebied is gelegen ten zuiden van het stroomgeving van Boven Slinge (in Duitsland: Schlinge). Over dit gebied wordt het volgende gesteld: "In het gebied van de Boven Slinge bestaat door de klimaatverandering een toenemend risico op wateroverlast en -tekort. Om deze gevolgen te beperken zetten we in op maatregelen om het water langer in het gebied vast te houden en ruimte voor water te zoeken, in overleg met partners. Een grensoverschrijdende aanpak hiervoor biedt o.a. het in 2014 opgestelde 'Gewässerkonzept Schlinge'."

Voor het plangebied geldt verder blijkens de kaart dat het Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR) nog dient te worden vastgesteld.

Watervisie 2030 waterschap Rijn en IJssel

De Watervisie geeft aan hoe het waterschap aankijkt tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het beheersgebied, om de wateropgaven waarvoor ze staan duurzaam op te lossen. Er moet daartoe een betere afstemming worden gevonden tussen de waterwensen van de verschillende grondgebruiksvormen en het watersysteem zelf. Omdat ruimtelijke oplossingen op langere termijn duurzamer zijn, krijgen deze de voorkeur boven technische oplossingen. Bij het zoeken naar ruimtelijke oplossingen geldt het natuurlijk watersysteem als ideaalbeeld. Een dergelijk watersysteem heeft onder meer de mogelijkheid om (in geval van veel neerslag) voldoende water op te vangen en water (in geval van te zware belasting) voldoende te reinigen. Water moet richtinggevend zijn bij toekomstige stedelijke uitbreiding. Bij overschot wordt regenwater in de bodem geïnfiltreerd of naar het oppervlaktewater geleid. Het waterschap streeft ernaar regenwater niet meer via de riolering af te voeren. Het rioleringsstelsel wordt aldus minder zwaar belast, waardoor de kans op overstorten van rioolwater op oppervlaktewater kleiner wordt.

Waterschap Rijn en IJssel legt de eigen regels vast in de zogeheten Keur. Dat is de traditionele benaming voor de verordening waarmee de veiligheid van dijken, watergangen en kades wordt geregeld. Maar ook het al dan niet toestaan van activiteiten of bouwwerken nabij het water en de dijken, lozingen op het oppervlaktewater en het oppompen van grond- en oppervlaktewater zijn erin geregeld.

Watertoets

In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

Situatie plangebied

Voor de toets aan het beleid van het waterschap is de watertoetstabel ingevuld:

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)   Nee   2  
  2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?   Nee   2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?   Nee   2  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?   Nee   1  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?   Nee   1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?   Ja   2  
  2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?   Ja   1  
  3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Nee   1  
  4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?   Ja   1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Ja   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Ja   1  
  2. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee   1  
  3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?   Nee   1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?   Nee   1  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee   2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?   Nee   1  
  2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee   1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?   Nee   2  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee   2  
  3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?   Nee   1  
  4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?   Nee   1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden. Bij alle vragen waar een 'ja'is ingevuld volgt een uitleg.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

In onderstaande afbeelding zijn de oppervlaktes aan verharding weergegeven die in het plangebied worden toegevoegd. De parallelweg wordt verplaatst, hierbij is daarom geen sprake van een toevoeging van verharding. In totaal wordt door de aanleg van de rondweg en de (aansluitingen op de) rotonde 8.035 m2 verhard oppervlak toegevoegd aan het bestaand verhard oppervlak van 2.768 m2. Dit is meer dan de grens van 2.500 m2 die is opgenomen in de watertoets tabel.

Ter compensatie van het toevoegen van de verharding worden langs de rondweg watergangen aangelegd en in de westelijke oksel van de rotonde een wadi (zie onderstaande afbeelding). De totale toegevoegde oppervlakte voor water(berging) bedraagt een bodemoppervlakte van 1.400 m2 van de zaksloten en 1.400 m2 van de wadi.

