direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bruine gebieden
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geldt dat voor alle gronden in Nederland een bestemmingsplan moet gelden. Binnen de gemeente Winterswijk zijn enkele gebieden waar nog geen bestemmingsplan geldt. Ter plaatse van deze zogenaamde 'bruine gebieden' geldt geen bestemmingsplan maar een bouwverordening. Om als gemeente aan de gestelde wetgeving te voldoen, wordt voor de bruine gebieden een bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt het bestemmen van de bruine gebieden in Winterswijk mogelijk. Dat wil zeggen dit bestemmingsplan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de bestaande (vergunde) situatie geregeld in een bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit de deelgebieden Gasthuisstraat 15, Vredensestraat 1, 1a & 3 en een gedeelte langs de Misterweg en omgeving. Het gehele plangebied ligt in het centrum van Winterswijk. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt geen regulier bestemmingsplan, maar een bouwverordening. De bouwverordening gaat in op de sloop- en bouwregels van een gebied, en minder op de gebruiksregels. Om aan nationale wetgeving te voldoen wordt voor onderhavig plangebied een bestemmingsplan opgesteld.

Wel geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk'. Dit plan regelt enkel het parkeren bij inrichtingen. Het plangebied kent dus geen bestemmingsplan dat de bouw- en gebruiksregels regelt.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft de niet-bestemde gronden binnen de gemeente Winterswijk. Het plangebied betreft 3 deelgebieden, namelijk de Vredensestraat 1, 1a & 3, Gasthuisstraat 15 en een gedeelte langs de Misterweg en omgeving.

Vredensestraat 1, 1a & 3

De Vredensestraat 1, 1a & 3 betreft twee burgerwoningen en een schoonheidssalon in het centrum van Winterswijk. Het deelgebied is kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie L, nummer 5541 en 5542. Het deelgebied bevindt zich in het oosten van het centrum van Winterswijk. De bebouwing in de omgeving bestaat vrijwel geheel uit winkels en burgerwoningen. Aan de Vredensestraat 1 is een schoonheidssalon gevestigd, nummer 1a en 3 betreffen burgerwoningen. De woning aan nummer 1a is ontsloten via een steeg langs de Vredensestraat. Het achtererf van de woningen wordt gebruikt als tuin. In de tuin staan meerdere bomen. Het plangebied is ontsloten via de Vredensestraat. Op bijgevoegde luchtfoto's is de huidige situatie van het deelgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0002.png"

Luchtfoto bestaande situatie deelgebied Vredensestraat 1, 1a & 3 (bron: gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0003.png"

Luchtfoto bestaande situatie deelgebied Vredensestraat 1, 1a & 3 (bron: gemeente Winterswijk)

Gasthuisstraat 15

De Gasthuisstraat 15 betreft een woning in het centrum van Winterswijk. Het deelgebied is kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie L, nummer 361. Het deelgebied bevindt zich ten westen van het centrum van Winterswijk. De bebouwing in de omgeving bestaat vrijwel geheel uit kantoren en burgerwoningen. Ten noordwesten van het deelgebied is een dierenpraktijk gevestigd en ten zuiden van het deelgebied een meubelzaak.

Het achtererf van de woning wordt gebruikt als tuin. Het plangebied is ontsloten via de Gasthuisstraat. Op bijgevoegde luchtfoto's is de huidige situatie van het deelgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0004.png"

Luchtfoto bestaande situatie deelgebied Gasthuisstraat 15 (bron: gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0005.png"

Luchtfoto bestaande situatie deelgebied Gasthuisstraat 15 (bron: gemeente Winterswijk)

Misterweg

Het deelgebied 'Misterweg' is gelegen in de schil van Winterswijk, ten zuidwesten van het centrum. Het spoor vormt de scheiding tussen het plangebied en de binnenstad. De directe omgeving bestaat uit woonfuncties en een aantal bedrijven. Het deelgebied is kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie H, nummer 3760, 3713, 7362, 7363, 8252, 8253, 8856, 8857, 9826, 9827, 10756, 11824, 11826, 11832 en 11833.

