direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sibbinkweg 3, Winterswijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Het plangebied is gelegen aan de Sibbinkweg in het westelijke gedeelte van het buitengebied in Winterswijk. De locatie van het plangebied is gelegen grenzend rondom de Sibbinkweg 3, waarbij diverse percelen in eigendom zijn van Vastgoed B.V. (initiatiefnemer). De percelen bestaan uit een tuincentrum met bijbehorende (kweek)gronden, kleinere opstallen, een hoveniersbedrijf, verharding en gronden die voorheen als boomkwekerij werden gebruikt. Het tuincentrum is tot 2019 27 jaar verhuurd geweest en is sinds 2020 niet meer in gebruik, waardoor het pand nu tegenwoordig leeg staat. Het tuincentrum is verouderd en heeft gezien de ligging aan de buitenzijde van de Rondweg-West (N319) en door de komst van grotere tuincentra geen potentieel meer als tuincentrum.

Het huidige hoveniersbedrijf is enkele jaren geleden overgenomen door Breuer Hoveniers & Landschapswerk BV. Het vastgoed van het hoveniersbedrijf is nog in eigendom van Vastgoed B.V. Door de huidige leegstand is de initiatiefnemer al geruime tijd op zoek naar een passende, toekomstbestendige invulling voor het tuincentrum. Het is aannemelijk dat er zich geen geïnteresseerden voor een tuincentrum melden en langdurige leegstand zal leiden tot (verdere) verloedering van het pand en de bijbehorende buitenruimte. De wens is er om het tuincentrum te slopen en een grote kwalitatieve bijdrage te leveren aan het bestaande landschap en de omgeving van het plangebied. Hierbij worden ook kansen gezien voor woningbouw.

In samenspraak met de gemeente Winterswijk is bepaald dat er voor het plangebied een kans is om een versteende omgeving te transformeren naar een meer klimaatbestendige omgeving, waardoor er beter geanticipeerd kan worden op de klimaateffecten hitte, droogte en wateroverlast. De locatie is op dit moment gedeeltelijk risicovol voor kwetsbare groepen wanneer het te warm is. Een transformatie van het plangebied zou deze locatie meer kunnen laten verkoelen en een groter waterbergend vermogen kunnen geven door de verstening af te laten nemen. Daarnaast kan schaduw worden gecreëerd door de aanleg van houtwallen en overige groenelementen, waardoor ook de biodiversiteit verbeterd wordt. Op deze wijze wordt een meer aanvaardbare woon- en leefomgeving gerealiseerd in het plangebied door de locatie leefbaarder te maken voor alle doelgroepen. Dit is een vooruitgang in meerdere opzichten ten aanzien van de huidige situatie.

Naast de sloop van het leegstaande tuincentrum zijn de initiatiefnemers voornemens om in het plangebied vijf woningen op verschillende afzonderlijke kavels te realiseren en het bestaande landschap te herontwikkelen. De bij het plangebied betrokken gronden hebben op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk' de bestemming 'Bedrijf', waardoor op dit moment ter plekke van het plangebied enkel een tuincentrum is toegestaan. Andere bedrijvigheid dan een tuincentrum is hier niet zonder meer mogelijk. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om die reden moet er een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

Ter voorkoming van misverstanden: voorliggend plan richt zich enkel op het leegstaande tuincentrum en de bijbehorende buitenruimte. Hierdoor blijft het bestaande hoveniersbedrijf, gevestigd aan de Sibbinkweg 3a, ongemoeid en maakt deze geen onderdeel uit van de voorgenomen planontwikkeling. Daarnaast is het algemeen bekend dat naastgelegen gronden (ten noorden van het plangebied) onderdeel zijn van een zoekgebied 'uitbreiding bedrijventerrein'.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied grenst aan de westzijde van de kern Winterswijk in de gelijknamige gemeente Winterswijk. Het plangebied aan de Sibbinkweg is gelegen in de kernrandzone van Winterswijk en is daarmee het deel van het buitengebied dat visueel en functioneel fungeert als overgangsgebied tussen de bebouwde kom van Winterswijk en het buitengebied. De grens tussen de bebouwde kom en het buitengebied wordt hier gevormd door de aanwezigheid van de Rondweg-West. Ten noorden en oosten van het plangebied bevindt zich een watergang en aangrenzend de Rondweg West. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan voornamelijk diverse woonpercelen en aan de westzijde bevindt zich de Sibbinkweg. Verspreid langs de randen het plangebied zijn diverse bomenrijen aanwezig.

Het gebied bevindt zich in de stadsrand van Winterswijk. Dit betekent dat er een ander vertrekpunt geldt dan in andere delen van het buitengebied. Dit komt met name door de sterke relatie en waarde van het gebied met de nabij gelegen bebouwde omgeving. Ook speelt de ligging direct aansluitend aan Tuunterveld een belangrijke rol.

Het plangebied betreft globaal gezien twee clusters gelegen op een bestaand bedrijfsperceel. Te midden van het plangebied is een hovenierscentrum gelegen inclusief een bestaande in-/uitrit verbonden aan de Sibbinkweg. Het plangebied bestaat uit de percelen die kadastraal bekend staan als 'gemeente Winterswijk, sectie H, nummers 3288 - 11282 - 11355 - 11356 - 11358'. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een gele stippellijn. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Winterswijk op 28 februari 2011. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. De begrenzing van het plangebied is daarop met een rode markering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0003.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk'

Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van overige bedrijvigheid (ter plaatse van functieaanduidingen) met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

Ook heeft het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Voor deze gronden geldt dat ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk ter plaatse groter dan respectievelijk 100 m2 en 2.500 m2 de aanvrager een archeologisch rapport dient te overleggen.

Daarnaast gelden er twee functieaanduidingen en twee gebiedsaanduidingen in het plangebied. Ten eerste geldt voor het overgrote deel van het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 37'. Dit houdt in dat bedrijvigheid in de vorm van een tuincentrum is toegestaan. Ten tweede geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 13'. Dit houdt in dat bedrijvigheid in de vorm van een hovenier is toegestaan.

Ook gelden er twee gebiedsaanduidingen in het plangebied. Ten eerste geldt de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap'. Dit houdt in dat gronden mede bestemd zijn voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap. Ten tweede geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Hiervoor geldt dat de uitoefening van een intensieve veehouderij is toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 ha, dan wel de bestaande grotere oppervlakte.

Vervolgens is een bouwvlak aanwezig in het plangebied en geldt er een maatvoering met een maximum bebouwd oppervlak van 1.271 m2.

Tot slot geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk'. Hierin worden de parkeerregels van de gemeente Winterswijk geregeld. Met dit bestemmingsplan worden in één keer aan alle bestemmingsplannen een parkeerregeling toegevoegd.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (Hoofdstuk 5) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (Hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

In dit hoofdstuk wordt eerst de bestaande situatie beschreven. Daarna wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht.

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied aan de Sibbinkweg is een zeer waardevol gebied, gelegen in de overgang tussen de bebouwde kom van Winterswijk en het buitengebied. De grens tussen de bebouwde kom en het buitengebied wordt hier gevormd door de aanwezigheid van de Rondweg-West. Het plangebied betreft meerdere bedrijfspercelen behorende bij het tuincentrum met bijbehorende (kweek)gronden, kleinere opstallen, een hoveniersbedrijf, verharding en gronden die voorheen als boomkwekerij werden gebruikt.

Het plangebied is fraai gelegen aan de rand van het kleinschalig waardevol landschap in het buitengebied van Winterswijk. In het plangebied staat een teruggelegen bedrijfsgebouw van een leegstaand tuincentrum dat tegenwoordig in de huidige situatie niet meer functioneel gebruikt wordt. Het nabijgelegen functionerende hoveniersbedrijf valt buiten het plangebied ten aanzien van de voorgenomen planontwikkeling (zie paragraaf 1.1)

De huidige ontsluiting vindt plaats aan de westzijde van het plangebied via de Sibbinkweg via een in-/uitrit. De percelen in het plangebied worden grotendeels omsloten door diverse groenstructuren bestaande uit een bomenrij, haag en berm. Het zuidwestelijke gedeelte van het plangebied bestaat uit een weiland, terwijl het overige gedeelte van het plangebied voornamelijk bestaat uit (ruig) grasland met een aantal bomen.

Aan de noord- en westzijde van het plangebied is een doorkijk richting diverse agrarische percelen van het buitengebied van Winterswijk. Geheel rondom het tuincentrum is in grote mate verharding aanwezig, waardoor het verhardingspercentage hier vrij groot is. Ten westen van het tuincentrum zijn een aantal parkeerplaatsen gelegen. Ten zuidoosten van het plangebied ligt de bedrijfsbebouwing van het huidige hoveniersbedrijf.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie van het plangebied, gezien van de Sibbinkweg en de Rondweg West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0004.jpg"

Bestaande situatie plangebied (gezien vanaf Sibbinkweg)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0005.jpg"

Bestaande situatie plangebied (gezien vanaf Sibbinkweg)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0006.jpg"

Bestaande situatie plangebied (gezien vanaf Rondweg West (N319))

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat om in het plangebied het voormalige tuincentrum te slopen en op vijf verschillende kavels (variërend qua grootte) vijf vrijstaande woningen inclusief verblijfstuinen te realiseren. Daarnaast wordt elke kavel aan de westzijde grenzend aan de Sibbinkweg voorzien van een bijgebouw. In de verblijfstuinen worden diverse bomen gesitueerd. Aan de randen van de woonkavels worden houtwallen en/of erfbeplanting gerealiseerd. Parkeren ten behoeve van de woningen gebeurt op eigen terrein en bij iedere kavel wordt er gebruik gemaakt van een in-/uitrit aansluitend op de Sibbinkweg. Iedere woning behoudt in (noord)westelijke richting een zichtlijn richting het buitengebied.

Door de sloop van het tuincentrum met bijbehorende opstallen ontstaat er veel ruimte voor zowel een groene als rode invulling van het gebied. Middels de rode invulling kan de voorziene groene ontwikkeling gedragen worden. Hierdoor worden de functies 'wonen' en 'groen' in het plangebied gecombineerd. Bij de plaatsing van de woningen is rekening gehouden met bestaande rooilijnen, het afronden van het bestaande lint aan de Sibbinkweg, het benutten van bestaande ontsluitingen en reeds bestaande woningen.

Navolgende afbeelding laat de kavelindeling voor de toekomstige situatie in het plangebied zien, bestaande uit vijf verschillende woonkavels, bouwvlakken en een weiland (schapenwei).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0007.jpg"

Kavelindeling toekomstige situatie plangebied

2.2.1 Landschappelijk inpassingsplan

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft de gemeente Winterswijk de voorwaarde gesteld dat een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld alvorens de kavels in het plangebied bewoond kunnen worden.

Binnen de landschappelijke inpassing wordt voortgeborduurd op het cultuurhistorische aspect en worden waar mogelijk historische groenstructuren hersteld of verwezen naar het landschap van circa 1925. Dit gebeurt middels het toepassen van lijnvormige groenstructuren (o.a. houtwallen, bomenrijen) om zo aan te sluiten bij het karakteristieke coulisselandschap van het buitengebied. Er wordt op de wijze een groene verbinding gelegd tussen het buitengebied van Winterswijk en de groenstructuren die richting de kern van Winterswijk lopen.

Kijkend naar het historische aspect van het plangebied heeft op de locatie destijds de familie H.J. te Siepe sinds begin 1900 een buitentuin, moestuin en boomgaard ontwikkeld, gecombineerd met wat klein vee. Een boomgaard en het toevoegen van wat klein vee wordt binnen voorgenomen ontwikkeling in de toekomstige situatie in ere hersteld, doordat in het noordoostelijke gedeelte van het plangebied een ruime schapenwei en een boomgaard, bestaande uit kruidenrijk gras en diverse fruitbomen, worden toegevoegd. Door het behouden van bestaande groenstructuren en het toevoegen van inheems struweel, een houtsingel, een gemengde haag, een hoogstam fruitgaard, diverse solitaire bomen, kruidenrijk grasland en meerdere verblijfstuinen krijgt het plangebied een groene uitstraling. In de noordhoek van het plangebied heeft de bestaande watergang een verbreding waardoor hier een grotere waterpartij ontstaat. Deze verbreding wordt verder uitgegraven en voorzien van een flauw talud. Tevens zorgen de diverse bosjes en houtwallen voor een groene buffer tussen de Rondweg-West en de (bestaande en) nieuw te realiseren woningen. Daarnaast zorgt de landschappelijke inpassing ook voor een groene buffer tussen het te behouden hoveniersbedrijf en de nieuwe woningen.

Ten behoeve van de toegang naar het nabijgelegen hoveniersbedrijf blijft de bestaande verharde oprit vanuit de Sibbinkweg en een aantal parkeerplaatsen ongewijzigd. De Sibbinkweg is de toegangsweg voor alle woningen. Deze weg heeft een vrij smal profiel. Daarom wordt er een passeerstrook gerealiseerd, waardoor het wegverkeer elkaar goed kan passeren. Deze passerstrook wordt uitgevoerd in grasbeton en is circa 12 meter lang en circa 1,6 meter breed. De passeerstrook wordt gerealiseerd langs het weiland ten zuiden van de planlocatie. De sloot met duiker blijft behouden. Daarnaast blijft een tweetal zichtlijnen/doorkijken richting het kenmerkende landschap van het buitengebied in (noord)westelijke richting behouden.

Navolgende afbeelding laat de landschappelijke inpassing van het plangebied zien, waarbij de toekomstige inrichting weergegeven wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0008.jpg"

Toekomstige inrichting plangebied volgens het landschappelijk inpassingsplan

Kortom, de wens om de locatie van het plangebied te herontwikkelen tot een gebied van landelijk wonen in het groen draagt bij aan de geldende landschappelijke kernkwaliteiten en zorgt voor een kwaliteitswinst voor de omgeving.

Het inpassingsplan is door de initiatiefnemers van dit bestemmingsplan aan de gemeente ter beoordeling gelegd. Het inpassingsplan zoals het verbeeld staat in Bijlage 1 is voorwaarde voor de geldigheid van dit bestemmingsplan. Het naleven van het landschappelijk inpassingsplan is dan ook opgenomen als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

In voorliggend plan worden per saldo vijf woningen in het plangebied gerealiseerd. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied niet mogelijk. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit gronden die bestemd zijn voor bedrijfsvoorzieningen. De ontwikkeling maakt in totaal vijf woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied toe met vijf woningen. De ontwikkeling wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Daarnaast is de ontwikkeling goed passend binnen de omgeving van het buitengebied in Winterswijk. De omgeving kenmerkt zich door de combinatie van woningen, kleine bedrijvigheid en agrarische percelen.

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor klimaatadaptatie en het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Woon- en leefklimaat

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Klimaatadaptatie

Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft voor ons prioriteit: dat wij in 2050 in Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.

De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. Verschillende ontwikkelingen binnen toerisme en recreatie horen hier ook bij. Deze ontwikkelen wil de provincie Gelderland benutten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij de Gelderse kwaliteiten. De provincie Gelderland streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.

Ambitie: in 2050 is Gelderland klimaatbestendig. We zijn goed voorbereid en toegerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar. In 2020 hebben we samen met partners de risico's en kansen van het veranderend klimaat in beeld gebracht en strategieën opgesteld die leidraad zijn voor ons handelen.

Aanpak: we zorgen voor een veerkrachtig en duurzaam water-, natuur en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit een klimaatbestendige en schone bodem en ondergrond en uit schoon en gezond grond- en oppervlaktewater en drinkwater. Samen met partners brengen we toekomstige risico's en kansen van het veranderend klimaat voor Gelderland in kaart. We dragen bij aan het opstellen van Regionale Adaptatie Strategieën en helpen bij de uitvoering daarvan.

Omgevingsverordening

Op 21 december 2022 is de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023) vastgesteld door de Provinciale Staten van Gelderland. De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' en 'klimaatadaptatie' relevant.

Wonen, instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda (art. 2.2)

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
  • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
  • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Grondwaterbeschermingsgebied, instructieregel bestemmingsplan (art. 2.37)

In de verordening wordt aangegeven dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Grondwaterbeschermingsgebied geen bestemming mogelijk maakt die een groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de vigerende bestemming, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat een groter risico niet kan worden voorkomen en compensatie van het mogelijk grotere risico wordt verankerd in hetzelfde of een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Ontwikkeling in Nationaal landschap, instructieregel bestemmingsplan bescherming landschap (art. 2.56)

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in de bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Klimaatadaptatie, instructieregel klimaatadaptatie (art. 2.65b)

De provinciale Omgevingsverordening bevat de instructieregel klimaatadaptatie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Voor de beschrijving kan gebruik worden gemaakt van de opgestelde klimaatatlas.

Toetsing provinciaal beleid

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van vijf woningen. Er worden vijf vrijstaande woningen gebouwd. De ontwikkeling is goed passend binnen de omgeving van het buitengebied in Winterswijk. Er wordt daarbij ook voldaan aan de woningbehoefte uit de regionale woonagenda (zie paragraaf 3.3) voor dit type woningen binnen de gemeente Winterswijk. Daarbij zal gezorgd worden voor een goed woon- en leefklimaat en waar mogelijk zal er ook een bijdrage geleverd worden aan de biodiversiteit ter plaatse in het plangebied (met behulp van de landschappelijke inpassing).

Ook betreft dit planvoornemen een woningbouwontwikkeling, waardoor er een woonbestemming (en groenbestemming) mogelijk worden gemaakt op gronden binnen het bestaande Grondwaterbeschermingsgebied. Hierbij wordt er geen groter risico gevormd voor de kwaliteit van het grondwater dan de vigerende bestemming.

Daarnaast is in voorliggend plan sprake van een kleinschalige ontwikkeling binnen het Nationaal Landschap buiten Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een kwaliteitsverbetering van het plangebied aan de Sibbinkweg, zie hiervoor ook de beschrijving van de landschappelijke inpassing in paragraaf 2.2.1 en Bijlage 1. Het landschappelijk inpassingsplan voorziet in een uitbreiding van de bestaande groene inpassing en voegt een nieuwe haag met inheemse beplanting toe. Door het voornemen wordt de kwaliteit van het gehele plangebied verbeterd en blijven de bestaande kernkwaliteiten behouden.

Tenslotte is op basis van de klimaatatlas gemeente Winterswijk in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

  • Wateroverlast: uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied geen plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui ter plaatse van de nieuwe woningen. Daarnaast wordt er in paragraaf 5.1 uitgebreid ingegaan op het aspect water en hoe om te gaan met eventuele wateroverlast.
  • Hittestress: uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de temperatuur in het plangebied relatief koel zal zijn gedurende warme dagen. Dit is naar alle waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige situatie in het plangebied waar naast de bebouwing ook veel grasland aanwezig is dat een verkoelend effect heeft. De geplande nieuwbouwwoningen zijn goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee zijn de woningen ook minder gevoelig voor opwarming wat relevant is voor warmte in de nachtelijke periode. Tevens bevinden de woningen zich in het buitengebied waar hittestress minder aanwezig is dan in het meer bebouwde stedelijk gebied.
  • Droogte: de bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 geen verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf zoals dat in feite in de huidige, deels onbebouwde situatie ook zo is. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte. In het plangebied zijn geen waterpartijen en beken aanwezig die stil kunnen komen te staan of droog kunnen vallen. Daarmee is geen sprake van een risico voor de volksgezondheid. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.

Er hoeven geen specifieke maatregelen te worden getroffen. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de provinciale Omgevingsvisie en geconcludeerd wordt dat het in overeenstemming is met de regels van de Omgevingsverordening Gelderland op het gebied van 'wonen', 'Nationaal Landschap' en 'klimaatadaptatie'. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030

Op 16 februari 2023 heeft de gemeenteraad van de gemeente Winterswijk de Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030 ('Goed wonen in een vitale regio') vastgesteld als opvolger van de Regionale woonagenda 2015-2025. De directe aanleiding hiervoor zijn de veranderingen op de woningmarkt, in woonbehoeftes en de wens om wonen meer dan voorheen te bezien als een integrale gebiedsopgave. De vorige regionale woonagenda (2015) ging uit van een krimpscenario. De bevolking in de Achterhoek neemt inmiddels toe en ook de woonbehoeftes veranderen. Er komen meer ouderen, kleine huishoudens en starters vinden moeilijk een plek op de woningmarkt. Alle reden om het bestaande beleid op wonen te actualiseren en doelstellingen aan te passen.

Deze nieuwe agenda kent vier programmalijnen:

  • Vergroten woningvoorraad en versnelling productie
    De ambitie is om 11.500 extra woningen te realiseren in de Achterhoek. Hiermee wil de regio haar woningvoorraad flink en versneld uitbreiden. Het streven is om 1.200 woningen per jaar te realiseren. De gemeenten, de provincie en het Rijk maken in de Regionale Woondeal onder voorwaarden afspraken om tot en met 2030 in ieder geval 8.390 woningen te bouwen in de Achterhoek (waarvan 900 woningen in de gemeente Winterswijk).
  • Investeren in kwaliteit bestaande woningvoorraad
    De ambitie is om zoveel mogelijk woningen kwalitatief en energetisch te verbeteren. Met verbeteren wordt verduurzamen, levensloopbestendig maken en/of herstructurering bedoeld.
  • De Achterhoek, een plek voor iedereen
    Er wordt fors geïnvesteerd in een toename van betaalbare woningen. Hiermee wordt ingezet op een evenwichtig woningaanbod in de regio. De Achterhoekse gemeenten geven elkaar de ruimte om te bouwen passend bij de lokale behoefte, tegelijkertijd wordt gezamenlijke verantwoordelijkheid genomen om de extra vraag van jonge huishoudens, starters, ouderen, arbeidskrachten en aandachtsgroepen te kunnen beantwoorden. Er wordt daarbij zoveel mogelijk aangesloten bij de ambities van het Rijk om tot en met 2030 tweederde van de nieuwbouw in het betaalbare segment toe te voegen. Daarbij wordt het volgende nieuwbouwprogramma gehanteerd bij projecten van twintig of meer woningen: 28% sociale huur, 32% betaalbare koop tot € 355.000,- (prijspeil 2022) en middenhuur (tot € 1.000,- per maand of minder). Voor starters ligt de betaalbaarheidsgrens vast op maximaal € 250.000,- (prijspeil 2022). Bij minder dan twintig woningen vindt maatwerk plaats, met inachtneming van de gewenste kwaliteit zoals opgenomen in de regionale woonagenda. Elke gemeente is verantwoordelijk dat over het gemeentelijk totaal de verdeling in betaalbaarheid gehaald wordt.
  • Wonen als integrale gebiedsopgave
    Vanuit de regionale woonagenda worden regionale woonstrategieën benoemd. Woonstrategieën zijn regionale aanpakken om op integrale wijze invulling te geven aan de woningbouw en transformatieopgaven in alle Achterhoekse gemeenten, passend bij de gebiedseigen opgaven en context. Het gaat daarbij om de volgende woonstrategieën:
    1. Vergroten differentiatie woningaanbod in vitale kernen en buurten;
    2. Vergroten aanbod van stedelijke woonmilieus;
    3. Goed en bereikbaar wonen rondom mobiliteitsknooppunten;
    4. Ruimte voor nieuwe woonconcepten in een toekomstbestendig landelijk gebied.

Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek

De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt echter langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er moet meer ruimte gegeven worden aan de bouw van extra woningen. De prioriteit moet daarbij liggen op woningen waar nu behoefte en een duidelijk tekort aan is. Het 'Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek 2017' (AWLO) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Dit is vertaald naar het geven van extra ruimte door scherpe voorwaarden te stellen aan nieuwe initiatieven voor woningbouw. Met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' zijn regionaal kwalitatieve criteria afgesproken waaraan de gemeenten nieuwe plannen moeten toetsen. Dit betreft de volgende drie kwaliteitscriteria:

  • De behoefte is aangetoond;
  • Voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop);
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding.

In september 2019 stemden de zeven gemeenteraden in de Regio Achterhoek in met de kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek. In oktober is deze door de provincie Gelderland vastgesteld.

Toetsing regionaal beleid

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van vijf vrijstaande woningen. Er wordt daarmee voldaan aan de vraag naar dit type woningen binnen de gemeente Winterswijk.

De ontwikkeling sluit aan bij de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoeften in de gemeente Winterswijk. Daarnaast zorgt de ontwikkeling voor het behoud van leefbare gemeenschappen. Met de toevoeging van vijf woningen wordt het woonaanbod in (het buitengebied van) Winterswijk vergroot en krijgen toekomstige bewoners (gezinnen, senioren) de kans om zich in het buitengebied te vestigen. Door de realisatie van deze vijf woningen zal er tegelijkertijd meer woonruimte vrij komen voor doelgroepen als starters en jongeren. Tevens is het mogelijk de woningen levensloopbestendig uit te voeren.

Gezien er minder dan twintig woningen worden gerealiseerd, hoeft er formeel niet te worden voldaan aan de ambitites om tweederde van de nieuwbouw in het betaalbare segment toe te voegen. Al voordat in maart 2022 de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA) gepubliceerd werd, zijn de initiatiefnemer en de gemeente met elkaar in overleg gegaan over de inhoudelijke uitgangspunten voor onderhavig plan. Vervolgens is hierbij een (positief) integraal ambtelijk advies vanuit de Omgevingskamer afgegeven. Het wordt onwenselijk en onhaalbaar geacht om het plan in dat stadium (opnieuw) aan te passen ten behoeve van het toevoegen van sociale huur (28%) e.e.a. conform NWBA (en uiteindelijk Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030).

De argumenten voor die conclusie zijn als volgt:

  • De verhouding binnen het bouwproject is in balans. Toevoeging van extra sociale huur in dit stadium van de planvorming zou ten koste gaan van de kwaliteit van het al afgestemde plan.
  • Verdere beperking door toevoeging sociale huur en vastleggen maximale prijzen zou het plan mogelijk financieel onhaalbaar maken. Het plan staat financieel al onder druk. Zoals het plan nu is en waarvoor het ontwerpbestemmingsplan ter visie is gelegd, zijn er geen problemen met de financiële haalbaarheid van dit plan.

Daarnaast wordt er met de voorgenomen ontwikkeling leegstaand vastgoed (bedrijfspand van tuincentrum) gesloopt, waardoor ruimte wordt gemaakt voor nieuwbouw na de sloop. Hierdoor wordt het plangebied door de voorgenomen woningbouw gerevitaliseerd en wordt de ruimtelijke kwaliteit vergroot. Ook wordt met de nieuwe woningen aangesloten bij het bestaande bebouwingslint in het buitengebied langs de bebouwde kom van Winterswijk en is er bij de voorgenomen ontwikkeling in zekere zin dus sprake van inbreiding. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de drie Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek'.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Winterswijk 2020-2025

De Woonvisie Winterswijk 2020-2025 'Passend en duurzaam wonen in Winterswijk' geeft weer waar de gemeente Winterswijk zich de komende jaren op wil richten op het gebied van wonen. In de Woonvisie worden 41 maatregelen benoemd die de gemeente samen met inwoners en maatschappelijke partners op gaat pakken op het gebied van wonen in de periode tot 2025. Daarnaast worden er een aantal verschillende ambities geformuleerd waarmee iedereen in Winterswijk een passende en duurzame woning kan vinden die aansluit bij zijn of haar woonwensen, nu en in de toekomst. Deze ambities zijn:

  • 3. Inspelen op verschillende woonwensen;
  • 4. Energieneutraal 2030;
  • 5. Verbeteren van bestaande woningen;
  • 6. Kwalitatief goede woonomgeving;
  • 7. Het aantal inwoners laten groeien;
  • 8. Voldoende huisvesting voor nieuwe beroepsbevolking;
  • 9. Aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat op langere termijn.

Inspelen op verschillende woonwensen

Nieuwe woningen met kwaliteit voor de behoefte is het uitgangspunt. De woningvoorraad wordt hierdoor divers en dus passend bij de diverse bevolking. Er wordt gekeken naar verschillende woonwensen in de kern, wijken, de buurtschappen en het buitengebied.

Energieneutraal 2030

Winterswijk wil in 2030 energieneutraal zijn. Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad is daarbij een belangrijk onderdeel. De maatregelen in de bestaande woningvoorraad worden toekomstig gestimuleerd en gefaciliteerd. Naast maatregelen voor het verminderen van het energieverbruik gaat het ook om maatregelen om energie duurzaam op te wekken.

Verbeteren van de bestaande woningen

Naast de verduurzaming is het verbeteren van de bestaande woningen op het gebied van wooncomfort en levensloopbestendigheid een belangrijke opgave. Hierdoor kan men langer passend blijven wonen in de eigen woning en worden woningen geschikt gemaakt voor de behoeften van verschillende doelgroepen.

Kwalitatief goede woonomgeving

Een kwalitatief goede woonomgeving is van groot belang voor het woongenot. Winterswijk heeft aantrekkelijke buurten, wijken en buurtschappen en dat wil de gemeente ook behouden. Leefbaarheid, bereikbaarheid en mobiliteit, voldoende openbaar groen met aandacht voor biodiversiteit en cultuurhistorie zijn slechts enkele van deze kwaliteiten. Ook is er aandacht voor de klimaatverandering, waarvan de impact steeds duidelijker wordt.

Het aantal inwoners laten groeien

De gemeente Winterswijk heeft als doelstelling gezet om het aantal inwoners te laten groeien. Vooral door het toevoegen van geschikte woningen met voldoende kwaliteit kan de aantrekkelijkheid worden verhoogd, waardoor er vooral ruimte komt voor jongeren en jonge gezinnen.

Voldoende huisvesting voor nieuwe beroepsbevolking 

In de toekomst wordt gezorgd voor voldoende huisvesting voor nieuwe beroepsgroepen. Dit is vooral belangrijk voor de bedrijven in Winterswijk en beperkt tegelijkertijd de woon-werkverplaatsingen. De gemeente wil dus ruimte bieden voor een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Zo ontstaat er op de langere termijn een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat: sociaal, duurzaam, veilig, met toekomstperspectief en met een Winterswijks/Achterhoeks kwaliteit van leven.

Aantrekkelijk woon-,werk- en leefklimaat op de langere termijn

Door Winterswijk te laten groeien en te zorgen voor voldoende huisvesting voor nieuwe beroepsbevolking wordt de lokale economie versterkt en de voorzieningen in Winterswijk op peil gehouden.

Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzes van het beleid voor de lange termijn.

De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past, en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. En het is het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

In de omgevingsvisie worden de volgende kwaliteiten beschouwd als kernkwaliteiten van het buitengebied:

  • De bijzondere geologische en aardkundige kenmerken.
  • De bijzondere en hoge kwaliteit van het cultuurlandschap, ontstaan door menselijk gebruik in het verleden.
  • Ecologische waarden en milieukwaliteit, die zijn ontstaan als gevolg van de opbouw van het landschap.
  • De leefbaarheid in het landelijk gebied die er is als gevolg van de sociale samenhang.
  • Het economisch functioneren van het landelijk gebied, die bijdraagt aan de binding van inwoners aan het gebied en in veel gevallen een (financiële) drager is van de bijzondere kenmerken van het landschap.

Bovenstaande kwaliteiten zijn bepalend voor de identiteit van Winterswijk. En daarom worden in de visie keuzes gericht op:

  • Het veiligstellen, behouden en bevorderen van die kwaliteiten bepalend zijn voor de identiteit van de gemeente.
  • Het laten van ruimte voor initiatieven die aan die kwaliteiten bijdragen.

Volkshuisvestelijk Afwegingskader woningbouw Winterswijk 2023-2026

Het Volkshuisvestelijk Afwegingskader woningbouw Winterswijk 2023-2026 is een herijking van het Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk 2019-2025. Aanleiding om het afwegingskader van 2019 aan te passen, is dat de gemeente Winterswijk wil inspelen op de actuele woningbehoefte en wil aansluiten bij de afspraken en uitgangspunten van de Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030 en de afspraken uit de Woondeal Achterhoek 2022-2030.

Het afwegingskader kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.

Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader kent de volgende uitgangspunten:

  • Focus op behoefte en kwaliteit, niet op kwantiteit; het afwegingskader gaat uit van het mogelijk maken van kwalitatief goede woningen die aansluiten op de behoefte.
  • Beperkte set volkshuisvestelijke afwegingscriteria op prioritaire thema’s; het afwegingskader richt zich primair op een beperkt aantal prioritaire volkshuisvestelijke thema’s.
  • Onderscheid tussen de ‘Kern Winterswijk’ en ‘Kerkdorp Meddo, de buurtschappen en overig buitengebied’; de opgaven tussen de kern Winterswijk en het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het buitengebied verschillen. In de beoordeling van plannen houdt het afwegingskader rekening met gebiedsspecifieke knelpunten.
  • Heldere conclusies, ruimte voor dialoog; het afwegingskader moet helder zijn in haar conclusie: wanneer wordt een plan in volkshuisvestelijke zin als kansrijk beschouwd en wanneer niet? De beoordeling mag daarbij niet alleen afhangen van de volkshuisvestelijke waardering.

Ten aanzien van het afwegingskader van 2019 zijn de belangrijkste wijzigingen:

  • De implementatie van de afspraken uit de regionale woonagenda over betaalbaarheid;
  • Update criterium kwalitatieve woningbehoefte;
  • Aanpassing kwalitatieve criteria duurzaamheid naar klimaatadaptatie, biodiversiteit en biobased bouwen;
  • Vervallen criterium 'onttrekken incourante woningen';
  • Vervallen hoofdstuk voorzienbaarheid / maximale termijn van realisatie met als gevolg intrekking bestemmingsplan voor wonen.

Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Toetsing gemeentelijk beleid

In de 'Woonvisie Winterswijk 2020-2025' wordt er gestuurd op zeven ambities. De ontwikkeling sluit aan op vrijwel alle ambities. Er worden vrijstaande woningen gerealiseerd waarmee er wordt ingespeeld op de woonwens voor het wonen in het buitengebied. Daarnaast wordt er een kwalitatief goede woonomgeving gecreëerd inclusief een landschappelijke inpassing en zorgt de ontwikkeling voor een groei in het aantal inwoners van de gemeente Winterswijk. Tot slot maakt de ontwikkeling een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat op de langere termijn mogelijk ter plaatse van het plangebied door Winterswijk te laten groeien met voldoende huisvesting voor de (nieuwe) beroepsbevolking.

De 'Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk' benoemt een aantal kernkwaliteiten van het buitengebied. De ontwikkeling houdt sterk rekening met deze kernkwaliteiten. Zo blijven de bijzondere en hoge kwaliteit van het cultuurlandschap behouden en tracht men de ecologische waarde van het (plan)gebied met kleine ingrepen (op het gebied van groen) te verhogen. Gezien de nieuwe woningen op aangrenzende kavels naast elkaar worden gerealiseerd, ontstaat er een soort woonerf/hof die de sociale samenhang, en daarmee de leefbaarheid, zullen vergroten. Tot slot blijft het karakteristieke coulisselandschap van het buitengebied in (en rondom) het plangebied goed zichtbaar en behouden en zal deze worden aangesterkt door het aanleggen van verschillende groenstructuren in het plangebied (zie paragraaf 2.2).

Het afwegingskader 'Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk 2023-2026' dient meerdere doelen. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoeften in de gemeente Winterswijk, volgend uit het overige regionale en gemeentelijke woonbeleid. Daarnaast zorgt de ontwikkeling voor het behoud van leefbare gemeenschappen. Met de toevoeging van vijf vrijstaande woningen, krijgen toekomstige bewoners de kans om zich in het buitengebied van Winterswijk aan de rand van de bebouwde kom te vestigen. Daarnaast zorgt het planvoornemen bijvoorbeeld voor een verbetering van de klimaatadaptatie en de biodiversiteit ter plaatse in het plangebied.

Tot slot blijft het karakteristieke coulisselandschap van Winterswijk behouden wat aansluit op het 'Landschapsontwikkelingsplan'. De identiteit en de beleefbaarheid van het landschap worden met de voorgenomen ontwikkeling versterkt door de toevoeging van kenmerkende groenstructuren. Ook wordt hierbij rekening gehouden met het ecologische aspect (verbeteren biodiversiteit) en het cultuurhistorische aspect (historische groenstructuren) van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre deze ontwikkeling haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het besluitgebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Rouwmaat is in november 2023 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Doel van het verkennend bodemonderzoek is een indicatie te krijgen van de huidige milieuhygienische kwaliteit van de bodem. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Hieronder worden kort de conclusies toegelicht.

Samenvatting

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Op en nabij het perceel is een tuincentrum met kleinschalige boomgaard/plantgoed gevestigd geweest, de bovenste laag van de bodem is daarmee verdacht op het voorkomen van OCB (bestrijdingsmiddelen);
  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
  • De hypothese "De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd" wordt grotendeels aangenomen aangezien maximaal een licht verhoogd gehalte in het grondwater is aangetoond.

Advies/Aanbevelingen

Op basis van de onderzoeksresultaten is naar mening van Rouwmaat op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terrein goed te keuren voor bestemmingsplanwijziging en bouwvergunning.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. 

4.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voor de voorgenomen ontwikkeling is door Ancoor in november 2022 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. Hieronder worden kort de conclusies toegelicht.

Conclusie

De te verwachten geluidsbelastingen [Lden] van het wegverkeer over de N319 Rondweg West op de gevels van de binnen het plangebied geprojecteerde woonbestemmingen, bedraagt 49 dB of minder. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer wordt overschreden. Deze weg vormt overeenkomstig het gestelde in de Wet geluidhinder, zonder dat hiervoor gepaste voorzieningen zouden worden getroffen, een belemmering voor de realisatie van het voorliggende bouwplan. Bij de uitwerking van mogelijke aanvullende akoestische voorzieningen kunnen er, vanwege dat de voorgenomen ontwikkeling slechts een relatief beperkt aantal geluidsgevoelige bestemmingen realiseert waar sprake is van een overschrijding, om financiële en stedenbouwkundige redenen geen bron- of overdrachtsmaatregelen worden getroffen.

Door wegverkeerslawaai afkomstig van de Rondweg-West (N319) de geluidbelasting op de gevel van één woning (toetspunt TP017 meest noordelijke woning) maximaal 51 dB bedraagt, de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale vast te stellen hogere grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Daarnaast is het plangebied gelegen in een buitenstedelijk gebied waar een maximale ontheffing mogelijk is van 53 dB. Om realisatie van het genoemde bouwplan alsnog mogelijk te maken, is een procedure ten behoeve van het vaststellen van hogere grenswaarden opgestart.

Het geluidniveau in een geluidsgevoelige ruimte moet 33 dB of lager zijn. Uitgaande van het Bouwbesluit dat voorschrijft dat voor nieuwe woningen de geluidisolatie van de gevel minimaal 20 dB(A) of 20 dB moet bedragen, zal een geluidbelasting van 53 dB niet leiden tot een onaanvaardbare geluidniveau in de geluidgevoelige ruimten. Verder onderzoek naar bron- en overdrachtsmaatregelen is niet nodig.

Hierdoor heeft de gemeente Winterswijk ten aanzien van voorliggend planvoornemen een besluit hogere grenswaarden verleend (zie Bijlage 11).

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. 

4.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. 

4.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (c.q. het Activiteitenbesluit) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van vijf woningen. Hiermee is er sprake van de realisatie van vijf nieuwe geurgevoelige objecten. Om aan te tonen dat er in het plangebied wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, wordt gekeken naar de dichtstbijzijnde veehouderijen.


Geurafstanden

Om aan te tonen dat er in het plangebied wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, wordt gekeken naar dichtstbijzijnde veehouderijen in de omgeving van het plangebied. Aan de Bessinkgoorweg 6 en de Misterweg 191 zijn twee melkveehouderijen gevestigd.

Melkveehouderijen

Voor melkvee is in het kader van de Wgv geen geuremissie vastgesteld. Voor bedrijven met melkrundvee gelden vaste afstandsnormen. De Wgv maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt).

Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie. De bebouwde kom is het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. Om te spreken van bebouwde kom, moet er sprake zijn van op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur. In een recente uitspraak (ECLI:NL:RVS:2020:2081) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als uitgangspunt genomen dat de feitelijke situatie bepalend is voor de vraag of een perceel in de bebouwde kom ligt of niet. Eventuele toekomstige woonbebouwing speelt geen rol (zie onder meer ABRvS, 201211481/1/A4 van 11 december 2013 en ABRvS, 201201544/1/R1 van 23 januari 2013).

Het perceel waarop voorgenomen ontwikkeling wordt uitgevoerd ligt buiten de bebouwde kom. In de feitelijke situatie ligt het perceel buiten de bebouwde kom gezien er geen aaneengesloten bebouwing aanwezig is en de omliggende gronden rondom het perceel gebruikt worden als agrarische gronden of natuur. Er staan geen woningen of gebouwen met overwegend een woon- en verblijffunctie.

De ontwikkeling voorziet in vijf woonkavels met elk een vrijstaande woning. In de omgeving is er sprake van een gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De nieuw te realiseren woningen op het perceel in het plangebied liggen relatief dicht bij elkaar, waardoor er ook in de toekomst sprake is van een gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven.

Om deze redenen moet de afstand van het nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 50 meter bedragen. De veehouderijen zijn gelegen op een afstand van circa 1.300 meter (Bessinkgoorweg 6) en circa 1.600 meter (Misterweg 191) van de nieuw te realiseren woningen. De afstand is daarmee voldoende groot. De geplande woningen in het plangebied bevinden zich dus op een afstand die voldoet aan de afstandseis die is bepaald in de Wgv en de ontwikkeling zorgt niet voor een (verdere) beperking van de bedrijfsvoering van veehouderijen in de omgeving.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'gemengd gebied'. Door Ancoor is in oktober 2022 een akoestisch onderzoek ruimtelijk spoor naar de bedrijven en milieuzonering in de nabije omgeving van het plangebied (Bijlage 4). De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Conclusie

Het geluidbeleid van de gemeente Winterswijk geeft aan dat in nieuwe situaties de maximale geluidniveaus in het kader van goede ruimtelijke ordening worden meegewogen. Dit gebeurt ook bij inrichtingen die onder het Activiteitenbesluit vallen. Bij de toetsing van het maximale geluidniveau in het kader van ruimtelijke ordening worden de maximale geluidniveaus veroorzaakt door laden en lossen in de dagperiode meegenomen.

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig. Het akoestisch onderzoek is ingesteld naar de planologische inpassing van voor geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied aan de Sibbinkweg in de directe omgeving van een Hoveniersbedrijf gelegen aan de Sibbinkweg 3 te Winterswijk. Het plangebied is aan te merken als 'Gemengd gebied' doordat de ligging van een aangemerkt bedrijventerrein en woonbestemmingen zorgen voor functiemenging.

Op grond van het rekenmodel kom naar voren dat de LAmax bij één nieuwe woning in het plangebied hooguit 72 dB(A) kan bedragen. Dit vindt dan hooguit zes keer op een dag in de dagperiode plaats. In de bestuurlijke afweging wordt meegenomen dat een overschrijding van LAmax van 70 dB(A) met hooguit 2 dB(A) hooguit zes keer per dag door transportbewegingen in de dagperiode plaats kan vinden en dat er hierbij nog steeds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse (en in de directe omgeving).

Geconcludeerd kan derhalve worden dat op grond van het gestelde in het bestemmingsplan de geprojecteerde woonbestemmingen planologisch gezien kunnen worden in gepast in haar directe omgeving (ten aanzien van toegestane activiteiten bedrijf en maximaal gebruik door voertuigen over de toegangsweg naar het bedrijf). Tevens kan worden gesteld dat het in de directe omgeving van het plangebied gelegen bedrijf (hoveniersbedrijf), niet in haar belangen wordt geschaad.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van vijf nieuwe woningen, waarmee vijf nieuwe kwetsbare objecten in het plangebied worden gerealiseerd. Het plangebied maakt zelf geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron. Het plangebied is rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart

Stationaire bronnen

In de omgeving van het plangebied zijn op basis van de Risicokaart de volgende bedrijven/inrichtingen aanwezig die een beperking kunnen vormen in het kader van externe veiligheid:

  • a. Koningsweg 30, 'Winterswijk Wikkerink Avia', brandstofverkooppunt met LPG tankstation
  • b. Bocholtsestraat naast 85A, gasdrukregel- en meetstation van N.V. Nederlandse Gasunie

a. Brandstofverkooppunt met LPG tankstation 'Winterswijk Wikkerink Avia'

Het brandstofverkooppunt met LPG tankstation “Winterswijk Wikkerink Avia” aan de Koningsweg 30 ligt op circa 950 meter ten zuidoosten van het plangebied. Het brandstofverkooppunt valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor alle onderdelen van het LPG-tankstation (vulpunt, reservoir en afleverzuil) gelden met betrekking tot het plaatsgebonden risico verschillende veiligheidsafstanden tot kwetsbare objecten. Het plangebied valt buiten de veiligheidsafstanden en risicocontouren van het tankstation. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

b. Gasdrukregel- en meetstation

Op circa 780 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt een gasdrukmeet- en regelstation van Gasunie. De afstand van het PR10-6 contour bedraagt 15 meter voor dit gasdrukmeet- en regelstation. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

Mobiele risicobronnen

Op circa 250 meter ten oosten van de beoogde bebouwing in het plangebied ligt een aardgasbuisleiding van Gasunie. Deze buisleiding heeft de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Werkdruk
 
Invloedsgebied Groepsrisico  
N-560-03
 
6,61 inch   40,00 bar   78 meter  

De aardgasbuisleiding ligt op ruime afstand van de beoogde bebouwing in het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor voorgenoemde buisleiding. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Transport via weg, spoor of water

Volgens de risicokaart bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Water

Algemeen

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'. In de waterparagraaf in de toelichting moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Toetsing

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de Watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. De Watertoets is bijgevoegd als Bijlage 5.

Op basis van de ingevulde Watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat de ontwikkeling waterschapsbelangen raakt. Hiervoor wordt de normale procedure in gang gezet en is er advies van het waterschap nodig.

In juli 2022 is het waterschap met een reactie gekomen met betrekking tot de belangrijkste zaken vanuit de waterhuishouding. Het plan grenst aan een watergang van het waterschap. Het onderhoud van deze watergang doet het waterschap op deze locatie vanaf de noordzijde van de watergang. Hierbij hoeft het waterschap voor onderhoud dan ook niet in het plangebied (aan de zuidzijde van de watergang) te zijn. Wel dient er binnen de planontwikkeling rekening te worden gehouden met het vrij houden van 0,5 meter langs de watergang. Dit heeft onder andere te maken met de stabiliteit van de oevers.

Daarnaast betreft de voorgenomen ontwikkeling in het plan de bouw van een vijftal nieuwe woningen. Uitgangspunt is dat hemelwater van nieuwe woningen niet op het riool wordt aangesloten. Het waterschap hanteert de voorkeursvolgorde: infiltreren, bergen, vertraagd afvoeren. Dit betekent dat hemelwater bij voorkeur kan infiltreren. Het waterschap voorziet hierin geen problemen, omdat de nieuwe woningen vrijstaand zijn en er veel groene/onverharde ruimte rond de woningen aanwezig is. Om geen wateroverlast te krijgen rekent het waterschap met een hevige bui en wordt er gevraagd om berging voor 80 mm (zie output Digitale Watertoets).

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Klimaatadaptatie

Algemeen

Ons klimaat verandert merkbaar en raakt alle facetten van onze leefomgeving. De provincie Gelderland streeft ernaar om in 2050 in Gelderland goed voorbereid en toegerust te zijn op de gevolgen van klimaatverandering. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt daarom om een toelichting gevraagd op de maatregelen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Het gaat hierbij om risico's als waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Met betrekking tot waterveiligheid en wateroverlast zijn normen vastgesteld in de waterverordeningen. Ruimtelijke ontwikkelingen en weersextremen zijn hierop van grote invloed.

Toetsing

Waterveiligheid en wateroverlast

Aan de noord- en oostzijde van het plangebied is een watergangen gelegen. Overstromingen zullen dan ook niet aan de orde zijn. Wel kan het voorkomen dat er wateroverlast ontstaat door hevige regenval. Om dit tegen te gaan wordt verharde oppervlakten zo min mogelijk toegepast en wordt er veel ingezet op groene oppervlakten in de vorm van meerdere tuinen, groenvoorzieningen, beplanting en een schapenweide.

Droogte en hitte

Veel binnenstedelijke gebieden hebben een gebrek aan groen en daarmee aan schaduw en verkoeling. Het voorkomen van hittestress is daarom een belangrijk onderwerp bij de inrichting van Nederland. Onderhavige ontwikkeling betreft echter een buitenstedelijke ontwikkeling waar veel diverse groenvoorzieningen worden toegepast. Er worden relatief veel bomen ingepast in het plangebied, waardoor er veel schaduw ontstaat. Daarnaast worden de erven ingericht met zo min mogelijk verharding, waardoor minder hitte vastgehouden wordt. Tot slot wordt een stuk grond aan de noordzijde van het plangebied omgezet in een schapenweide, waarbij meer planten en bloemen aanwezig zullen zijn dan in de huidige situatie. Dit alles draagt bij aan het voorkomen van hittestress. Tevens wordt de biodiversiteit vergroot ter plaatse van het plangebied.

Conclusie

Het aspect klimaatadaptatie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Het archeologisch beleid is verwerkt in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk'. Voor de locatie gelden verschillende archeologische verwachtingswaarden, namelijk Waarde - Archeologische verwachting 2, 3 en 4. Hiervoor gelden ook verschillende regels. Voor de hoogste archeologische verwachting (2) geldt dat bij bodemingrepen van meer dan 100 m2 een rapport dient te worden overlegt.

Door Synthegra is in januari 2023 een archeologisch bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Onderstaand zijn de conclusie en aanbevelingen uitgewerkt.

Conclusie

In het gehele gebied lag er bovenop een verstoorde laag/opgebrachte grond. Hieronder volgde de C-laag (dekzand), waarbij de top van de C-laag verstoord is. Alleen in boring 10 in het noordoosten van het plangebied, is nog een mogelijke B/C horizont aangetroffen, waardoor de top van de C-laag hier wel intact lijkt te zijn.

In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Daarnaast is een groot deel van het gebied tot diep beneden het maaiveld verstoord. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.

De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

De hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het laat-Paleolithicum en Mesolithicum als voor nederzettingssporen uit het Neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld. De lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd kan laag blijven.

Aanbevelingen

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd.

Op basis van de resultaten blijkt dat het gebied erg verstoord is. Aanwezige archeologische resten zullen daarbij verloren zijn gegaan, waardoor de verwachting is dat er zich in het gebied geen intacte archeologische resten meer zullen bevinden.

Cultuurhistorie

In het plangebied en in de omgeving van het plangebied zijn geen monumenten gelegen. Hierdoor zal de voorgenomen ontwikkeling geen (uitstraling van) monumenten benadelen. Het bestaande pand in het plangebied heeft ook geen specifieke bijzondere cultuurhistorische waarde. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. Daarnaast blijft enige openheid in het plangebied met doorzichten vanuit de Sibbinkweg en Rondweg West behouden.

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Ecologie

Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Door Natuurbank Overijssel is in oktober 2023 een verkennend en aanvullend natuurwaardenonderzoek uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 7.

Natura 2000

Het plangebied ligt op minimaal 2,1 kilometer afstand van afstand van een Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is het Korenburgerveen. Op navolgende afbeelding wordt de ligging van het Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied (zie rode cirkel) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0010.jpg"

Ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied

Het plangebied is niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gebied. Negatieve effecten, zoals geluid, licht en optische verstoring zijn daarom niet aan de orde. Ook zijn in het Natura 2000-gebied geen negatieve effecten, zoals trillingen waarneembaar. Met uitzondering van het aspect stikstof, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebied uitgesloten worden.

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO)

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. De bescherming van GNN en GO kent geen externe werking. Vanwege de ligging buiten GNN en GO is verder toetsing aan de beleidsregels voor bescherming van GNN en GO niet aan de orde. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het GNN (donkergroen) en de GO (lichtgroen) in de omgeving van het plangebied (zie rode markering) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0011.jpg"

Ligging van GNN en GO in de omgeving van het plangebied

Effectbeoordeling stikstofdepositie

In de huidige situatie is sprake van een bedrijfslocatie (enkelbestemming 'bedrijf'). In de huidige situatie hebben voorheen ook verkeersbewegingen plaatsgevonden. Om vast te kunnen stellen of sprake is van toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied, gerelateerd aan het toekomstige aantal verkeersbewegingen, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.

Door Sweco is eind 2019 een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze berekening is voor de sloop- en aanlegfase en de gebruiksfase in februari 2024 geactualiseerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8.

Sloop- en aanlegfase:

Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Dit komt voort uit het feit dat bij de voorgenomen planontwikkeling sprake is van saldering. De aanlegfase voor de beoogde situatie geeft namelijk een rekenresultaat van 0,01 mol/ha/j, maar dit rekenresultaat is ook aan de orde voor de huidige referentiesituatie. Daarmee wordt het rekenresultaat weggestreept en is er per saldo sprake van 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Gebruiksfase:

Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de gebruiksfase blijkt dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Conclusie:

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.

Soortenbescherming

Door Natuurbank Overijssel is in oktober 2023 een verkennend en aanvullend natuurwaardenonderzoek uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 7. Hierbij wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.

  • Vogels

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen vogel gedood en geen bezet nest verstoord, beschadigd of vernield.

Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

  • Grondgebonden zoogdieren

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats beschadigd en vernield. De in het plangebied voorkomende grondgebonden zoogdieren mogen niet gedood worden. Voor het beschadigen/vernielen van de rust- en voortplantingsplaats geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen. Om te voorkomen dat er beschermde grondgebonden zoogdieren (opzettelijk) gedood worden, dienen ze weggevangen te worden en elders weer losgelaten te worden (zie tabel onder voor toepasbare vangmiddelen). De betekenis van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd. Aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.

Mits er geen grondgebonden zoogdieren (opzettelijk) gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een toepasbare en goedgekeurde gedragscode. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

  • Vleermuizen

Naar aanleiding van een verkennend onderzoek, heeft initiatiefnemer direct opdracht gegeven een aanvullend onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in de te slopen bebouwing te gegeven. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in deze rapportage.

- Verblijfplaatsen:

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen vaste rust- of verblijfplaats beschadigd of vernield. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

- Essentieel foerageergebied:

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen essentieel foerageergebied van vleermuizen aangetast. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van dit aspect van het functionele leefgebied van vleermuizen. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

- Essentiële vliegroute:

Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op (essentiële) vliegroutes van vleermuizen. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

  • Amfibieën

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt geen amfibie gedood en geen (winter)rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

  • Overige soorten

Het plangebied behoort niet tot functioneel leefgebied van andere beschermde flora- of faunasoorten. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op andere beschermde soorten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk.

In navolgende tabel worden de wettelijke consequenties ten aanzien van elke soortgroep samengevat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BPSbbnkweg3-VA01_0012.jpg"

Samenvatting wettelijke consequenties

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke initiatieven moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

De realisatie van de vijf woningen in het plangebied zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. In relatie tot de bestaande situatie met het tuincentrum wordt er juist een behoorlijke verkeerswerking onttrokken. Het tuincentrum heeft namelijk circa 20.000 verkeersbewegingen per jaar (zie Bijlage 9). Deze komen voort uit verkeersbewegingen van bezoekers/klanten (circa 14.000), bezorgdiensten/materialenaanvoer (circa 4.000) en leveranties van vrachtauto's (circa 2.000). Eveneens is in de toekomstige situatie het zwaarverkeer (bevoorrading tuincentrum) niet meer nodig, waardoor deze verkeersbewegingen ook onttrokken worden. Benadrukt wordt dat dus het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie planologisch afneemt. Het feitelijke gebruik van het tuincentrum met het bijbehorende aantal verkeersbewegingen ligt namelijk al enkele jaren stil.

Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen van de nieuwe woningen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW. Er wordt uitgegaan van de categorie 'Koop, huis, vrijstaand', de verstedelijkingsgraad 'Matig stedelijk' en het gebiedstype 'Buitengebied'. Dit leidt tot de volgende verkeersgeneratie:

Type woning   Verkeersbewegingen   Aantal woningen   Totaal aantal verkeersbewegingen  
Vrijstaand   8,2   5   41  

De totale verkeersgeneratie van de ontwikkeling bedraagt gemiddeld 41 verkeersbewegingen per dag. Omgerekend bestaat de totale gemiddelde verkeersgeneratie per jaar uit (41*365 =) 14.965 verkeersbewegingen door bewoners en bezoekers. Met het plan is daarmee sprake van een aanzienlijke afname in het aantal verkeersbewegingen. Het verkeer wordt ontsloten via de aanliggende Sibbinkweg. Deze weg heeft voldoende capaciteit (in de bestaande situatie al aangetoond) om het aantal verkeersbewegingen behorende bij de voorgenomen ontwikkeling op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

In het plangebied worden een overeenkomstig aantal parkeerplaatsen gerealiseerd dat aansluit bij de parkeerbehoefte. De parkeerplaatsen worden naar verwachting evenredig verdeeld over het eigen terrein van elke woonkavel. In de huidige situatie zijn geen parkeerplaatsen aanwezig ter plaatse van de woonkavels in het plangebied. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is de 'Nota Parkeernormen Winterswijk 2013' gebruikt.

Type woning   Parkeernorm   Aantal woningen   Parkeerbehoefte  
Vrijstaand   2,5   5   12,5  

In totaal zijn er, afgerond, 12,5 (afgerond 13) parkeerplaatsen benodigd in het plangebied. Het parkeren wordt gerealiseerd door gebruik te maken van het eigen terrein op elke woonkavel. Hier is dan ook genoeg ruimte voor. Hiermee wordt er voor voldoende parkeergelegenheid gezorgd voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Toetsing

Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid is voor de voorgenomen planontwikkeling een anterieure overeenkomst niet noodzakelijk. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee in dit geval ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.13 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De initiatiefnemers hebben buurtbewoners en belanghebbenden op 30 juni 2022 voor een eerste keer op hoogte gebracht van de voorgenomen planvorming door middel van een brief, een kaart van de bestaande situatie en een eerste uitwerking van het schetsplan voor de toekomstige situatie. Buurtbewoners en belanghebbenden bestonden hierbij uit een groep huishoudens aan de Sibbinkweg (2 t/m 6 en 1 t/m 17a), de Dennendijk (34 t/m 46) en geïnteresseerden van de Julianaschool en Breuer Hoveniers & Landschapswerk BV.

Daarnaast is op 23 augustus 2022 door de initiatiefnemers een bewonersbijeenkomst georganiseerd voor de direct omwonenden van het plangebied. De volgende bewoners van de volgende bijbehorende adressen waren hierbij aanwezig: Sibbinkweg 1, Sibbinkweg 2, Sibbinkweg 2a, Sibbinkweg 3a (hoveniersbedrijf), Sibbinkweg 4, Sibbinkweg 4-1 en Sibbinkweg 6. Een verslag/terugkoppeling van deze bewonersbijeenkomst is bijgevoegd als Bijlage 10.

Door de initiatiefnemers is de historie van het plangebied en de aanleiding voor de woningbouwplannen toegelicht. Daarna is ook ingegaan op het gebied ten noorden van het plangebied waar wellicht in de nabije toekomst een bedrijventerrein wordt ontwikkeld. Door de bewoners zijn enkele bezwaren/zorgen en opmerkingen kenbaar gemaakt ten aanzien van de voorgenomen planontwikkeling. Er is overigens geen sprake van eensgezindheid, niet iedere zorg wordt door iedere bewoner gedeeld. Wel is er begrip dat de initiatiefnemers de locatie van het plangebied willen ontwikkelen/aanpakken (de huidige situatie van het plangebied is namelijk ook niet wenselijk) en zijn er meerdere positieve reacties geuit.

Vervolgens is door de initiatiefnemers ingegaan op de bezwaren/zorgen met uitleg en informatie. Verwacht wordt dat met diverse onderzoeken de meeste bezwaren weg kunnen worden genomen. Daarnaast gebeurt het gehele traject van de voorgenomen planontwikkeling in afstemming met de gemeente. Met de betrokken bewoners is afgesproken dat men door de initiatiefnemers op de hoogte wordt gehouden over de vorderingen gedurende het gehele traject van de voorgenomen planontwikkeling en dat de afstemming met de gemeente gehandhaafd blijft.

In een volgende stap hebben de initiatiefnemers de gehele buurt op 5 mei 2023 opnieuw geïnformeerd door middel van een brief met betrekking tot een update ten aanzien van de voorgenomen planontwikkeling en de samenwerking met de gemeente Winterswijk.

Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel, de Omgevingsdienst Achterhoek en de provincie Gelderland. Verkregen reacties zijn inhoudelijk verwerkt in voorliggend bestemmingsplan en zijn akkoord bevonden door de overlegpartners.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen' en 'Wonen - Buurtschapskern' opgenomen.

'Groen' (Artikel 3)

In de bestemming 'Groen' zijn houtwallen en houtsingels, groenvoorzieningen, bermen en beplanting, dierenweides en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Bebouwing mag alleen worden opgericht voor de doelen die genoemd zijn in artikel 3.1. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

'Wonen - Buurtschapskern' (Artikel 4)

De voor 'Wonen - Buurtschapskern' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een vrijstaande woning, parkeervoorzieningen en praktijk- en kantoorruimten. Dit een en ander met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven, (voet)paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het aantal wooneenheden is vastgelegd middels een aanduiding. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte is tevens met een aanduiding vastgelegd.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Sibbinkweg 3, Winterswijk' is op 20 december 2023 gepubliceerd in het Gemeenteblad van Winterswijk. Het ontwerp heeft vanaf 20 december 2023 tot en met 30 januari 2024 zes weken ter inzage gelegen, gedurende deze termijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken met betrekking tot het plan.

Op het ontwerpplan is één zienswijze ingediend gedurende de inzagetermijn. Het plan is naar aanleiding van overleg met reclamant aangepast naar ieders tevredenheid, waarna de zienswijze formeel is ingetrokken. Om deze reden is er geen zienswijzennota opgesteld. Wel is het landschappelijk inpassingsplan aangepast naar aanleiding van het overleg met reclamant. Het nieuwe landschappelijk inpassingplan is bijgevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting en als Bijlage 1 bij de regels.