direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Dennenoord, Winterswijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Dennenoord in Winterswijk Meddo is de gemeente Winterswijk al enkele jaren bezig met het revitaliseren van het voormalige bedrijventerrein Dennenoord. Mede op basis van afspraken met de provincie zal het voormalige bedrijventerrein een nieuwe invulling krijgen met hoofdzakelijk natuur. De meeste bedrijven die hier gevestigd waren zijn inmiddels verhuisd, verplaatst en/of uitgekocht. De gemeente Winterswijk heeft hiervoor subsidie ontvangen en wil de vrijgekomen gronden gebruiken voor natuurontwikkeling. Tussen één bedrijf en de gemeente is geen overeenstemming bereikt. De gemeente heeft nu besloten om over te gaan tot actualisatie van het bestemmingsplan waarbij de huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden van het betreffende bedrijf worden vastgelegd. De bijbehorende (bedrijfs)woonwagenstandplaatsen zullen met uitvoering van het plan tevens behouden blijven. Tot slot voorziet voorliggend plan in een actueel kader voor het maatschappelijke pand gelegen aan de Hanekampweg 33.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Correctieve herziening bestemmingsplan buitengebied Winterswijk-West', waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het voormalige bedrijventerrein Dennenoord aan de Hanekampweg, gelegen tussen de Meddoseweg en Huppelseweg in Winterswijk Meddo. Het plangebied ligt ten oosten van Recreatiegebeid het Hilgelo en op een afstand van ca. 1km ten noorden van Winterswijk. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie R, en bestaat uit meerdere kadastrale percelen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Begrenzing

In figuur 1.2 is een luchtfoto weergegeven waarop de begrenzing van het plangebied (rood omkaderd) globaal is weergegeven. Het plangebied beslaat alle gronden waarop het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Winterswijk-West' van toepassing is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Google maps, d.d. sep 2021)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied is het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Winterswijk-West' van kracht, vastgesteld op 23 september 1998 door de gemeenteraad van de gemeente Winterswijk. Tevens is het 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk' van kracht. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Winterswijk-West ' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het plangebied is o.a. de bestemming 'Bedrijfsbebouwing' opgenomen met de bestemmingscategorie IV en de subcategorieën ma, h en a. Daarnaast zijn de bestemmingen 'Woondoeleinden' met de aanduiding Ww (woonwagenstandplaatsen), 'Natuurgebied met educatieve doeleinden', 'Verkeer' en 'Groen' opgenomen binnen het plangebied.

Het grootste gedeelte van het plangebied betreft de bestemming 'Bedrijfsbebouwing' met voorgenoemde aanduidingen. De gronden met deze bestemming zijn binnen het vigerende bestemmingsplan bestemd voor o.a. het handelen in gebruikte voertuigen, machines en onderdelen daarvan, bedrijven voor de im- en export van gebruikte vrachtwagens en machinale houtbewerking.

De gronden met de bestemming 'Woondoeleinden' en de aanduiding Ww zijn bestemd voor maximaal 5 standplaatsen voor woonwagens ten behoeve van de op de aangrenzende terreinen aanwezige bedrijven.

Tot slot is een verkeersbestemming aangebracht voor de wegen binnen het plangebied en is de groene omzoming van het terrein bestemd als 'Natuurgebied met educatieve doeleinden' en 'Groen'

Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de aanwezige bestemmingen binnen de huidige regels te wijzigen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is hierom noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Dennenoord, Winterswijk' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Hanekampweg in Winterswijk Meddo sprake van een bedrijventerrein dat nog maar deels in gebruik is. Op dit moment bevindt er zich nog één actief bedrijf op het bedrijventerrein. Dit bedrijf handelt in gebruikte vrachtauto's, machines voor de bouwnijverheid en onderdelen hiervoor. Een groot deel van de gronden in bezit van Verhaegh wordt dan ook gebruikt voor opslag van voorgenoemde producten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0006.png"

Figuur 2.1, 2.2 & 2.3: huidige situatie Dennenoord (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Daarnaast bevinden er zich een aantal braakliggende percelen in bezit van de gemeente, waar voorheen andere bedrijven waren gevestigd. In het zuidwesten van het plangebied ligt een dagbestedingscentrum van zozijn (c.a.c. Hilgelo). Hier kunnen mensen met een verstandelijke beperking terecht voor een creatieve dagbesteding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0007.png"

Figuur 2.4: Dagbesteding c.a.c. Hilgelo (Bron: Google Street View, d.d. jun 2022)

In het zuidoosten van het plangebied bevinden zich nog een aantal woonwagenstandplaatsen waar een 3-tal woonwagens zijn gelegen. Het gehele plangebied wordt ontsloten via de Hanekampweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0008.png"

Figuur 2.5: Ligging woonwagenstandplaatsen (Bron: Google Street View d.d. jun 2022)

Het bedrijventerrein zorgde voor problemen op het gebied van veiligheid, milieu en verkeer. De gemeente is al een aantal jaren bezig om het bedrijventerrein op een andere manier in te richten, o.a. door het uitkopen van de aanwezige bedrijven. Het beleid van de gemeente Winterswijk is erop gericht om bedrijvigheid grotendeels te concentreren in Winterswijk. Door ontwikkeling van dit plan wordt invulling gegeven aan dit beleid. Mede door financiële samenwerking met de provincie op het gebied van ruimtelijke kwaliteitswinst en natuur in het buitengebied wordt dit mogelijk gemaakt. Met het laatste nog aanwezige bedrijf is geen akkoord gevonden, hierom is besloten om over te gaan tot actualisatie van het bestemmingsplan.

