direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ratumseweg 8 - 10
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft op 23 oktober 2016 een verzoek ingediend voor het wijzigen van de bedrijfsbestemming van het perceel Ratumseweg 8-10 in een woonbestemming. Aanleiding hiervoor is de planologisch strijdige situatie die zich op het perceel voordoet tussen de Ratumseweg 8-10 en de Ratumseweg 12. Om de planologisch strijdige situatie te verhelpen, heeft de initiatiefnemer aan gemeente Winterswijk gevraagd om de bedrijfsbestemming gedeeltelijk te wijzigen naar een woonbestemming en de twee woningen aan de Ratumseweg 8-10 planologisch te splitsen.


In het voortraject is onderzocht of de gedeeltelijke bestemming 'Wonen' op deze plek ruimtelijk aanvaarbaar is in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De eigenaar van het bedrijfspand op de Ratumseweg 12 heeft namelijk aangegeven zijn bedrijfsactiviteiten te willen voortzetten. Tevens is in het voortraject onderzocht of omliggende bedrijvigheid aan de Ratumseweg 9 en 14 niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering. Dit voortraject heeft ertoe geresulteerd in de conclusie dat de verschillende functies en activiteiten prima naast elkaar kunnen bestaan zonder dat de bedrijven (meer) worden gehinderd ten opzichte van de bestaande situatie. Om beperking van de omliggende bedrijven te voorkomen zijn voor de nieuwe woonbestemming regels opgenomen ten opzichte van woninguitbreiding. De gemeente Winterswijk heeft dan ook besloten medewerking te verlenen aan gedeeltelijk wijzigen van het bestemmingsplan en het splitsen van de twee woningen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde planontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk. Dit wil zeggen dat dit plan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt een gedeelte van de bedrijfsbestemming aan de Ratumseweg 8-10 omgezet naar wonen en worden de woningen Ratumseweg 8-10 planologisch gesplitst.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Ratumseweg 8-10 in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het gebied ligt op circa 2 km ten oosten van de kern Winterswijk. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied ten opzichte van de bebouwde kom van Winterswijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk'. Dit plan is vastgesteld op 27 januari 2011. Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak. Verder bevat het de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 16'. De met deze bestemming aangewezen gronden zijn respectievelijk bestemd voor bedrijven.

Voorts heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' en de gebiedsaanduidingen 'other: ehs verweving' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

Het plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan omdat de Ratumseweg 12 is verkocht aan een installatiebedrijf uit Lichtenvoorde en van oorsprong zijnde bedrijfswoningen sedert jaren bewoond door familie en derden die geen relatie hebben met het bedrijf. Binnen bedrijfsbestemmingen zijn geen burgerwoningen toegestaan.

Op bijgevoegde uitsnede van het geldend bestemmingsplan is het plangebied weergegeven. De grens tussen de bestemmingen wordt hierbij gelegd op de kadastrale eigendomsgrens van de Ratumseweg 8-10 en Ratumseweg 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Ratumseweg 8-10 ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, circa 2 km ten oosten van de kern Winterswijk. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie B, nummer 6196 en 6667. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door de afwisseling van open landbouwgronden en houtwallen, houtsingels en bossen. Het plangebied is omringd door landbouwgronden, die hoofdzakelijk worden gebruikt voor akkerbouw. Ten zuiden van het plangebied ligt een bos met daarachter de Ratumsebeek. Op de eerste bijgevoegde luchtfoto zijn de kadastrale percelen weergegeven en op de tweede luchtfoto is de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01_0003.png"

Kadastrale percelen huidige situatie (Bron: nedbrowser)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01_0004.png"

Luchtfoto omgeving plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische (hulp)bedrijven en burgerwoningen gevestigd. Op het perceel is een installatiebedrijf gevestigd (Ratumseweg 12). Op circa 35 meter ten oosten van het plangebied een agrarisch bedrijf, Ratumseweg 14 gevestigd. Aan de noordzijde van het plangebied is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd, dit betreft de Ratumseweg 9.

Op het perceel aan de Ratumseweg 8-10 zijn twee woningen, twee bijgebouwen aanwezig en een installatiebedrijf op nr. 12 aanwezig. Initiatiefnemer verhuurt de woning nummer 8 aan familie en nummer 10 aan derden. De woning is karakteristiek. Een van de bijgebouwen betreft een voormalige smederij. Dit bijgebouw is karakteristiek, de oude smederij en werkplaats zijn nog volledig intact. Hierdoor heeft het pand een hoge cultuurhistorische waarde.