In het plangebied zijn onder andere woningen, een partycentrum, een radiostation en een seksshop gevestigd. Op bijgevoegde luchtfoto's is de bestaande situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0006.png"

Luchtfoto bestaande situatie deelgebied Misterweg (bron: gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0007.png"

Luchtfoto bestaande situatie deelgebied Misterweg (bron: gemeente Winterswijk)

2.2 Planbeschrijving

De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeenteraad om voor alle gronden binnen een gemeente een bestemmingsplan vast te stellen. Voor enkele gronden binnen Winterswijk geldt nog geen bestemmingsplan, maar een bouwverordening. Gronden waar geen bestemmingsplan geldt worden binnen de gemeente Winterswijk 'bruine gebieden' genoemd. Het is daarom noodzakelijk om een bestemmingsplan vast te stellen voor de bruine gebieden.

Onderhavig plan betreft het bestemmen van de bruine gebieden binnen de gemeente Winterswijk. Voor het bestemmen van de gebieden is de vergunde situatie als uitgangspunt genomen. Doordat de vergunde situatie wordt bestemd blijft de bestaande situatie in het plangebied ongewijzigd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Planspecifiek

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

Met onderhavig plan wordt de vergunde situatie in het plangebied bestemd. Doordat de bestaande situatie in het plangebied behouden blijft en het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt betreft het plan geen stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Omgevingsvisie Gelderland

Het plangebied heeft geen rechtstreeks belang vanuit de omgevingsvisie. Doordat met het plan enkel de vergunde situatie wordt bestemd, heeft het plan geen effecten op de omgeving.

Gelderse Ladder

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de ladder. Dit aspect is in paragraaf 3.1 reeds toegelicht. Tevens heeft het plan geen direct belangen met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2015

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.

Planspecifiek

Doordat met onderhavig plan geen woning wordt toegevoegd is de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 niet van toepassing op onderhavig plan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

Planspecifiek

In de structuurvisie is omschreven dat karakteristieke panden in het deelgebied langs de Misterweg een waardevol ensemble vormen. Daarbij vormt de spoorovergang van de Misterweg een markant oriëntatiepunt in de omgeving van het deelgebied. De parkeerplaats ten noorden van het deelgebied aan de Misterweg vormt een belangrijke parkeerplaats voor bezoekers van het centrumgebied.

Het deelgebied langs de Vredensestraat ligt langs een stedelijke as van Winterswijk. Doordat met het plan geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaatsvinden heeft het plan geen effect op de uitstraling van de omgeving. Tevens blijft met het bestemmen van de vergunde situatie de parkeerdruk in het plangebied ongewijzigd, waardoor het plan geen effect heeft op de parkeerplaats langs de Misterweg. Op bijgevoegde uitsnede van de structuurvisie is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0008.png"

Uitsnede Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 (bron: gemeente Winterswijk)

3.4.2 Groenstructuurplan Winterswijk

In 2011 is het groenstructuurplan door de gemeenteraad vastgesteld. De hoofddoelstelling van dit plan is het in stand houden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant. Dit is vertaald naar de volgende doelen:

  • het geven van een lange termijnvisie op het openbaar groen;
  • het vastleggen van waardevolle groene gebieden en structuren;
  • het geven van richting aan het beheer en onderhoud.

De algemene visie op het openbaar groen luidt als volgt: ‘het Winterswijkse groen draagt bij aan een fraaie, herkenbare en waarde(n)volle woon- en leefomgeving. Een robuuste en duurzame groenstructuur koestert het landschappelijk groen, biedt naast intensief cultuurlijk groen ruimte voor ecologie en staat in nauwe verbinding met het buitengebied. Duurzaamheid, veiligheid en beheerbaarheid gelden hierbij als randvoorwaarde.’