2.2 Toekomstige situatie

De gemeente Winterswijk is voornemens om het voormalige bedrijventerrein Dennenoord te transformeren zodat minder overlast ontstaat van voorgenoemde problemen en zodat het beter aansluit bij de omgeving en omliggende functies. Mede door financiële samenwerking met de provincie Gelderland kan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse worden verbeterd. Bedrijvigheid is voornamelijk geconcentreerd in Winterswijk, hierop wordt tevens actief gestuurd door de gemeente. Met uitvoering van voorliggend plan wordt uitvoering gegeven aan dit beleid en wordt tegelijkertijd een investering gedaan in de natuur in het buitengebied. De gronden waar nu nog voornamelijk de bestemming 'Bedrijfsbebouwing op ligt' zullen verschillende bestemming krijgen. De gronden in bezit van het enige nog actieve bedrijf aanwezig binnen het plangebied, krijgen met voorliggend plan de bestemming 'Bedrijf' en worden bestemd naar de huidige gebruiksmogelijkheden.

De gronden waarop de dagbesteding van zozijn (c.a.c. Hilgelo) is gevestigd krijgen een bedrijfsbestemming en de en zullen, een bedrijfsbestemming met aanduiding 'bedrijfswoonwagenstandplaats' krijgen. Alle overige vrijkomende gronden worden bestemd als 'Natuur' of 'Groen'. Onderstaand een weergave van de huidige eigendomsituatie om een goed beeld te geven van de ligging van de betreffende percelen en de toekomstige bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0009.png"

Figuur 2.6: Toekomstige situatie (bron: Gemeente Winterswijk)

Er is voor een evenwichtige indeling van het terrein tevens een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Met dit inrichtingsplan worden de aanwezige landschappelijke waarden versterkt en getracht een zo goed mogelijk vestigingsklimaat voor flora en fauna te creëren. Onderstaand een uitsnede van het landschappelijk inrichtingsplan, voor het origineel wordt verwezen naar Bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0010.png"

Figuur 2.7: Landschappelijk inrichtingsplan (Bron: Staring advies)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Voorliggend plan voorziet in de revitalisatie van voormalig bedrijventerrein Dennenoord in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Voor deze ontwikkeling is vierde prioriteit 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' uit de NOVI van toepassing.

Om in Nederland structureel de natuurdoelen te halen en ruimte te krijgen voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen, is het noodzakelijk om extra natuur te realiseren om op termijn te voldoen aan de internationale verplichtingen. Hierbij gaat het enerzijds over het beschermen van natuur tegen schadelijke invloeden van buitenaf, over het verbinden van de natuurgebieden en over het verhogen van biodiversiteit in agrarische en andere landelijke gebieden (insecten, bodemleven en weidevogels). Anderzijds om tegelijkertijd ruimte te creëren voor een leefklimaat waar het prettig wonen, werken en leven is.

Daarnaast wordt in de NOVI voor het landelijk gebied aangegeven dat een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied vraagt om een verantwoorde herinrichting van het landelijk gebied en een verbetering van de milieukwaliteit.

Met de nieuwe invulling van voormalig bedrijventerrein Dennenoord wordt een onwenselijke situatie grotendeels wegbestemd om zo ruimte te maken voor meer natuur, biodiversiteit en een evenwichtigere verdeling van functies. De milieukwaliteit ter plaatse zal met de ontwikkeling aanzienlijk verbeteren en de huidige bedrijfsmogelijkheden worden vastgelegd zodat verdere uitbreiding niet meer mogelijk is.

Het plan past hiermee binnen de uitgangspunten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Voorliggend plan voorziet in het herbestemmen van het plangebied zodat dit beter aansluit bij de huidige situatie en aanwezige functies, verder wordt er extra groen en natuur aangelegd binnen het plangebied. Er wordt met voorliggend plan geen nieuwe bebouwing, bedrijvigheid en/of woningbouw toegestaan. Sterker nog, er zijn juist bedrijven uitgekocht om hiervoor meer ruimte te creëren. Het betreft enkel het aanleggen van natuur en herbestemmen van een bestaande situatie.

Gezien het vorenstaande is met voorliggend plan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6. van het Bro. Wel moet gemotiveerd worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Voorliggend bestemmmingsplan voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Ambitie

Voorliggend plan heeft betrekking op de ambitie biodiversiteit uit de omgevingsvisie. De provincie staat voor een stimulerend en beschermend beleid als het aankomt op biodiversiteit. Zo kan Gelderland worden versterkt: nu en in de toekomst.

Gelderland heeft een rijke natuur, waaronder de Veluwe met haar bossen, heide, stuifzand en haar specifieke dier- en plantensoorten. Er is een groot Gelders Natuurnetwerk ontwikkeld met allerlei verbindingszones – ecologische poorten, ecoducten, uiterwaarden dat voor de biodiversiteit belangrijke gebieden in en buiten Gelderland verbindt. Het beschermen en het versterken van dit netwerk staat voorop. Hierbij wordt gestreefd naar robuuste verbindingen. Er wordt een netwerk gerealiseerd van verbindingen langs rivieren, uiterwaarden en kleinere watergangen in het Gelders Natuurnetwerk en andere voor Gelderland waardevolle landschappen en gebieden. Gebieden die rijk zijn aan vogels worden beschermd. En er wordt ingespeeld op de gevolgen van het veranderende klimaat voor de natuur, zoals bijvoorbeeld verdroging.Tegelijkertijd daalt de variatie in planten- en diersoorten. Er is meer nodig om dit weer op peil te krijgen. De meeste kansen kunnen worden benut door veehouderij, land- en tuinbouw en natuur slimmer te verbinden. Werken met de natuur, in plaats van ertegen; dat is waar Gelderland voor staat. Dit helpt, niet alleen om ervoor te zorgen dat de variatie in planten- en diersoorten weer groeit, maar ook in het kader van klimaatadaptatie bijvoorbeeld het wegvloeien van overtollig water in de bodem.