De capaciteit voor waterberging wordt, naast de oppervlakte van de watergangen en de wadi, bepaald door de diepte van deze wateren. Voor de compensatie van de toegevoegde verharding is daarom ook de inhoud van belang. De zaksloten zijn vanwege het hellende terrein voorzien van drempels en hebben daardoor per zaksloot een waterbergende diepte van minimaal 50 cm. De wadi heeft een bodemhoogte van 75 cm onder maaiveld en heeft een overlaat op een bestaande watergang via een duiker die 20 cm boven de bodem van de wadi ligt. De duiker functioneert hiermee als drempel. Hiermee is er voldoende bergingscapaciteit in de zaksloten en wadi aanwezig: de totale inhoud is voldoende om de toegevoegde verharde oppervlakte van 5.972 m2 te compenseren. Daarnaast voorzien de ontwerpen van de weg en de rotonde in voldoende mogelijkheden voor afwatering van de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0013.jpg"
Kaartbeeld technische inrichting waterbergende voorzieningen bij weg

Het plangebied ligt in de nabijheid van een beekdal. Op ongeveer 150 m ten noorden van het plangebied ligt het beekdal van de Bovenslinge.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Aan beide zijden van de rondweg wordt een watergang gerealiseerd, waarop het regenwater van de weg zal worden geloosd. Hierdoor vindt lozing van het hemelwater op het oppervlaktewater plaats.

Grondwateroverlast

In de gemeente Winterswijk komen op veel plaatsen slecht doorlatende keileem lagen in de ondergrond voor. Ter plaatse van de rondweg komt geen ondiepe keileem voor. Indien in het plangebied keileem in de grond zit, komt dit alleen in diepere lagen voor.

Conclusie

In het plangebied is een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 aan verharding toegevoegd. Dit is een categorie 2 vraag, wat betekent dat een uitgebreide watertoets noodzakelijk is. Het plan is voorgelegd aan het waterschap. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt.

4.7 Flora en fauna

Voor deze ruimtelijke ontwikkeling dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuur wet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. In dit kader is in februari 2015 onderzoek8 uitgevoerd.

Onderzoek flora en fauna

Gebiedsbescherming

Natura 2000 gebieden

Het plangebied ligt op ongeveer 2,5 kilometer van Natura 2000-gebied Willinks Weust. Ook Natura 2000 gebied Wooldse Veen en Bekendelle liggen binnen een afstand van 10 km. Gezien tussenliggende reeds verstorende elementen (wegen en bebouwing) en de afstand zijn directe negatieve effecten van de plannen op Natura-2000 gebieden niet te verwachten.

GNN / GO / ganzenfoerageergebieden / weidevogelgebieden

De ligging van het plangebied ten opzichte van het GNN en GO (zoals ook reeds eerder benoemd), ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden vormt geen beperking voor de beoogde plannen.

Soortenbescherming

Algemeen

Over het algemeen wordt geen verstoring verwacht van beschermde planten- of diersoorten. Uitzondering hierop vormen mogelijk steenuil, vleermuis en rugstreeppad. Hiernaar is nader onderzoek uitgevoerd. Hierna volgen de resultaten. Ten slotte geldt een algemeen verbod op verstoring van broedende vogels en een zorgplicht. Deze worden hierna ook kort benoemd.

Steenuil

Er is een nader onderzoek naar de functies van het gebied voor de steenuil uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat in het plangebied geen essentiële functies heeft voor de steenuil. Met het plan zullen geen essentiële functies voor de steenuil verloren gaan. Ook zal de staat van instandhouding van de steenuil door het plan in de omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed. Van een ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet is voor de steenuil derhalve geen sprake.

Gewone dwergvleermuis

Uit het vleermuisonderzoek blijkt dat in en rond het plangebied essentiële functies van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn. Het betreft hier één paarterritorium in het plangebied en twee daar direct buiten. Wat betreft het paarterritorium in het plangebied wordt geconstateerd dat ten noorden en oosten voldoende mogelijkheden om het territorium uit te breiden. Hiermee blijft de functionaliteit van de paarverblijfplaats gewaarborgd. Wat betreft de overige paarterritoria worden geconcludeerd dat door het beperken van straatverlichting functionaliteitsverlies kan worden voorkomen.

Ook is buiten en in het plangebied een essentiële vliegroute van de gewone dwergvleermuis aanwezig. De aanwezige essentiële vliegroute zal in de nieuwe situatie de provinciale weg kruisen. Door het treffen van maatregelen, zoals een zogenaamde 'hop-over', kan dit voorkomen worden. In het rapport wordt ingegaan op welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat sprake is van de verplichting een ontheffing Flora- en faunawet aan te vragen. Deze maatregelen zullen worden uitgevoerd.