De Ratumseweg 12 deelt de huidige bedrijfsbestemming met de Ratumseweg 8-10. De Ratumseweg 12 is al tien jaar in eigendom en in gebruik als werkplaats/opslag door een Installatiebedrijf uit Lichtenvoorde.

Op bijgevoegde luchtfoto's is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01_0005.png"

Luchtfoto huidige situatie plangebied. (bron: gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01_0006.png"

Luchtfoto huidige situatie plangebied. (bron: gemeente Winterswijk)

2.2 Planbeschrijving

Voorliggend plan beoogt een herziening van twee bedrijfswoningen, Ratumseweg 8 en 10, naar twee burgerwoningen. Door de herziening vindt er een gedeeltelijke functieverandering plaats van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen'. De dichtstbijzijnde woning (Ratumseweg 10) is gelegen op circa 10 meter afstand van het installatiebedrijf (Ratumseweg 12). Om beperking van de bedrijfsvoering te voorkomen voor Ratumseweg 12, wordt opgenomen dat de burgerwoning(en) niet mogen uitbreiden in de richting van de Ratumseweg 12. Het bedrijf kan hiermee haar bedrijfsactiviteiten voortzetten zonder dat zij een extra beperking zullen ondervinden ten opzichte van de huidige situatie.

De smederij met haar werkplaats zal vanwege haar karakteristieke uitstraling en unieke behoud van de oude smederij de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' om de cultuurhistorische waarde te beschermen. Met het plan worden geen sloop- of bouwwerkzaamheden uitgevoerd. De bestaande inrichting van het plangebied blijft dus ongewijzigd.

Aangezien gemeente Winterswijk beleid voert waarbij ze agrariers niet wil beperken in hun bedrijfsvoering is voor de Ratumseweg 9 en Ratumseweg 14 onderzocht of de gedeeltelijke omzetting van de bestemming bedrijf naar wonen belemmeringen kan opleveren. Onderzoek naar milieu en omgevingsaspecten heeft inzichtelijk gemaakt dat de verschillende functies en activiteiten naast elkaar kunnen bestaan zonder dat de bestaande bedrijven (meer) worden gehinderd ten opzichte van de bestaande situatie. In Hoofdstuk 4 van voorliggend document wordt dit nader onderbouwd. Het plan komt er daarmee als volgt uit te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01_0007.png"

Nieuwe situatie bestemmingsplan (Bron: gemeente winterswijk) *foto is 3d view, bebouwing op foto kan wat afwijken van daadwerkelijke situatie*

Voor de woningen op Ratumseweg 8-10 zal er aanduiding worden opgenomen waardoor de woning niet mag/kan worden uitgebreid in de richting van de Ratumseweg 12. De bestaande (minimale) afstand van circa 10 m tussen de woningen en het bedrijfspand blijft daarmee gehandhaafd. Voor het bedrijfspand behoeft geen beperking te worden opgenomen omdat hier in de bestaande situatie al géén mogelijkheden zijn voor uitbreiding aan de zuid-west zijde vanwege de kadastrale grens én het huidige bouwvlak.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het bos ten zuiden van het plangebied maakt onderdeel uit van Natuurnetwerk Nederland. Doordat gebieden van Natuurnetwerk Nederland geen externe werking hebben, vormt dit aspect geen belemmering voor het plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Met onderhavig plan wordt per saldo geen woning toegevoegd in het plangebied. Met het plan is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is dus niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Omgevingsvisie Gelderland

Het plangebied is in de provinciale omgevingsvisie aangeduid als 'Nationale landschappen'. Deze gebieden zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Doordat de bestaande situatie in het plangebied ongewijzigd blijft heeft het plan geen effect op het Gelders cultuurlandschap. De cultuurhistorische waarde van het karakteristieke bijgebouw in het plangebied wordt beschermd door het pand te bestemmen met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

Zoals in paragraaf 3.1 reeds is toegelicht, maakt het bos ten zuiden van het plangebied onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (onderdeel Natuurnetwerk Nederland). Doordat gebieden van Natuurnetwerk Nederland geen externe werking hebben, vormt dit aspect geen belemmering voor het plan.

Gelderse Ladder

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de ladder. Dit aspect is reeds toegelicht in paragraaf 3.1.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2015

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.