Toets Omgevingsvisie

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in het aanleggen van natuur en herbestemmen van het plangebied. Met het aanleggen van natuur wordt een bijdrage geleverd aan de biodiversiteit en aansluiting gezocht bij de omgeving waar zich o.a. het natuurrijke recreatiegebied Hilgelo bevindt. Door meer natuur aan te brengen wordt de groei van de variatie in planten en diersoorten tevens bevorderd.

Conclusie

Gezien het bovenstaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten van de omgevingsvisie van de provincie Gelderland. De omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 21 december 2022 is de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023) vastgesteld. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening 'Gaaf Gelderland' van de provincie Gelderland. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Op het plangebied zijn de volgende regels uit hoofdstuk 2 van de verordening (deels) van toepassing:

  • Afdeling 2.3 Glastuinbouw, artikel 2.17 (eenmalige uitbreiding bestaand glastuinbouwbedrijf)
  • Afdeling 2.6 Natuur en Landschap, artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)
  • Afdeling 2.7 Energie, artikel 2.64 (bescherming windvang molen) en artikel 2.65b (Klimaatadaptatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0011.png"

Figuur 3.1: Weergave regelgeving op plangebied (Bron: Omgevingsverordening Gelderland)

De voorgenomen ontwikkeling bevat geen plannen voor glastuinbouw of uitbreiding hiervan. Dit artikel kan hierom buiten beschouwing worden gelaten. De overige relevante artikelen worden hieronder verder behandeld.

Artikel 2.56 (Ontwikkeling in Nationaal landschap)

Over ontwikkelingen binnen het Nationaal landschap zegt de omgevingsverordening 'Gaaf Gelderland' het volgende.

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Het plangebied bevindt zich in het nationale landschap Winterswijk.

Het betreft een kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; waarbij de oostelijke helft kleinschaliger is dan de westelijke helft. Het landschap bestaat verder uit meanderende beken in smalle dalen, fraaie open essen, bijzondere broekgebieden en is rijk aan microreliëf (essen, steilranden, etc.)

Toets

Met het beoogde plan worden de aanwezige landschappelijke kenmerken en waarden versterkt, de nu braakliggende percelen worden weer teruggebracht naar natuur. Hierbij wordt rekening gehouden met de natuurlijke waarden van het nationale landschap Winterswijk. Er is tevens een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de voorgenoemde waarden, deze is opgenomen in Bijlage 4. Hiermee voldoet het plan aan de uitgangspunten van dit artikel.

Artikel 2.64 (bescherming windvang molen)

Een deel van het plangebied bevindt zich binnen molenbiotoop van de Sevinkmolen, de verordening zegt het volgende m.b.t. molenbiotopen:

  • 1. Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen een Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de molens in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem.

Toets

Met de ontwikkeling wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Het betreft enkel een bestemmingswijziging en de aanplant van groen. De nieuw aan te brengen beplanting zal aansluiten bij de rest van het groen dat aanwezig is in de omgeving en daarmee de windvang van de molen niet beperken. Hiermee past voorliggend plan binnen de uitgangspunten van dit artikel.

Artikel 2.65b (klimaatadaptatie)

Voorliggend plan betreft een ontwikkeling waarbij ingrepen worden gedaan in het landschap door o.a. natuurontwikkeling. Wellicht heeft dit gevolgen voor het klimaat, de provinciale verordening zegt het volgende over klimaatadaptatie:

  • 1. Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
  • 2. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
    • a. waterveiligheid;
    • b. wateroverlast;
    • c. droogte; en hitte.
  • 3. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.

Toets

Met de ontwikkeling wordt het aanwezige oppervlak aan verharding verkleind en zal nieuw bos en natuur worden aangeplant. Dit is vervat in een landschappelijk inpassingsplan welke is opgenomen in Bijlage 4. Het plan is voorgelegd aan het waterschap, hiervoor is een waterparagraaf in dit plan (artikel 4.8). Daarnaast zal eventuele bodemverontreiniging worden opgeruimd en zorgt de aanplant van nieuw bos voor een beter woon- en leefklimaat, meer biodiversiteit en versterking van de landschappelijke waarden. Voorliggend plan onderbouwt dit. De voorgenomen ontwikkeling heeft een positief effect op het klimaat er zijn geen risico's.

Conclusie

Gezien het vorenstaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten van de provinciale omgevingsverordening en draagt deze bij aan de versterking van het aanwezige nationaal landschap, de biodiversiteit, en klimaatadaptatie. De omgevingsverordening vormt geen belemmering voor uitvoering van de plannen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn. De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Daarnaast is de omgevingsvisie het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan "integrale herziening Buitengebied Winterswijk", het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

In de omgevingsvisie worden vier thema's beschreven waaraan de gemeente Winterswijk wil gaan werken, namelijk:

  • 1. Een sociaal vitaal platteland
  • 2. Een economisch vitaal platteland
  • 3. Versterken en (onder)houden van het landschap
  • 4. Beleef het Nationaal Landschap

Voorliggend plan heeft met name betrekking op het derde thema, het versterken en (onder)houden van het landschap. De gemeente streeft hierbij onder andere naar het versterken van de biodiversiteit, aardkundige waarden en cultuurhistorie.