Rugstreeppad

Een braakliggende terrein in het noorden van het plangebied wordt geschikt geacht voor de rugstreeppad. Om kolonisatie van de rugstreeppad in het plangebied te voorkomen, wordt geadviseerd in de voortplantingsperiode (april tot en met juni) geen open water te laten staan (vooral ondiepe plassen) en/of een amfibiescherm te plaatsen. Als de realisatie van het plan echter nog één of enkele jaren op zich laat wachten, kan kolonisatie van de rugstreeppad niet op voorhand worden uitgesloten en wordt nader onderzoek noodzakelijk geacht.

Er wordt van uitgegaan dat wordt voorkomen dat een geschikt habitat voor de rugstreeppad ontstaat en dat nader onderzoek niet nodig is.

Broedende vogels

Bij (de start van) werkzaamheden in de broedperiode, kunnen broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. De broedperiode loopt globaal van half maart tot half augustus. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren. De start van de werkzaamheden dient daarom plaats te vinden buiten de broedperiode.

Zorgplicht

Iedereen dient overal en altijd rekening te houden met de zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet). Iedereen moet voldoende zorg in acht nemen voor alle in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door de werkzaamheden te verrichten buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen). Ook kan er gefaseerd worden gewerkt om dieren de kans te geven om te vluchten.

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht geworden. Hiermee is de wet- en regelgeving op basis waarvan het flora en fauna onderzoek is uitgevoerd op een aantal punten gewijzigd. In het onderzoek is alleen gekeken naar wat voor 1 januari 2017 streng beschermde soorten waren. Er is echter geen mogelijkheid voor de in Gelderland nieuw beschermde soorten om voor te komen in het plangebied (voornamelijk hele bijzondere soorten). Soorten die nu niet meer beschermd zijn, kwamen toch al niet voor.

Maatregelen ten behoeve van vleermuizen

In een landschappelijk inpassingsplan (paragraaf 2.5) zijn maatregelen opgenomen om vleermuizen ter plaatse van hun vliegroute te begeleiden bij het oversteken van de weg.

De vleermuizen vliegen over het algemeen langs de hoge beplanting. Ter hoogte van de rondweg bevindt zich in de huidige situatie geen beplanting. Om te voorkomen dat vleermuizen hier naar beneden 'duiken' en tegen vrachtwagens en ander verkeer vliegen, is het noodzakelijk om de bomenlijnen aan beide zijden van de weg met elkaar te verbinden. Dit wordt een 'hop-over' genoemd.

In het landschappelijke inpassingsplan is een hop-over opgenomen. De navolgende afbeelding toont het eindbeeld ter plaatse van de hop-over. In de tijdelijke situatie waarin de bomen en struikbeplanting nog niet hoog/breed genoeg zijn om de gehele weg te overspannen, moet een tijdelijke voorziening worden aangebracht om de vleermuizen over de weg te geleiden. Deze voorziening kan bestaan uit een kunstmatige constructie met draden, aan de hand waarvan de vleermuis zich kan oriënteren.

Het landschappelijke inpassingsplan is als voorwaardelijke verplichting bij het voorliggende plan opgenomen, waarmee de realisatie van deze maatregelen ten behoeve van vleermuizen is gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0014.png"

Hop-over eindsituatie

Conclusie

Wat betreft gebiedsbescherming is geen sprake van mogelijk negatieve effecten.

Wat betreft soortenbescherming wordt ter voorkoming van de verstoring van vleermuizen een hop-over gerealiseerd. Verder geldt dat het braakliggende terrein niet te lang moet braak liggen, om kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen. Ten slotte gelden in algemene zin het verbod op verstoring van broedende vogels en de zorgplicht. Met al deze zaken zal rekening worden gehouden bij de verdere planvorming en -realisatie.

 

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

4.8.1 Cultuurhistorie

Algemeen

In het kader van het Rijksbeleid Modernisering van de Monumentenzorg is het sinds 1 januari 2012 wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met cultuurhistorie. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt hiervoor de wettelijke basis. De ruimtelijke ordening krijgt zo een uitgesproken rol met betrekking tot het in stand houden/verbeteren van cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Ter plaatse van het plangebied spelen geen specifieke cultuurhistorische waarden. Wel zijn er landschapsstructuren aanwezig die in enige mate zullen worden doorsneden door de nieuwe weg. Dit aspect is meegewogen bij de planvorming en bij de afweging tussen de varianten. De gekozen voorkeursvariant worden de cultuurhistorische waardevolle gebieden en structuren zo weinig mogelijk doorsneden.