Planspecifiek

Doordat met het initiatief geen woning wordt toegevoegd is de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 niet van toepassing bij onderhavig plan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visie Buitengebied

In de Visie Buitengebied 2005 worden algemene kaders geschetst voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het hoofddoel voor de visie buitengebied is 'behoud door ontwikkeling'. Dit wil zeggen het behoud van de bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten die het gebied herbergt en ruimte bieden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Diverse economische dragers maken het buitengebied van Winterswijk leefbaar en vitaal. Voor het landschap is een continue ontwikkeling van belang. Er wordt niet gestreefd naar herstel van een historisch landschap, maar naar het realiseren van een landschap van deze tijd, dat is geïnspireerd op het verleden. De Visie Buitengebied biedt in zijn algemeenheid dus ruimte voor nieuwe initiatieven.

Planspecifiek

Door de verschuiving van het type bewoners van het buitengebied in Winterswijk streeft de gemeente er naar om de verschuivende functies op elkaar af te stemmen. Met onderhavig plan worden twee bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. De woningen zorgen voor een toegevoegde waarde voor de diversiteit en leefbaarheid van het buitengebied. Het plan past binnen het gemeentelijke beleid zoals dat geformuleerd is in de Visie Buitengebied.

3.4.2 Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk

Het afwegingskader, vastgesteld op 28 juni 2018, kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, levensloop-bestendigheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegings-kader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.

Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader dient meerdere doelen:

  • Het komen tot een woningbouwprogramma dat aansluit op de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoeften van verschillende doelgroepen in de gemeente Winterswijk.
  • Een bijdrage leveren aan het behouden en liefst versterken van de omgevingskwaliteit van de kern Winterswijk, het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het overige buitengebied.
  • Het behoud van leefbare gemeenschappen, het sociaal en vitaal houden van kernen en buurtschappen.
  • Het voorkomen / tegengaan van leegstand van woningen of ander incourant vastgoed.

Planspecifiek

Met onderhavig plan worden twee bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. Met het plan worden dus geen extra wooneenheden toegevoegd, waardoor het volkshuisvestelijk afwegingskader woningbouw niet van toepassing is op onderhavig plan.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Planspecifiek

Met onderhavig plan worden 2 bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. Met het plan worden karakteristieke gebouwen bestemd als cultuurhistorisch waardevol. Het plan heeft geen invloed op de landschappelijke uitstraling van het gebied.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een woon- of verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van het bouwwerk.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft een bestemmingswijziging van 'bedrijf' naar 'wonen'. Bij een functieverandering naar wonen dient de bodemkwaliteit geschikt te zijn voor de nieuwe functie. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een bodeminventarisatie uitgevoerd.

Inventarisatie en Inhoudelijke beoordeling

  • Om in beeld te brengen of ter plaatse van Ratumseweg 8 -10 te Henxel (Winterswijk) mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd:
  • Volgens het inrichtingenbestand (het historisch bodembestand (HBB) is ter plaatse een smederij gevestigd geweest en op dit moment vindt er opslag van materialen t.b.v. een installatiebedrijf plaats. Het milieudossier is niet ingezien. Op het perceel zijn ook twee woningen aanwezig.
  • Op het perceel is een ondergrondse brandstoftank (HBO) aanwezig geweest (ten westen van smederij), maar deze is in 1988 gesaneerd. Niet bekend is of deze tank is verwijderd of afgevuld met zand.
  • Op het perceel (8, 10 en 12) is historisch (dossieronderzoek) verricht, en heeft in het kader van de BSB, bodemonderzoek plaatsgevonden (31 december 1999). Daarbij is geen verontreiniging aangetroffen (exitcode: EX01)
  • Als gevolg van een mogelijk aanwezige erfverharding van puin of het (vml.) gebruik van asbesthoudend bouwmateriaal heeft het perceel op de provinciale bodematlas een hoge asbest(bodem)verdenking. Of deze asbestverdenking terecht is, kan ter plaatse beoordeeld worden.
  • Het perceel is niet opgenomen op de lijst met sloopmeldingen of asbestinventarisaties van de gemeente Winterswijk (4 juli 2017).
  • Op oude luchtfoto's (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden bodemverstoringen zichtbaar.
  • De milieu- en bodeminformatie van aangrenzende percelen geven geen aanleiding om op de locatie bodemverontreiniging te verwachten.

Conclusie
Uit de bodeminventarisatie blijkt en mag worden aangenomen, dat op het perceel bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Niet uitgesloten kan worden dat als gevolg hiervan bodemverontreiniging is ontstaan. Bovendien is sprake van een hoge asbest(bodem)verdenking. Er heeft bodemonderzoek (1999) plaatsgevonden, waarbij geen bodemverontreiniging is aangetroffen. Onbekend is of en welke bodemverdenkingen destijds zijn onderzocht. Voor zover bekend zijn de asbestverdenkingen niet eerder onderzocht.