Toets

In voorliggend geval zullen aanwezige bedrijfsbestemmingen worden opgeruimd en bestemd worden als 'Natuur'. Er worden o.a. bomen en ander groen aangeplant die aansluiten bij de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden. Door het aanplanten van meer natuur zal de biodiversiteit in het gebied toenemen. Daarnaast zullen de aardkundige waarden tevens worden versterkt doordat de bodekwaliteit zal worden verbeterd met het opruimen van de ter plaatse aanwezige bodemverontreinigingen. De aanwezige molenbiotoop die op het gebied rust blijft met de voorgenomen ontwikkeling in stand, de ontwikkeling heeft hier geen negatief effect op.

Voorliggend plan past hiermee binnen de uitgangspunten van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

3.3.2 Beleidsvisie voor Landschap en Biodiversiteit in Winterswijk

De gemeente Winterswijk heeft de Beleidsvisie 'Samen Sterk voor Landschap en Biodiversiteit vastgesteld. Deze beleidsvisie geeft kaders en richting voor een gezamenlijke en duurzame toekomstvisie voor het landschap en de biodiversiteit in de gemeente Winterswijk. Het strategisch doel in deze beleidsvisie is het behoud, herstel en ontwikkelen van landschap en biodiversiteit.

  • De huidige natuur- en landschapswaardes moeten behouden blijven, zodat we verdere achteruitgang voorkomen.
  • Ons landschap is gericht op de toekomst, het behoud en versterken van de landschappelijke kwaliteit gaan samen met ruimte voor ontwikkelingen.
  • We herstellen ecosystemen en populaties, zodat we de biodiversiteit duurzaam in stand houden.

Dit wil de gemeente Winterswijk zowel binnen als buiten de bebouwde kom doen, met het oog hierop is deze visie opgesteld. De beleidsvisie richt zich op 4 hoofdthema's:

  • 1. Natuurinclusief handelen;

We integreren landschap en biodiversiteit in ruimtelijke en maatschappelijke processen en ontwikkelingen voor zowel het buitengebied als de kom. We willen bereiken dat:

  • Natuur en landschap een vast onderdeel zijn van ruimtelijke opgaven.
  • We als gemeente bij onze eigen projecten natuurinclusief te werk gaan.
  • Soorten actief worden beschermd door een gebiedsgerichte aanpak.

  • 2. Samen doen;

Samen zijn we sterk. Daarom betrekken we onder andere burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties bij onze natuur en ons landschap. Het is belangrijk dat deze belanghebbenden eerst de urgentie van het probleem, de kansen en het belang van landschap en biodiversiteit inzien. Daar werken we op de volgende manieren aan:

• Informatie over landschap en biodiversiteit in Winterswijk is voor iedereen te raadplegen middels de Atlas Omgevingskwaliteit.

• We delen kennis over de biodiversiteit in Winterswijk.

• We zetten samen met burgers en gebiedspartijen in op behoud en herstel van landschap en biodiversiteit

  • 3. Cultuurlandschap, toekomstig landschap en biodiversiteit;

We zorgen ervoor dat de basiskwaliteit van het cultuurlandschap met de bijbehorende soortendiversiteit minimaal behouden kan blijven. Waar mogelijk herstellen en versterken we deze basiskwaliteit. We richten ons hierbij op twee sporen:

  • Toekomstbestendig landschap
  • Behoud, herstel en versterken van de biodiversiteit

  • 4. Biodiversiteit in de bebouwde kom;

Het bebouwde gebied is steeds belangrijker voor de biodiversiteit. De landelijke trend is om het bebouwde gebied steeds meer natuurinclusief te ontwerpen en te beheren. Dit verhoogt de waarde van de omgeving voor inwoners, dieren en planten. Het verlaagt bovendien de maatschappelijke kosten voor bijvoorbeeld schonere lucht en het tegengaan van wateroverlast en hittestress. We willen samen met belanghebbenden de biodiversiteit in de bebouwde kom behouden en versterken. Om dit te bereiken richten we ons op:

  • Het behoud en de versterking van de groene en blauwe structuren.
  • Het natuurinclusief uitvoeren van ruimtelijke opgaven.
  • Het toevoegen van extra en divers groen in zowel structuren als losse groenplekken.
  • Het benutten van ecologische kansen als het gaat om klimaatadaptatie.
  • Het bevorderen van burgerinitiatieven voor een groene en duurzame leefomgeving

Toets

Met voorliggend plan worden de thema's natuurinclusief handelen en cultuurlandschap, toekomstig landschap en biodiversiteit geraakt. Voorliggend plan betreft een project van de gemeente zelf. Door het herbestemmen van voormalig bedrijventerrein Dennenoord wordt een bijdrage geleverd aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden. De huidige groenstructuur wordt versterkt wat ook ten goede komt aan de biodiversiteit.

Voor de ontwikkeling is tevens een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 4) waarbij rekening wordt gehouden met de aldaar aanwezige landschappelijke kenmerken en waarden.