Uit de Archeologische beleidskaart van de gemeente, welke in navolgende paragraaf is weergegeven, blijkt dat het geplande wegtracé tussen twee historische boederijlocaties is gelegen. Aan de oostzijde betreft dat het boerenerf Mensinks Lannever en aan de westzijde Mensinkhuusken. Het erf van Mensinks Lannever stamt uit de Late Middeleeuwen (ouder dan 1650). De naam verwijst naar een historische landweer, een versterking of verdediging. De historische boerderijlocatie Mensinkshuusken wordt genoemd vóór 1832. Het geplande wegtracé heeft geen invloed op de bestaande bebouwing.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie is voldoende bekeken en vormt geen belemmering.

4.8.2 Archeologie

Algemeen

Bij een ruimtelijk plan moet, conform de Erfgoedwet, rekening worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Toetsing

Ingevolge de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek rust op een deel van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding IKAW-kaart). Dit betekent dat de kans op het aantreffen van archeologische resten groot is. Aangetoond moet worden dat door de bouwplannen geen archeologische resten worden aangetast in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0015.jpg"

Uitsnede uit de IKAW-kaart (bron: www.kich.nl)

Onderzoek

Om de archeologische verwachtingen in het plangebied verder te specificeren is een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek9 uitgevoerd.

Bureauonderzoek

Om een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen, is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Voor het noordelijk deel van het plangebied geldt op basis van het bureauonderzoek een hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum en nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd geldt een lage verwachting.

Voor het zuidelijk deel van het plangebied geldt op basis van het bureauonderzoek een lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum en nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd.

Inventariserend veldonderzoek

Door middel van een inventariserend veldonderzoek is deze verwachting getoetst. In de eerste plaats is onderzocht wat de opbouw van de ondergrond is en of het bodemprofiel intact is. Vervolgens is beoordeeld in hoeverre eventueel aanwezige archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

De ondergrond bestaat uit matig fijn dekzand (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel). In de diepere ondergrond is plaatselijk keileem aangetroffen (Laagpakket van Gieten, Formatie van Drente). In het dekzand hebben zich veldpodzolgronden ontwikkeld. De natuurlijke veldpodzolgrond is in het plangebied verstoord. In zeven boringen is een restant van de B horizont van de natuurlijke veldpodzolgrond aangetroffen (boring 1-5, 12 en 17). In zes boringen is een restant van het plaggendek aangetroffen (boring 3-5, 9, 10 en 12). In twee boringen is direct onder het plaggendek de C horizont aangetroffen (boring 9 en 10). De overige boringen worden gekenmerkt door een grotere mate van verstoring.

Gezien de hoge verwachting om archeologische waarden uit de perioden neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen aan te treffen ter plaatse van de berm en het wegcunet van het zuidelijk deel van de Kottenseweg en de Vosseveldseweg, vormen de geplande werkzaamheden een bedreiging voor eventuele archeologische resten in dat deel van het gebied. Ter plaatse van het bestaande wegcunet is sprake van een bedreiging voor eventuele archeologische resten indien de verstoring dieper reikt dan het ophogingpakket.

Gezien de hoge verwachting om archeologische waarden uit de perioden neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen aan te treffen in de zone rond boring 9, 10 en 12 vormen de geplande werkzaamheden een bedreiging voor eventuele archeologische resten in dat deel van het gebied indien de verstoring dieper reikt dan 60 cm beneden maaiveld.

De hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor het noordelijk deel van het plangebied om vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum aan te treffen kan op basis van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld.

Over de lage verwachting voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd kan op basis van de resultaten van het veldonderzoek geen uitspraak worden gedaan, daar niet specifiek gescreend is op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.

De hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor het noordelijk deel van het plangebied om nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen aan te treffen kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek worden genuanceerd. Deze hoge verwachting geldt alleen voor die zones waar een restant plaggendek en/of een restant B horizont is aangetroffen.

De lage archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor het zuidelijk deel van het plangebied om nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen aan te treffen kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek worden gehandhaafd.

