direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Mentinkweg 2a
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Liander N.V. is verantwoordelijk voor het aanleggen, onderhouden en beheren van gas- en elektriciteitsnetten in (delen van) de provincies Gelderland, Flevoland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Friesland. Om te zorgen voor een betrouwbare, betaalbare en duurzame energievoorziening, is het belangrijk om de veiligheid, kwaliteit en capaciteit van de netten op orde te houden. De netinfrastructuur moet nu en in de toekomst aan de capaciteitsbehoefte van de klanten voldoen.

Aan de Mentinkweg 2a te Winterswijk bevindt zich een bestaand transformatorstation met twee transformatoren van elk 53 MVA en een 10 kV installatie. Er is sprake van een opgesteld vermogen van 106 megavoltampère (hierna: MVA). Het huidige bedrijfsgebouw heeft een omvang van 375 m2.

De capaciteit van het onderstation aan de Mentinkweg in Winterswijk is onvoldoende om de groeiende behoefte aan nieuwe aansluitingen aan te kunnen. Enerzijds komt dit voort uit een toenemende vraag naar elektriciteit en anderzijds uit toenemende teruglevering van elektriciteit op het net door de toename van duurzame energieopwekking.

In opdracht van netbeheerder Liander wordt het bestaande onderstation op het bestaande terrein uitgebreid met een nieuw gebouw waarin een 20 kV installatie wordt gerealiseerd. Daarnaast worden er tegen het nieuwe gebouw aan twee 150/20 kV transformatoren, met elk een vermogen van 80 MVA gerealiseerd. Het opgesteld vermogen van het station wordt hiermee 266 MVA. Het maximaal gelijktijdig ingeschakeld vermogen in de buitenlucht overschrijdt tevens de 200 MVA, waardoor de inrichting zoneringsplichtig is. Daarnaast bevinden zich ook TenneT assets op het terrein, die uitgebreid moeten worden ten behoeve het plaatsen van de twee nieuwe transformatoren en het nieuwe 20 kV schakelgebouw van Liander.

De uitbreiding van het transformatorvermogen past echter niet in het geldende bestemmingsplan, omdat na de uitbreiding het maximaal gelijktijdig ingeschakeld vermogen in de buitenlucht de 200 MVA overschrijdt, en er buiten het bestaande bouwvlak gebouwd moet worden. Om deze uitbreiding te kunnen realiseren, is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Planologisch is dat een ingrijpende aanpassing omdat het onderstation met de uitbreiding van het vermogen zoneringsplichtig wordt volgens de Wet geluidhinder. Dat betekent dat in het bestemmingsplan een geluidzone rond het terrein moet worden vastgelegd. Met een dergelijke geluidzone wordt de omgeving van het terrein beschermd tegen te veel industrielawaai.

Feitelijk is het veel minder ingrijpend. Het voornemen bestaat om op eigen terrein een nieuw gebouw te realiseren met daarin een 20 kV installatie. Daarnaast zullen er twee 150/20 kV transformatoren worden gerealiseerd. Deze hebben elk een vermogen van 80 MVA. Deze transformatoren zullen in een drie-wandige box zonder dak worden geplaatst. Tot slot passen de TenneT-assets reeds binnen de regels van het vigerend bestemmingsplan.

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk' en heeft hierin de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'nutsvoorziening'. Eveneens is er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' van toepassing ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. Tot slot zijn er een aantal gebiedsaanduidingen opgenomen. Met het onderhavige bestemmingsplan is beoogd om de uitbreiding van het transformatorvermogen mogelijk te maken en de geluidzone rond het onderstation vast te leggen.

1.2 Plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden waarop de daadwerkelijke uitbreiding van het onderstation plaatsvindt (hierna: deelgebied onderstation), en de gronden die vallen binnen de nieuwe geluidzone (hierna: deelgebied geluidzone).

Deelgebied onderstation

Het deelgebied grenst aan de oostzijde van Winterswijk. Aan de overzijde van de N319 bevindt zich een bedrijventerrein en aan de overzijde van het treinspoor bevinden zich woonwijken. Het deelgebied bestaat uit de contouren van het huidige perceel dat gebruikt wordt als nutsvoorziening.

Onderstaande afbeelding toont het deelgebied onderstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0001.jpg"

Globale begrenzing deelgebied onderstation

Deelgebied geluidzone

Het deelgebied grenst tevens aan de oostzijde van Winterswijk. De noordzijde van het deelgebied ligt op en grenst aan de spoorlijn Winterswijk - Zutphen. Aan de overzijde van het treinspoor bevinden zich woonwijken. De oostzijde valt deels over een bedrijventerrein aan de overzijde van de N319. Tot slot grenzen de zuid- en westzijde aan agrarische gronden. De geluidzone bevindt zich tussen het gezoneerde bedrijf en de 50 dB(A) grens.

Onderstaande afbeelding toont het deelgebied geluidzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0002.jpg"

Globale begrenzing deelgebied geluidzone

Totale plangebied

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een rode stippellijn. De rode stippellijn is tevens de begrenzing van de nieuwe geluidzone. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0003.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0004.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk', dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Winterswijk op 28 februari 2011, en het bestemmingsplan 'Kom Winterswijk 2011', dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Winterswijk op 28 november 2013.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven met een rode stippellijn. De rode stippellijn is tevens de begrenzing van de nieuwe geluidzone. De gele stippellijn is het deelgebied uitbreiding onderstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0005.jpg"

Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk'

Deelgebied uitbreiding onderstation

Bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk'

Op grond van het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk' geldt ter plaatse van het deelgebied de bestemming 'Bedrijf', met de functieaanduiding 'nutsvoorziening'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een nutsvoorziening, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

Daarnaast geldt voor het deelgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Voor deze gronden geldt dat ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 de aanvrager een archeologisch rapport dient te overleggen.

Er gelden drie gebiedsaanduidingen binnen het deelgebied. Allereerst geldt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor', waarvoor geldt dat behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, de gronden mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidbelasting van de spoorweg. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap, waarvoor geldt dat, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, de gronden mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap. Tot slot geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Hiervoor geldt dat intensieve veehouderij is toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 ha, dan wel de bestaande grotere oppervlakte.

Facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk

Tot slot geldt voor het deelgebied het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk'. Hierin worden de parkeerregels van de gemeente Winterswijk geregeld. Met dit bestemmingsplan worden in één keer aan alle bestemmingsplannen een parkeerregeling toegevoegd.

Deelgebied geluidzone

Bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk'

Op grond van het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk' gelden ter plaatse van het deelgebied de bestemmingen 'Agrarisch - Cultuurlandschap', 'Bedrijf', 'Bos', 'Groen', 'Verkeer', 'Verkeer - Spoorweg' en 'Water'. Gezien de regels van deze bestemmingen consoliderend worden opgenomen in dit bestemmingsplan, worden de bestemmingsomschrijvingen niet nader omschreven.

Daarnaast gelden er een tweetal dubbelbestemmingen voor het deelgebied. Dit zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'.

Er gelden vier gebiedsaanduidingen binnen het deelgebied. Dit zijn de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor', 'waardevol landschap', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

Bestemmingsplan 'Kom Winterswijk, 2011'

Op grond van het vigerend bestemmingsplan 'Kom Winterswijk, 2011' gelden ter plaatse van het deelgebied de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen', 'Horeca', 'Verkeer', 'Verkeer - Spoorlijn', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water'. Gezien de regels van deze bestemmingen consoliderend worden opgenomen in dit bestemmingsplan, worden de bestemmingsomschrijvingen niet nader omschreven.