3.3.3 Woonvisie Winterswijk

De woonvisie 'Passend en Duurzaam wonen in Winterswijk' vastgesteld op 5 november 2020, schetst de woningbehoefte en ambities van de gemeente Winterswijk op het gebied van wonen voor de periode 2020-2025. Hierin zijn tevens woonwagenbewoners en standplaatsen voor woonwagens meegenomen.

Voor het toevoegen van nieuwe woningen is uitnodigingsplanologie de basis. Dit houdt in dat de samenleving zelf projecten kan aandragen en uitvoeren. De overheid neemt hierin een faciliterende rol, mits het plan bijdraagt aan de gestelde doelen of de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd.

Er is bij het opstellen van de woonvisie een enquête gehouden onder woonwagenbewoners waarin de specifieke behoeften zijn vastgelegd. Het ging onder meer over de wens naar huurplekken of koopstandplaatsen, standplaatsen binnen of buiten de bebouwde kom, hoeveel personen bevat een huishouden, etc. Er is gebleken dat er behoefte is aan meer (huur)woonwagenstandplaatsen, vooral onder jongeren tot en met 35 jaar, bij voorkeur nabij het centrum in een bestaande woonwijk. Elke gemeente moet binnen het woonbeleid rekening houden met de specifieke woonbehoefte van woonwagenbewoners.

Toets

Met voorliggend plan worden geen nieuwe woningen opgericht, wel moeten de reeds aanwezige woonwagenstandplaatsen die gelieerd zijn aan het nog aanwezige bedrijf behouden blijven, zodat de eigenaren hier gebruik van kunnen maken. Op deze manier wordt tegemoet gekomen aan de wens van de eigenaren om nabij hun bedrijf te kunnen wonen en wordt rekening gehouden met de specifieke woonbehoefte zoals gesteld in de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt een bestaand bedrijventerrein herbestemd. Hierbij worden nu braakliggende gronden ingevuld als natuur en worden de overige functies bestemd naar de feitelijke situatie. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt met voorliggend plan. De aanwezige woonwagenstandplaatsen blijven behouden en het aanwezige bedrijf wordt bestemd naar de huidige gebruiksmogelijkheden, de gronden in het bezit van het nog aanwezige bedrijf krijgen met voorliggend plan de bestemming "bedrijf". Verder komt op de locatie waar nu het dagbestedingscentrum van zozijn en een houtbewerkingsbedrijf zijn gevestigd, tevens een bedrijfsbestemming te liggen al dan niet bestemd voor categorie 1 & 2 bedrijven. De overige gronden met de bestemming "Bedrijfsbebouwing" worden omgezet naar de bestemming 'Natuur' en 'Verkeer' (zie figuur 2.6).

Met voorliggend plan worden de huidige gebruiksmogelijkheden van de gronden m.b.t. bedrijvigheid bestemd naar de feitelijke situatie, er wordt geen nieuw woningbouwproject mogelijk gemaakt en er wordt nieuwe natuur aangelegd. Het plan maakt hiermee geen activiteiten mogelijk die mogelijk nadelige milieugevolgen kunnen hebben. Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Omschrijving plangebied

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. In de omgeving is een mix van functies aanwezig, zoals ‘Recreatie’, ‘Wonen’, 'Agrarisch' en bedrijvigheid. Hierdoor kan op basis van de uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2021:1607) worden uitgegaan van gemengd gebied en kunnen de richtafstanden met 1 stap verkleind worden.

In de huidige situatie ligt er op het grootste gedeelte van het plangebied een bestemming 'Bedrijfsbebouwing' en is er nog één actief bedrijf aanwezig. Dit bedrijf handelt in o.a. tweedehands vrachtwagens, machines voor de bouwnijverheid en reserveonderdelen hiervoor, tevens vindt er sloop van voertuigen en/of onderdelen daarvan plaats door deze o.a. te verwerken in een shredder. Met voorliggend plan worden de huidige gebruiksmogelijkheden van Verhaegh op de betreffende percelen vastgelegd. Deze vorm van bedrijvigheid sluit op basis van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ het meest aan bij een groothandel in machines en apparaten voor de bouwnijverheid of een handel in vrachtauto’s, met daarbijbehorend metaal- en autoschredders. Voor shredders geldt de grootste richtafstand, deze is 500m voor het aspect geluid in milieucategorie 5.1. De richtafstand voor geur en stof zijn respectievelijk 30 en 100m. Doordat er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden voor het aspect geluid verkleind worden naar 300m en voor geur en stof kan uit worden gegaan van respectievelijk 10 en 50m.

In het zuiden van het plangebied, gelegen aan de Hanekamp weg en direct aansluitend aan het bedrijfsperceel van het nog aanwezige bedrijf, zijn nu nog een dagcentrum van zozijn en een houtbewerkingsbedrijf gevestigd. Het dagcentrum biedt een dagbesteding aan voor mensen met een verstandelijke beperking. Het perceel zal met uitvoering van voorliggend plan een bedrijfsbestemming krijgen, in dit geval geschikt voor bedrijven tot maximaal milieucategorie 2. Het dagcentrum zal op den duur verhuizen naar een nieuwe locatie wat nieuwe activeiten mogelijk maakt. Het houtbewerkingsbedrijf zal gevestigd blijven op locatie en op ambachtelijke wijze werkzaamheden uitvoeren.

Bij bedrijven van milieucategorie 2 is de maximale richtafstand 30m voor geur, stof of geluid. Omdat de activiteiten in gemengd gebied gaan plaatsvinden kan de richtafstand verkleind worden naar 10m.

