direct naar inhoud van 4.1 Ontheffing Provinciale Verordening Gelderland
Plan: Trias
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1201BGTRIAS-VA01

4.1 Ontheffing Provinciale Verordening Gelderland

Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en de deze geldt sinds maart 2011. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. De voorgenomen uitbreiding ligt volgens de kaart behorende bij de Ruimtelijke Verordening buiten het bebouwd gebied van de kern Winterswijk. Een sportveldencomplex moet worden bestempeld als een stedelijke functie. Hiervoor is aldus ontheffing van (artikel 2 van) de Ruimtelijke Verordening Gelderland vereist.

Nieuwe stedelijke functies kunnen buiten bestaand gebied worden toegestaan als deze niet redelijkerwijs kunnen worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Voor nieuwe bebouwing in stedelijk gebied dient ontheffing van de Ruimtelijke Verordening Gelderland te worden verleend. In het kader van ontheffing moet de ontwikkeling ook bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland zijn ook ten behoeve van voorliggende ontwikkeling verzocht om ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland (zie ook Provinciaal beleid ).

Het verlenen van de ontheffing is enkel mogelijk wanneer is aangetoond dat de ontwikkeling redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de genoemde gebieden, en indien de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Bij besluit van 24 april 2012, nr. 2011-019098 hebben Gedeputeerde Staten bedoelde ontheffing verleend. Ten aanzien van deze voorwaarden overwegen Gedeputeerde Staten als volgt.

Nu het hier gaat om bebouwing die verband houdt met de uitbreiding van een bestaand sportterrein zijn alternatieve locaties voor deze bebouwing binnen de in artikel 2.2 van de verordening bedoelde gebieden naar ons oordeel redelijkerwijs niet aan de orde. Het vigerende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om op de hoek van de Bataafseweg/ Kottenseweg het bestaande sportveldencomplex met een sportveld uit te breiden. In het voorliggende plan wordt deze mogelijkheid geschrapt. Hierdoor blijft de landschappelijke waarde op deze locatie bewaard. Dit betekent een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, te meer nu de landschappelijke beleving vanaf de Kottenseweg en de Bataafseweg op deze locatie groot is. Een bijkomend voordeel is dat ook de zware houtwal gelegen langs de Oude Kottenseweg in zijn geheel gespaard zal blijven.

Tegenover het vervallen van deze sportbestemming staat de uitbreiding van de accommodatie in oostelijke richting. De te realiseren bebouwing zal in het landschap weliswaar enige uitstraling hebben, doch als gevolg van de lagere ligging ten opzichte van de bestaande sportaccommodatie zal de landschappelijke impact kleiner zijn dan de oorspronkelijk gedachte uitbreidingsmogelijkheid. Gronden die zijn betrokken bij de oostelijke uitbreiding, maar geen onderdeel uitmaken van de sportdoeleinden, zullen worden ingericht als bloemrijk grasland. Dit aspect is vooral relevant in verband met de ecologische belangen. De oostelijke uitbreiding wordt niet afgerond met houtwallen of andere beplantingselementen. Deze keuze is gemaakt om het aansluitende landschap met kwaliteiten als openheid en houtwalstructurenin oostelijke en noordelijke richting te behouden.

Wij zijn van oordeel dat het voorgestelde initiatief per saldo leidt tot een landschappelijke enruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Het ontheffingsbesluit is in Bijlage 1 opgenomen.

4.1.1 Ecologie

Aan de westzijde grenst het plangebied aan het huidige sportterrein; ertussen ligt nu een grondwal. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan enkele agrarische percelen. Aan de noord- en zuidzijde grenst het plangebied aan bestaande houtwallen. Op korte afstand van de planlocatie liggen diverse natuur- en bosgebieden met natuurwaarden. De onderzoekslocatie betreft een graslandperceel dat in de huidige situatie in gebruik is als paardenwei. De vegetatie in het plangebied betreft een structuurarme graslandvegetatie van Engels raaigras met enkele algemene plantensoorten van voedselrijke en ruderale omstandigheden.