Daarnaast gelden er een viertal dubbelbestemmingen voor het deelgebied. Dit zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waterstaat - Waterlopen'.

Facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk

Tot slot geldt voor het deelgebied het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk'. Hierin worden de parkeerregels van de gemeente Winterswijk geregeld. Met dit bestemmingsplan worden in één keer aan alle bestemmingsplannen een parkeerregeling toegevoegd.

1.4 Leeswijzer

1.4.1 Opbouw bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

1.4.2 Opbouw toelichting

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten en in Hoofdstuk 6 de gevolgde procedure.

1.4.3 Begrippenlijst

In dit bestemmingsplan worden verschillende begrippen gebruikt, welke vrij technisch en specialistisch van aard zijn. Daarom is hieronder een begrippenlijst opgenomen waarin de meest belangrijke termen zijn toegelicht:

  • Transformatorstation: Op een onderstation, ook wel elektriciteitsstation, transformatorstation of verdeelstation genoemd, komt elektriciteit met een hogere spanning binnen en wordt omgezet in een lagere spanning. De elektriciteit met een lagere spanning wordt vervolgens getransporteerd naar de transformatorhuisjes in de wijk of naar bedrijven. Via duurzame opwek (bijvoorbeeld wind- en zonneparken) kan transport van elektriciteit ook andersom plaatsvinden. Een transformatorstation is een groot elektriciteitsstation die dient om de hoge spanning (hoogspanning) die van de hoogspanningsmasten komt naar een lagere (midden)spanning te veranderen en te verdelen in de omgeving. Er gebeuren drie dingen:
    • 1. De hoge spanning komt met een aantal kabels of ondergrondse lijnen binnen in de schakeltuin en wordt verdeeld over de transformatoren.
    • 2. De hoge spanning wordt door de transformatoren veranderd (getransformeerd) naar een lagere (midden)spanning.
    • 3. De lagere (midden)spanning wordt door de middenspanningsinstallatie verdeeld en met kabels verdeeld in de omgeving.
  • Hoogspanningsstation: Een installatie voor het schakelen van hoogspanningsverbindingen, het transformeren van elektrische energie en/of het regelen en meten ten behoeve van het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van het hoogspanningsnet.
  • Bliksempiek: Een stalen mast die voorkomt dat de gevoelige onderdelen op het station geraakt worden door de bliksem. Bij blikseminslag wordt de lading hoog boven het station opgevangen en naar de aarde afgevoerd.
  • Transformator: Een transformator zet elektriciteit om van de ene spanning naar een andere spanning.
  • Transformatorvermogen: Het vermogen ofwel capaciteit van de transformator, uitgedrukt in megavoltampère (MVA).
  • Transformatorboxen: De transformator komt in een box/bouwwerk te staan, bestaande uit drie dichte wanden. De bovenzijde is open.
  • MVA: Aanduiding van het vermogen ofwel capaciteit van de transformator om elektriciteit te kunnen transporteren en transformeren. De capaciteit wordt uitgedrukt in voltampère (VA). 1 MVA (MegaVoltAmpère) is 1.000.000 VA.
  • Hoogspanning: Hoogspanning is een verzamelnaam voor de hoogste spanningen in het elektriciteitsnet en betekent spanning boven de 50 kV (50.000 Volt). In Winterswijk is de hoogspanning die binnen komt 150 kV.
  • Middenspanning: Middenspanning (doorgaans distributie) is de verzamelnaam voor de spanningen tussen de hoogste en laagste spanningen in het elektriciteitsnet. Het 10 kV en 20 kV spanningsniveau maakt deel uit van het middenspanningsnet.
  • Laagspanning: Laagspanning is de verzamelnaam voor de lage spanningen in het elektriciteitsnet en betekent spanning onder de 1 kV (1.000 Volt).
  • Hoogspanningsverbinding: Een hoogspanningsverbinding is een lijn met hoogspanningsmasten (bovengronds) of kabel (ondergronds) om elektriciteit met een hoge spanning te transporteren van het ene transformatorstation naar het andere transformatorstation.
  • 150 kV (hoogspannings)velden / schakeltuin: De grote metalen bouwwerken waar de bovengrondse kabels vanaf de hoogspanningsmasten binnen komen, zodat de elektriciteit met behulp van schakelaars worden verdeeld over de verschillende transformatoren. Deze apparatuur staat in de meeste gevallen in de open lucht en wordt daarom ook wel een schakeltuin genoemd.
  • 10 kV / 20 kV installatie / 10 kV / 20 kV schakelgebouw: De installatie zorgt ervoor dat de elektriciteit met een spanning van 10 kV of 20 kV wordt verdeeld over verschillende kabels die vervolgens de elektriciteit naar de wijken in een dorp of stad transporteren. De ruimte of gebouw waar de installatie in staat wordt ook wel schakelgebouw of -hal genoemd. De 10 kV / 20 kV installatie is de "groepenkast" van een transformatorstation.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

Deelgebied onderstation

Het deelgebied bestaat uit het huidige onderstation. Hier bevinden zich twee transformatoren met elk 53 MVA en een 10 kV installatie. Deze 10 kV installatie bevindt zich in een bedrijfsgebouw van circa 375 m2. Daarnaast bevindt zich een groot schakelveld op het perceel. De verschillende onderdelen van het onderstation worden verbonden door verharde toegangswegen. Rondom het onderstation bevindt zich een groot hek. Tot slot maken groenstructuren en bomen onderdeel uit van het deelgebied.

Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het deelgebied in de huidige situatie weer, waarbij het deelgebied met een gele stippellijn is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0006.jpg"

Bestaande situatie deelgebied uitbreiding onderstation

Deelgebied geluidzone

Het deelgebied beslaat een groot gebied rondom het onderstation. Er bevinden zich agrarische gronden, het onderstation, bossen, groenstroken, wegen en paden, water, een spoorlijn, horeca met bijbehorend parkeerterrein en een bedrijventerrein.

Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het deelgebied in de huidige situatie weer, waarbij het deelgebied met een rode stippellijn is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0007.jpg"

Bestaande situatie deelgebied geluidzone

2.3 Toekomstige situatie

Deelgebied onderstation

Het voornemen bestaat om op eigen terrein een nieuw gebouw te realiseren met daarin een 20 kV installatie. Daarnaast zullen er twee 150/20 kV transformatoren worden gerealiseerd. Deze hebben elk een vermogen van 80 MVA. Deze transformatoren zullen in een drie-wandige box zonder dak worden geplaatst.

Navolgende afbeelding geeft de nieuwe inrichting van het plangebied weer. Het nieuwe gebouw wordt naast het bestaande gebouw gerealiseerd waarbij er tevens een doorgang wordt gecreëerd. De drie-wandige boxen waar de 150/20 kV transformatoren worden gerealiseerd worden tegen het nieuwe gebouw aangebouwd. Hiervoor dient het bestaande bouwvlak te worden uitgebreid. Dit zorgt tevens voor een geluidwerende werking (zie ook paragraaf 4.7). Tot slot worden er nog twee schakelvelden aangelegd ten behoeve van de 150/20 kV transformatoren. Dit betreffen 150 kV hoogspanningsvelden van TenneT. Deze passen reeds binnen de regels van het huidige bestemmingsplan.