Planspecifiek

Het deelgebied langs de Misterweg ligt langs een gebied dat functioneert als een verbinding van de hoofdgroenstructuur. Doordat met onderhavig plan geen sloop- of bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd, maar slechts de vergunde situatie wordt bestemd, heeft het plan geen effect op de verbindingszone. De deelgebieden langs de Gasthuisstraat en Vredensestraat hebben om dezelfde reden ook geen effect op de groenstructuur van Winterswijk.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is op 14 en 15 november door de Omgevingsdienst Achterhoek een bodeminventarisatie uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Per deelgebied zijn de bevindingen van de bodemanalyse nader toegelicht.

Vredensestraat 1, 1a & 3

Inventarisatie en Inhoudelijke beoordeling

Om in beeld te brengen of ter plaatse van het perceel Vredensestraat 1, 1a & 3 in Winterswijk mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd:

  • Het perceel is gelegen in het stedelijk gebied van Winterswijk en is deels in gebruik als woning en deels als detailhandel.
  • Er is geen (voormalig) milieudossier beschikbaar. Volgens het historisch bodembestand (HBB) is er mogelijk in het verleden wel een transportbedrijf gevestigd geweest.
  • Op de locatie is een ondergrondse tank dieselolietank (3000 l) aanwezig geweest. Deze is waarschijnlijk al in 1996 op gecertificeerde wijze gesaneerd en verwijderd (KIWA certificaat).
  • Op de locatie is, voor zover bekend, niet eerder bodemonderzoek verricht. Op de locatie is wel vooronderzoek (historisch onderzoek) verricht door de Stichting Bodemsanering in gebruik zijnde Bedrijfsterreinen (BSB). Op grond van het vooronderzoek is vastgesteld dat een vervolg niet noodzakelijk was. De locatie heeft een zgn. BSB-exit gekregen.
  • Op de bodematlas heeft dit gebied een lage of matige asbestkans. Bij een erfverharding of puinhoudende grond adviseren wij altijd alert te blijven op de aanwezigheid van asbestverdacht materiaal.
  • Op oude luchtfoto’s (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.


Conclusies en Advies

Op basis van deze bodeminventarisatie blijkt dat, ondanks mogelijke bedrijfsmatigheden in het verleden, voor het perceel aangenomen wordt dat geen sprake is van bodemverontreiniging. De locatie heeft in het BSB-traject immers geen vervolg gekregen. Dit betekent ook dat geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit overeenkomt met wat voor het gebied in de bodemkwaliteitskaart is vastgesteld, te weten bodemklasse Wonen.

Deze kwaliteit voldoet daarmee aan het huidig en te bestemmen gebruik van dit perceel. Het uitvoeren van verder bodemonderzoek is daarom niet nodig.

Gasthuisstraat 15

Inventarisatie en Inhoudelijke beoordeling

Om in beeld te brengen of ter plaatse van het perceel Gasthuisstraat 15 mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd:

  • Het perceel kent een woongebruik. Voor zover bekend hebben in het verleden op het perceel geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
  • Op het perceel is, voor zover bekend, geen ondergrondse tank aanwezig geweest.
  • Op het perceel zelf is, voor zover bekend, niet eerder bodemonderzoek verricht. In het direct aangrenzende gebied wel, zie hiervoor ook bijgevoegde figuur. Er is ondermeer sprake van een aantal nabij gelegen grondwaterverontreinigingen (donkerblauwe contouren).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0009.png"

Locaties eerder verrichtte bodemonderzoeken rondom deelgebied Gasthuisstraat 15 (bron: Omgevingsdienst Achterhoek)

  • Op de bodematlas heeft dit gebied een lage of matige asbestkans. Bij een erfverharding of puinhoudende grond wordt geadviseerd altijd alert te blijven op de aanwezigheid van asbestverdacht materiaal.
  • Op oude luchtfoto’s (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.

Conclusies en Advies

Uit de bodeminventarisatie blijkt dat voor het perceel Gasthuisstraat 15 in Winterswijk geen afwijkende bodemkwaliteit is te verwachten. Aangenomen mag worden dat de bodemkwaliteit overeenkomt met wat voor het gebied in de bodemkwaliteitskaart is vastgesteld, te weten bodemklasse Wonen. Dit voldoet aan het huidig en te bestemmen gebruik van dit perceel. Het uitvoeren van verder bodemonderzoek is daarom niet nodig.