Aanbevelingen en beoordeling verkennend onderzoek
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor een deel van het plangebied vervolgonderzoek geadviseerd. Het betreft de twee zones zoals aangegeven in onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0016.jpg"

Boorpuntenkaart (bron: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, Verkennend booronderzoek rondweg te Kotten-Oeding) met plangebied dit bestemmingsplan blauwe stippellijn

In zone 1 rond boring 9-12 dient een karterend booronderzoek te worden uitgevoerd. Het onderzoek in zone 1 dient uitgevoerd te worden indien de geplande verstoringdiepte verder reikt dan het plaggendek (ca. 60 cm). Er wordt geadviseerd te boren met een Edelmanboor met een diameter van 15 cm. De boringen dienen te worden uitgevoerd tot minimaal 25 cm in de C-horizont. Het opgeboorde sediment dient te worden gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 mm en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. De boringen dienen lithologisch te worden beschreven conform de NEN 510426 en bodemkundig te worden geïnterpreteerd.

In zone 2 van het wegcunet Kottenseweg-Vosseveldseweg zijn de boormogelijkheden beperkt. Hier wordt geadviseerd het ontgraven van het wegcunet archeologisch te laten begeleiden. Dit onderzoek heeft als doel vast te stellen of in het plangebied inderdaad een archeologische vindplaats aanwezig is en indien dit het geval is de vindplaats te waarderen. Voor een archeologische begeleiding is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Winterswijk.

Voor de rest van het plangebied wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.

De regionaal archeoloog heeft op basis van het verkennend onderzoek bepaald dat vervolgonderzoek dient plaats te vinden in beide zones. Dit vervolgonderzoek dient voor beide zones te bestaan uit een archeologische begeleiding (protocol opgraven) van de graafwerkzaamheden voor de weg, op basis van een vooraf goedgekeurd Programma van Eisen.

Programma van Eisen

Naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen uit het verkennend onderzoek is een Programma van Eisen10 (PvE) opgesteld voor zone 1 en 2 en het plangebied tussen deze zones. Dit PvE geeft aan op welke wijze het vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd.

De werkzaamheden voor het aanleggen van de rondweg moeten plaatsvinden onder archeologische begeleiding op basis van de methoden, technieken en afspraken uit het Programma van Eisen. Het Programma van Eisen is goedgekeurd door de regionaal archeoloog.

Aanvullende informatie

Locatie tussen zone 1 en 2

In een reactie op een conceptversie van het Programma van Eisen, is vanuit de zijde van de gemeente extra en tot dusver onbekende informatie aangedragen over aangetroffen archeologische resten in de nabijheid van een niet geselecteerd deel van het tracé. Deze nieuwe en aanvullende informatie was niet bekend in de in 2011 geraadpleegde officiële bronnen en zijn derhalve ook niet meegenomen in het toenmalige rapport en het advies. Op basis van deze aanvullende informatie heeft de regionaal archeoloog geadviseerd om ook de zone gelegen tussen de zones 1 en 2 bij het onderzoek te betrekken. Om die reden is het PvE aangevuld.

Landweerwal

Na de uitvoering van het bureauonderzoek, waarin tot de conclusie is gekomen dat voor het zuidelijk deel geen vervolgonderzoek noodzakelijk is, is de Cultuurhistorische Atlas Winterswijk opgesteld, op basis waarvan de gemeente een Archeologische beleidskaart heeft vervaardigd. Op grond hiervan is de conclusie te trekken dat direct langs de landsgrens ondergronds waarschijnlijk een historisch landweer ligt, die door het wegtracé wordt doorsneden. Op onderstaande afbeelding is een gedeelte van de Archeologische beleidskaart weergegeven, waarop de ligging van de landweer is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1706BGRONDGOEKT-OW01_0017.jpg"

Kaart: Uitsnede uit Cultuurhistorische Atlas Winterswijk met aanduiding plangebied (lichtgroene stippellijn)

Gezien voorgaande is het de bedoeling om ook de landweerwal in het vervolgonderzoek te betrekken.

Niet onderzochte gebieden

Ten slotte blijkt uit het boorpuntenkaart zoals hiervoor weergegeven dat het onderzoeksgebied niet het gehele huidige plangebied van dit bestemmingsplan beslaat. De nog niet onderzochte gebieden dienen eveneens in het vervolgonderzoek te worden betrokken. Dit geldt niet voor de gebieden die op grond van de Cultuurhistorische Atlas een lage archeologische indicatieve verwachting hebben (de gebieden die in lichtgroen en lichtgeel staan aangeduid).