Onderstaande afbeelding toont de toekomstige situatie in deelgebied uitbreiding onderstation. De gekleurde lijnen op onderstaande afbeelding zijn de reeds aanwezige kabels en leidingen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0008.jpg"

Impressie toekomstige inrichting plangebied

Deelgebied geluidzone

Behalve het vaststellen van de geluidzone zullen er geen aanpassingen binnen het deelgebied worden doorgevoerd. De bestaande situatie zal daarmee worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Er wordt ingegaan op het geldende relevante beleid op internationaal, rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Voorliggende ontwikkeling betreft een onderstation. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ECLI:NL:RVS:2017:1123) blijkt dat een onderstation niet hoeft te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om deze reden is verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

Een van de overige nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarvoor benodigde hoofdinfrastructuur. Dit betreft het landelijke hoogspanningsnet van 110kV en hoger, en in dit geval de 150 kV-assets van TenneT. Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewerkt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt.

Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting, zal er sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie.

Voor dit project betekent de capaciteitsuitbreiding van onderstation Winterswijk dat het aansluit op het nationale belang 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarvoor benodigde hoofdinfrastructuur. De capaciteitsuitbreiding is nodig om te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van essentieel belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk.

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen andere nationale belangen gemoeid.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor klimaatadaptatie en energietransitie van toepassing.

Klimaatadaptatie

Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft prioriteit: In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.

De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. Verschillende ontwikkelingen binnen toerisme en recreatie horen hier ook bij. Deze ontwikkelen wil de provincie Gelderland benutten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij de Gelderse kwaliteiten. De provincie streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.

Energietransitie

Een van de ambities die de provincie (naast het Rijk) heeft is een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten. Het doel is dat Gelderland in 2050 klimaatneutraal is, door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. Het tussendoel is om in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland te verwezenlijken.

Voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de regio en de verduurzaming van de energieopwekking, is een goed functionerend elektriciteitsnetwerk een vereiste. De uitbreiding van het onderstation is daar noodzakelijk voor.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Instructieregel klimaatadaptie (art. 2.65b)
De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Voor de beschrijving kan gebruik worden gemaakt van de opgestelde klimaatatlas.

Natuur en landschap

Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Nationaal landschap maar buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone'. Voor deze gronden geldt dat bestemmingsplannen alleen bestemmingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in Bijlage Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen, niet aantasten. In afwijking hiervan zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang of compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in Bijlage Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen.

Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap 'Winterswijk'. In de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap en die buiten het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone en Nieuw Hollandse Waterlinie liggen, alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. Voor deze bepaling geldt een afwijkingsmogelijkheid indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen.

Voor het nationaal landschap gelden de volgende kernkwaliteiten:

  • Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft:
    • 1. De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfologie van het Oost-Nederlands Plateau, die sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar;
    • 2. In de westelijke helft komt tussen de plateaurand Aalten-Groenlo en Winterswijk een komvormige laagte voor waar een afwijkend landschap is ontstaan op voormalig broek en veen. Dit jongere landschap is eveneens kleinschalig maar kent niet de afwisseling met beken, oude bouwlanden en hoeven. Dezelfde soort jongere landschappen komt voor aan de noordkant (o.a. Meddosche Veld en Masterveld);
    • 3. De kleinschaligheid en verweving hangt ook samen met het voorkomen van vele kleine landgoederen met een grote afwisseling van natuur, landbouwgrond, bos en kleine beplantingselementen;
    • 4. Grondgebonden landbouw op economische basis draagt bij aan een landschap dat door eigenaren, gebruikers, bewoners en toeristen als ‘levend’ wordt ervaren.
  • Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde):
    • 1. De terrasrand ligt tussen Aalten en Groenlo. Boven op de rand komen grote open escomplexen voor: tussen Aalten en Barlo en bij Vragender, en verspreid talloze kleinere essen; het patroon is grillig met veel gebogen wegen en esranden. Op de terrasrand komen ook jongere ontginningen met rechthoekige patronen voor, zoals Schaarsheide en Vragenderveld, met heel andere patroonkenmerken. De hoge ligging nodigde in het verleden militaire activiteit uit waaraan de Besselinkschans bij Lievelde en de vestingstad Groenlo met zijn circumvallatie uit de Tachtigjarige Oorlog nog herinnert;
    • 2. Essen, eenmansessen met steilranden komen overal in het gebied voor behalve in de jongere ontginningen.
  • Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap:
    • 1. De structuur van beken en beekjes die samenstromen in de Groenlosche Slinge en de Bovenslinge wordt bepaald door de ondergrond en menselijke activiteit.
    • 2. Langs de beken zijn veel kleine tot middelgrote (loof)bossen gelegen. Op hogere plaatsen langs de beken is het natuurlijke reliëf opgehoogd met esdekken.
  • Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden
    • 1. Voor de essen zie ook boven bij ‘rijk aan microreliëf’. Binnen de begrenzing van de open escomplexen komen gebiedjes voor die geen oude open bouwlanden zijn, maar bijvoorbeeld overgangen naar beekdalen, kleine beekdalen, bosjes. Deze gebiedjes zijn toleranter voor toevoegingen als opgaande beplanting.
    • 2. Bijzondere broek- en veengebieden zijn het Korenburgerveen en omgeving en het Wooldsche Veen, die getuigen van kleinschalige turfwinning.
    • 3. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen
    • 4. De enige grote nederzetting in het gebied zelf is Winterswijk, dat als een spin in een web van wegen zit. Aan de westrand van het gebied en het plateau liggen Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten.
    • 5. De vele gehuchten liggen verspreid in het land, de meeste bestaan uit oude en jongere gebouwen, van oorsprong veelal hoeven, in een karakteristieke losse structuur gegroepeerd bij of rond essen en esjes en in veel gevallen aan een beek. De escomplexen die op de kaart zijn weergegeven, liggen alle bij zulke gehuchten: onder meer Vragender, Barlo, Meddo, Huppel, Kotten, Miste en Corle.

Daarnaast liggen in het plangebied gronden die de aanduiding 'Groene ontwikkelingszone' hebben. Voor deze gronden geldt dat bestemmingsplannen alleen nieuwe activiteiten of ontwikkelingen toe staan als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in Bijlage Kernkwaliteiten Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat en wordt versterkt.

Toetsing provinciaal beleid

De voorgenomen uitbreiding van het onderstation gaat niet gepaard met een ruimtelijke uitbreiding van het onderstation, in de zin dat het bedrijfsperceel niet wordt uitgebreid. Wel wordt op het bestaande bedrijfsperceel een nieuw gebouw gerealiseerd met daarin een 20 kV installatie. Daarnaast zullen er twee 150/20 kV transformatoren worden gerealiseerd. Deze hebben elk een vermogen van 80 MVA. Deze transformatoren zullen in een drie-wandige box zonder dak worden geplaatst. Het betreft daarmee vooral een herinrichting en intensivering van een bestaand bedrijfsperceel.

Met de uitbreiding van het onderstation wordt tevens de energievoorziening in de regio gewaarborgd. Dit sluit aan bij de ambities energietransitie, klimaatadaptatie, economisch vestigingsklimaat en woon-en leefklimaat. Met een toenemende vraag naar energie vanuit alle sectoren is de uitbreiding van het onderstation belangrijk.

Het gedeelte waar de daadwerkelijke uitbreiding van het onderstation gaat plaatsvinden, bestaat momenteel uit kort gemaaid gras zonder gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hier bevinden zich geen kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen. De gronden binnen het bestemmingsplan hebben wel de aanduiding 'Groene ontwikkelingszone'. Deze aanduiding ligt echter op de verharde paden binnen het perceel van het onderstation en lijken hier per abuis te zijn toegekend als groene ontwikkelingszone. De provincie heeft schriftelijk laten weten dat met een volgende wijzigingsronde de gronden binnen het perceel van het onderstation niet langer als groene ontwikkelingszone worden aangeduid. Tevens bevinden zich op deze locatie geen kernkwaliteiten, waarmee de impact op de groene ontwikkelingszone nul bedraagt. Hiermee is het ook niet noodzakelijk een versterkingsplan op te stellen.

