direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waliënseweg 17
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1309BGWALIENSE17-VA01

Toelichting

De toelichting dient een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende beweegredenen te geven. Met name een goede afstemming tussen de toelichting en de beide juridische onderdelen van het wijzigingsplan is van groot belang. De plantoelichting is een verduidelijking op deze onderdelen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor het wijzigingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied gegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van een kaartfragment. Er wordt ingegaan op het geldende beleid en de wijzigingen in dit plan ten opzichte van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", waarin het perceel geregeld is.

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Huiskamp BV is gericht op het uitvoeren van dienstverlening toegespitst op agrarisch loonwerk, cultuurtechnische werken en grondverzet in de directe omgeving van Winterswijk-Huppel maar ook in de verdere omtrek. Het betreft een, in hoofdzaak, agrarisch loonbedrijf met meer dan 55 jaar ervaring. Het bedrijf werkt met een team van ongeveer 30 personeelsleden die werkzaamheden verrichten als tractorchauffeur, chauffeur van oogstmachines, kraanmachinist, loader machinist, algemeen medewerker e.d.. Het is een echt familiebedrijf. Het bedrijf is gestart in 1957 door de overname van loon- en spuitbedrijf Mengers in Winterswijk-Huppel. In 1962 is vervolgens loonbedrijf Heming uit Zwolle overgenomen.

In 1966 is het bedrijf verplaatst van de Waliënseweg 33 (toen Huppel 65) naar Waliënseweg 17 (toen Huppel 19) waar een nieuwe loods is gebouwd naast een bestaande woning. Twee jaar later zijn de activiteiten van loonbedrijf Duizenstra uit Winterswijk overgenomen. In 1970 was er een fusie met het loonbedrijf van de gebroeders Bruntink. Tot 1994 heette het bedrijf Bruntink-Huiskamp. In 1973 werd de coöperatieve werktuigenvereniging Meddo overgenomen. In 1979 is het bedrijf gestart met de verkoop en reparatie van tractoren en landbouwmachines. Op de locatie van het voormalige bedrijf van de gebr. Bruntink werd de bestaande opslagloods uitgebreid met een showroom.

In 2004 werden agrarische loonwerkactiviteiten van BCS Loonbedrijf B.V. uit Winterswijk-Kotten overgenomen. De binding met Winterswijk-Huppel en directe omgeving is vanuit sociaal-maatschappelijke oogpunt, privé en zakelijk, maar ook in relatie tot werkgelegenheid sterk verweven in de bedrijfsvoering en vestigingslocatie.

Door autonome groei van een volwaardig en florerend bedrijf alsmede de toenemende omvang van het materieel is uitbreiding van de bebouwing op bedrijfslocatie opportuun. Onder de huidige omstandigheden, door een te beperkt bouwvlak, is dit niet mogelijk.

Alternatieven

In relatie tot alternatieve mogelijkheden voor uitbreiding c.q. het uitoefenen van de bedrijfsactiviteiten is uitbreiding op een andere locatie, om diverse redenen, niet haalbaar en realistisch. In een (financiële) onderbouwing, geschreven door A.P.M. de Swart, bedrijfskundige bij CUMELA Advies, is aangetoond dat verplaatsing naar een industrieterrein noch haalbaar, noch verstandig is.

CUMELA Advies is in deze gevraagd om de economische uitvoerbaarheid te toetsen inzake de uitbreiding van de huidige locatie versus een alternatieve locatie.

Om de beoogde uitbreiding, een nieuw te bouwen loods, te verantwoorden is een beoordeling van de economische uitvoerbaarheid gevraagd. In deze beoordeling wordt de uitbreiding op de huidige locatie afgezet tegen een alternatieve locatie. Aangezien een nieuwe locatie voor een loonbedrijf op het platteland niet makkelijk te vinden is en het bestemmingsplan technisch vaak niet mogelijk is, is de alternatieve locatie het bedrijventerrein. De lokale overheid heeft het bedrijf voor een eventueel alternatief verwezen naar het bedrijventerrein in Winterswijk.

Een loonbedrijf is een onderneming die een strakke organisatie en aansturing vereist. Ook zijn de rendementen mager. Dit betekent dat planning en organisatie vanaf één plek dient plaats te vinden. Als dit niet mogelijk is dan heeft dit grote gevolgen voor het financieel resultaat. Als werknemers bij terugkomst van een werk niet meteen aan ander werk gezet worden lopen de niet productieve arbeidsuren extreem op. Concreet betekent dit dat het geen optie is om alleen een “uitbreidingsschuur” op het industrieterrein te plaatsen. Het betekent concreet dat de huidige locatie in zijn geheel verkocht moet worden en een totaal nieuwe locatie aangekocht / ontwikkelt moet worden op het bedrijventerrein. 

In genoemde (financiële) onderbouwing wordt verder ingegaan op de mogelijkheden van bedrijfsverplaatsing. Om redenen van privacy is deze onderbouwing hier niet opgenomen.

Uit de conclusie van het rapport volgt dat bedrijfsverplaatsing om zowel praktisch logistieke als financiële redenen niet mogelijk is.

1.2 Doel van het plan

Het doel van deze wijziging is het bouwvlak te vergroten en tevens het maximaal aantal vierkante meters dat volgens het Integrale bestemmingsplan Buitengebied toegestaan was, te verruimen, zodat maximaal 4.926 m2 aan bedrijfsgebouwen op het perceel is toegestaan. De opslagruimten voor machines is momenteel te beperkt wat leidt tot het veelal buiten stallen van machines en werktuigen. Dit levert regelmatig problemen op met het manoeuvreren van de steeds groter wordende machines en werkt verrommeling van het buitenterrein in de hand. Daarbij gaat de kwaliteit van de machines die buiten staan snel achteruit en dient meer onderhoud plaats te vinden.

1.3 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Waliënseweg 17 in het buitengebied van de gemeente Winterswijk in het buurtschap Huppel. Het perceel wordt aan de achterzijde begrensd door agrarische percelen. Tevens wordt de locatie aan een zijde begrensd door een agrarisch perceel. Aan de andere zijde, Waliënseweg 13, ligt een manege. Op de locatie zijn bedrijfsgebouwen en verharding aanwezig. Voor een globale ligging wordt verwezen naar onderstaande figuren omtrent omgeving van en de directe locatie. Voor de exacte begrenzing van de delen van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1309BGWALIENSE17-VA01_0001.jpg"

Omgeving plangebied (bron: google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1309BGWALIENSE17-VA01_0002.png"

Locatie Waliënseweg 17

In het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is dit perceel gekoppeld met het perceel aan de overzijde van de weg: Waliënseweg ongenummerd, kadastraal bekend Winterswijk sectie B nummer 5415. De koppeling tussen de percelen blijft, ook na vaststelling van dit wijzigingsplan, van toepassing. De bestemming (functie) en bouwmogelijkheden voor het gekoppelde perceel wijzigen niet.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving opgenomen van de ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid behandeld. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in de milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor onderhavige ontwikkeling. Hoofdstuk 5 gaat in op archeologie. Hoofdstuk 6 behandelt het aspect flora en fauna. Hoofdstuk 7 is de waterparagraaf. Hoofdstuk 8 gaat in op de juridische achtergrond van dit wijzigingsplan. In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele situatie

De bedrijfslocatie Waliënseweg 17 (kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie R, nr. 389) is gelegen in het buitengebied van de gemeente Winterswijk vlakbij het buurtschap Huppel. De locatie heeft een oppervlakte van ca. 12.000 m2. Aan de voorzijde wordt het bedrijf ontsloten aan de Waliënseweg. Aan de achterzijde liggen landerijen. Aan één zijde van het bedrijf liggen tevens landerijen en aan de andere zijde een manege. Het bestaande perceel heeft in relatie tot de bedrijfsactiviteiten nog voldoende ruimte voor uitbreiding en hierdoor is de bedrijfscontinuïteit op deze locatie niet in het geding. Op het perceel is voldoende parkeergelegenheid voor eigen materiaal en medewerkers en bezoekers. De locatie biedt voor een deel stalling van materieel en ruimte voor opslag e.d. en zal dat ook in de toekomst blijven doen. Ten behoeve van de nieuw te bouwen loods, zal een deel van het perceel verhard worden.

Na het realiseren van de loods, conform de in de bijlagen opgenomen tekening, zal de locatie doelmatig gebruikt kunnen worden en ontstaat er een moderne, effectief en efficiënte locatie. Feitelijke bouw/uitvoering is pas mogelijk van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning. Dit wijzigingsplan is het nieuwe toetsingskader voor in de toekomst te verlenen omgevingsvergunningen voor deze locatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Zo wordt bijvoorbeeld de integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder niet langer opgenomen in de realisatieparagraaf SVIR. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

3.1.2 AMvB Ruimte

De inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (afgekort Wro) op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijk beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan de AMvB aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is.

3.1.3 Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is op 30 december 2011 in werking getreden. De ministeriële regeling die bij dit besluit treedt tegelijkertijd in werking.

Planspecifiek

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Waardevol landschap" is. De nadere invulling van het beleid omtrent Waardevol landschap wordt overgelaten aan de Provincie. Verder is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plan is niet in strijd met het geldende rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie

Het streekplan Gelderland 2005 is door de Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Het streekplan schept kaders voor diverse uitwerkingen. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van Structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1309BGWALIENSE17-VA01_0003.jpg"

Uitsnede Beleidskaart ruimtelijke structuur

In de afbeelding is een uitsnede van de Beleidskaart weergegeven. De globale locatie van het plangebied is met een rode cirkel aangegeven. De kaart geeft aan dat ter plaatse sprake is van een "Waardevol landschap". De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

- Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft.

De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfolgie van het Oost-Nederlands Plateau, dat sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar.

Grondgebonden landbouw op economische basis draagt bij aan een landschap dat door eigenaren, gebruikers, bewoners en toeristen als ‘levend’ wordt ervaren.

- Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes.

De structuur van beken en beekjes die samenstromen in de Groenlosche Slinge ende Bovenslinge wordt bepaald door de ondergrond en menselijke activiteit. Langs de beken zijn veel kleine tot middelgrote (loof)bossen gelegen. Op hogere plaatsen langs de beken is het natuurlijke reliëf opgehoogd met esdekken.

- Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden. Binnen de begrenzing van de open escomplexen komen gebiedjes voor die geen oude open bouwlanden zijn, maar bijvoorbeeld overgangen naar beekdalen, kleine beekdalen, bosjes. Deze gebiedjes zijn toleranter voor toevoegingen als opgaande beplanting. Bijzondere broek- en veengebieden zijn het Korenburgerveen en omgeving en het Wooldsche Veen, die getuigen van kleinschalige turfwinning.

- Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

De enige grote nederzetting in het gebied zelf is Winterswijk, dat als een spin in een web van wegen zit. Aan de westrand van het gebied en het plateau liggen Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten. De vele gehuchten liggen verspreid in het land, de meeste bestaan uit oude en jongere gebouwen, van oorsprong veelal hoeven, in een karakteristieke losse structuur gegroepeerd bij of rond essen en esjes en in veel gevallen aan een beek. Escomplexen liggen bij zulke gehuchten: onder meer Vragender, Barlo, Meddo, Huppel, Kotten, Miste en Corle.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en de deze geldt sinds maart 2011. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

Planspecifiek

Voor waardevolle landschappen geldt dat kernkwaliteiten van een landschap zoveel mogelijk versterkt moeten worden. Voor ruimtelijke ingrepen wordt een 'ja, mits' benadering gehanteerd. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing leidt tot landschappelijke versterking, en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen. Voor dit initiatief betekent dit dat het perceel bij moet gaan dragen aan een betere structuur van het waardevolle landschap. Dit beleid vind rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief. Zie hiervoor verder onder 3.3.3.

3.3 Gemeentelijk beleid

Ter beoordeling van het wel of niet toestaan van een nieuwe ruimtelijke activiteit op een bepaalde plek in een waardevol landschap (bij hoofdafwegingsformule van ‘ja, mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt) geldt de volgende afbeelding met stappenschema.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1309BGWALIENSE17-VA01_0004.png"

Ook in de gemeentelijke Visie Buitengebied is aangegeven dat het buitengebied moet worden benaderd als een waardevol cultuurlandschap.

Visie Buitengebied

De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiezen wij voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaats vindt. De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige ‘vorm’ van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt.

De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan.

Deze nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.).

Het cultuurlandschap is een dynamisch geheel. De gemeente wil gebruik maken van de veranderingen die optreden, ten gunste van het cultuurlandschap en de bewoners en gebruikers.

Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van gemeentelijk beleid. Karakteristieke groene landschapselementen dienen in het gemeentelijk beleid te worden beschermd. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen. De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk.

Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud van karakteristieke openheid vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het gaat om zowel kleinschalige openheid, bijvoorbeeld van essen, als meer grootschalig, zoals in het jonge ontginningslandschap.

Zoals hiervoor is beschreven, geldt behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap als een belangrijk beleidsuitgangspunt voor het gehele buitengebied van Winterswijk. Dit landschap heeft een belangrijke op zichzelf staande waarde. Dit wordt in het bestemmingsplan tot uitdrukking gebracht door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals alle zogenaamde veldkavels (weilanden en akkers) en alle zogenaamde bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘agrarisch cultuurlandschap’. Met deze naamgeving wordt benadrukt dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

Omgevingsvergunningen in het agrarisch cultuurlandschap

Behoud en bescherming van de karakteristieke landschapswaarden is een belangrijke voorwaarde binnen het agrarisch cultuurlandschap. Binnen de bestemming ‘Agrarisch - Cultuurlandschap’ wordt deze bescherming vormgegeven via een omgevingsvergunningstelsel. Dit betekent dat ingrepen die kunnen leiden tot aantasting van de gebiedskwaliteiten vooraf moeten worden getoetst, zodat de overweging kan worden gemaakt of de ingreep kan worden uitgevoerd met behoud van de kwaliteiten. Dit kan betekenen dat aan ingrepen aanvullende eisen (bijvoorbeeld, in geval van EHS: compensatie) worden gesteld.

Bij het bepalen van de landschapswaarden is uitgegaan van de waarden zoals die reeds waren toegekend in de vigerende bestemmingsplannen buitengebied Oost en West. Op basis van het gemeentelijk landschapsbeleidsplan en recente ontwikkelingen op het gebied van natuur- en landschapsontwikkeling (Streekplan/structuurvisie Gelderland 2005, Gebiedsplan natuur en landschap, Reconstructieplan Achterhoek en Liemers, Natuurbeschermingswet) is deze systematiek verder aangevuld.

Het gaat om de volgende landschapswaarden:

  • beplantingselementen/houtsingels:

In het coulissenlandschap van Winterswijk is de aanwezigheid van kleinschalige en aaneengesloten beplantingselementen essentieel. Voor een aantal beekdallandschappen is eveneens een versterking van de beplantingsstructuur wenselijk gebleken. In deze gebieden dienen de aanwezige houtsingels behouden te blijven. In uitzonderlijke situaties kan met verwijdering worden ingestemd waarbij elders herplant en compensatie van kwaliteitsverlies plaatsvindt;

  • hoogteverschillen:

Lokaal komt er veel variatie in microreliëf voor bij oevers en oeverwallen langs beken, afgesneden beekarmen, ophogingen door esdekken, steilranden langs essen, houtwallen, veendijken, poelen en vennen maar ook ter plaatse van spoorwegtracés en door klei- en kalkwinning. Het microreliëf is deels natuurlijk ontstaan en deels het gevolg van het in cultuur brengen van de gronden. Deze bestaande hoogteverschillen dienen behouden te blijven;

  • openheid:

Met name in de grote aaneengesloten escomplexen en open ontginningsgebieden is openheid een belangrijke landschapswaarde;

  • onverharde wegen:

Alle huidige halfverharde en onverharde wegen worden beschermd tegen verharding. Het half- en onverharde karakter leidt ertoe dat doorgaand en gemotoriseerd verkeer slechts in beperkte mate gebruik maakt van deze paden en wegen. Dit schept goede condities voor andere gebruikers om de paden te gebruiken als recreatieve

verbindingen. Een onverhard pad leidt tot een beleving van rust en landelijkheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1309BGWALIENSE17-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1309BGWALIENSE17-VA01_0006.png"

Oud hoevenlandschap

Vanwege deze waarden geldt de plicht een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden (omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten) aan te vragen voor:

  • het rooien, vellen van opgaande beplanting in het gehele plangebied;
  • het vergraven, verdiepen, verhogen en egaliseren van gronden in gebieden die op de kaart landschapswaarden zijn aangemerkt als gebied met hoogteverschillen;
  • het aanbrengen van hoog opgaande beplanting in gebieden die op de kaart landschapswaarden zijn aangemerkt als gebied met kenmerkende openheid;
  • het verder verharden van onverharde of halfverharde paden en wegen in het gehele plangebied.

Binnen de bestemming ‘Groen’ kunnen houtwallen en -singels via het omgevingsvergunningstelsel voor (groot) onderhoud worden vernieuwd door de beplanting regelmatig af te zetten. Het rooien en geheel verwijderen van een houtwal of -singel is in de regel niet toegestaan. Alleen bij hoge uitzondering kan ermee worden ingestemd dat een houtwal of -singel wordt gerooid omdat het agrarische gebruik van de percelen onevenredig wordt gehinderd. Voorop staat echter dat de ecologische en landschappelijke kwaliteit niet verloren mag gaan. Daarom zal alleen met het rooien van een houtwal of -singel akkoord worden gegaan indien in de nabijheid (op één van de aangrenzende percelen) een vervangende houtwal of -singel wordt gerealiseerd. Bovendien geldt dat het rooien van een houtwal of -singel niet wordt toegestaan bij volgroeide wallen of singels, met een hoge ecologische of landschappelijke waarde.

Bij vervanging van een bestaande houtwal of -singel gaan ecologische waarden die samenhangen met de ouderdom van de wal of singel verloren. Hiervoor wordt een compensatie geëist door de nieuwe houtwal of -singel in oppervlak groter te maken dan de verwijderde houtwal of -singel. Hierbij zal maatwerk plaatsvinden waarbij rekening wordt gehouden met de waarde van de wal of singel die is gerooid en de landschappelijke situatie op de plek waar de nieuwe wal of singel wordt ingepland.

Voor het verwijderen van de houtsingel of -wal zijn burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning dan wel wijziging te verlenen, waarbij de vervangende inplant en de compensatie als voorwaarden kunnen gelden. Na verlening van de vergunning dient als eerste de vervangende inplant plaats te vinden, alvorens tot het rooien van de bestaande wal of singel wordt overgegaan.

3.3.1 Visie buitengebied

De gemeenteraad van Winterswijk heeft in haar vergadering van 22 december 2005 de Visie Buitengebied vastgesteld. De Visie Buitengebied geeft kaders aan het ruimtelijk beleid in het buitengebied van Winterswijk. De Visie dient als belangrijke basis voor het bestemmingsplan buitengebied. Daarnaast geeft het document kaders voor concrete projecten die buiten het ruimtelijke beleid vallen. Het unieke landschap van Winterswijk vraagt om maatwerk en de Visie Buitengebied geeft de kaders voor dit maatwerk.

De niet-agrarische bedrijvigheid is één van de economische dragers voor het buitengebied. Andere dragers zijn de agrarische sector, wonen en recreatie en toerisme. Deze functies komen in verschillende combinaties voor in het buitengebied. De gemeente Winterswijk streeft naar een brede en gedifferentieerde economische basis voor het buitengebied. De rol van niet-agrarisch werken kan worden versterkt als compensatie voor het wegvallen van een deel van de agrarische werkgelegenheid.

De gemeente speelt een faciliterende rol door het bieden van (ruimtelijke) ontwikkelingsmogelijkheden aan bewoners en bedrijven. Werkgelegenheid in het gebied is van belang voor de bewoners van het buitengebied. Niet-agrarische bedrijvigheid vervult daarom een functie in het vasthouden van de plaatselijke bevolking.

Voor bestaande niet agrarische bedrijven wordt door middel van maatwerk bekeken hoe een gewenste ontwikkeling het beste kan worden ingepast in het landschap. De ruimtelijke ontwikkeling van de bestaande bedrijven wordt hierbij sterk bepaald door de ligging in het omringende landschap.

Plan specifiek

Gezien het feit dat de locatie al in gebruik is door Huiskamp en dat de ontwikkeling overeenkomstig een goede planologische ontwikkeling is, is een positief besluit aangaande de aanvraag tot vergroting van het bouwvlak, en het bouwen van een loods/werktuigenberging opportuun. De visie vind doorwerking in het bestemmingsplan buitengebied waarin in de wijzigingsregels flexibiliteit is ingebouwd om aan situaties zoals dit initiatief medewerking te kunnen verlenen. Onderstaand wordt expliciet ingegaan op de wijzigingsvoorwaarden van artikel 4.5 bestemmingsplanregels.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Door verdergaande schaalvergroting, achterstallig onderhoud en verdwijning van traditioneel landgebruik verslechteren de bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De gemeente heeft daarom de krachten gebundeld. Samen met diverse adviescommissies, provincie Gelderland, waterschap Rijn en IJssel maar vooral ook bewoners en gebruikers van het gebied is een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. In dit plan zijn de unieke landschapswaarden zo goed mogelijk in kaart gebracht en is aangegeven hoe dit het best bewaard en verder ontwikkeld kan worden. Uiteraard moet er ook geleefd en gewoond kunnen worden in het landschap en blijft er daarom ook volop ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Ook het LOP is net als de Visie Buitengebied vertaald in het bestemmingsplan buitengebied.

3.3.3 Integrale herziening buitengebied Winterswijk

Het geldende bestemmingsplan voor het perceel Waliënseweg 17, is het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2011. Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf', met de nadere aanduiding 'Agarisch Hulpbedrijf'. Volgens de regels van het plan is bedrijfsbebouwing ten behoeve van de bestemming toegestaan. Er moet binnen het bouwvlak gebouwd worden. In de verbeelding is verder aangegeven dat binnen het bouwvlak maximaal 3.894 m2 aan bedrijfsbebouwing mag worden gebouwd. Verder geldt voor het perceel een 'Archeologische verwachtingswaarde', is hier sprake van een 'Waardevol landschap' en is dit gebied in het kader van de 'Reconstructiewet concentratiegebieden' aangewezen als 'Verwevingsgebied'.

Met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag het bevoegd gezag meer bebouwing toestaan binnen het bouwvlak tot een maximum van 4.926 m2 en mits er verder aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moet de uitbreiding noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering en dient de uitbreiding landschappelijk ingepast te worden met streekeigen beplanting. Dit dient verantwoord te zijn in een beplantingsplan. Om hieraan meer rechtskracht te geven zal dit aspect als voorwaardelijke verplichting in de regels worden opgenomen. Parkeren dient op eigen terrein te gebeuren en de omgeving mag niet onevenredig aangetast worden. Volgens het bestemmingsplan mag daarnaast ook afgeweken worden van de regels om buiten het bouwvlak (maar nog steeds binnen dezelfde bestemming) te bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1309BGWALIENSE17-VA01_0007.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk"

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen onder andere aan de orde te komen het wegverkeerslawaai, geluidszones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen, archeologie, de flora en veiligheid.

4.1 Bodem

Op het perceel is tweemaal bodemonderzoek verricht. Het betreft een zogenaamd Historisch Onderzoek uit 2001 en een Verkennend Bodemonderzoek elders op het perceel uit 1982. Uit géén van deze onderzoeken blijkt dat ter plaatse van de uitbreiding verontreiniging is te verwachten. In het historisch bodembestand (HBB) zijn geen bodembedreigende activiteiten bekend. Er is geen ondergrondse tank bekend.

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet getoetst worden of de bodemkwaliteit de planontwikkeling belemmert. Wanneer op het perceel geen (ernstige) bodemverontreiniging wordt verwacht, mag worden aangenomen dat er geen belemmeringen zijn voor de wijziging (in dit geval uitbreiding) en dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

De bodemkwaliteit op het perceel is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. Op grond van het uitgevoerde archiefonderzoek wordt verondersteld dat op het betreffende deel van het perceel geen sprake is van een (ernstige) bodemverontreiniging. Ondanks dat er geen recentere gegevens voorhanden zijn is het uitvoeren van bodemonderzoek om de feitelijke bodemkwaliteit vast te leggen niet noodzakelijk. De reden hiervoor is dat de functie van het nieuw te bouwen pand geen verblijfsfunctie is. Er zal een werktuigenberging worden gebouwd, waar dagelijks overwegend geen mensen aanwezig zijn, laat staan dat personen langer dan 2 uur aaneengesloten in het pand aanwezig zullen zijn.

Gezien de historie van het gebruik van de gronden in combinatie met het feit dat het nieuwe bouwwerk gebruikt gaat worden voor opslag van (landbouw)werktuigen, wordt de bodemkwaliteit geschikt geacht voor de toekomstige functie. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt definitief beoordeeld of ontheffing van het verplichte bodemonderzoek mogelijk is.

4.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. verzorgingstehuizen;
    • 2. psychiatrische inrichtingen;
    • 3. medische centra;
    • 4. poliklinieken;
    • 5. medische kleuterdagverblijven.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidsbelastingkaarten en actieplannen.

De werkzaamheden van van het bedrijf vallen onder het Activiteitenbesluit. Het bedrijf zal aan de geluidsvoorschriften, zoals opgenomen in paragraaf 1.1 ‘Geluid en trillingen’ van dit besluit moeten (blijven) voldoen tenzij anders door de gemeente besloten. Een bedrijfsgebouw, zoals een werktuigenberging, dat gerealiseerd word heeft geen geluidsgevoelige bestemming en hoeven omtrent dit aspect niet nader onderzocht te worden.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen burgerwoningen (derden) aanwezig, de directe omgeving vormt geen beletsel. Omdat het plangebied alleen binnen de invloedssfeer van wegverkeer is gelegen worden de overige geluidbronnen verder buiten beschouwing gelaten.

Planspecifiek

Het milieuaspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.3 Luchtkwaliteit

Op basis van de EU- richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NOx), zwevende deeltjes (PM10) en lood (Pb) in de lucht (Pb EG L163) dient Nederland de wettelijke luchtkwaliteitsnormen voor bovengenoemde stoffen en tevens voor koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6) vast te leggen. Het vorige Besluit Luchtkwaliteit 2005 is na de recente inwerkingtreding van de “Wet Luchtkwaliteit (Wlk)” vervallen.

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen opgenomen in hoofdstuk 5 Wet Milieubeheer (zie Staatsblad 2007, nr. 414, d.d. 30 oktober 2007). In artikel 5.16 Wm (lid 1) is opgenomen onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen.

Wanneer aan één van de voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. De voorwaarden zijn:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke en dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draag ‘niet in betekende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of binnen een regionaal programma van maatregelen (de NSL kan pas worden vastgesteld na de nieuwe EU-richtlijnen luchtkwaliteit en de acceptatie van het derogatieverzoek van Nederland; vermoedelijk 2009).

In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. In het Besluit Niet In Betekende Mate (NIBM) is een ondergrens (3% criterium) opgenomen waarbij ‘projecten’ geen aantoonbare gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Dit geldt onder andere voor projecten voor het realiseren van maximaal 500 woningen met 1 ontsluitingsweg, alsmede voor landbouwbedrijven waaronder akker- en tuinbouw, ongeacht de grootte.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden.

Planspecifiek

Gezien de aard van het bedrijfsactiviteiten (bestaande situatie), waarbij in relatie tot het plan, geen relevante wijzigingen optreden, is in relatie tot de luchtkwaliteit geen beperking te verwachten. Daarnaast valt het plangebied buiten de onderzoek zones van rijks- en provinciale wegen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit is er daarom geen onderzoeksplicht. Naast de toetsing van het aspect luchtkwaliteit in het kader van de Wet luchtkwaliteit moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden getoetst of de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied aanvaardbaar is voor de beoogde functie. De bouw van een loods/werktuigenberging valt niet onder een categorie zoals genoemd in de Regeling NIBM en derhalve behoeft er geen luchtkwaliteit onderzoek te worden uitgevoerd. De blootstelling aan luchtverontreiniging is beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplanwijziging.

4.4 Milieuzonering

In de ruimtelijke ordening wordt rekening gehouden met de milieuhinder van bedrijven/activiteiten ten opzichte van milieugevoelige functies. Dit plan betreft een bestaand bedrijf met de wens een loods/werktuigberging uit te breiden. Het bedrijf voldoet reeds aan de gestelde afstanden vanuit de VNG "Bedrijven en milieuzonering". Een loods/werktuigenberging is geen woon en/of verblijfsruimte en er behoeft derhalve geen toets uitgevoerd te worden om te onderzoeken of de ontwikkeling een beperking op zou leveren voor omliggende bedrijven.

Met betrekking tot het type bedrijf (een landbouwmechanisatiebedrijf) moet een afstand tot omliggende woonbebouwing/gevoelige objecten van 50 meter in acht genomen worden. In de bestaande situatie voldoet het bedrijf aan deze afstandseis. Overige relevante bedrijven welke mogelijk belemmerd zouden kunnen worden, zijn in de directe omgeving niet aanwezig. Aangezien er geen geluid- of geurgevoelig object wordt opgericht is er van een belemmering op basis van deze gronden geen sprake.

Op grond van het aspect "milieuzonering" zijn er overeenkomstig een goede ruimtelijke ordening geen onevenredige belemmering voor de ontwikkeling/uitbreiding van bedrijfsactiviteiten aan de Waliënseweg.

4.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) (stb. 250, 2004) wordt een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (artikel 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.

In de omgeving van het plangebied zijn geen stationaire bronnen te vinden. Ten aanzien van het groepsrisico kan gesteld worden dat onderhavig plan niet voorziet in de realisatie van een nieuw kwetsbaar object. Het groepsrisico blijft ongewijzigd en hoeft daarom niet nader verantwoord te worden. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Verkeer

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient een oordeel gegeven te worden aangaande de verkeersaantrekkende werking, gevolgen voor mobiliteit en infrastructuur. Onderhavig plan voorziet in het uitbreiden van het bouwvlak en de bouw van een loods/werktuigenberging. De mobiliteit is vanaf het perceel aan de Waliënseweg en in hoofdzaak tot de omgeving aanvaardbaar. Het verkeer binnen het bedrijf is relatief beperkt, aangezien de werkzaamheden hoofdzakelijk buiten de eigen inrichting uitgeoefend worden. Parkeervoorzieningen zijn op eigen terrein aanwezig. Door de bouw vindt geen uitbreiding van bedrijfsactiviteiten plaats, waardoor geen extra verkeersbeweging gegenereerd wordt.

Hoofdstuk 5 Archeologie

Met de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg, sinds 1 september 2007, heeft Nederland haar verplichting op basis van de Wet van Malta (1992) gestalte gegeven, zodat de archeologische waarden van de grond betrokken dient te worden bij ruimtelijke planvorming.

Het perceel Waliënseweg 17, heeft volgens het bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk 2 dubbelbestemmingen "Waarde". Archeologische verwachting 3 en 4 zijn beide van toepassing. Voor het grootste deel van het perceel en ook voor het deel waarop de nieuwe werktuigenberging is geprojecteerd geldt verwachtingswaarde 4. De voor Waarde - Archeologische verwachting 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. 'Archeologische verwachting 4' houdt in dat er een lage trefkans is op archeologische relicten. Wanneer sprake is van de bouw van bouwwerken en gebouwen groter dan 2.500 m2 dan moet een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Dit wijzigingsplan maakt echter slechts een maximale vergroting van het bebouwde oppervlakte van 969 m2 mogelijk. In geen geval is er sprake van de (nieuw)bouw van een gebouw met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2. Een nader archeologisch onderzoek is om die reden niet van toepassing.

Hoofdstuk 6 Flora en fauna

Op basis van de Flora- en Faunawet worden verschillende planten- en dierensoorten beschermd. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat geen van de beschermde dieren worden verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats.

Natura 2000

Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden of de ontwikkeling mogelijk is op grond van regelgeving omtrent Natura 2000. Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 willen we deze flora en fauna duurzaam beschermen. In juridische zin komt Natura 2000 voort uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen; in Nederland vertaald in de Natuurbeschermingswet.

Het dichtstbijzijnde Nederlandse Natura2000-gebied is Willinks Weust. Dit ligt op ca. 4 kilometer afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1309BGWALIENSE17-VA01_0008.png"

Gezien de ruime afstand tot het Natura2000 gebied in relatie tot de kleinschaligheid van de ontwikkeling wordt gesteld dat het initiatief geen belemmering vormt voor de doelstellingen voor behoud en ontwikkeling van het Willinks Weust.

Ecologische hoofdstructuur

Het perceel grenst aan de ecologische hoofdstructuur. Een toelichting van het EHS beleid staat in de toelichting van het bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (vanaf pagina 31).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1309BGWALIENSE17-VA01_0009.jpg"

Bron: www.synbiosys.alterra.nl

Deze kaart geeft ook informatie over de te beschermen en ontwikkelen natuurwaarden. Binnen de contouren van de EHS mogen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten niet aantasten en moet de samenhang van de kernkwaliteiten versterkt worden. Waar geen specifieke natuurdoelen beschreven zijn, is het beschermen van de aanwezige natuur en landschapswaarden aandachtspunt en in het bijzonder het borgen van de ecologische samenhang tussen aangrenzende natuurgebieden.

Een aantal kaartlagen geeft informatie over de omgevingscondities die van essentieel belang zijn voor een goede ontwikkeling van de natuur in de EHS. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen achteruitgang van deze omgevingscondities veroorzaken.

Er is sprake van een significante aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities wanneer een ruimtelijke ontwikkeling negatieve effecten op de omgeving.

Door de gemeentelijk ecoloog is beoordeeld dat het terrein, ecologisch gezien, een beperkte waarde, heeft. Typische vogelsoorten van de bebouwde omgeving, zoals zwarte roodstaart en huismus (rode lijst), kunnen er worden aangetroffen.

De uitbreiding vindt plaats, hoofdzakelijk op grasland, een deel van een rij sparren en een zandbaan (N.B. De rij sparren vormt de zuidelijke begrenzing van de zandbaan). Aan de westzijde ligt de uitbreinding tegen een kerstbomenrij aan gepland. De noordzijde van het bedrijventerrein wordt begrensd door een kerstbomenrij, de oostzijde door de toegangsweg naar een bedrijfswoning (deze is aan de oostzijde beplant met loofbomen: nog jonge beuken, w.o. ook bruinbladige). Tussen het erf van de bedrijfswoning en het bedrijfsterrein bevindt zich ook een kerstbomenopstand, m.u.v. een klein gebiedje aan de zuidkant van het erf. Het meest oostelijke bedrijfsgebouw wordt aan de zuidzijde afgeschermd door een kerstbomenbeplanting tussen het bedrijfsterrein en de Waliënseweg. Voor de rest staat er aan de zuidzijde in de wegberm slechts één laanboom (inlandse eik), die aan de stamvoet beschadigd is en die kromgegroeid is (gestreefd heeft naar het licht toe te groeien onder de kronen van de laanbeplanting aan de overzijde van de weg vandaan). Aan de westzijde wordt het bedrijventerrein begrensd door een aan de westzijde met loofbomen beplante toegangsweg naar een oudere bedrijfswoning. De beplanting langs deze weg is gevarieerder. Ter hoogte van de bedrijfswoning staan 3 grote loofbomen langs de westgrens. Ook de erfbeplanting is ouder en groter (hier staat onder meer een blauwe atlasceder) dan die van het oostelijke erf. Noord van het erf staat langs de westgrens de eerder genoemde kerstbomenopstand waar de uitbreiding tegenaan gepland is. Langs de waterschapssloot ten noorden van het bedrijfsterrein groeit jong loofhout, maar er staan ook enkele oude loofbomen tussen.

Het bedrijf is matig landschappelijk ingepast, aan de westkant beter dan aan de oostkant. Betere inpassing is mogelijk door aanplant van inheemse struiken tussen de laanbomen langs de beide opritten naar de bedrijfswoningen. Landschappelijk zijn kerstbomen geen passende afschermende beplanting. Beplantingen van kerstbomen aan de randen van het terrein zouden moeten worden vervangen door een beplanting van inheems struweel en bomen, waarin ook groenblijvende soorten als taxus en hulst een plek krijgen. In het het wijzigingsplan is om hierom een strook met de bestemming "Groen" opgenomen. Hieraan wordt de eis verbonden dat binnen 1 jaar na vaststelling van dit wijzigingsplan de volgens de regels gestelde inrichtingseisen plan uitgevoerd moet zijn.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet in een door het rijk aangewezen structuur voor natuur (EHS, of Natura2000). Aanwezige flora en fauna vormt hier geen belemmering. Er wordt geen groen weggehaald, en ook geen opstallen waar beschermde dieren in zouden kunnen zitten. Het initiatief is zo kleinschalig dat er geen sprake is van enig effect op de flora en fauna en dus ook geen sprake is van significante aantasting.

Hoofdstuk 7 Waterparagraaf

Bij planologische ingrepen dient beoordeeld te worden of er consequenties zijn voor het waterbeheer op en in de ondergrond. De gronden vallen onder het werkgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. De hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding is het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk gebied als landelijk gebied, zodat inzicht verkregen wordt in de aard en omvang van de wateropgaven in dit stroomgebied. De visie is opgesteld naar het nu en in de toekomst voorkomen van wateroverlast, het bereiken van de natte natuurdoelen, het veiligstellen van de drinkwatervoorziening en het voorkomen van watertekorten, het verbeteren van de waterkwaliteit en het verbeteren van de aansluiting van het regionale watersysteem op het landelijke hoofdsysteem. Ter voorkoming van huidige en toekomstige waterproblematiek is naar oplossingen gezocht, zoals het verbreden, verdiepen, hermeanderen van bestaande waterlopen. Dit biedt binnen de bestaande watergangen niet voldoende ruimte, zodat extra bergingsmogelijkheden gevonden moeten worden in daarvoor aangewezen gebieden.

De Waterwet integreert de negen bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, beoogt het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor en zijn geen watergangen gelegen. De bestemming 'Water' is dan ook niet specifiek opgenomen in het wijzigingsplan. Ten behoeve van een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. Op deze wijze kan getoetst worden of aan alle aspecten van het waterbeleid wordt voldaan.

THEMA    TOETSVRAAG   RELEVANT  
Hoofdthema's  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee
Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Ja
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja
Nee

Nee  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee
Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee
Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee
Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Toename van afvalwater

Er is een toename van afvalwater in die zin dat er een toename zal zijn van afvalwater. De capaciteit van het bestaande riool is echter voldoende om het extra afvalwater op een goede wijze af te voeren.

Toename van verhard oppervlak

De planwijziging maakt de bouw van een berging met een oppervlak van ten hoogste 969 m2 mogelijk op terrein dat op dit moment nog onverhard is. Het bouwvlak wordt immers vergroot. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de strategie vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Op basis van een berekening moet er, i.v.m. de bedrijfsuitbreiding, ca.19 m³ water worden opgevangen. Hiervoor is een berging nodig met een overloop naar de achterliggende sloot.

Planspecifiek

In onderstaand overzicht is weergegeven welke wijzigingen optreden:

Oppervlakte   Huidige situatie (m2)   Nieuwe situatie (m2)  
Daken   3957   4917  
Terrein verhard   5078   5078  
Terrein onverhard   2674   1714  

Voor de bestaande gebouwen en het terrein is reeds in een doelmatig waterbeheer/ -afvoer voorzien.

De opslagvoorziening behoeft in navolging van het gestelde op grond van het Barim (zie 5.2.3.) niet voorzien te zijn van bodem beschermende voorzieningen. Hierdoor blijft infiltratie in de bodem mogelijk, conform de huidige situatie, wel zal een overloop naar de watergang gecreëerd worden. In navolging van de afvoercoëfficientkaart (HNO-tool) is voor het plangebied een afvoer coëfficiënt van 0,33 l/s/ha van toepassing. Voor dit gebied is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) derhalve als hoog te typeren (grondwater dieper dan 80cm – mv).

Op grond van de infiltratie mogelijkheid (bodemlozing) en het vasthouden van water in opslagdepots/natuurlijke watergangen, is geen versnelde afvoer naar oppervlaktewater te verwachten. In relatie tot de kwantiteitstrits is ‘hergebruik’ niet mogelijk. Vasthouden/infiltreren wel. In relatie tot de waterkwaliteit zijn eveneens geen beperkingen aanwezig. Opslag van bouwstoffen vindt plaats op grond van bekende kwaliteits- en functieklasse gegevens.

Conclusie

Hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving zijn niet te verwachten. Door de aanwezige sloten is, naast de te realiseren buffer, is afdoende opvang te realiseren.

Er zal een berging van 19 m3 voor water worden gerealiseerd. Wanneer dit gebeurt zal dit de uitvoering van dit plan niet belemmeren.

Hoofdstuk 8 Juridisch bestuurlijke aspecten

Onderhavig plan is een zogenoemd "wijzigingsplan". Dit is een bestemmingsplan, dat gebruik maakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan het "moederplan". Zoals gebleken uit deze toelichting is aan alle randvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid voldaan. De regels die van toepassing zijn op het moederplan zijn ook van toepassing op dit wijzigingsplan. De koppeling die bestaat tussen het perceel Waliënseweg 17 en Waliënseweg ongenummerd, kadastraal bekend Winterswijk sectie B nummer 5415. Als het wijzigingsplan de wettelijke procedures heeft doorlopen, gaat het formeel deel uitmaken van het moederplan.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp wijzigingsplan heeft van 26 maart 2014 tot en met 6 mei 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

9.2 Financiële uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Hiertoe is een planschadeovereenkomst getekend tussen beide partijen.

Kostenverhaal

Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.