 

Voor de flora is hier geen sprake van een verbindingszone. Er bevindt zich hier bijvoorbeeld geen watergang waardoor zaden van planten zich kunnen verspreiden. Het plangebied is voor planten niet van belang voor uitwisselingsmogelijkheden. In het plangebied zelf komen geen bijzondere, kwetsbare of beschermde plantensoorten of vegetaties voor. In de directe omgeving zijn geen streng beschermde plantensoorten aangetroffen (bron: Natuurdatabank KISAL). Het plangebied is in gebruik als paardenweide waar uitsluitend een monotone vegetatie van Engels raaigras en enkele algemene kruidensoorten groeit. Ten zuiden van de Kottenseweg, op circa 1 km afstand van het plangebied, zijn in het verleden 2 streng beschermde plantensoorten aangetroffen: waterdrieblad en wilde gagel (Flora- en faunawet, tabel 2). Deze soorten worden in het plangebied niet verwacht door het ontbreken van geschikte milieuomstandigheden. De samenstelling van de aangetroffen flora en vegetatie en de daarvan afgeleide inschatting van de mate van de voedselrijkdom en bodemgesteldheid duiden niet op een geschikt milieu voor streng beschermde plantensoorten. De geplande ruimtelijke ontwikkeling zal geen vermindering van de kwaliteit van leefgebied voor streng beschermde plantensoorten betekenen.

 

Alle vleermuizen zijn streng beschermd: Flora- en faunawet, tabel 3. Voor vliegroutes zijn vleermuizen afhankelijk van lijnvormige groenstructuren. De houtwal aan de zuidzijde van het plangebied, in het verlengde van de groenstructuren langs de Bataafseweg, is in principe geschikt als vliegroute. Deze houtwal wordt gehandhaafd. Door de reeds aanwezige sportvelden aan de noordzijde van deze groenstrook zullen eventueel aanwezige vleermuizen vermoedelijk langs de zuidkant van de houtwal vliegen. De beplanting op de grondwal is nog te jong om te kunnen dienen als vliegroute. Verplaatsing van deze grondwal naar de noordzijde van het complex vormt daardoor geen probleem. Door de aanwezigheid van de bestaande houtwal blijft er ook in de toekomstige situatie een onbelichte zijde beschikbaar waar vleermuizen geen last hebben van verlichting. Het is overigens niet de bedoeling de nieuwe velden van verlichting te voorzien. Het effect op eventueel langsvliegende vleermuizen zal dan ook te verwaarlozen zijn. De geplande ruimtelijke ontwikkeling zal geen negatief effect hebben op de uitwisselingsmogelijkheden en foerageergebieden voor vleermuizen. Het plangebied is door het open karakter zelf ongeschikt als foerageergebied voor vleermuizen. De structuurarme, korte vegetatie heeft een laag voedselaanbod voor vleermuizen. Door het ontbreken van gebouwen en (oude) bomen zijn verblijfplaatsen van gebouwbewonende en boombewonende vleermuissoorten niet in het plangebied aanwezig. De geplande ruimtelijke ontwikkeling zal geen vermindering van de kwaliteit van leefgebied voor vleermuizen betekenen.

 

In de omgeving van het plangebied zijn enkele streng beschermde zoogdiersoorten aangetroffen waarvan de uitwisselingsmogelijkheden mogelijk aangetast kunnen worden: das, eekhoorn, steenmarter en waterspitsmuis (Flora- en faunawet, tabel 2 en 3). Ten oosten van het plangebied op circa 1 km afstand zijn enkele dassenburchten aangetroffen (bron: Zoogdieratlas Gelderland, Natuurdatabank KISAL). Het plangebied is potentieel geschikt als migratieroute of foerageergebied voor de das. Echter is een essentiële migratieroute hier niet te verwachten aangezien het plangebied grenst aan een intensief gebruikt sportpark en aan de intensief gebruikte Kottenseweg en Bataafseweg. Bovendien ligt het plangebied relatief dicht tegen de bebouwde kom van Winterswijk aan. Negatieve effecten op de uitwisselingsmogelijkheden voor de das zijn niet te verwachten want:

  • Een essentiële migratieroute is niet te verwachten vanwege de ongunstige ligging nabij een sportpark, drukke wegen en de bebouwde kom van Winterswijk.
  • Er zijn voldoende alternatieve foerageergebieden in de omgeving beschikbaar.
  • Alternatieve migratiemogelijkheden blijven beschikbaar aan de noord-, oost- en zuidzijde van het plangebied.