Misterweg

Inventarisatie en Inhoudelijke beoordeling

Om in beeld te brengen of ter plaatse van de aangegeven zone langs de Misterstraat mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd:

  • De zone met alle aangegeven percelen en deelgebieden ligt ingeklemd tussen de Misterstraat en Parallelweg. Het gebied heeft in het verleden onderdeel uitgemaakt van het spooremplacement.
  • Bijgevoegd figuur geeft een beeld van de enorme hoeveelheid beschikbare bodeminformatie. Als gevolg van het voormalig gebruik als spooremplacement is op diverse plaatsen bodemverontreiniging ontstaan. Voor zover de bodemkwaliteit een risico vormde voor het (huidig) gebruik is deze bodemverontreiniging in het verleden ook al gesaneerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0010.png"

Locaties eerder verrichtte bodemonderzoeken rondom deelgebied Misterweg (bron: Omgevingsdienst Achterhoek)

  • Op de bodematlas heeft dit gebied een lage of matige asbestkans. Bij een erfverharding of puinhoudende grond wordt geadviseerd altijd alert te blijven op de aanwezigheid van asbestverdacht materiaal.

Conclusies en Advies

Uit de bodeminventarisatie blijkt dat ter plaatse van het deelgebied Misterweg veel bodeminformatie beschikbaar is. Met de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn verontreinigingen vastgesteld. Voor zover noodzakelijk zijn deze verontreinigingen ook al gesaneerd.

Omdat met het bestemmingsplan de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen concrete plannen zijn voor bouw, sloop of grondroerende activiteiten, is het uitvoeren van verder bodemonderzoek of het nemen van (sanerende) maatregelen op dit moment niet noodzakelijk.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd, maar wordt slechts de vergunde situatie bestemd. Hiermee is een verder akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt geen gevoelig object toegevoegd, maar wordt slechts de vergunde situatie bestemd. Tevens heeft het plan geen effect op de verkeersaantrekkende werking van het gebied. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.

Afstand   Code  
10   1  
30   2  
50   3.1  
100   3.2  
200   4.1  
300   4.2  
500   5.1  
700   5.2  
1000   5.3  
1500   6  

Tabel met afstanden uit de VNG publicatie

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Gemengd gebied

In bepaalde gevallen kan worden gemotiveerd dat er geen sprake is van een ‘rustige woonwijk’, maar een ‘gemengd gebied’. Dit is het geval wanneer in een gebied meerdere functies bij elkaar in de buurt zijn gevestigd, bijvoorbeeld langs een dorpslint of nabij een grote ontsluitingsweg. Bij een ‘gemengd gebied’ kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Planspecifiek

Door de verschillende functies in de omgeving van alle deelgebieden, betreft het gehele plangebied een gemengd gebied. Met het plan wordt geen gevoelig object of bedrijf toegevoegd of verwijderd, waardoor het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect bedrijfs- en milieuzonering.

4.1.5 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Op bijgevoegde kaart van Nederland.risicokaart.nl is weergegeven dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gevestigd zijn. Op circa 500 m ten zuiden van het plangebied ligt een gasleiding en is een LPG-reservoir gevestigd. De risicoafstanden van deze inrichtingen betreffen 5 m en 25 m. Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van beide inrichtingen. Tevens wordt het met het plan geen risicovolle inrichting toegevoegd in het gebied. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0011.png"

Uitsnede Nederland.risicokaart.nl, plangebied blauw omcirkelt (bron: Nederland.risicokaart.nl)

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In 2016 is voor de oude kern van Winterswijk en de spoorzone een cultuurhistorische analyse uitgevoerd. In dit onderzoek zijn de cultuurhistorische waardevolle objecten binnen het plangebied in beeld gebracht.