Omdat met onderhavig plan geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaatsvinden, kan de initiatiefnemer er voor kiezen om het bodemonderzoek in een later stadium uit te voeren. Bij toekomstige bouw, sloop en/of grondroerende activiteiten wordt geadviseerd alsnog (asbest)bodemonderzoek uit te voeren. Het onderzoek moet dan worden uitgevoerd door een hiertoe erkend onderzoeksbureau volgens de richtlijn NEN5740 voor verkennend bodemonderzoek (inclusief het vooronderzoek conform NEN5725) en – bij een asbestverdenking - de richtlijn NEN5707 of NEN5897 voor asbest(bodem)-onderzoek.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied is een installatiebedrijf, Ratumseweg 12 en zijn twee agrariers gevestigd Ratumseweg 9 en Ratumseweg 14. De Ratumseweg 14 is een intensieve veehouderij waar koeien en kalveren worden gehouden. De Ratumseweg 9 is niet meer actief in bedrijf. Dit betekent dat naast bedrijfsactiviteiten van het bedrijfspand aan de Ratumseweg, ook de bedrijfsactiviteiten van de Ratumseweg 9 en Ratumseweg 14 maatgevend zijn voor het toestaan van de bestemming wonen. Gekeken is of voor het aspect geluid kan worden voldaan aan de richtafstanden volgens de VNG bedrijven en milieuzonering 2009.

Ratumseweg 9 en 14
Volgens de VNG bedrijven en milieuzonering 2009 is voor het fokken en houden van rundvee de grootste richtafstand 30 meter voor het onderdeel geluid. Dit wordt gemeten vanaf het agrarische bouwvlak tot aan de gevel van het dichtstbijzijnde gevoelige object. In dit geval is het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak gelegen op 35 meter afstand aan de Ratumseweg 14. De Ratumseweg 9 heeft namelijk, gezien de ligging van het agrarische bouwvlak in de bestaande situatie, geen mogelijkheden om stallen te bouwen op een afstand dichterbij dan 35 meter. Met de afstand van 35 meter wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Nader akoestisch onderzoek is daarom niet benodigd.

Ratumseweg 12

Het bedrijfspand aan de Ratumseweg 12 is een installatiebedrijf. Volgens de VNG bedrijven en milieuzonering 2009 heeft een installatiebedrijf ten opzichte van een woning als grootste richtafstand 30 meter voor het onderdeel geluid. De dichtstbijzijnde woning (Ratumseweg 10) ligt op circa 10 meter afstand ten opzichte van het bedrijfspand. Dit betekent dat voor de gedeeltelijke omzetting van de bestemming bedrijf naar de bestemming wonen, geluid in het beginsel een probleem kan vormen. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is daarom door Van der Boom advies op 28 juni 2018 een een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportnummer 18-106). De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in Bijlage 1.

Geluidsonderzoek

Door van der Boom advies is onderzocht welke geluidbelasting ontstaat op de omgeving van het installatiebedrijf nabij de tot woningen te bestemmen panden Ratumseweg 8-10 te Winterswijk. De activiteiten bij de inrichting omvatten opslag en kleine (zaag)werkzaamheden. Dagelijks komen enkele personen/bestelauto’s bij het bedrijf. De geluidemissie naar buiten zal zeer gering zijn. Het akoestisch onderzoek geeft inzicht of aan de eisen uit de VNG-brochure kan worden voldaan, zodat zowel een goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd als voldoende akoestische ruimte over blijft voor bedrijven. Daartoe zijn de activiteiten van het bedrijf aan de Ratumseweg 12 gemodelleerd en de geluidbelasting op de omgeving berekend en getoetst aan de richtwaarde van 45 dB(A) voor woongebieden. Daarbij is gekeken naar het het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v., de maximale geluidniveaus LAmax t.g.v., maatregelen en het BBT-principe, ruimtelijke inpassing en verkeersaantrekkende werking. De volgende alinea's lichten deze kort toe.

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten 1-2 bij de woningen hooguit 36 dB(A) overdag. Daarmee worden de grenswaarden niet overschreden.

Maximale geluidniveaus

De maximale geluidniveaus LAmax t.g.v. de vrachtwagenpassage (sporadisch) bedragen in de immissiepunten bij de woningen hooguit 68 dB(A) overdag. Daarmee worden de voorkeursgrenswaarden overschreden. Aan de maximaal te stellen waarden kan worden voldaan.