In 2001 is in een bosperceel ten oosten van het plangebied de streng beschermde waterspitsmuis (Flora- en faunawet, tabel 3) aangetroffen (bron: Zoogdieratlas Gelderland, Natuurdatabank KISAL). Er zijn verder geen waarnemingen bekend van deze soort in de omgeving van het plangebied. Het plangebied zelf is ongeschikt als leefgebied voor de waterspitsmuis. Incidenteel gebruik is wel mogelijk. Negatieve effecten op de uitwisselingsmogelijkheden voor de waterspitsmuis zijn niet te verwachten want:

  • Een migratieroute is niet te verwachten vanwege de ongunstige ligging nabij een sportpark, drukke wegen en de bebouwde kom van Winterswijk. De waterspitsmuis is zeer schuw en zal dit soort gebieden mijden.
  • De waterspitsmuis is uitsluitend ten oosten van het plangebied aangetroffen. Aan de westzijde van het plangebied liggen weinig geschikte leefgebieden.
  • Het plangebied is ongeschikt als migratieroute door het ontbreken van geschikte watergangen of vegetatietypen waarin de soort voorkomt.
  • De waterspitsmuis is een soort met een relatief kleine actieradius (van 30 tot 160 meter). Door ontbreken van geschikt leefgebied is het dus zeer onwaarschijnlijk dat de waterspitsmuis het plangebied vanuit het huidige leefgebied, via tussenliggend maïsperceel, bereikt.

De steenmarter en de eekhoorn (Flora- en faunawet, tabel 2) zijn in de omgeving van het plangebied aangetroffen. Het plangebied kan incidenteel doorkruist worden door beide soorten. Echter zal dit in de toekomst ook mogelijk blijven. Bovendien blijven er voldoende geschikte leefgebieden voor beide soorten aanwezig rondom het plangebied. Een verslechtering van de uitwisselingsmogelijkheden is voor eekhoorns en steenmarters niet te verwachten.

 

Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor enkele algemene en licht beschermde soorten als konijn, mol, enkele algemene muizensoorten (Flora- en faunawet, tabel 1). Leefgebied van streng beschermde soorten wordt niet verwacht door het ontbreken van geschikt habitat. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen van grondgebonden zoogdiersoorten aangetroffen. Mogelijk wordt het plangebied incidenteel doorkruist door de das en de steenmarter. De geplande ruimtelijke ontwikkeling zal geen vermindering van de kwaliteit van leefgebied voor streng beschermde zoogdieren betekenen.

 

Het plangebied is geschikt als foerageergebied van enkele algemene vogelsoorten als fazant, kievit, houtduif, merel, zwarte kraai, kauw en zanglijster. Enkele van deze soorten zijn in het verleden in of rondom het plangebied waargenomen (bron: Natuurdatabank KISAL). Migratieroutes zijn hier niet aan de orde voor deze soortgroep. De geplande ruimtelijke ingreep zal voor deze soortgroep geen verslechtering van de uitwisselingsmogelijkheden betekenen. Het plangebied is geschikt als foerageergebied van enkele algemene vogelsoorten. De open, structuurarme graslandvegetatie is voor weinig vogelsoorten geschikt broedbiotoop. In het verleden is een territorium van de kievit vastgesteld in het plangebied (bron: Natuurdatabank KISAL). Andere broedvogelsoorten worden niet verwacht door het ontbreken van geschikt broedgebied. Broedvogels in omliggende groenstructuren ondervinden mogelijk verstoring tijdens de realisatie van de uitbreiding en ingebruikname van het sportpark. Voor vogels geldt dat deze tijdens de broedperiode het meest gevoelig zijn voor verstoring. De rest van het jaar zijn zij flexibeler en is de kans op nadelige effecten door de werkzaamheden voor de individuen aanzienlijk minder. Hierdoor is het raadzaam met de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen. Als de werkzaamheden in volle gang zijn bij aanvang van het broedseizoen, is het verstoringeffect op (broed)vogels minimaal. Het broedseizoen ligt, afhankelijk van de weeromstandigheden en aanwezige soorten, ruwweg tussen 15 maart en 15 juli. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd. Voor de kievit zijn voldoende alternatieve broedgelegenheden in de directe omgeving beschikbaar. De geplande ruimtelijke ontwikkeling zal geen vermindering van de kwaliteit van leefgebied voor broedvogels betekenen.