Op basis van de klimaatatlas gemeente Winterswijk is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

  • Wateroverlast. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied geen plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui. Daarnaast wordt er in paragraaf 4.9 uitgebreid ingegaan op het aspect water en hoe om te gaan met eventuele wateroverlast.
  • Hittestress. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de temperatuur in het plangebied lager zal zijn op warme dagen. Dit is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige onbebouwde situatie. De geplande nieuwbouw zorgt niet voor een grote toename van het bebouwd oppervlak. Hiermee zal de toename in temperatuur op warme dagen gering zijn.
  • Droogte. De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 geen verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf zoals dat in feite in de huidige (onbebouwde) situatie ook zo is. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een hoge kans op natuurbranden is bij langdurige droogte. In het plangebied zijn geen waterpartijen en beken aanwezig die stil kunnen komen te staan of droog kunnen vallen. Daarmee is geen sprake van een risico voor de volksgezondheid. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.
  • Overstroming. Er zijn geen beschikbare kaartbeelden voor het thema overstroming. Mocht ergens de dijk van de IJssel of de Rijn bezwijken dan vormt overstroming geen risico voor het plangebied.

Er hoeven geen specifieke maatregelen te worden getroffen betreffende klimaatadaptatie. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn.

De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past, en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. En het is het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

In de omgevingsvisie worden de volgende kwaliteiten beschouwd als kernkwaliteiten van het buitengebied:

  • De bijzondere geologische en aardkundige kenmerken.
  • De bijzondere en hoge kwaliteit van het cultuurlandschap, ontstaan door menselijk gebruik in het verleden.
  • Ecologische waarden en milieukwaliteit, die zijn ontstaan als gevolg van de opbouw van het landschap.
  • De leefbaarheid in het landelijk gebied die er is als gevolg van de sociale samenhang.
  • Het economisch functioneren van het landelijk gebied, die bijdraagt aan de binding van inwoners aan het gebied en in veel gevallen een (financiële) drager is van de bijzondere kenmerken van het landschap.

Bovenstaande kwaliteiten zijn bepalend voor de identiteit van Winterswijk. En daarom worden in de visie keuzes gericht op:

  • Het veiligstellen, behouden en bevorderen van die kwaliteiten bepalend zijn voor de identiteit van de gemeente.
  • Het laten van ruimte voor initiatieven die aan die kwaliteiten bijdragen.

Heide- en broekontginningenlandschap

Een heel groot deel van het landschap rondom Winterswijk bestond tot ver in de 19e eeuw uit vochtige en natte heide. Dit type landschap werd gebruikt voor de begrazing van het vee en voor het steken van plaggen voor de essen. Na de introductie van de kunstmest, verloren de heidevelden hun functie en werd het in cultuur gebracht als hooilanden. Daarnaast werden de gronden ontwaterd. De structuur was rechtlijnig; wegen met bomen erlangs, sloten en de perceelsvorm. Daar waar oudere structuren aanwezig waren zoals beeklopen, randen van oude ontginningen en oudere wegen, waren deze lijnen leidend. Het land werd, en wordt nog steeds, gebruikt voor akkerbouw, grasland en bos. De boerderijen werden op regelmatige afstand van elkaar gebouwd en hebben overwegend dezelfde stijl als in het oude hoevenlandschap. Door de grote percelen, de rechte wegen en sloten, de transparante beplantingslijnen staat dit landschap in sterk contrast met het oude hoevenlandschap.

De kenmerken van het gebied zijn:

  • De rechtlijnige structuur van perceelsvormen, wegen en sloten;
  • Het grootschalige karakter door de grootte van de kavels en de openheid (weinig beplanting);
  • Het land is in gebruik als grasland en (naald)bos;
  • De overhoekjes met daarop restanten van berken, eiken, struiken en kruiden;
  • De resterende heidevelden en vennen in het Masterveld.

Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Toetsing gemeentelijk beleid

De voorgenomen uitbreiding van het onderstation gaat niet gepaard met een ruimtelijke uitbreiding van het onderstation, in de zin dat het bedrijfsperceel niet wordt uitgebreid. Wel wordt op het bestaande bedrijfsperceel een nieuw gebouw gerealiseerd met daarin een 20 kV installatie. Daarnaast zullen er twee 150/20 kV transformatoren worden gerealiseerd. Deze hebben elk een vermogen van 80 MVA. Deze transformatoren zullen in een drie-wandige box zonder dak worden geplaatst. Het betreft daarmee vooral een herinrichting en intensivering van een bestaand bedrijfsperceel.

Met de uitbreiding van het onderstation wordt tevens de energievoorziening in de regio gewaarborgd. Het deelgebied waar de daadwerkelijke uitbreiding van het onderstation gaat plaatsvinden bestaat momenteel uit kort gemaaid gras zonder gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hier bevindt zich geen ruimte om het landschap te verbeteren zodra het nieuwe gebouw wordt gerealiseerd.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre deze ontwikkeling haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).

De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Hierin worden drie hoofdthema's genoemd 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten':

  • kenmerk van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

Toepassing

Voor de activiteiten en functies die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt geldt geen directe MER-plicht. Wel geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht, maar omdat de activiteit onder de relevante drempelwaarde blijft is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r-beoordelingsprocedure doorlopen moet worden. Om die reden is een Aanmeldingsnotitie M.E.R.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. Op basis van deze aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, risico's of negatieve effecten voor gevoelige gebieden te verwachten zijn. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage.

Besluit

Het besluit om in de stemmen met de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt door het college tegelijkertijd genomen met het besluit om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.

Op xxxx xxxx 2023 heeft het bevoegd gezag (het college van B&W) op basis van de aanmeldingsnotitie een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, inhoudende geen milieueffectrapportage op te stellen voor voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door buro Ontwerp & Omgeving is in november 2022 een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. De conclusie uit het onderzoek wordt hieronder kort behandeld.

Uit het onderzoek blijkt dat de grond in hoofdzaak bestaat uit matig grof, zwak siltig zand. Plaatselijk is in de ondergrond matig fijn zand aangetroffen. Tot een diepte variërend van circa 0,2 tot 0,5 m-mv is de bovengrond tevens zwak humeus. Daarnaast zijn in de ondergrond op variabele dieptes zwak tot matig humeuze bodemlagen aanwezig.

Incidenteel is een bijmenging met sporen baksteen aangetroffen in de humeuze ondergrond. In de overige boringen zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Op zintuiglijke wijze zijn zowel op het maaiveld als in de opgeboorde grond eveneens geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese 'onverdachte locatie' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek bevestigd. In de onderzochte boven- en ondergrond zijn geen gehaltes met de parameters uit het standaardpakket boven de achtergrondwaarde aangetoond.

Ook in het grondwater zijn geen concentraties boven de streefwaarde aangetoond. De indicatie van de te verwachten bodemkwaliteitsklasse, voor zowel de boven- als de ondergrond, betreft 'AW' (overal toepasbaar).

Advies

Uit het onderzoek blijkt dat geen verhoogde gehalten in de grond of verhoogde concentraties in het grondwater zijn aangetoond. Aanvullend onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt onzes inziens geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

De 20 kV installatie en de twee 150/20 kV transformatoren betreffen geen geluidgevoelige objecten. Het realiseren van geluidgevoelige objecten is op de locatie niet toegestaan.