Maatregelen en het BBT-principe

Conform de Wet milieubeheer (art. 8.II, 3e lid) mag van een bedrijf worden verwacht dat de geluidemissie van akoestisch relevante geluidbronnen binnen redelijke grenzen en de stand der techniek zo veel mogelijk moet worden geminimaliseerd (het BBT-principe: best beschikbare technieken). Bij het bedrijf is geen sprake van (eigen) dominante geluidbronnen met een onnodig hoge geluidemissie. Geluidbeperkende voorzieningen zijn niet noodzakelijk om de geluidemissie te reduceren.

Ruimtelijke inpassing

Uit het onderzoek blijkt dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd en dat er voldoende geluidruimte resteert voor het bedrijf.

Verkeersaantrekkende werking

De 50-dB(A)-contour t.g.v. verkeer van en naar de inrichting ligt op minder dan 2 m van de wegas. De geluidbelasting op de woningen langs de weg – binnen de invloedssfeer van het bedrijf (zie bijlage IV) - ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Gezien de bouwkundige staat van de woningen kan worden uitgegaan van een geluidwering van de gevels van minimaal 20 dB(A), waarmee de binnenniveaus van de woningen aan de wettelijke eis van 35 dB(A) kunnen voldoen.

Hinderwetvergunning
Voor geluidhinder vanwege het installatiebedrijf aan de Ratumseweg 12 is er op 17 maart 1993 een Hinderwetvergunning verleend. Deze vergunning is van rechtswege vervangen door het Activiteitenbesluit. De (geluids)voorschriften uit dit Besluit gelden voor het installatiebedrijf. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat aan deze voorschriften voldaan wordt.

Conclusie

Omdat er niet wordt voldaan aan de richtafstand voor het aspect geluid voor de Ratumseweg 12 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door "Adviesburo van der Boom" dd 28 juni 2018. Het akoestisch onderzoek laat zien dat het omzetten van een deel van het bedrijfsperceel naar woningen geen wederzijdse belemmering geeft wanneer bestaande afstand tussen woning nr. 10 en het bedrijfspand gehandhaafd blijft. In de regels van dit bestemmingsplan is dan ook vastgelegd dat de bestaande afstand van circa 10 meter tussen het bedrijfspand en de woning op nr. 10 niet kleiner mag worden. Onderhavig plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.3 Lucht

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer (“Wet luchtkwaliteit”). In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan de grenswaarden (normen) voor verschillende luchtvervuilende stoffen. In de praktijk is alleen bij stikstofdioxide en fijn stof mogelijk sprake van normoverschrijding, zodat de beoordeling tot deze stoffen beperkt blijft. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen met daarin het centraal staande begrip 'niet in betekenende mate''':

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.


Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Als een project 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. De nibm-bijdrage komt overeen met 3% van de norm voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt neer op 1,2 µg/m3.

Planspecifiek

Ter plaatse van de woningen Ratumseweg 8 en 10 is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het omzetten van de bestemming van “bedrijf” naar “wonen” leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling draagt dus ook niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Sterker nog: de ontwikkeling leidt in het geheel niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Verder is er geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.

Afstand   Code  
10   1  
30   2  
50   3.1  
100   3.2  
200   4.1  
300   4.2  
500   5.1  
700   5.2  
1000   5.3  
1500   6  

Tabel met afstanden uit de VNG publicatie

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Planspecifiek

In de directe omgeving van de beoogde woonbestemming bevinden zich naast het installatiebedrijf enkele veehouderijbedrijven. De wat dit betreft relevante bedrijven zijn vermeld in onderstaande tabel. De tabel toont per bedrijf de richtafstand per onderdeel (geur, stof, geluid en gevaar) en de bijbehorende milieucategorie. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de woning. De werkelijke afstand in onderstaande tabel is ook op die manier gemeten.

Adres   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Categorie   Werkelijke afstand  
Ratumseweg 9   Wel agrarisch bouwvlak, maar geen inrichting meer   -   -   -   -   -   20  
Ratumseweg 12   Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1000 m2   0   10   30   10   2   12,5  
Ratumseweg 14   Fokken en houden van rundvee   100   30   30   0   3.2   34  

De tabel laat zien dat de aangevraagde ontwikkeling plaatsvindt binnen de richtafstanden van omliggende bedrijven. Hierbij zijn voor de veehouderijen de volgende kanttekeningen te plaatsen:

  • De voor de richtafstand maatgevende afstand voor het aspect geur is niet van toepassing, omdat hiervoor specifieke wetgeving bestaat (Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit milieubeheer). Die wetgeving heeft voorrang op de VNG-publicatie. Uit de geurbeoordeling volgt dat het onderwerp geur veehouderij geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
  • Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor slechts een marginale beoordeling op het aspect bedrijven en milieuzonering nodig is. Voor milieuzonering wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen een bedrijfswoning (niet gelegen op een bedrijventerrein) en een burgerwoning. De bestaande woning wijzigt niet en de afstanden ten opzichte van omliggende bedrijven wijzigen eveneens niet. Voor omliggende bedrijven is daarom geen sprake van een grotere belemmering dan in de bestaande situatie al het geval is en voor (toekomstige) bewoners van de woningen is geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.
  • Aan de richtafstanden voor de overige milieuaspecten (stof, geluid en gevaar) wordt in deze situatie wel voldaan.

Voor het installatiebedrijf geldt dat niet wordt voldaan aan de richtafstand voor het aspect geluid. Conform de systematiek van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de richtafstand als uit meer gedetailleerd onderzoek blijkt dat sprake is van een toelaatbare situatie. Met toelaatbaar wordt bedoeld dat de ontwikkeling de bedrijfsvoering niet belemmert en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op voorhand is dit beeld al wel te vormen vanwege de aard en kleinschaligheid van de bedrijfsactiviteiten op deze locatie. Voor een meer objectieve onderbouwing is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit komt naar voren dat de beoogde ontwikkeling toelaatbaar. Het onderwerp bedrijven en milieuzonering vormt hiervoor dan ook geen belemmering.

Conclusie
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats binnen de richtafstanden van het installatiebedrijf en een naastgelegen veehouderij. De ontwikkeling is desondanks toelaatbaar. De basis hiervoor kan vooral worden gevonden in de gelijke mate van beschermingsniveau en milieunormering voor bedrijfswoningen en burgerwoningen. Daarnaast blijkt uit akoestisch onderzoek dat het installatiebedrijf en de woningen ondanks de relatief kleine afstand niet met elkaar conflicteren. De ontwikkeling belemmert omliggende bedrijven niet en het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is niet in het geding.

4.1.5 Geur

Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of emmissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau. Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij (voor vergunningplichtige bedrijven);
  • Activiteitenbesluit milieubeheer (voor meldingsplichtige bedrijven).

Bij ruimtelijke besluitvorming gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • het niet onevenredig schaden van iemands belangen.

Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.

Geurnormen en minimumafstanden

In de gemeente Winterswijk gelden voor geurgevoelige objecten de in onderstaande tabel vermelde geurnormen en minimumafstanden.

Ligging geurgevoelig object   Geurnorm   Minimumafstand   Gevel-tot-gevel-afstand  
Binnen bebouwde kom   3 odour units/m3   100 meter   50 meter  
Buiten bebouwde kom   14 odour units/m3   50 meter   25 meter  
Geldt voor veehouderijtype   Varkens, pluimvee, vleeskalveren, geiten en schapen   Koeien, paarden en konijnen   Alle veehouderijtypen  

Voor woningen bij veehouderijen (inclusief de woningen die daar op na 19 maart 2000 geen deel meer van uitmaken) geldt in het buitengebied een minimumafstand van 50 meter. Hetzelfde geldt voor woningen die op of na 19 maart 2000 zijn gebouwd in samenhang met de beëindiging van de veehouderij. Het in deze alinea gestelde geldt naast woningen ook voor andere geurgevoelige objecten.

In de gemeente Winterswijk gelden voor geurgevoelige objecten de in onderstaande tabel vermelde geurnormen en minimumafstanden.

Ligging geurgevoelig object   Geurnorm   Minimumafstand   Gevel-tot-gevel-afstand  
Binnen bebouwde kom   3 odour units/m3   100 meter   50 meter  
Buiten bebouwde kom   14 odour units/m3   50 meter   25 meter  
Geldt voor veehouderijtype   Varkens, pluimvee, vleeskalveren, geiten en schapen   Koeien, paarden en konijnen   Alle veehouderijtypen  

Voor woningen bij veehouderijen (inclusief de woningen die daar op na 19 maart 2000 geen deel meer van uitmaken) geldt in het buitengebied een minimumafstand van 50 meter. Hetzelfde geldt voor woningen die op of na 19 maart 2000 zijn gebouwd in samenhang met de beëindiging van de veehouderij. Het in deze alinea gestelde geldt naast woningen ook voor andere geurgevoelige objecten.

Beoordeling

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van de locatie Ratumseweg 8-10 bevinden zich meerdere veehouderijen.