 

In het verleden is de streng beschermde hazelworm (Flora- en faunawet, tabel 3) aangetroffen ten oosten van het plangebied. Langs de nabijgelegen (circa 1 km afstand) Borkense Baan (oude spoorlijn) is de soort ook aangetroffen. Ook de streng beschermde levendbarende hagedis en zandhagedis (Flora- en faunawet, tabel 2 en 3) komen hier voor (bron: Natuurdatabank KISAL). Het plangebied zelf is ongeschikt voor beide soorten als leefgebied. Door de afstand tussen de leefgebieden van de 3 in de omgeving aangetroffen reptielensoorten, de ongeschiktheid van het plangebied en de tussenliggende Kottenseweg als belangrijk obstakel is het onwaarschijnlijk dat er een migratieroute van reptielen ligt in het plangebied. Een verslechtering van de uitwisselingsmogelijkheden is voor deze soortgroep dan ook niet van toepassing. Ten noordoosten en ten zuidwesten van het plangebied is in het recente verleden de streng beschermde kamsalamander (Flora- en faunawet, tabel 3) aangetroffen. Andere streng beschermde soorten zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht. Het plangebied zelf is ongeschikt voor de kamsalamander als leefgebied. Er bevindt zich geen voortplantingswater of geschikt landbiotoop voor deze soort in het plangebied. Het plangebied en omliggende percelen zijn ongeschikt als verbindingszone voor de kamsalamander. Een verslechtering van de uitwisselingsmogelijkheden is voor deze soort dan ook niet van toepassing. In het plangebied ontbreekt het aan geschikt leefgebied voor streng beschermde reptielen, amfibieën en vissen. Er zijn geen waarnemingen bekend van streng beschermde soorten uit het plangebied (bron: Natuurdatabank KISAL, Atlas Reptielen en Amfibieën in Gelderland, 1985 – 2005). De geplande ruimtelijke ontwikkeling zal geen vermindering van de kwaliteit van leefgebied voor streng beschermde reptielen, amfibieën of vissen betekenen.

 

Voor overige soort(groep)en worden geen streng beschermde of kwetsbare soorten verwacht in of rondom het plangebied. De geplande ruimtelijke ontwikkeling zal geen negatief effect hebben op de uitwisselingsmogelijkheden voor dieren van overige soortgroepen. Beschermde ongewervelde dieren (dagvlinders/libellen etc.) zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen en worden ook niet verwacht. Geschikt leefgebied ontbreekt voor de beschermde soorten van deze ecologische groep. De geplande ruimtelijke ontwikkeling zal geen vermindering van de kwaliteit van leefgebied voor streng beschermde ongewervelde dieren betekenen.