In de deelgebieden langs de Vredensestraat en Gasthuisstraat zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. In het deelgebied langs de Misterweg staan meerdere karakteristieke panden. Bijna de gehele zone langs de Misterweg betreft een ensemble van hoge cultuurhistorische waarde. Deze waarde wordt in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Doordat met het plan de bestaande situatie ongewijzigd blijft, heeft het plan geen effecten op de cultuurhistorische waarde van het gebied. De cultuurhistorische zone is weergegeven in bijgevoegde uitsnede van de cultuurhistorische analyse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0012.png"

Uitsnede cultuurhistorische analyse Oude kern/spoorzone, oranje zone is ensemble hoge cultuurhistorische waarde (bron: Monumenten Adviesbureau)

Een van de karakteristieke objecten is het voormalige station met een gedeelte van de voormalige spoorrails. Het aanzicht van het cultuurhistorische pand wordt gewaarborgd door het grasveld ten zuiden van het pand te bestemmen als 'Groen'. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om gebouwen te realiseren.

Archeologie
Doordat in het plangebied geen bestemmingsplan geldt, heeft het gebied geen dubbelbestemming ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Met onderhavig plan worden geen bodemingrepen uitgevoerd, waardoor mogelijke archeologische waarden in de bodem behouden blijven.

Voor het waarborgen van mogelijke archeologische waarde in de bodem worden archeologische dubbelbestemmingen opgenomen in het bestemmingsplan. De dubbelbestemmingen zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

Op bijgevoegde uitsneden van de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn de deelgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0013.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart deelgebied Vredensestraat 1, 1a & 3

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0014.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart deelgebied Gasthuisstraat 15

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1810SGBRGEBIEDEN-VO01_0015.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart deelgebied langs de Misterweg

Het plangebied betreft grotendeels de archeologische verwachtingswaarde categorie 4. Voor deze gebieden geldt een hoge verwachtingswaarde. Volgens het archeologische beleid is het streven om een inventariserend archeologisch onderzoek uit te voeren als het oppervlak van het totaal aan bodemingrepen groter is dan 100 m2 en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 40 cm onder met maaiveld.

Een klein oppervlak in het zuidoosten van het deelgebied Vredensestraat 1, 1a & 3 betreft een zeer hoge archeologische verwachting. Voor deze gebieden is volgens het archeologische beleid het streven om een inventariserend archeologisch onderzoek uit te voeren als het oppervlak van het totaal aan bodemingrepen groter is dan 50 m2 en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder met maaiveld.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 2,5 km afstand van het plangebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking. Doordat onderhavig plan slechts het bestemmen van de vergunde situatie betreft en de afstand tot het te beschermen gebied kunnen significante negatieve effecten op het natuurgebied worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Met het plan worden geen sloop- of bouwwerkzaamheden uitgevoerd, enkel wordt de vergunde situatie bestemd. Doordat de bestaande situatie in het plangebied ongewijzigd blijft vormt het plan geen bedreiging voor eventuele beschermde soorten in het gebied.

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. Er is geen vergunning of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect flora en fauna.

4.4 Verkeer en parkeren

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Met onderhavig plan wordt slechts de vergunde situatie in het plangebied bestemd. De functies in het plangebied blijven ongewijzigd, waardoor het plan geen effect heeft op de verkeersituatie en de parkeerdruk in en rondom het plangebied.

Bij nieuw- of verbouw dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan het beleidsdocument 'Beleidsregel parkeren Winterswijk'. Dit beleidsdocument is bijgevoegd in de regels van dit bestemmingsplan.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het Waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het Waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Met onderhavig plan worden geen sloop- of bouwwerkzaamheden uitgevoerd, waardoor de verharding in het plangebied ongewijzigd blijft. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening. Daarom hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Detailhandel

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor detailhandel.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om gebouwen te realiseren.

Horeca

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor horeca, met uitzondering van bar-dancings, nachtclubs, coffeeshops en discotheken.

Kantoor

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor kantoren.

Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor maatschappelijke voorzieningen.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf en bestemmingsverkeer.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Het voorontwerpbestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan inspraak indienen op het plan. Na deze periode wordt het bestemmingsplan met eventuele wijzigingen op basis van ingediende inspraak als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd gedurende een periode van 6 weken. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie paragraaf 4.5 voor een nadere onderbouwing .

6.3 Verslag inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van 6 weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode inspraakreacties worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.