In dit geval is sprake van (gedeeltelijk) functieverandering van “bedrijf” naar “wonen”, zonder dat sprake is van een bouwkundige uitbreiding van de woningen. Dit leidt niet tot een belemmering van omliggende veehouderijen. Op grond van de geurwetgeving is een niet-agrarische bedrijfswoning gelijk te stellen aan een burgerwoning. Het geurbeschermingsniveau en de normstelling zijn in beide gevallen gelijk.

Voor wat betreft de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat gelden soortgelijke overwegingen. Het woon- en leefklimaat als zodanig verandert niet door de functieverandering, zodat de ontwikkeling eigenlijk alleen daarom al toelaatbaar is. De meeste veehouderijen in de omgeving van deze locatie liggen op zodanige afstand en/of zijn van zodanige omvang dat de geurbelasting op de woningen niet tot waarden leidt waarbij het woon- en leefklimaat in het geding is.

Alleen voor de veehouderij Ratumseweg 14 is er reden om dit nader te bezien. De afstand van dit bedrijf tot de woningen Ratumseweg 8 en 10 is namelijk kleiner dan de minimumafstand van 50 meter. De afstand bedraagt circa 34 meter (gemeten vanuit de grens van het agrarisch bouwvlak). Het bedrijf heeft in de bestaande situatie al te maken met deze woningen als beperkende factor voor de uitbreidingsmogelijkheden (milieugebruiksruimte). Daarom is een geurberekening uitgevoerd, waarbij voor wat betreft de emissiepunten en overige relevante rekenparameters is uitgegaan van de vergunde situatie.

Aan dit bedrijf is in het verleden vergunning verleend voor de dieraantallen en stalsystemen in onderstaande tabel. In die tabel is ook de berekening van de geuremissie weergegeven.

stal   diercategorie   stalsysteem   Rav-code   aantal dieren   OU per dier   geur in OU/ seconde  
    vrouwelijk jongvee tot 2 jaar   overige huisvestingssystemen   A 3.100   41   niet vastgesteld   0,0  
    vleeskalveren tot circa 8 maanden   overige huisvestingssystemen   A 4.100   47   35,6   1.673,2  
    vleesstieren en overig vleesvee van circa 8 tot 24 maanden (roodvleesproductie)   overige huisvestingssystemen   A 6.100   54   35,6   1.922,4  
    fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar   overige huisvestingssystemen   A 7.100   39   niet vastgesteld   0,0  
Totaal                       3.595,6  

Het berekende aantal van 3.595 odour units is ingevoerd in het wettelijk voorgeschreven rekenprogramma V-Stacks Vergunning. De berekening is uitgevoerd met onderstaande brongegevens.

Volgnr.   BronID   X-coord.   Y-coord.   EP Hoogte   Gem.geb. hoogte   EP Diam.   EP Uittr. snelh.   E-Aanvraag  
1   stal 6   249 984   444 186   3,9   3,9   0,50   0,40   427  
2   stal 4   250 027   444 167   3,7   3,7   0,50   0,40   2 100  
3   stal 8   250 003   444 166   3,7   3,7   0,50   0,40   1 068  

Met behulp van V-Stacks Vergunning is de geurbelasting in de omgeving van het bedrijf bepaald. Zoals valt op te maken uit onderstaande tabel voldoet dit bedrijf op de onderzochte woningen aan de hier geldende geurnorm van 14 odour units/m3. Bij deze geurbelasting is het woon- en leefklimaat niet in het geding en heeft de veehouderij bovendien nog voldoende uitbreidingsmogelijkheden.

Volgnummer   GGLID   Xcoordinaat   Ycoordinaat   Geurnorm   Geurbelasting  
4   Ratumseweg 8   249 897   444 187   14,0   2,5  
5   Ratumseweg 10   249 904   444 190   14,0   2,9  

Het niet voldoen aan de voor het rundvee aan te houden minimumafstand is niet bezwaarlijk nu het bestaande woningen betreft, die bovendien niet dichterbij de veehouderij komen te liggen. Voor de veehouderij is daarom geen sprake van een grotere belemmering dan in de bestaande situatie al het geval is en voor bewoners van de woningen is geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

Conclusie

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen, met uitzondering van de veehouderij Ratumseweg 14. Voor die veehouderij wordt wel aan de geurnorm voldaan, maar niet aan de voor het rundvee aan te houden minimumafstand. De ontwikkeling is desondanks toelaatbaar. De basis hiervoor kan worden gevonden in de gelijke mate van beschermingsniveau (geurnormering en minimumafstanden) voor bedrijfswoningen en burgerwoningen. De ontwikkeling belemmert de veehouderij niet en het woon- en leefklimaat is niet in het geding.