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. Het vervolgonderzoek zal nog worden uitgevoerd.

Om de archeologische waarden binnen de nog te onderzoeken deelgebieden te beschermen zijn deze delen opgenomen in een archeologische dubbelbestemming.

4.9 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die met uitvoering van voorliggend plan ontstaan, worden in volle omvang door de Duitse overheid gedragen. Hiertoe behoren ook de kosten van de prestaties van derden, die door de aanleg van het plan veroorzaakt zijn. De oplevering van de weg wordt door de Duitse overheid verzorgd en ook de kosten hiervoor worden door de Duitse overheid gedragen. Na oplevering van de rondweg wordt het wegdeel aan de Nederlandse zijde aan de provincie Gelderland overgedragen. De provincie neemt vervolgens de kosten voor beheer en onderhoud van dit Nederlandse wegdeel voor haar rekening. Voorgaande is vastgelegd in een overeenkomst (Overeenkomst inzake de medewerking aan de procedure rond de totstandkoming van de Rondweg om Oeding), die is ondertekend door de Duitse overheid, Provincie Gelderland en gemeente Winterswijk. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook eigen regels hebben.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels . In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels . In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels . In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels . In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan kent uitsluitend de bestemmingen Groen en Verkeer, alsmede één archeologische dubbelbestemming

Bestemming Agrarisch - Cultuurlandschap (artikel 3)

Deze bestemming is van toepassing op enkele percelen die niet zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied, maar ook geen deel uitmaken van het plangebied voor de nieuwe rondweg. Om deze gronden toch een actuele bestemming mee te geven, zijn deze toch in onderhavig bestemmingsplangebied opgenomen en hierin voorzien van de zelfde agrarische bestemming (voor zover relevant) als het bestemmingsplan Buitengebied.

Overigens is ook een smalle strook in de bestemming Groen gelegd.

Bestemming Groen (artikel 4)

Deze bestemming is van toepassing op de delen van het plangebied waar (nieuw) groen beoogd is, alsmede voorzieningen voor de waterhuishouding. De gronden zijn hiervoor bestemd. Gebouwen mogen niet worden gerealiseerd.

Ook een klein deel van de bestaande bosstrook voor de aangrenzende bedrijfsbestemming in het bestemmingsplan Buitengebied is in deze bestemming gelegd.

Bestemming Verkeer (artikel 5)

Op basis van dit artikel is de aanleg van een rondweg mogelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Daar waar de gronden zijn bestemd voor verkeer, mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

Daarnaast is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen uit het landschappelijk inpassingsplan dat is opgenomen in bijlage 1 van de regels. De rondweg mag niet worden gebruikt ten behoeve van de afwikkeling van gemotoriseerd verkeer, wanneer de betreffende inrichtingsmaatregelen niet gerealiseerd zijn. Verder is hier de ligging van de as van de weg geregeld.

Waarde - Archeologische verwachting 1 (artikel 6)

Deze dubbelbestemming is opgenomen om de archeologische waarden in de zones waar mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn en waar nog archeologisch vervolgonderzoek dient plaats te vinden (zie paragraaf 4.8.2) te beschermen.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemming Verkeer bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene ontheffingen en overgangsrecht.

De algemene regels zijn min of meer standaardregels in bestemmingsplannen en worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Inspraak en vooroverleg

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro zijn de vooroverlegpartners om een reactie gevraagd.

De provincie Gelderland heeft op 3 oktober 2017 een vooroverlegreactie gegeven, deze is verwerkt in de toelichting van het plan.

Het Waterschap Rijn & IJssel heeft op 30 oktober 2017 een vooroverlegreactie gegeven, deze is verwerkt in de toelichting van het plan.

Daarnaast heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan van 16 september 2009 tot en met 29 oktober 2009 ter inzage gelegen in het kader van inspraak. Iedereen heeft in deze periode het plan kunnen raadplegen en een reactie kunnen indienen. Er zijn in totaal 14 inspraakreacties ingediend.

De inspraakreacties zijn in de bijlage 'Inspraaknota Voorontwerpbestemmingsplan Rondweg Kotten-Oeding' samengevat en beantwoord.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder kan gedurende deze termijn een zienswijze indienen. De resultaten hiervan worden in deze paragraaf of in een separate bijlage verwoord.