Toets

De aanwezige woonwagenstandplaatsen hebben een beschermde status. De woonwagenstandplaatsen zijn met voorliggend plan gekoppeld aan de bedrijfsbestemming met milieucategorie 5.1. voor de shredder en daarmee niet beschermd tegen de bedrijfsactiviteiten die daar plaatsvinden. Aan de Huppelseweg 1 en 1A bevindt zich nog een woningen op ca. 220m afstand van het terrein waarop de metaalshredder zich bevindt, dit is binnen de contour van 300m. Op 2 oktober 2018 is, mede o.b.v. akoestisch onderzoek, een milieuvergunning afgegeven die de bedrijfsactiviteiten ter plaatse toestaan (OLO-nummer 2450747). Aan de hand van het destijds uitgevoerde akoestisch onderzoek is bepaald dat er een geluidswerende voorziening in de vorm van een blokkenwand getroffen moet worden ter bescherming van de omliggende woningen. De hiervoor genoemde geluidwerende voorziening is geborgd in de planregels in de vorm van een voorwaardelijke verplichting. Onderstaand is globaal weergegeven waar de blokkenwand moet worden aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0013.png"

Op deze manier wordt voldaan aan de geluidsnormen. Daarnaast wordt voldaan aan de richtafstand van 10m voor bedrijfsactiviteiten tot milieucategorie 2 t.o.v. de woonwagenstandplaatsen. Verder zijn er geen milieugevoelige objecten nabij het plangebied gelegen. Deze worden ook niet opgericht met voorliggend plan.

Het onderdeel milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geurgevoelige objecten opgericht, het betreft enkel het herbestemmen van het plangebied. Wat betreft de woonwagenstandplaatsen

ligt het plangebied op ca. 300m afstand van het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf, gemeten vanaf de grens van het plangebied tot aan het agrarisch bouwvlak (zie figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0014.png"

Figuur 4.2: Afstand dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de hiervoor genoemde richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van bestaand onderzoek uit 2009, uitgevoerd door Econsultancy B.V. (project WIN.G05.NEN, rapportnummer 09065616) voor de Hanekampweg 33-33a. Daarnaast is voor de overige gronden een bodemonderzoek uitgevoerd door milieu adviesbureau De Klinker (kenmerk K2320030, datum 20230418). Dit onderzoek is uitgevoerd op 18 april 2023.

De omgevingsdienst Achterhoek (hierna ODA) heeft beide onderzoeken bekeken en beoordeeld. Voor de beoordeling is getoetst of de grond voldoet voor de beoogde ontwikkeling, dus van bedrijf naar natuur of van bedrijf naar (bedrijfs)wonen. De ODA komt tot de volgende conclusies in het kader van de voorgenomen ontwikkeling.

  • Het onderzochte terrein is in voldoende mate in beeld gebracht, aanvullend onderzoek is niet nodig
  • Op het terrein van de hanekampweg 33-33a is in één mengmonster PCB aangetoond, ook is een lichte verontreiniging in het grondwater waargenomen
  • Voor PFAS is voor het gehele terrein geen verhoogde waarde vastgesteld
  • Er wordt geadviseerd om op het gehele terrein geen grondwater op te pompen voor gebruik van irrigatie of drinkwater voor vee.
  • Er zijn op het terrein nog stukken grond aanwezig met verhoogde gehalten in het grondwater (Xylenen, tetrachlooretheen, Barium, cadmium zink en naftaleen) en de grond zelf (PCB, CU, minerale olie, koper en zink).

Hoewel geen nader onderzoek noodzakelijk is volgens de beoordeling van het ODA, zullen wel maatregelen genomen moeten worden alvorens tot natuurontwikkeling kan worden overgegaan. Grond (zowel boven als ondergrond) waarbij de aanwezige verontreinigingen de normen overschrijden zullen moeten worden verwijderd door middel van sanering.

Er zal hiervoor een saneringsplan moeten worden opgesteld en uitgevoerd, hiervoor is per bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels bijbehorend bij dit plan.

Het advies voor grondwater blijft staan zoals eerder benoemd, voor de gronden waar geen verontreiniging is aangetroffen zijn geen aanvullende maatregelen nodig.

Het aspect bodem vormt, gezien het bovenstaande, geen belemmering voor vastlegging van voorliggend bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied wordt omsloten door de Hanekampweg, de Meddoseweg en de Huppelseweg.Alle 3 de wegen hebben één rijstrook en een maximum toegestane snelheid van 60 km/h. Met voorliggend plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten opgericht in de zin van de Wet geluidhinder. Er zijn echter wel meerdere bedrijfswoonwagenstandplaatsen op het terrein aanwezig die behouden moeten blijven. Deze woonwagenstandplaatsen liggen in het zuidoostelijke gedeelte van het plangebied en liggen deels binnen de invloedszone van de Hanekampweg (Zie ook figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0015.png"

Figuur 4.3: Invloedssfeer geluid wegverkeerslawaai op plangebied (Bron: Atlas voor de leefomgeving)

Echter is de geluidsbelasting op de woonwagens in alle gevallen lager dan 48dB en blijft daarmee binnen de voorkeursgrenswaarde van 48dB zoals gesteld en de Wet geluidhinder. Anderzijds zal de aanwezige bedrijvigheid ook niet in haar mogelijkheden worden beperkt met uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Er wordt hiermee voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de Wet geluidhinder.