Voor eventuele geluidshinder die vanuit het onderstation afkomstig is wordt verwezen naar paragraaf 4.7, waarin wordt aangetoond dat het realiseren van de uitbreiding van het onderstation akoestisch gezien mogelijk is.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

De ontwikkeling zorgt niet voor een extra toename van verkeersbewegingen. Onderhoud van de 20 kV installatie en de twee 150/20 kV transformatoren zal op dezelfde momenten gebeuren als het onderhoud aan de overige installaties op het perceel. Hierdoor is toetsing met behulp van de NIBM-tool niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

4.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. Het plangebied is globaal weergegeven met een groene stippellijn. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een onderstation. Onderstations zijn geen kwetsbare objecten. Het plangebied maakt zelf geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart

Stationaire bronnen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire risicobronnen. Onder deze stationaire bronnen vallen alle risicobronnen, zoals Bevi-inrichtingen en LPG-tankstations die zijn beschreven in het toetsingskader, inclusief de inrichtingen die vallen onder de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Vuurwerkbesluit. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die zijn opgenomen in relevante besluiten of circulaires voor externe veiligheid.

Buisleidingen

Ten noorden van het onderstation ligt een gasleiding van Gasunie. Deze gasleiding ligt tegen de perceelsgrens van het onderstation aan. De plaatsgebonden risicocontour ligt op de leiding. De leiding heeft de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Werkdruk   Invloedsgebied Groepsrisico  
N-560-03   6,61 inch   40,00 bar   78 meter  

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico. Omdat het onderstation echter geen gevoelig object is, is nadere toetsing aan de buisleiding niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt, gezien de aanwezige en toekomstige functies, deel uit van een 'gemengd gebied'. In het gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Bovendien ligt het gebied direct langs een drukke, doorgaande weg. De richtafstanden mogen daarom met één afstandsstap naar beneden worden bijgesteld, met uitzondering van het aspect gevaar. De 20 kV installatie en de twee 150/20 kV transformatoren worden niet aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

De uitbreiding van het onderstation kan worden aangemerkt als hinderveroorzakend. Binnen het plangebied wordt een gebouw met een 20 kV installatie gerealiseerd en twee 150/20 kV transformatoren binnen een drie-wandige box gerealiseerd. De navolgende tabel laat zien hoe de functie kan worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies voor een gemengd gebied:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand  
1. Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen 200 - 1000 MVA   0   0   100   30   100  

Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden dus met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor gevaar. Deze mag niet zondermeer worden verkleind. In onderhavige situatie kan echter worden beargumenteerd waarom de afstandsstap voor het aspect gevaar mag worden verkleind. Dit is echter alleen toegestaan indien ondanks de afwijking alsnog een goed woon- en leefklimaat voor 'gevoelige objecten' kan worden gegarandeerd.

Aspect gevaar

Destructieve storing

Ter plaatse van een transformatorstation kan gevaar optreden wanneer een mogelijke storing plaatsvindt. Storingen ontstaan wanneer er in een transformator kortsluiting ontstaat. Van de vijfhonderd transformatoren in het net van Liander is er per jaar ongeveer één waar een storing optreedt. Door de keten van opeenvolgende veiligheidsmechanismen schakelt de transformator meteen uit. Eens per tien jaar komt het voor dat een transformator een dusdanige storing heeft dat hij zichtbaar kapot is. Zo'n destructieve storing is in de directe omgeving van de transformator te horen. De klap is het gevolg van de stalen behuizing die wordt ontzet. De behuizing is zo ontworpen dat hij gecontroleerd scheurt en niet uit elkaar barst. Het is niet mogelijk dat bij een destructieve storing stukken metaal of olie buiten de transformatorbox terecht komen. De olie die in uit de gescheurde behuizing loopt, wordt veilig opgevangen in de lekbak onder de transformator. Een dergelijke storing is wel hoorbaar, maar er is geen gevaar voor de omgeving.

Deze transformatoren bevinden zich op tenminste 100 meter afstand van de meest nabij gelegen gevoelige objecten.

Brand

Een station zoals in Winterswijk is voorzien van allerlei beveiligingsapparatuur, olieopvangbakken en afscherming welke zorgdragen voor een veilige werking en veiligheid voor de omgeving. De beveiligingen zorgen ervoor dat de gevolgschade bij eventuele calamiteiten tot een minimum worden beperkt. Er wordt gebruik gemaakt van scherfwanden die zeer lange tijd brandwerend zijn.

De beveiligingssystemen zijn erop gericht dat de installatie bij eventuele fouten (zoals kortsluitingen) direct wordt afgeschakeld. De terreinen rondom het transformatorstation is voorzien van een duidelijke afscherming bij de terreingrenzen en open installatie delen. Incidenten in het verleden hebben ertoe geleid dat de genoemde voorzieningen constant worden verbeterd en waarmee ook de veiligheid voor omgeving, personeel en omwonenden wordt gewaarborgd.

De afstand tussen het station Winterswijk met brandgevoelige componenten en omliggende gevoelige objecten is voldoende groot om de veiligheid van omwonenden te waarborgen.

Conclusie

Bij calamiteiten zullen geen noemenswaardige veiligheidseffecten buiten de inrichting ontstaan. De afstanden tussen de installaties, de gebouwen en de buitenzijde van de inrichting en dichtstbijzijnde aangrenzende bebouwing zijn daarvoor te groot. Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het transformatorstation geen noemenswaardig veiligheidsrisico voor zijn omgeving vormt. Om deze reden kan de afstandsstap voor het aspect gevaar met een afstandsstap worden verkleind.

De gevel van de dichtstbijzijnde woning is op circa 48 meter afstand gesitueerd (gemeten vanaf de bestemming 'bedrijf' van het station). De woning ligt op voldoende afstand van het transformatorstation dat het aspect gevaar geen belemmeringen vormt voor de uitbreiding van het transformatorstation.

Geluid

Voor wat betreft het aspect geluid is door Peutz in augustus 2022 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. De conclusies van dit onderzoek worden hieronder kort behandeld.

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus

Uit het onderzoek blijkt dat niet bij alle geluidgevoelige objecten in de omgeving aan de voorwaarde in 'stap 1' wordt voldaan (afstand minimaal 200 meter voor milieucategorie 4.2 en omgevingstype 'gemengd gebied'). Daarom is ook 'stap 2' uitgevoerd. In stap 2 worden de optredende geluidniveaus op de gevel van de woningen getoetst aan de grenswaarden die van toepassing zijn voor een 'gemengd gebied', te weten 50 dB(A) etmaalwaarde (i.e. 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avond en 40 dB(A) in de nacht).

Uit de rekenresultaten is gebleken dat de geluidbelasting bij gevoelige bestemmingen in de omgeving beperkt zal blijven tot maximaal 47 dB(A) etmaalwaarde, inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid. Vastgesteld wordt dat aan de voorwaarde volgens 'stap 2' wordt voldaan waarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening en inpassing mogelijk is.

De transformatoren zullen worden opgesteld in half-open transformatorcellen waardoor het geluid in de richting van de meest nabij gelegen woningen wordt afgeschermd. Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat wordt voldaan aan het zgn. 'BBTbeginsel' (Beste Beschikbare Technieken).

Toetsing maximale geluidniveaus

Uit de berekeningen volgt dat de 'maximale geluidniveaus LA,max' vanwege het schakelen ter plaatse van woningen ten hoogste 64 dB(A) in de dagperiode en 66 dB(A) in de avond- en nachtperiode is. De grenswaarde voor de maximale geluidniveaus, beschreven in 'stap 2', voor omgevingstype 'gemengd gebied' is 70 dB(A) etmaalwaarde (i.e. 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avond en 60 dB(A) in de nacht). Er wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de grenswaarde voor de dagperiode. Schakelingen treden normaliter alleen in de dagperiode op. Slechts in een zeer uitzonderlijk geval, bijvoorbeeld bij een storing of calamiteit, kan er ook in de avond of nacht worden geschakeld. Deze situatie behoort evenwel niet tot de 'representatieve bedrijfssituatie'.