4.1.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Op de bijgevoegde uitsnede van de risicokaart van de provincie Gelderland is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen stationaire risicobronnen zijn gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01_0008.png"

Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omcirkelt (bron: risicokaart.nl)

Op de risicokaart is te zien dat er zich in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of installaties bevinden die een extern veiligheidsrisico opleveren voor het initiatief. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn de woningen op nr. 8 en nr. 10 karakteristiek. Verder staat een karakteristiek bijgebouw met een voormalige werkplaats van een smit. De cultuurhistorische waarde van de smederij en de woningen is dusdanig hoog dat dit gebouw een specifieke aanduiding met betrekking tot karakteristiek krijgt in het bestemmingsplan.

Archeologie
In het plangebied geldt de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van bepaalde omvang archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Met onderhavig plan worden geen sloop- of bouwwerkzaamheden uitgevoerd. Ook worden met het plan geen bodemingrepen uitgevoerd. Om mogelijke archeologische waarde in de grond te waarborgen wordt de archeologische dubbelbestemming overgenomen in onderliggend bestemmingsplan. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Op bijgevoegde screenshot van die website zijn de eventuele aanwezige Natura-2000 gebieden rondom het plangebieden weergegeven. Natura 2000 gebieden hebben een externe werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01_0009.png"

Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: synbiosys.alterra/natura2000)

Op de uitsnede is weergegeven dat op circa 1,7 km afstand van het plangebied het Natura 2000 gebied Willinks Weust is gelegen. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking. Doordat onderhavig plan slechts een functiewijziging betreft en de afstand tot het te beschermen gebied 1,7 km bedraagt, kunnen significante negatieve effecten op het natuurgebied worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Met het plan worden geen sloop- of bouwwerkzaamheden uitgevoerd. Doordat de bestaande situatie in het plangebied ongewijzigd blijft vormt het plan geen bedreiging voor eventuele beschermde soorten in het gebied.

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. Er is geen vergunning of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect flora en fauna .

4.4 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft het wijzigen van twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Ratumseweg.

Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is vastgelegd in het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk', vastgesteld op 28 juni 2018. Volgens dat bestemmingsplan geldt voor half vrijstaande woningen in het buitengebied een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per wooneenheid. In het plangebied moeten dus 5 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Volgens het facetbestemmingsplan geldt voor een opslagplaats (bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief) in het buitengebied een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2. De opslagplaats in het plangebied betreft circa 165 m2. Voor de opslagplaats moeten dus 2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Conclusie
het huidige perceel heeft voldoende ruimte om het parkeren bij de woningen opr nr. 8 en nr. 10 te borgen. Ditzelfde geldt voor het installatiebedrijf op nr. 12. De parkeernormen zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft het gedeeltelijk wijzigen van de bestemming bedrijf naar de bestemming wonen aan de Ratumseweg 8-10. De twee bestaande bedrijfswoningen worden hierbij omgezet naar wonen. Er is geen uitbreiding van verhard oppervlak. Bijgevoegd zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1809BGRATSEWG810-OW01_0010.png"

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de woningen moet worden geloosd op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P103). De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.


Wateroverlast (oppervlaktewater)

Hemelwater moet binnen het perceel geïnfiltreerd worden in de bodem of worden geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot.


Oppervlaktewater kwaliteit

Een eventuele overloop van een retentievoorziening mag maximaal met landelijke afvoer lozen op oppervlaktewater.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen middels een planschadeovereenkomst. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aan-gewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een installatiebedrijf.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Gebouwen zijn binnen het bestemmingsvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte zijn vastgelegd in de regels van het plan. Uitbreiding van bijgebouwen en overkappingen zijn uitgesloten. Ten aanzien van het parkeren is een parkeernorm opgenomen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van bouwwerken.

Bouwaanduiding gesplitst

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - gesplitst' zijn 2 woningen in één hoofdgebouw toegestaan, waarbij inwoning is toegestaan.

Gebiedsaanduiding milieuzone - geluidsgevoelige functie

Er mogen binnen de 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' geen geluidgevoelige gebouwen en/of aan- en uitbouwen als onderdeel van een geluidgevoelig gebouw worden gebouwd.

Gebiedsaanduiding other: ehs verweving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'ehs verweving' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de gronden met deze gebiedsaanduidinig zijn geen intensieve veehouderijen toegestaan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.

Bijlagen bij toelichting