Railverkeerslawaai

In voorliggend geval is geen spoorweg in de nabijheid van het plangebied, toetsing hieraan kan dan ook achterwege blijven.

Industrielawaai

Op voormalig bedrijventerrein Dennenoord is nog één bedrijf actief. Het betreft o.a. een handel in 2e hands vrachtauto's, machines voor de bouwnijverheid en onderdelen daarvan. Tevens wordt een bedrijfsbestemming (tot maximaal categorie 2) toegekend aan het perceel waar nu het dagbestedingscentrum van zozijn is gevestigd. Onder paragraaf 4.2, Bedrijven en Milieu zonering is reeds een toelichting gegeven.

De woonwagenstandplaatsen worden gekoppeld aan de bedrijfsbestemming, zodat zij als bedrijfswoonwagenstandplaatsen fungeren. Hierdoor hebben zij geen beschermde status tegen het industrielawaai van voorgenoemd bedrijf. In het geval van de toe te voegen bedrijfsbestemming tot categorie 1 & 2 gaat het enkel om het aanpassen van de huidige bestemming, waarbij de bedrijfsmogelijkheden worden ingeperkt ten opzichte van de huidige situatie. Hiermee treedt een verbetering op t.o.v. wat er nu mogelijk is. Onderzoek naar industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met voorgenomen ontwikkeling van voormalig bedrijventerrein Dennenoord worden geen gevoelige bestemmingen of andere grootschalige bouwprojecten mogelijk gemaakt. Hierom wordt met het herbestemmen van het terrein ook geen extra verkeersgeneratie verwacht waardoor de luchtkwaliteit zou kunnen afnemen. Sterker nog, door de aanplant van meer natuur en het vastleggen van de toegestane bedrijvigheid zal de luchtkwaliteit naar verwachting juist toenemen. Het onderdeel luchtkwaliteit vormt hiermee dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0016.png"

Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nationale Omgevingsvisie en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal

  • Nationaal Water Programma 2022-2027 (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Deltaprogramma;
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Regionaal / lokaal

  • Waterbeheerprogramma 2022-2027 Rijn en IJssel

Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in de omgeving. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en stevige dijken. Dit wordt gedaan met diepgewortelde vak- en gebiedskennis en door het verbinden van beleid én uitvoering. Het waterschap werkt met een ondernemende houding, gericht op maatschappelijk toegevoegde waarde, in samenwerking met haar partners en inwoners in de Achterhoek, de Liemers en Overijssel, wendbaar en gebied-nabij.

Ondanks dat er veel verandert in en rond het water, blijven de kerntaken van het waterschap in ieder geval:

  • het peilbeheer van grond- en oppervlaktewater
  • het onderhouden en beheren van de waterkeringen en watergangen
  • het transporteren en zuiveren van afvalwater
  • het verbeteren van de waterkwaliteit
  • de vergunningverlening, toezicht en handhaving.

Daarbovenop ziet het waterschap voor de periode 2022-2027 als belangrijkste speerpunt de opgave om haar gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor wordt naar een andere belans van vasthouden-bergen-afvoeren (vooraadbeheer) toegewerkt, rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. Wij investeren gebiedsbreed in een toename van de veerkracht, anticiperend op de nieuwe inzichten over de snelheid van klimaatverandering richting 2050.

Het waterschap Rijn en IJssel is dus primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.

Water in het plangebied/waterparagraaf

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerprogramma 2022-2027 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap tot en met 2027 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.

Het waterschap laat in het waterbeheerprogramma zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Het waterschap heeft de werkzaamheden voor het waterbeheerprogramma weergegeven in vier thema's:

  • klimaatrobust gebied;
  • Veilig gebied;
  • Circulaire Economie en Energietransitie;
  • Gezone leefomgeving.

Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets.

Wateradvies

De initiatiefnemer heeft op 10 juli 2023 het waterschap geïnformeerd over de plannen omtrent Dennenoord middels de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl), zie Bijlage 1. Op 18 juli 2023 heeft het waterschap Rijn en IJssel geadviseerd ten aanzien van het plan. Er zijn geen aanvullende eisen op basis van de gedane watertoets, het advies is positief. Het aspect water vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het voorgenomen plan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied bevindt zich niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op ca. 227m afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0017.png"

Figuur 4.5: Afstand tot dichtsbijzijnde NNN-gebied (bron: Atlas van de leefomgeving)

Gezien de lokale invloedssfeer en het feit dat het plangebied zich bevindt zich buiten het NNN, vinden geen negatieve effecten plaats op het NNN. In tegendeel, er wordt binnen het plangebied natuur aangebracht welke de bestaande natuur en landschapsstructuren kracht bij zet.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ca. 3.4km afstand (Korenburgerveen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0018.png"

Figuur 4.6: Afstand tot dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied (bron: Atlas van de leefomgeving)

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Korenburgerveen, ligt op ca. 3,4km ten oosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebieden buiten het plangebied op treedt. Er zal met de voorgenomen plannen natuur aangebracht worden op een voormalig bedrijventerrein, de situatie ter plaatse zal hierom alleen maar verbeteren in de gebruiksfase.

Echter zijn er wel werkzaamheden nodig om de beoogde natuur aan te leggen binnen het plangebied, hierbij kan mogelijk een tijdelijke verhoging van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied ontstaan in de aanlegfase. Om negatieve milieueffecten geheel uit te sluiten is nader onderzoek in de vorm van een AERIUS-berekening noodzakelijk.