 

Het plangebied ligt in de huidige situatie in een omgeving met een relatief hoge geluidsbelasting. Het plangebied ligt tegen de bebouwde kom van Winterswijk, in een hoek tussen 2 relatief drukke verkeersaders: de Kottenseweg en de Bataafseweg. Bovendien grenst het plangebied aan het bestaande en intensief gebruikte sportpark. Het effect van de uitbreiding van het sportpark met 2 sportvelden op gebied van geluidsbelasting is te verwaarlozen. Buiten de trainingen, wedstrijden en sporadische evenementen zijn er geen constante geluidsbronnen aanwezig die ernstige verstoring van flora en fauna kunnen veroorzaken. Bovendien is aangetoond dat het plangebied in de huidige situatie ongeschikt is als leefgebied voor streng beschermde of kwetsbare soorten. Daarnaast kan, door continu gebruik van het bestaande sportpark, gewenning optreden. Met name grondgebonden soorten als reptielen en het merendeel van de te verwachte zoogdiersoorten hebben minder last van geluids- en lichtverstoring. De geplande ruimtelijke ontwikkeling zal geen significante toename van de geluidsbelasting op de EHS tot gevolg hebben.

 

De beoogde uitbreiding bestaat uit de aanleg van één extra voetbalveld en daarnaast een combinatieveld voor honk- en softbal ter plekke van het agrarische perceel ten oosten van de FC Triasvelden. Verder zal hier een nieuwe clubaccommodatie worden gerealiseerd. Om de uitbreiding efficiënt in te richten, worden een bestaande grondwal verwijderd en op grond van de wensen van de buren zal een nieuwe grondwal aan de noordzijde van het complex worden aangelegd. Deze zal worden beplant met een gevarieerd mengsel van inheemse struiken en bomen (drachtplanten en vruchtdragende soorten) ter vergroting en behoud van zoveel mogelijk ecologische waarde. De ruimte die in de uitbreiding niet benut wordt door de sportvelden (ruim 15% van het uitbreidingsperceel) zal aan de oostzijde als natuur worden ingericht. Hier wordt gekozen voor bloemrijk grasland, dat via een verschralingsbeheer en mogelijk het inbrengen van hier thuishorende soorten zal worden gerealiseerd. Verwacht wordt dat de natuurwaarden als gevolg van het realiseren van bloemrijk grasland en een ecologisch waardevolle beplante grondwal uiteindelijk groter zullen zijn dan die van de uitgangssituatie.

Conclusie: Op bais van vorenstaande en uit de resulataten van de EHS-natuurtoets FC Trias ( Bijlage 2 ) blijkt dat er geen significante negatieve gevolgen voor de EHS zijn te verwachten. Wel is het van belang dat realisatie wordt gestart buiten het broedseizoen.

4.1.2 Landschap

Het uitbreidingsgebied ligt in verwevingsgebied van de EHS. Bestemmingsplanwijziging is hier niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden (kernkwaliteiten en omgevingscondities) van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Een kernkwaliteit van EHS-verweving is o.a. de landschappelijke verwevenheid van natuur en bos met

cultuurgronden.

De Streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities' [Provincie Gelderland, 2006] benoemt de volgende EHS-kernkwaliteiten voor Winterswijk:

  • De landschappelijke verwevenheid van natuur, bos en landschapselementen met cultuurgronden.
  • De beken met hun landschappelijke, ecologische en hydrologische samenhang met hun omgeving.
  • De samenhang en verbindingen tussen de grote Oost-Gelderse natuurkernen via beken en de daaraan gekoppelde ecologische verbindingszones: Groenlose Slinge en Boven-Slinge.
  • De verbinding tussen de restanten van (natte) heideterreinen, heischrale terreinen en blauwgraslanden (met bijvoorbeeld Wooldse veen en Korenburgerveen).
  • Het vanuit ecologisch opzicht samenhangende geheel van landgoederen, natuurgebieden, bossen, beken en landschapselementen in het kleinschalige agrarische cultuurlandschap waarvan soorten als de das, amfibieën, en vleermuizen afhankelijk zijn.

Gebleken is inmiddels dat er geen problemen optreden met het ecologisch functioneren van de EHS ter plaatse als gevolg van de uitbreiding.

Het is van de belang om bij de nieuwe inrichting van het terrein rekening de houden met, de in het Streekplan beschreven, landschappelijke kernkwaliteiten voor het Oost-Nederlands plateau:

Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft.

Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde).

Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;

Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;

Historisch nederzettingenpatroon vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtehoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Al voordat de sportvelden hier gerealiseerd werden, was er sprake van een vrij grootschalig landschap ter plekke. Dat beeld komt overeen met de historische kaart van 1850, maar niet met die van 1900, toen het gehele Trias-terrein en ook het uitbreidingsgedeelte bebost waren, met uitzondering van enkele met heide begroeide plekken aan de oostkant van het uitbreidingsgedeelte.

Vanaf de Bataafseweg, die de oostelijke begrenzing van de bebouwde kom van Winterswijk vormt, is er een nog redelijk vrij uitzicht over de sportvelden op de verder weg gelegen houtopstanden. Een coulisse aan de zuidzijde wordt gevormd door de zware houtwallen aan weerszijden van de 'oude Kottenseweg', een zandweg, die nog in 1850 de hoofdweg naar Kotten was. Een coulisse aan de noordwestzijde wordt gevormd door zware houtwallen aan weerszijden van de toegangsweg naar de woning op het adres Bataafseweg 2. Aan de noordoostzijde van het huidige sportveldencomplex wordt een coulisse gevormd door een houtwal die vanaf de zuidwestpunt van een door houtopstanden omzoomde grote vijver in westelijke richting doorloopt tot aan de sportvelden. Deels vormt deze houtwal ook de noordgrens van het uitbreidingsgebied; meer naar het oosten ligt tegen de noordgrens nog een stukje grasland tussen deze grens en de beplantingen rondom de vijver. De huidige Triasterreinen worden in het noorden en oosten begrensd door opgeworpen grondwallen die zijn beplant. Deze beplanting heeft nog weinig hoogte. De westzijde van het uitbreidingsgebied wordt dus begrensd door zo'n grondwal. Aan de oostzijde liggen agrarische percelen, met aan de zuidoostkant enkele esjes, waarvan er één tegen het uitbreidingsgebied aanligt. De zuidzijde van het uitbreidingsgebied wordt begrensd door de met zware houtwallen omgeven eerder genoemde zandweg.

Het LOP biedt aanknopingspunten voor de wijze waarop met ruimtelijke ontwikkeling kan worden omgegaan en daarbij gelijktijdig kansen voor landschapsontwikkeling te benutten. Landschappelijk behoort het Trias-terrein inclusief de uitbreiding tot het tamelijk grootschalige heideontginningsgebied van het Vosseveld. Er wordt niet naar gestreefd de grootschaligheid te wijzigen, aangezien die juist kenmerkend is voor heideontginningen. Wel biedt het plan ruimte voor de aanleg van verbindende houtopstanden (houtsingels en –wallen) en het koppelen van nieuwe beplantingen aan de bestaande beeklopen. Het terrein buiten de uitbreiding, waar de esjes zijn gelegen, is in cultuurhistorisch opzicht waardevol. Het Trias-uitbreidingsgebied is visueel waardevol. Hier heeft men uitzicht op de houtopstanden en op de hoogteverschillen: de uitbreiding ligt lager dan de oostelijk gelegen gronden. De hoogteverschillen zijn vooral goed zichtbaar vanaf de 'oude Kottenseweg'.

Pluspunt is dat de uitbreiding van de sportvelden op de hoek Bataafseweg-Kottenseweg komt te vervallen. Daarmee komen er geen sportvelden te liggen bezuiden de zandweg ('oude Kottenseweg'). Hierdoor zijn doorsteekpaden in de oude houtwallen niet nodig. Dit is een pre.

De uitbreiding van de sportvelden zal aan de oostzijde worden begrensd door bloemrijk grasland, dat landschappelijk een verfraaiing daarvan betekent. Het landschap zal aan de oostzijde ten behoeve van het uitzicht open worden gehouden; alleen de esrand kan geaccentueerd worden door een open struikenbeplanting (enkele groepjes inheemse struiken, aan te planten vóór de esrand) daarlangs aan te leggen. De noordoostelijke coulisse zal worden versterkt door op open plekken bomen en struiken bij te planten. Door de grondwal aan de oostzijde van de huidige Triasvelden te verwijderen, krijgt men ook vanaf de sportvelden weer beter uitzicht op de omgeving.