Geluidzone

Gelet op het buiten opgestelde transformatorvermogen (maximaal 266 MVA gelijktijdig ingeschakeld) zal het terrein van het onderstation gezoneerd dienen te worden in het kader van de Wet geluidhinder. De geluidzone is gedefinieerd als het gebied waarbuiten de geluidbelasting vanwege het 'industrieterrein' de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. Een geluidbelasting van 50 dB(A) komt overeen met ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode.

De vast te stellen zonegrens dient ten minste de optredende 50 dB(A) etmaalwaardecontouren van de maximale bedrijfssituatie en het terrein van de inrichting te omvatten. In onderstaande figuur is een voorstel uitgewerkt voor een zonegrens waarbij de toeslag voor het tonale karakter van het geluid wordt meegenomen. De voorgestelde zonegrens is gebaseerd op de berekende 50 dB(A) etmaalwaardecontour, waarbij abrupte overgangen uit de contour zijn gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0010.jpg"

Zonegrens (roze lijn)

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende soorten bedrijven gesitueerd. De 20 kV installatie en de twee 150/20 kV transformatoren worden echter niet aangemerkt als milieuhindergevoelig. Nadere toetsing is hierom niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.8 Magneetveldzone

Wettelijk kader en beleid

Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspanningsverbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid. Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden zoals die bij hoogspanningsverbindingen voor komen. Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla wordt afgeraden.

De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband heeft de Rijksoverheid, op advies van de Gezondheidsraad, in 2005 een beleidsadvies uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarin wordt geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 microtesla. Dit komt er op neer dat het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 microtesla te plaatsen.

Bovengenoemd beleidsadvies van de rijksoverheid ziet op langdurige blootstelling en is van toepassing op nieuwe situaties en bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor alle hoogspanningsverbindingen geldt daarnaast te allen tijde de blootstellingslimiet van 100 microtesla conform de aanbeveling van de Europese Unie. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd. Op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT wordt deze limiet nergens overschreden.

In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. Hierbij geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen VROM) in overweging om het voorzorgsbeleid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen die oorzaak kunnen zijn van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk.

In het onderzoek naar mogelijkheden om het voorzorgbeleid verder uit te breiden, is in 2021 het Lysiasrapport gepubliceerd. In dit rapport wordt geadviseerd om bij nieuwe situaties bronmaatregelen te treffen en om een ruimtelijke afweging te maken voor de verschillende componenten in het elektriciteitsnet. Bij bronmaatregelen wordt onder andere voorgesteld om kabels in driehoek aan te leggen om zo het magneetveld te verkleinen. Voor wat betreft de ruimtelijke afweging bevat het rapport een tabel met afwegingsafstanden voor verschillende onderdelen van het elektriciteitsnet, zoals hoogspanningsstation en kabels op verschillende spanningsniveaus.

Op 21 april 2023 heeft de minister van Klimaat en Energie het herijkte voorzorgsbeleid gepubliceerd. De minister heeft besloten dat het voorzorgsbeleid uitgebreid dient te worden naar ook ondergrondse verbindingen en hoogspanningsstations. Hierbij blijft voor wat betreft de bovengrondse verbindingen de noodzaak om berekeningen uit te voeren bestaan. Voor de overige componenten in het elektriciteitsnet dienen bij de bouw of aanleg van deze componenten bronmaatregelen te worden genomen. De minister gaat niet mee in het advies van het Lysiasrapport om afwegingsafstanden voor de schrijven. Ook bevat het herijkte beleid geen rekenmethodieken voor hoogspanningsstations of ondergrondse verbindingen om de jaargemidddelde 0,4 microtesla contour te berekenen. In het herijkte beleid is wel ruimte voor de gemeenten om hierin eigen beleid te formuleren. De gemeente Winterswijk heeft nog geen eigen beleid ten aanzien van magneetvelden.

Naast bovenstaande is ook de definitie van gevoelige bestemmingen ten aanzien van magneetvelden gewijzigd. Waar dit voorheen alleen bestemmingen betrof waar kinderen langdurig verbleven, gaat het herijkte beleid uit van bestemmingen waar kinderen en volwassenen langdurig (14 tot 18 uur per dag) verblijven. Buitenruimtes zoals erven en tuinen vallen niet meer onder de gevoelige bestemmingen in het kader van dit beleid.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt de uitbreiding van een bestaand transformatorstation mogelijk gemaakt. Er wordt een nieuw gebouw met een 20 kV installaties gerealiseerd, en daarnaast worden er tegen het nieuwe gebouw aan twee 150/20 kV transformatoren, met elk een vermogen van 80 MVA gerealiseerd. Het opgesteld vermogen van het station wordt hiermee 266 MVA. Tot slot worden er bijbehorende ondergrondse 150kV verbindingen mogelijk gemaakt. Bij het ontwerp van het station en de verbindingen zijn de netbheerders gehouden aan het treffen van proportionele bronmaatregelen. Dit zijn:

  • Voor het station:
    bronnen van magneetvelden op afstand plaatsen. Voor dit station zijn de transformatoren de meest significante bronnen van magneetvelden. De transformatoren zijn op circa 100 meter van de dichtstbijzijnde woning gepland en zijn daarmee op voldoende afstand geplaatst.
  • Voor de 150kV verbindingen:
    • 1. afstand tussen geleiders verkleinen. Een kabelcircuit bestaat uit drie individuele kabels (drie fasen). De kabels worden waar ze in open ontgraving worden aangelegd, per circuit in driehoek aangelegd. Hiermee wordt de afstand tussen de geleiders verkleind. Bij gestuurde boringen liggen de kabels gebundeld in de gestuurde boring, waardoor ook de afstand minimaal blijft.
    • 2. Faseoptimalisatie toepassen: bij het ontwerp van de kabelverbindingen wordt fasenoptimalisatie toegepast.

Met het toepassen van deze maatregelen wordt voldaan aan het voorzorgbeleid ter reducering van de risico's van elektromagnetische velden en is er vanuit het thema EM-velden geen vervolgactie vereist. Het plan voldoet hiermee aan het herijkte voorzorgsbeleid van de Rijksoverheid. Er bevinden zich geen gevoelige bestemmingen binnen de zone waarin het jaargemiddelde magneetveld hoger kan zijn dan 0,4 microtesla.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect magneetveldzone geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied

4.9 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Waterhuishoudkundige analyse

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het station bevindt zich tevens niet binnen een intrekgebied, grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied. Daarnaast zijn geen waterkeringen aanwezig. In de huidige situatie is het plangebied onverhard. Door de beoogde ontwikkelingen vindt er een toename in verharding plaats. Door Buro Ontwerp & Omgeving is in augustus 2022 een waterhuishoudkundige analyse opgesteld. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd.

Zoals hierboven benoemd is het deel van het terrein waar de uitbreiding wordt gerealiseerd in de huidige situatie volledig onverhard. In de nieuwe situatie zal het verhard oppervlak met circa 610 m2 toenemen.

In ruimtelijke plannen met een toename van verharding zijn infiltratie- of waterbergende voorzieningen nodig om het plan waterneutraal te maken. Uitgangspunten voor het ontwerp van infiltratie- en waterbergingsvoorzieningen zijn:

  • Landelijk gebied: T=10+10% (55 mm in 72 uur) maatgevend;
  • Bebouwd gebied: T=100+10% (80 mm in 48 uur) maatgevend.