Voor de noodzakelijke werkzaamheden is een stikstofberekening uitgevoerd voor de aanlegfase. Uit deze berekening blijkt dat er geen sprake is van significante stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 3 voor de rapportage). Het saneren van de huidige verontreinigingen en het aanleggen van de nieuwe situatie is in het kader van de Wet Natuurbescherming dan ook niet vergunningplichting.

Soortenbescherming

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een aanvullend natuuronderzoek, uitgevoerd door Staring advies (rapportnummer 2638). Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport in Bijlage 2. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Aan de hand van de verkregen resultaten en datgene wat gesteld wordt in de Wet natuurbescherming kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

Er is geen sprake van aantasting van functioneel leefgebied van de eekhoorn. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming en het opstellen van een mitigatie- en compensatieplan is niet noodzakelijk. De overige beschermde soorten kleine marterachtigen, hazelworm, levendbarende hagedis, grote vos, grote weerschijnvlinder, iepenpage en teunisbloempijlstaart komen niet voor binnen de invloedsfeer van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen.

Verstoring van broedvogels moet worden voorkomen. Daarvoor moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal tussen 15 maart – 15 juli) worden uitgevoerd of ruim voor aanvang van het broedseizoen gestart worden en/of er dient te worden voorkomen dat broedvogels zich lokaal vestigen. Het worden aanbevolen om voor broedvogels en algemene soorten als amfibieën en grondgebonden zoogdieren een ecologisch werkprotocol op te stellen om negatieve effecten tijdens werkzaamheden te voorkomen.

De voorgenomen ontwikkeling heeft, gezien het vorenstaande, geen negatieve effecten voor beschermde flora en faunasoorten.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied ligt binnen 4 verschillende archeologische verwachtingsgebieden (zie figuur 4.5), dit zijn categorieën 2, 5, 6, en 7. Voor deze categorieën gelden de volgende parameters voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek:

  • Categorie 2 - Bij bodemingrepen dieper dan 30cm of dieper dan bekende bodemverstoring
  • Categorie 5 - Bij bodemingrepen dieper dan 40cm en groter dan 250m²
  • Categorie 6 - Bij bodemingrepen dieper dan 30cm en groter dan 250m²
  • Categorie 7 - Bij bodemingrepen dieper dan 30cm en groter dan 1000m²

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0019.png" Figuur 4.5: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: Gemeente Winterswijk)

Naast de in figuur 4.5 weergegeven verwachtingsgebieden ligt over het grootste gedeelte van het plangebied een bekende bodemverstoring. Deze bodemverstoring is op onderstaande uitsnede weergegeven met het grijze raster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310BGDENNENOORD-ON01_0020.png"

Figuur 4.6: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart met bodemverstoring (bron: Gemeente Winterswijk)

Toets

In voorliggend plan is sprake van een verouderd bestemmingsplan, omdat het hier om een herziening van dit plan gaat is het archeologiebeleid uit 2020 van kracht. Binnen het plangebied is de bodem voor het grootste gedeelte reeds verstoord. Dit houdt in dat de mogelijke aanwezige archeologische waarden reeds zijn verstoord door werkzaamheden in de bodem. De kans dat er nog belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn is na een dergelijke verstoring nihil. Met het voorgenomen plan worden tevens geen graafwerkzaamheden uitgevoerd maar zullen enkel de huidige bestemmingen worden gewijzigd.

Conform het hiervoor genoemde archeologiebeleid, zijn de voorwaarden voor archeologisch onderzoek opgenomen in de regels bijbehorend bij dit plan. Indien de opgenomen waarden bij een vergunningaanvraag worden overschreden en buiten het bodem-verstoringsgebied vallen, zal in die fase archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Er bevinden zich binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen en/of bouwwerken. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Hanekampweg. Dit is een eenbaansweg in het buitengebied waar een maximumsnelheid van 60 km/h geldt. Met de beoogde ontwikkeling worden geen nieuwe functies toegevoegd. Het betreft enkel het herbestemmen van het plangebied naar de huidige situatie. De verkeersgeneratie alsmede de parkeervraag zal dan ook gelijk blijven aan de huidige situatie, waarbij voldoende ruimte is om te parkeren op eigen terrein.

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen plannen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Voorliggend plan betreft een conserverend plan geïnitieerd door de gemeente Winterswijk. De huidige bedrijfsmogelijkheden zullen worden vastgelegd naast het ontwikkelen van nieuwe natuur en het saneren van het terrein waar nodig. Voor het saneren van de locatie en het aanleggen van nieuwe nauur is geld gereserveerd in de gemeentelijke begroting. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van provinciale subsisdies. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

Conform het door de provincie Gelderland gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie van 10 november 2023 aangegeven dat het onderdeel klimaatadaptatie uit de provinciale ordening ontbrak. Voorliggend plan is aangepast en het onderdeel klimaatadaptatie is opgenomen onder het provinciaal beleid in voorliggend plan.

Waterschap

De initiatiefnemer heeft op 10 juli 2023 het waterschap geïnformeerd over de plannen omtrent Dennenoord middels de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl), zie Bijlage 1. Op 18 juli 2023 heeft het waterschap Rijn en IJssel geadviseerd ten aanzien van het plan. Er zijn geen aanvullende eisen op basis van de gedane watertoets, het advies is positief. Het aspect water vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het voorgenomen plan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze periode kan een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken.