direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijfsbeëindiging Blekkinkhofweg 3
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Familie Te Lindert Blekkink is eigenaar van het perceel en de opstallen aan de Blekkinkhofweg 3 in het Woold te Winterswijk. Het voornemen bestaat het voormalige agrarische bedrijf dat hier gevestigd was te gebruiken ten behoeve van wonen. Naast de oude, voormalige agrarische bebouwing is op het perceel een voormalige bedrijfswoning gevestigd. Aan de woning zit de oude deel vast. Deze zijde van het pand is gericht naar de Blekkinkhofweg.

Op het perceel zijn aan de westzijde en zuidzijde een aantal kleine opstallen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0001.jpg"

Aanzicht noordgevel; de woning met aangebouwde deel

Omdat niet zonder meer een functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar wonen is toegestaan is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. Aan een functiewijziging zijn ingevolge het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" waarin het gebruik van het perceel is geregeld, voorwaarden verbonden. Een milieuhygiënische toetsing van het voornemen is één van deze voorwaarden. Een nieuwe woning mag geen negatieve effecten hebben op bestaande omliggende (agrarische) bedrijven. In deze toelichting worden onder meer deze voorwaarden, zoals deze gesteld staan in art. 35.5 van het moederplan, getoetst. Dit document is derhalve een motivatie om medewerking te kunnen verlenen voor toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Blekkinkhofweg 3 in Winterswijk-Woold. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0002.jpg"  
bron: Google Maps  

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan is een plan dat geënt is op een bestemmingsplan. Dat bestemmingsplan wordt gezien als het moederplan en geeft regels om een wijzigingsplan op te stellen. Een wijzigingsplan geeft de bestemming, de functie van gronden weer. Het wijzigingsplan geeft regels over waar, wat gebouwd mag worden. Een wijzigingsplan bestaat uit een verantwoording (toelichting) van de in het moederplan gestelde voorwaarden om een wijziging uit te voeren. Daarnaast wordt door middel van een verbeelding aangegeven wat gewijzigd wordt. Wat betreft de regels wordt aangesloten bij de regels van het moederplan. In de toelichting kan op elementen ook verwezen worden naar het moederplan wanneer daarin een verantwoording van een aspect wordt gegeven.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij het moederplan en bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

De Blekkinkhofweg 3 ligt in het buurtschap Woold. Het Woold maakt onderdeel uit van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De omgeving wordt gekenmerkt door het agrarisch gebruik. Het is een cultuurlandschap met karakteristieke hoogteverschillen.

In het landschap liggen her en der agrarische bedrijven. Door de schaalvergroting in de landbouw zijn veel agrariërs gestopt en zijn er steeds meer voormalige bedrijfswoningen in gebruik genomen (en bestemd) als (burger)woning. Ook aan de Blekkinkhofweg 3 was jaren geleden een melkveehouderij gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0003.jpg"

Aangezicht westgevel

Het plangebied ligt aan de Blekkinkhofweg. Onderstaande afbeelding geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0004.jpg"

Luchtfoto van het perceel Blekkinkhofweg 3

2.2 Toekomstige situatie

De toekomstige situatie wijkt feitelijk niet veel af van de huidige. Omdat de voormalige bewoners van de Blekkinkhofweg 3 de bedrijfswoning al in gebruik hadden als burgerwoning. Het agrarisch bedrijf is namelijk al enkele jaren geleden gestopt. Bestemmingsplantechnisch was dit echter een strijdigheid. De werkelijke (woon)functie wordt mogelijk gemaakt door met dit wijzigingsplan de gronden de bestemming 'Wonen' te geven. Het perceel mag daarna niet meer gebruikt worden ten behoeve van agrarische bedrijvigheid.

Deze functiewijziging maakt het niet mogelijk extra bebouwing op het perceel te bouwen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Zo wordt bijvoorbeeld de integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder niet langer opgenomen in de realisatieparagraaf SVIR. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

De inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (afgekort Wro) op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijk beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan de AMvB aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is.

De AMvB Ruimte is nu beter bekend als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro). Het Barro regelt een aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden (gemeente) beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is op 30 december 2011 in werking getreden. De ministeriële regeling die bij dit besluit treedt tegelijkertijd in werking.

Planspecifiek

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Waardevol landschap" is. De nadere invulling van het beleid omtrent Waardevol landschap wordt overgelaten aan de Provincie. Verder is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plan is niet in strijd met het geldende rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie

Het streekplan Gelderland 2005 is door de Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Het streekplan schept kaders voor diverse uitwerkingen. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van Structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

Ingevolge het provinciale beleid is het plangebied gekenmerkt als "Waardevol landschap". De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

- Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft.

De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfologie van het Oost-Nederlands Plateau, dat sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar.

Grondgebonden landbouw op economische basis draagt bij aan een landschap dat door eigenaren, gebruikers, bewoners en toeristen als ‘levend’ wordt ervaren.

- Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes.

De structuur van beken en beekjes die samenstromen in de Groenlosche Slinge ende Bovenslinge wordt bepaald door de ondergrond en menselijke activiteit. Langs de beken zijn veel kleine tot middelgrote (loof)bossen gelegen. Op hogere plaatsen langs de beken is het natuurlijke reliëf opgehoogd met esdekken.

- Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden. Binnen de begrenzing van de open escomplexen komen gebiedjes voor die geen oude open bouwlanden zijn, maar bijvoorbeeld overgangen naar beekdalen, kleine beekdalen, bosjes. Deze gebiedjes zijn toleranter voor toevoegingen als opgaande beplanting. Bijzondere broek- en veengebieden zijn het Korenburgerveen en omgeving en het Wooldsche Veen, die getuigen van kleinschalige turfwinning.

- Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

De enige grote nederzetting in het gebied zelf is Winterswijk, dat als een spin in een web van wegen zit. Aan de westrand van het gebied en het plateau liggen Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten. De vele buurtschappen liggen verspreid in het buitengebied van Winterswijk, de meeste bestaan uit zowel oude als jonge gebouwen, van oorsprong veelal hoeven, in een karakteristieke losse structuur gegroepeerd bij of rond essen en esjes en in veel gevallen aan een beek. Escomplexen liggen bij onder meer Vragender, Barlo, Meddo, Huppel, Kotten, Miste en Corle.

3.2.2 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 14 januari 2014 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de ontwerp omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Naar verwachting zullen in de tweede helft van 2014 de visie en de verordening door Provinciale Staten vastgesteld worden. Deze verordening is nog niet bindend maar is voor de toekomst wel leidend met betrekking tot het te voeren beleid. De omgevingsvisie en verordening vervangen het Streekplan en de provinciale verordening Gelderland.

Met de verordening worden de onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie verantwoordelijk is juridisch geborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Verwacht wordt dat de omgevingsvisie in het derde kwartaal van 2014 door Provinciale Staten van Gelderland wordt vastgesteld.

Planspecifiek

Voor waardevolle landschappen geldt dat kernkwaliteiten van een landschap zoveel mogelijk versterkt moeten worden. Voor ruimtelijke ingrepen wordt een 'ja, mits' benadering gehanteerd. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat eventuele nieuwe bebouwing leidt tot landschappelijke versterking en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen. Voor dit initiatief heeft het provinciaal beleid weinig gevolgen, omdat het in casu enkel een functiewijziging betreft. Bebouwingsmogelijkheden worden gerestricteerd volgens het beleid zoals in het bestemmingsplan Integrale herziening Buitengebied staat vermeld.

3.3 Gemeentelijk beleid

Ter beoordeling van het wel of niet toestaan van een nieuwe ruimtelijke activiteit op een bepaalde plek in een waardevol landschap (bij hoofdafwegingsformule van ‘ja, mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt) geldt de volgende afbeelding met stappenschema.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0005.png"

Ook in de gemeentelijke Visie Buitengebied is aangegeven dat het buitengebied moet worden benaderd als een waardevol cultuurlandschap.

3.3.1 Visie Buitengebied

De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiezen wij voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaats vindt. De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige ‘vorm’ van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt.

De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan.

Deze nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.).

Het cultuurlandschap is een dynamisch geheel. De gemeente wil gebruik maken van de veranderingen die optreden, ten gunste van het cultuurlandschap en de bewoners en gebruikers.

Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van gemeentelijk beleid. Karakteristieke groene landschapselementen dienen in het gemeentelijk beleid te worden beschermd. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen. De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk.

Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud van karakteristieke openheid vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het gaat om zowel kleinschalige openheid, bijvoorbeeld van essen, als meer grootschalig, zoals in het jonge ontginningslandschap.

Zoals hiervoor is beschreven, geldt behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap als een belangrijk beleidsuitgangspunt voor het gehele buitengebied van Winterswijk. Dit landschap heeft een belangrijke op zichzelf staande waarde. Dit wordt in het bestemmingsplan tot uitdrukking gebracht door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals alle zogenaamde veldkavels (weilanden en akkers) en alle zogenaamde bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘agrarisch cultuurlandschap’. Met deze naamgeving wordt benadrukt dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

Omgevingsvergunningen in het agrarisch cultuurlandschap

Behoud en bescherming van de karakteristieke landschapswaarden is een belangrijke voorwaarde binnen het agrarisch cultuurlandschap. Binnen de bestemming ‘Agrarisch - Cultuurlandschap’ wordt deze bescherming vormgegeven via een omgevingsvergunningstelsel. Dit betekent dat ingrepen die kunnen leiden tot aantasting van de gebiedskwaliteiten vooraf moeten worden getoetst, zodat de overweging kan worden gemaakt of de ingreep kan worden uitgevoerd met behoud van de kwaliteiten. Dit kan betekenen dat aan ingrepen aanvullende eisen (bijvoorbeeld, in geval van EHS: compensatie) worden gesteld.

Bij het bepalen van de landschapswaarden is uitgegaan van de waarden zoals die reeds waren toegekend in de vigerende bestemmingsplannen buitengebied Oost en West. Op basis van het gemeentelijk landschapsbeleidsplan en recente ontwikkelingen op het gebied van natuur- en landschapsontwikkeling (Streekplan/structuurvisie Gelderland 2005, Gebiedsplan natuur en landschap, Reconstructieplan Achterhoek en Liemers, Natuurbeschermingswet) is deze systematiek verder aangevuld.

Het gaat om de volgende landschapswaarden:

  • beplantingselementen/houtsingels:

In het coulissenlandschap van Winterswijk is de aanwezigheid van kleinschalige en aaneengesloten beplantingselementen essentieel. Voor een aantal beekdallandschappen is eveneens een versterking van de beplantingsstructuur wenselijk gebleken. In deze gebieden dienen de aanwezige houtsingels behouden te blijven. In uitzonderlijke situaties kan met verwijdering worden ingestemd waarbij elders herplant en compensatie van kwaliteitsverlies plaatsvindt;

  • hoogteverschillen:

Lokaal komt er veel variatie in microreliëf voor bij oevers en oeverwallen langs beken, afgesneden beekarmen, ophogingen door esdekken, steilranden langs essen, houtwallen, veendijken, poelen en vennen maar ook ter plaatse van spoorwegtracés en door klei- en kalkwinning. Het microreliëf is deels natuurlijk ontstaan en deels het gevolg van het in cultuur brengen van de gronden. Deze bestaande hoogteverschillen dienen behouden te blijven;

  • openheid:

Met name in de grote aaneengesloten escomplexen en open ontginningsgebieden is openheid een belangrijke landschapswaarde;

  • onverharde wegen:

Alle huidige halfverharde en onverharde wegen worden beschermd tegen verharding. Het half- en onverharde karakter leidt ertoe dat doorgaand en gemotoriseerd verkeer slechts in beperkte mate gebruik maakt van deze paden en wegen. Dit schept goede condities voor andere gebruikers om de paden te gebruiken als recreatieve

verbindingen. Een onverhard pad leidt tot een beleving van rust en landelijkheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0007.png"

Oud hoevenlandschap

Vanwege deze waarden geldt de plicht een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden (omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten) aan te vragen voor:

  • het rooien, vellen van opgaande beplanting in het gehele plangebied;
  • het vergraven, verdiepen, verhogen en egaliseren van gronden in gebieden die op de kaart landschapswaarden zijn aangemerkt als gebied met hoogteverschillen;
  • het aanbrengen van hoog opgaande beplanting in gebieden die op de kaart landschapswaarden zijn aangemerkt als gebied met kenmerkende openheid;
  • het verder verharden van onverharde of halfverharde paden en wegen in het gehele plangebied.

Binnen de bestemming ‘Groen’ kunnen houtwallen en -singels via het omgevingsvergunningstelsel voor (groot) onderhoud worden vernieuwd door de beplanting regelmatig af te zetten. Het rooien en geheel verwijderen van een houtwal of -singel is in de regel niet toegestaan. Alleen bij hoge uitzondering kan ermee worden ingestemd dat een houtwal of -singel wordt gerooid omdat het agrarische gebruik van de percelen onevenredig wordt gehinderd. Voorop staat echter dat de ecologische en landschappelijke kwaliteit niet verloren mag gaan. Daarom zal alleen met het rooien van een houtwal of -singel akkoord worden gegaan indien in de nabijheid (op één van de aangrenzende percelen) een vervangende houtwal of -singel wordt gerealiseerd. Bovendien geldt dat het rooien van een houtwal of -singel niet wordt toegestaan bij volgroeide wallen of singels, met een hoge ecologische of landschappelijke waarde.

Bij vervanging van een bestaande houtwal of -singel gaan ecologische waarden die samenhangen met de ouderdom van de wal of singel verloren. Hiervoor wordt een compensatie geëist door de nieuwe houtwal of -singel in oppervlak groter te maken dan de verwijderde houtwal of -singel. Hierbij zal maatwerk plaatsvinden waarbij rekening wordt gehouden met de waarde van de wal of singel die is gerooid en de landschappelijke situatie op de plek waar de nieuwe wal of singel wordt ingepland.

Voor het verwijderen van de houtsingel of -wal zijn burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen, waarbij de vervangende inplant en de compensatie als voorwaarden kunnen gelden. Na verlening van de vergunning dient als eerste de vervangende inplant plaats te vinden, alvorens tot het rooien van de bestaande wal of singel wordt overgegaan.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Door verdergaande schaalvergroting, achterstallig onderhoud en verdwijning van traditioneel landgebruik verslechteren de bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De gemeente heeft daarom de krachten gebundeld. Samen met diverse adviescommissies, provincie Gelderland, waterschap Rijn en IJssel maar vooral ook bewoners en gebruikers van het gebied is een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. In dit plan zijn de unieke landschapswaarden zo goed mogelijk in kaart gebracht en is aangegeven hoe dit het best bewaard en verder ontwikkeld kan worden. Uiteraard moet er ook geleefd en gewoond kunnen worden in het landschap en blijft er daarom ook volop ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Ook het LOP is, net als de Visie Buitengebied, vertaald in het bestemmingsplan buitengebied.

3.3.3 Integrale herziening buitengebied Winterswijk

Het geldende bestemmingsplan voor het perceel Blekkinkhofweg 3, is het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2011. Blekkinkhofweg 3 heeft de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. Volgens de regels van het plan is grondgebonden agrarisch gebruik ten behoeve van de bestemming toegestaan. Agrarische bedrijfsgebouwen zijn toegestaan binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak, evenals het bestaande aantal bedrijfswoningen.

Voor het plangebied geldt een 'Archeologische verwachtingswaarde 3', is er sprake van een 'Waardevol landschap' en is dit gebied in het kader van de "Reconstructiewet concentratiegebieden" aangewezen als 'Verwevingsgebied'. Twee karakteristieken van het landschap zijn doorvertaald naar het bestemmingsplan. Het hele plangebied heeft de aanduiding en 'hoogteverschillen'. Op deze manier wordt deze landschappelijke kwaliteit juridisch verankerd in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0008.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk

Planspecifiek

De uitvoering van het plan is gericht op het wijzigen van de functie van het perceel aan de Blekkinkhofweg 3, omdat de eigenaar van het perceel de voormalige bedrijfswoning wil gaan gebruiken als (burger)woning. De ontwikkeling tast de landschappelijke waarden niet aan en voldoet om die reden aan het LOP en de visie op het buitengebied. Voor een nadere toelichting op dit aspect wordt verwezen naar hoofdstuk 4 paragraaf 4.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. De uit de publicatie voortvloeiende afstanden staan hieronder per bedrijf vermeld. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Uit de globale beoordeling aan de richtafstanden kan blijken dat een ontwikkeling niet mogelijk is. Dit hoeft niet te betekenen dat deze hoe dan ook niet door kan gaan. Uit onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van bedrijven kunnen namelijk kleinere afstanden dan de richtafstanden volgen. Op dat moment is een afweging aan de orde met betrekking tot de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.

Planspecifiek

In de directe omgeving van de Blekkinkhofweg 3 bevinden zich drie agrarische bedrijven. De meest nabije is het bedrijf gelegen aan de Blekkinkhogweg 5. Deze ligt op een afstand van 217 meter en wordt in zijn bedrijfvoering reeds gehinder door de woning op Blekkinkhofweg 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0009.jpg" Uitsnede van het bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk met daarop aangegeven de korste afstand tot het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf ten opzichte van het plangebied.

In de omgeving liggen enkel melkveehouderijen met ieder een richtafstand van maximaal 100 meter. Het plangebied ligt op ruime afstand van omliggende agrarische bedrijven, zodat deze bedrijven niet gehinderd worden in hun ontwikkelingsmogelijkheden door de nieuwe functie.

4.1.2 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Dit onderzoek brengt in beeld of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Het plan behelst het wijzigen van het bouwvlak van het voormalige agrarisch bedrijf aan de Blekkinkhofweg 3. Bij een functiewijziging naar wonen kan vanuit de wet gesteld worden dat een bodemonderzoek van toepassing is. Echter omdat ter plaatse niet wordt gebouwd en de woning feitelijk al bestaat en als zodanig in gebruik kan een bodemonderzoek achterwege worden gelaten.

Wanneer de woning zou worden gesloopt en opnieuw gebouwd zou worden op een andere locatie op het perceel is wel een bodemonderzoek van toepassing. Ook wanneer de woning wordt vergroot kan een bodemonderzoek geëist worden. Dit onderzoek zal dan in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning opgevraagd worden.

4.1.3 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling nibm kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m3 komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze “gevoelige bestemmingen” zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van “gevoelige bestemmingen” binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:

  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (ondermeer veehouderijen).

Planspecifiek

De Regeling nibm is niet van toepassing omdat de ruimtelijke procedure voorziet in een ondergeschikte wijziging van de functie, niet in de bouw van nieuwe woningen of kantoren, of een andere ontwikkeling die in de lijst van categorieën valt. De achtergrondconcentraties aan stikstofdioxide en fijn stof in dit gebied bevinden zich ruimschoots onder de grenswaarden (Wet luchtkwaliteit). Het plan voldoet aan het aspect Lucht. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen; toetsing aan het Besluit gevoelige bestemmingen kan dan ook achterwege blijven.

4.1.4 Geluid

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient aangetoond te worden dat er geen hinder van geluid ten opzichte van (gevoelige) functies mogelijk worden gemaakt. Dit is geregeld in de Wet Geluidhinder. Geluidhinder kan ontstaan vanwege industrielawaai, spoorweglawaai en wegverkeerslawaai.

Het aspect geluid is van belang wanneer een ruimtelijke ontwikkeling een geluidsgevoelige functie mogelijk maakt, of wanneer een bron van geluidshinder mogelijk wordt gemaakt.

Planspecifiek

Het plan behelst het wijzigen van de functie van het perceel aan de Blekkinkhofweg 3 naar 'Wonen' en maakt derhalve een geluidsgevoelige functie mogelijk.

In de omgeving liggen echter geen geluidsproducerende bronnen zoals wegverkeer, industrielawaai of spoorweglawaai.

Gezien de aard en omvang van het wijzigingsplan kan wordt gesteld dat in het kader van het aspect geluid geen nader onderzoek van toepassing is.

4.1.5 Geur

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen. Een vergunning is nodig bij het houden van meer dan 1.200 vleesrunderen, 2.000 schapen/geiten, 3.750 gespeende biggen, 200 stuks melkrundvee (exclusief vrouwelijk jongvee), 340 stuks melkrundvee (inclusief vrouwelijk jongvee), 100 paarden/pony's (exclusief dieren in opfok), 50 overige landbouwhuisdieren, 750 zeugen, 2.000 vleesvarkens, 40.000 stuks pluimvee of 0 pelsdieren.

De Wgv maakt onderscheid tussen twee situaties:

  • diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld;
  • diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld.

Dit leidt tot twee verschillende manieren van beoordelen (zie onderstaand kader).

diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld  
de vergunde dieraantallen en diersoorten zijn om te rekenen naar de totale geuremissie van een bedrijf
deze berekende emissie kun je invoeren in een verspreidingsmodel (computerprogramma)
het verspreidingsmodel berekent de geurbelasting (concentraties) die een bedrijf veroorzaakt in de omgeving
deze geurbelasting vergelijk je met de ter plaatse geldende geurnormen:
3 odour units per kubieke meter lucht voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom
14 odour units per kubieke meter lucht voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom
geurgevoelig object: woning of ander gebouw bestemd voor langdurig menselijk verblijf
varkens, kippen, vleeskalveren en vleesstieren zijn voorbeelden van dieren met een bekende geuremissie  
diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld  
voor deze diercategorieën gelden vaste afstanden, berekeningen zijn verder niet nodig
deze afstanden moet een veehouderij minimaal in acht nemen:
100 meter voor geurgevoelige objecten woningen in de bebouwde kom
50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom
melkkoeien en paarden zijn voorbeelden van dieren met een niet bekende geuremissie  

Voor de berekening van de geurbelasting zijn twee verspreidingsmodellen beschikbaar: V-Stacks Vergunning en V-Stacks Gebied. Die hebben elk hun eigen toepassingsgebied (zie onderstaand kader).

V-Stacks Vergunning  
het vanuit de wet voorgeschreven programma bij vergunningverlening
gaat voor geurverspreiding uit van emissiepunten (uitlaatopeningen van een stal)
geeft als resultaat de waarde van de geurbelasting op zelf aan te geven coördinaten (in tabelvorm)
toont geen geurcontouren  
V-Stacks Gebied  
bedoeld als hulpmiddel voor gemeentelijke geurbeleid
ook geschikt voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen
kan voor de geurverspreiding zowel uitgaan van emissiepunten als van de rand van een agrarisch bouwblok
berekent de geurbelasting op een raster aan punten binnen een bepaald gebied
met het resultaat van deze berekening kun je een geurcontour op een digitaal kaartsysteem weergeven  

Bij de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen zijn drie stappen te onderscheiden:

De eerste stap gaat uit van de rand van het agrarisch bouwblok als rekenpunt. De invoerwaarden voor V-Stacks Gebied krijgen daarbij de waarde 0 toegekend. Het resultaat van deze berekening is de grootst mogelijke geurcontour die met de vergunde veebezetting kan optreden (“worst case scenario”). De situatie is toelaatbaar als het nieuwe of uit te breiden geurgevoelige object buiten deze geurcontour ligt.

Een tweede stap is nodig als het geurgevoelige object binnen de met stap 1 berekende geurcontour ligt. De invoerwaarden komen dan overeen met de vergunde situatie. De rand van het agrarisch bouwblok geldt daarbij nog steeds als uitgangspunt. Het is verstandig om in deze wat meer kritische situatie de berekeningen uit te voeren met V-Stacks Vergunning. Desgewenst is het mogelijk om met V-Stacks Gebied alsnog de geurcontour in beeld te brengen. De situatie is toelaatbaar als blijkt dat de geurbelasting op het geurgevoelige object voldoet aan de geurnorm.

Een derde stap is mogelijk als uit de voorgaande stappen blijkt dat de situatie niet toelaatbaar is. Daarbij geldt als voorwaarde dat een bestaande woning of ander geurgevoelig object de veehouderij meer in zijn uitbreidingsmogelijkheden beperkt dan de nieuwe ontwikkeling. Andersom geredeneerd: de geurbelasting op de nieuwe ontwikkeling moet kleiner zijn de geurbelasting op een bestaand geurgevoelig object. Hierbij geldt dezelfde emissiepuntbenadering als bij vergunningverlening (dus niet uitgaan van de rand van het agrarisch bouwblok, zoals bij stap 1 en 2). Berekeningen zijn wederom uit te voeren met V-Stacks Vergunning. Uiteindelijk blijkt uit deze stappen of een ruimtelijke ontwikkeling al dan niet toelaatbaar is.

Voor veehouderijen met vaste afstanden is de systematiek vergelijkbaar. De grens van het agrarisch bouwblok geldt daarbij in principe als meetpunt. Een uitzondering valt te maken voor situaties waarbij bestaande beperkingen meer bepalend zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden van een veehouderij. Dan geldt afhankelijk van de situatie de rand van de stal of het emissiepunt als meetpunt.

Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor hen gelden de voorschriften uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit naast de omgevingsvergunning milieu. Dit zijn type C-bedrijven. Het gaat hierbij om IPPC-bedrijven, bedrijven met dieraantallen boven de drempels uit het Besluit omgevingsrecht, nertsenhouderijen en bedrijven die mest vergisten.

Verder kan een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) nodig zijn voor het houden van bepaalde aantallen dieren: een OBM vanwege fijn stof of een OBM vanwege milieueffectrapportage.

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

Planspecifiek

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. De nieuw bestemde woning bevindt zich op ruimte afstand van veehouderijen.

Voor de omliggende agrarische bedrijven (melkrundveehouderijen) geldt dat, onafhankelijk van het feit of deze bedrijven meldingsplichtig (op grond van het Activiteitenbesluit) of vergunningplichtig zijn, buiten de bebouwde kom een afstand van minimaal 50 meter tot geurgevoelige objecten (zoals woningen) moet worden aangehouden. Alle veehouderijen liggen echter op een veel ruimere afstand dan 50 meter. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op ca. 217 meter afstand. Er wordt voldaan aan de eisen van het Activiteitenbesluit. De uitbreidingsmogelijkheden van de omliggende veehouderijen wordt niet aangetast.

Het aspect geur vormt voor dit plan geen belemmering.

4.1.6 Externe veiligheid

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (plus de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen);
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (plus de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen).

Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi. Informatie uit risicoatlassen en toepassing van vuistregels wijst uit dat in Berkelland sprake is van een laag risiconiveau. Alleen bij ontwikkelingen in de omgeving van de N18 binnen de bebouwde kom van Eibergen is momenteel nog een nadere beoordeling van het groepsrisico nodig. Uit de Trajectnota/MER voor de nieuwe N18 komt naar voren dat bij het nieuwe tracé geen sprake is van een extern veiligheidsprobleem. Na ingebruikname van dit nieuwe tracé is ook binnen de kern Eibergen geen verdere beoordeling meer nodig van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Het vrachtverkeer rijdt straks om de kern Eibergen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg blijft dan beperkt tot bestemmingsverkeer en lokaal verkeer. Bij deze aantallen zijn de externe veiligheidsrisico's verwaarloosbaar klein.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig.

Planspecifiek

In de omgeving van de locatie Blekkinkhofweg 3 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten het invloedsgebied van enig groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Bij deze ontwikkeling is geen sprake van vervoersbewegingen die vallen onder het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op wegen in de omgeving is geen transport met gevaarlijke stoffen.

In de omgeving zijn geen ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van aardgas onder hoge druk of vloeibare brandstoffen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0010.jpg"

Uitsnede risicokaart

Het plan is met betrekking tot het aspect externe veiligheid goed inpasbaar

4.2 Water

Bij planologische ingrepen dient beoordeeld te worden of er consequenties zijn voor het waterbeheer op en in de ondergrond. De gronden vallen onder het werkgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. De hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding is het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk gebied als landelijk gebied, zodat inzicht verkregen wordt in de aard en omvang van de wateropgaven in dit stroomgebied. De visie is opgesteld naar het nu en in de toekomst voorkomen van wateroverlast, het bereiken van de natte natuurdoelen, het veiligstellen van de drinkwatervoorziening en het voorkomen van watertekorten, het verbeteren van de waterkwaliteit en het verbeteren van de aansluiting van het regionale watersysteem op het landelijke hoofdsysteem. Ter voorkoming van huidige en toekomstige waterproblematiek is naar oplossingen gezocht, zoals het verbreden, verdiepen, hermeanderen van bestaande waterlopen. Dit biedt binnen de bestaande watergangen niet voldoende ruimte, zodat extra bergingsmogelijkheden gevonden moeten worden in daarvoor aangewezen gebieden.

De Waterwet integreert de negen bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, beoogt het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor en zijn geen watergangen gelegen. De bestemming 'Water' is dan ook niet specifiek opgenomen in het wijzigingsplan. Ten behoeve van een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. Op deze wijze kan getoetst worden of aan alle aspecten van het waterbeleid wordt voldaan.

THEMA    TOETSVRAAG   RELEVANT  
Hoofdthema's  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee
Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee

Nee  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  

Nee
Nee
Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee
Nee

Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee

Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee
Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Planspecifiek

Het voorliggende wijzigingsplan betreft enkel het wijzigen van een functie. Ter plaatse is, na vaststelling van de wijziging, geen agrarisch gebruik op deze locatie meer toegestaan. Per saldo wordt het beschikbare bebouwde oppervlak groter noch kleiner, blijft het aantal woningen gelijk en worden er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan. Er ontstaan geen hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving.

4.3 Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plan betreft in casu echter een wijziging van gebruik. Dit heeft geen effect op de verkeersbewegingen of -structuur in en om het plangebied.

Planspecifiek

Gezien de aard en omvang van dit wijzigingsplan kan gesteld worden dat de wijziging geen effect heeft op de verkeersstructuur van de Blekkinkhofweg en omgeving.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

In het kader van soortenbescherming zoals geregeld in de Flora- en faunawet dient bij ruimtelijke ingrepen te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op mogelijk aanwezige beschermde soorten. Het voorliggende plan is vooral gericht op het doelmatig bestemmen van de huidige situatie, maar er worden ook kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Zo kunnen agrarische bedrijven binnen hun bouwvlakken bebouwing oprichten en is natuurontwikkeling in bepaalde gebieden mogelijk. Deze ingrepen hebben mogelijk invloed op beschermde planten en dieren die ter plaatse voorkomen.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1405BGBLEKKINKH3-OW01_0011.jpg"

Uitsnede natuurkaart Nederland

In het plangebied is geen (beschermde) natuur aangewezen. Op ca. 325 meter ligt een deel van de Ecologische hoofdstructuur (licht groen). De ruimtelijke ingrepen die in dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt hebben echter een zeer beperkte schaal en zullen met name in het agrarisch gebied en bovendien op bestaande bouwvlakken en in een bestaand woongebouw plaatsvinden. Deze ingreep zal dan ook niet leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, zoals bijvoorbeeld verontrusting van soorten of het aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen (bijvoorbeeld nestlocaties, kraamverblijven).

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is daarmee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.

Ten behoeve van het plan wordt niet in de bodem geroerd; bestaande betonnen vloeren blijven in tact. Archeologisch onderzoek kan om die reden achterwege blijven. De archeologische verwachtingswaarde zoals die in het moederplan is gegeven blijft van toepassing op de gronden in dit wijzigingsplan.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Er worden met dit wijzigingsplan geen (grootschalige) ontwikkelingen toegestaan waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie zou kunnen staan. Bij het oprichten van particuliere initiatieven binnen de bepalingen van het wijzigingsplan bestaan er geen kosten voor de gemeente. Via de legesverordening worden kosten doorgerekend aan initiatiefnemers. Ook het aspect planschade wordt doorberekend aan initiatiefnemers. Van het stellen van nadere eisen, regels, e.d. is in dit plan geen sprake. Ook het aspect uitwerking of fasering is in dit plan niet aan de orde. Het opstellen van een exploitatieplan wordt dan ook niet noodzakelijk geacht en is achterwege gelaten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Wat betreft de regels wordt volstaan met een verwijzing naar de regels van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het plan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

Met betrekking tot de (inhoud van) planregels wordt volstaan met een verwijzing naar het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Dit plan is een wijzigingsplan dat geënt is op het moederplan. Om die reden blijven de regels van het moederplan van toepassing.

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen' waarbij de functie wonen wordt neergelegd;

Daarnaast zijn op de gronden de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:

  • 'Waarde - Archeologische verwachting 3';
  • 'Waarde - Archeologische verwachting 4';

Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting' zijn gericht op het behoud van eventueel in de grond aanwezige oudheidkundige informatie.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.