Op basis van de voorgenomen ontwikkeling zal er sprake zijn van een toename in verhard oppervlak van circa 610 m2. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Winterswijk. Dit betekent dat vanuit het waterschap een bui van T=10+10% geborgen dient te worden in infiltratie- of bergingsvoorzieningen op eigen terrein. Dit komt neer op een benodigde berging van 55 mm per vierkante meter toename verhard oppervlak. Voor het planvoornemen geldt een waterbergingsopgave van minimaal ca. 34 m3 (610 m2 x 55 mm).

Invulling van de bergingsopgave

Binnen het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om waterberging te creëren. Mogelijke oplossingen om deze benodigde berging binnen het plangebied te realiseren of te verminderen zijn:

  • a. Realiseren van een wadi of verlaging maaiveld groen;
  • b. Het toepassen van ondergrondse berging in infiltratiekratten.

Ad 1.

Afstromend hemelwater kan tijdelijk geborgen worden door het maaiveld te verlagen. Hier kan het hemelwater dan infiltreren in de bodem. Op basis van de (verwachte) bodemopbouw binnen het plangebied is infiltratie in de bodem kansrijk.

Wanneer een wadi wordt aangelegd met een diepte van 0,5 meter en een talud van 1 op 3 is, uitgaande van 30 cm waterberging, circa 93 m2 benodigd om de volledige wateropgave van 55 mm (bui 10+10%) te kunnen bergen. Wanneer de wadi volledig gevuld is wordt tevens voldaan aan de aanvullend benodigde berging bij een bui van 100+10% (12 m3).

Ter plaatse van de groenstrook ten noorden van het toekomstige en bestaande gebouw is voldoende ruimte aanwezig om deze wateropgave te kunnen bergen. Daarnaast is in de groenstrook ten westen het plangebied ook ruimte voor de realisatie van een wadi. Deze groenstrook is onderdeel van het kadastrale perceel en in eigendom van Liander NV. Omdat het gehele transformatorstation circa 10 tot 20 cm hoger ligt dan het omliggende terrein, kan afstroming van hemelwater richting deze groenstrook op natuurlijke wijze plaatsvinden. Directe afstroming van hemelwater uit de wadi’s naar de zuidelijk gelegen Walsloot zal voorkomen moeten worden.

Ad 2.

Eventueel kan ondergrondse berging in een waterbergend cunet of infiltratiekratten plaatsvinden.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het initiatief relevant zijn. Voor dit initiatief is op 9 augustus 2022 de digitale watertoets doorlopen. Deze is als Bijlage 8 bijgevoegd. Er geldt een normale procedure.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen initiatief.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Het archeologisch beleid is verwerkt in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk'. Voor de locatie geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Voor deze gronden geldt dat ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 de aanvrager een archeologisch rapport dient te overleggen. Om deze reden is door Hamaland advies in november 2022 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 9. De conclusies van het onderzoek worden hieronder kort behandeld.

Bureauonderzoek

De relatief hoger gelegen, droge delen van het landschap, zoals de plateau-achtige vereffeningsrest ten zuiden van het plangebied en dekzandruggen, vormen van oorsprong gunstige vestigingslocaties voor zowel jagers-verzamelaars als voor landbouwsamenlevingen en hebben een hoge archeologische verwachting. De lagergelegen, van oorsprong drassige delen van het landschap zijn minder aantrekkelijk als vestigingslocatie en hebben een lage archeologische verwachting.

Op basis van historisch kaartmateriaal is het plangebied van oorsprong gelegen in een heidegebied, dat in de loop van de 19e eeuw is ontgonnen. Na de ontginning heeft het plangebied een agrarische functie en is het plangebied tot de aanleg van het transformatorstation omstreeks 1984 onbebouwd gebleven. De kans op de aanwezigheid van resten van bewoning uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd wordt daarom laag ingeschat.

Indien er in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn, komen resten vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen voor in de top van het dekzand. De diepteligging van dit niveau in het plangebied is onbekend.

De bodem in het plangebied is verstoord door agrarische activiteiten. Deze bodemverstoring beperkt zich tot het (oorspronkelijke) bouwvoor. Door het noordwesten van het plangebied heeft vanaf 1884 tot 1937 de spoorlijn Winterswijk-Neede gelopen. Bij de aanleg van de spoorweg is de bodem mogelijk verstoord tot een onbekende diepte. Bij de aanleg van het transformatorstation omstreeks 1984 is het plangebied vermoedelijk met minstens ca. 40 tot 60 cm opgehoogd.

Verkennend booronderzoek

In het hele plangebied is de bodem tot 1,0 à 1,6 m-mv opgebracht en/of geroerd. Deze bodemverstoring is waarschijnlijk gerelateerd aan de aanleg van het Transformatorstation omstreeks 1984. In sommige boringen gaat het opgebrachte/geroerde pakket scherp over in de natuurlijke ondergrond (C-horizont). In de overige boringen is onder de bodemverstoring een 20 tot 30 cm dik restant van een esdek aanwezig.

De venige top van de begraven A-horizont en het ontbreken van podzolbodems zijn aanwijzingen dat de bodem vroeg vernat is en dat het plangebied daarom een ongunstige vestigingslocatie is geweest. Ook zijn in het opgeboorde materiaal geen archeologische indicatoren aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een vindplaats. De middelhoge archeologische verwachting kan op basis van de van oorsprong natte bodemomstandigheden en het ontbreken van archeologische indicatoren bijgesteld worden naar laag.

Selectieadvies

Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat in het plangebied van oorsprong natte bodemomstandigheden hebben geheerst. Ook is de bodemopbouw in een deel van het plangebied verstoord tot in de C-horizont en zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans dat bij de beoogde bodemingrepen archeologische resten verloren gaan wordt daarom laag ingeschat. Hamaland Advies adviseert het plangebied vrij te geven.

De archeologische medewerker en adviseur van de gemeente hebben middels een brief aangegeven akkoord te zijn met het uitgevoerd onderzoek en onderschrijven de uitkomsten van dit onderzoek. Hiermee is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. De brief van is bijgevoegd als Bijlage 10.

Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het gaat dan bijvoorbeeld om archeologische vondsten, oud muurwerk, een beerput of een waterput. Ook wordt geadviseerd om de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Winterswijk hierover direct te informeren.

Cultuurhistorie

In het kader van het Rijksbeleid Modernisering van de Monumentenzorg is het sinds 1 januari 2012 wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met cultuurhistorie. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt hiervoor de wettelijke basis. De ruimtelijke ordening krijgt zo een uitgesproken rol met betrekking tot het in stand houden/verbeteren van cultuurhistorische waarden.

In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen, waardoor er geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.11 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Quickscan natuurtoets

Door Econsultancy in augustus 2022 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11. De conclusies van het onderzoek worden hieronder kort behandeld.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Korenburgerveen, gelegen op circa 2 km. Negatieve effecten op deze gebieden worden vanwege de aard van de ingreep en de afstand tussen het deelgebied en de Natura 2000-gebieden niet verwacht.

Het plangebied maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 100 meter ten westen van de onderzoekslocatie. De verharde paden binnen het deelgebied onderstation zijn wel aangewezen als Groene ontwikkelingszone.

Het Natuurnetwerk betreft in Gelderland een louter planologische bescherming van de aangewezen gebieden zelf. Het gebied dat aangewezen is als Groene Ontwikkelingszone betreft alleen verharde wegen/paden. Het gedeelte waar de daadwerkelijke uitbreiding van het onderstation gaat plaatsvinden, bestaat momenteel uit kort gemaaid gras zonder gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hier bevinden zich geen kernkwaliteiten. De gronden lijken hier per abuis te zijn toegekend als groene ontwikkelingszone. De provincie heeft schriftelijk laten weten dat met een volgende wijzigingsronde de gronden binnen het perceel van het onderstation niet langer als groene ontwikkelingszone worden aangeduid. Tevens bevinden zich op deze locatie geen kernkwaliteiten, waarmee de impact op de groene ontwikkelingszone nul bedraagt. Hiermee is het ook niet noodzakelijk een versterkingsplan op te stellen.

Aangezien het planvoornemen niet leidt tot een wijziging van de bestemming van het aangrenzende onderdeel van het Natuurnetwerk zijn aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van het GNN of GO niet aan de orde.

Soortenbescherming

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een gebouw met daarin een 20 kV installatie. Daarnaast zullen er twee 150/20 kV transformatoren worden gerealiseerd. In de huidige situatie bestaat de locatie uit kort gemaaid gras. Ten behoeve van de werkzaamheden zullen geen bomen of struiken worden verwijderd. Er kan derhalve worden gesteld dat hier geen beschermde soorten voorkomen. Ten behoeve van het initiatief vinden geen activiteiten plaats die een mogelijk negatief effect op eventueel aanwezige soorten kunnen hebben. Alle buitenmuren en het dak blijven onaangetast. Onderzoek naar beschermde soorten is daarom niet noodzakelijk.

Effectbeoordeling stikstofdepositie

Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door het gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat een aantal Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand van het plangebied liggen, vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Om die reden is er door Qirion een AERIUS-berekening uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 12.

De uitvoering heeft een verwachtte doorlooptijd van circa 20 maanden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar plaatsvindt in de realisatiefase. Tevens blijkt dat er geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar plaatsvindt in de gebruiksfase, aangezien de onderzoekslocatie een onbemand station betreft en een toename van stikstofuitstoot als gevolg van het planvoornemen tijdens de gebruiksfase daarmee niet aan de orde is.

Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen significante effecten zijn op Natura 2000-gebieden en dat er geen passende beoordeling nodig is.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.12 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Zoals eerder gesteld in paragraaf 4.5 zorgt de ontwikkeling niet voor een extra toename van verkeersbewegingen. Onderhoud van de 20 kV installatie en de twee 150/20 kV transformatoren zal op dezelfde momenten gebeuren als het onderhoud aan de overige installaties op het perceel. Er is tevens meer dan voldoende ruimte op eigen perceel om, indien noodzakelijk, te kunnen parkeren. Om die reden is verdere toetsing aan het aspect verkeer en parkeren niet noodzakelijk.

Conclusie 

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.13 Kabels en leidingen

Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen.

Toetsing

In en om het plangebied zijn geen kabels gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. In de directe nabijheid van het plangebied ligt een rioolpersleiding. Deze bevindt zich buiten het plangebied en om deze reden vormt deze leiding geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

Wel ligt er binnen het plangebied een gasleiding van Gasunie. Het plangebied valt dan ook samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding - gemeten uit het hart van een leiding. Gezien de daadwerkelijke uitbreiding van het onderstation buiten de juridisch- planologische beschermingszone valt, is nadere toetsing aan deze leiding niet noodzakelijk. Het is echter mogelijk dat buisleidingen en de nieuwe elektriciteitsinfra elkaar nadelig beïnvloeden via (een of meer van) deze mechanismen:

  • capacitieve beïnvloeding;
  • weerstandsbeïnvloeding;
  • inductieve beïnvloeding;
  • thermische beïnvloeding;
  • mechanische beïnvloeding.

De situatie wordt geïllustreerd in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0011.png"

Overzichtskaart van de ligging van de infra in de beoogde eindsituatie.

Door Qirion is een onderzoek 'Beïnvloeding nieuwe infra op buisleiding Gasunie' uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek kort behandeld.

Onderstaande tabel presenteert voor genoemde mechanismen het resultaat van de beoordeling en geeft aan of er vervolgstappen noodzakelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306BGMENTINKW2A-OW01_0012.png"

Op grond van bovenstaande tabel zijn voor een tweetal mechanismen vervolgstappen nodig. Voor deze mechanismen zijn vervolgonderzoeken uitgevoerd, waaruit blijkt dat deze geen belemmering vormen voor de uitbreiding van het onderstation.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.14 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Tijdens de planfase zijn de direct omwonenden uitgenodigd voor een gespreksavond zodat de omgeving meegenomen kon worden in deze ruimtelijke ontwikkeling. Het plan is toegelicht door Liander bij een van de direct aanwonenden thuis, waarbij er voor stakeholders de gelegenheid is om vragen te stellen. Door Liander is een participatieverslag opgesteld. Deze is bijgevoegd als Bijlage 13.

Tijdens het gesprek zijn onder andere de volgende onderwerpen aan bod gekomen:

  • Nut- en noodzaak van de ontwikkeling;
  • Omvang van de ontwikkeling (wat wordt er gebouwd, welk oppervlak, bouwhoogten, etc)
  • Impact op de omgeving (bijvoorbeeld, geluid, elektromagnetische velden, bouwwerkzaamheden, etc);
  • De te doorlopen procedures (bestemmingsplanprocedure en overige vergunningen die noodzakelijk zijn);
  • De planning van het project (procedures, uitvoering en de uiteindelijke oplevering van het project).

Het gesprek heeft geen aanleiding gegeven om de inhoud van het plan te wijzigen.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan is de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf' opgenomen. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen.

'Bedrijf - Nutsbedrijf' (Artikel 3)

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf' zijn de gronden hoofdzakelijk bestemd voor een hoogspannings(koppel)station voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met bijbehorende voorzieningen. Daarnaast zijn kabels en leidingen, groenvoorzieningen, wegen en paden, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erven en terreinen. Tevens is ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' een zend- en ontvangstmast toegestaan.

Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat deze buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, waarbij over het algemeen geldt dat de maximum bouwhoogte 12 meter bedraagt. Bliksempieken mogen maximaal 25 meter bedragen, terwijl erf- en terreinafscheidingen maximaal 3,5 meter mogen bedragen. Tot slot mag, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', de maximum bouwhoogte van een zend- en ontvangstmast 40 meter bedragen.

Tot slot is het met een omgevingsvergunning mogelijk af te wijken van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak, indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt.

'Leiding - Gas' (Artikel 4)

In het plangebied is een aardgas(transport)leiding aanwezig. Rondom aardgasleidingen is een zone gelegen waarbinnen geen nieuwe bouwwerken mogen worden opgericht. De leiding en zone is opgenomen op de verbeelding en in de regels. Binnen de strook van 5 meter ter weerszijden van de gasleiding mogen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht. Met een omgevingsvergunning ten behoeve van het afwijken van de bouwregels kan hiervan worden afgeweken als hierover advies is verkregen van de leidingbeheerder.

'Geluidzone - industrie' (8.1)

Het maximaal gelijktijdig in te schakelen vermogen in de buitenlucht op het transformatorstation is in de toekomstige situatie meer dan 200 MVA. Hiermee is het transformatorstation vergunningplichtig en geldt een zoneringsplicht.

Het transformatorstation is in de toekomstige situatie een ‘grote lawaaimaker’ volgens de Wet geluidhinder. Dit betekent dat de 50 dB(A) geluidzone rond het station dient te zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Binnen de gebiedsaanduiding ‘Geluidzone - industrie’ zijn geen nieuwe geluidgevoelige functies toegestaan. Deze zijn ook niet aanwezig in de huidige situatie.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.