direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Huppelseweg 17
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1702HUPPELSEWG17-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om het perceel aan de Huppelseweg 17 te Winterswijk, kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie R, nummer 312, het agrarische bouwvlak aan te passen en tevens de overige nevenactiviteit - loonbedrijf en overige nevenactiviteit - hoveniersbedrijf toe te staan in het bestaande bijgebouw. In het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" heeft het perceel concreet de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'.

Op basis van genoemd bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om het bouwvlak te wijzigen en te overige nevenacitivteiten toe te staan. Voorliggend plan maakt de beoogde wijziging planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen het regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel van de Huppelseweg 17 ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, op circa 2 km ten noord-oosten van de kern Winterswijk. Op onderstaande afbeelding is de locatie met een blauw kruis weergegeven. Op de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1702HUPPELSEWG17-VA01_0001.png"

Ligging perceel (bron: googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1702HUPPELSEWG17-VA01_0002.png"

Plangebied bij benadering (bron: googlemaps)

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan 'Huppelseweg 17' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.WP1702HUPPELSEWG17-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen weergegeven. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het wijzigingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

De Huppelseweg 17 is ter hoogte van het plangebied een verharde weg. Op het perceel bevindt zich een agrarisch bedrijf met drie bijgebouwen. Dit betreft twee veeschuuren en een vervallen oud bijgebouw. De bebouwing staat in een groene omgeving, bestaande uit grasland en een groene rand met bomen. Aan weerszijden van de woning is agrarisch gebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1702HUPPELSEWG17-VA01_0003.png"

Aangezicht vanaf de weg  

2.2 Planopzet

Dit plan voorziet in het verkleinen van het agrarisch bouwvlak en het toestaan van de nevenactiviteit loonbedrijf en hoveniersbedrijf, ten behoeve van de opslag van tuinbouwmachines. Tevens wil de initiatiefnemer een buitenopslag realiseren ten behoeve van het hoveniersbedrijf. De buitenopslag zal bestaan uit 60 m2 waarvan drie bunkers met keermuren van 1 meter hoog die ieder circa 10 m3 kunnen bevatten.

Voor de buitenoplsag wordt extra aanplant gerealiseerd om het directe zicht op de buitenopslag te beperken. Momenteel zijn er twee schuren aanwezig die worden gebruikt als veeschuren. Om elders vierkante meters aan bijgebouw terug te kunnen bouwen wordt de vervallen schuur gesloopt. Om herbouw van deze schuur onmogelijk te maken, wordt een deel van het agrarisch bouwvlak ingeleverd. De nevenactiviteit loonbedrijf en hoveniersbedrijf zullen plaatsvinden in de bestaande schuur die direct achter de woning is gelegen. Zie onderstaande afbeelding voor de uitwerking van het aangepaste bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1702HUPPELSEWG17-VA01_0004.png" Bovenaanzicht aangepast bouwvlak

2.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Huppelseweg 17 heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De gronden bij deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1702HUPPELSEWG17-VA01_0005.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting '1' en '3' en zijn aangeduid met specifieke vorm van agrarisch met waarden - 'hoogteverschillen', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'waardevol landschap'.

Geringe wijzigingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid middels artikel 35.1 van het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.6.6 Afwijkingsbevoegdheid voor overige nevenactiviteiten 'hoveniersbedrijf' en 'loonbedrijf'

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 van bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk voor het toestaan van nevenactiviteiten 'hoveniersbedrijf' en 'loonbedrijf' (zoals opgenomen in bijlage 1 van het bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk) met inachtneming van de aanduiding waardevol landschap:

  • maximaal 50% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007, mag hiervoor wordt gebruikt, met inachtneming van de in onderstaande tabel aangegeven maximum bedrijfsvloeroppervlakte in m2 zoals die geldt ter plaatse van de aanduidingen zoals opgenomen in de tabel.

bij een combinatie van meer(dere) nevenactiviteiten is de hoogste oppervlaktenorm bepalend, met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum vloeroppervlakte mag overschrijden;

  • in aanvulling op het bepaalde in de tabel mag een oppervlakte van maximaal 200 m2 aan buitenruimte worden gebruikt ten behoeve van de nevenfunctie, met dien verstande dat de nevenactiviteiten 'opslag' en 'overige nevenfuncties' volledig inpandig dienen plaats te vinden;
  • de landschappelijke inpassing van het gehele erf in de vorm van streekeigen erfbeplanting dient te zijn gewaarborgd;
  • indien de vloeroppervlakte bedrijfsgebouwen dat wordt ingezet voor nevenactiviteiten groter is dan 350 m2 dient er een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van de bedrijvigheid in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan:
  • aanvullende landschapsversterkende maatregelen in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting;
  • dan wel een ecologische inpassing in de vorm van de aanleg van kleinschalige natuurelementen;
  • dan wel een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur;
  • de (gezamenlijke) omvang van de nevenactiviteiten in oppervlakte van de in gebruik zijnde bebouwing en uitstraling dient ondergeschikt te blijven aan het agrarisch bedrijf;
  • parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
  • er mag geen onevenredige toename plaatsvinden van de verkeersaantrekkende werking;
  • de bepalingen in artikel 3.6.10 Integrale herziening buitengebied Winterswijk (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
  • de bepalingen in artikel 3.6.7 Integrale herziening buitengebied Winterswijk (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid voor ruimtelijke ordening zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Een nieuw instrument in de toepassing van Rijksbelangen is de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' is in SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat als een bestemmingsplan nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting moet voldoen aan de hieronder genoemde voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoef te binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking (de ladder) wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro heeft het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Dit plan voorziet in een verkleining van het bouwvlak en het toestaan van een agrarische nevenfunctie. Dit is geen stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven.

3.1.3 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het SVIR is er geen sprake van nationaal belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. De beoogde ontwikkeling is geen stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven. In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de Provincie. Het plan is niet in strijd met het geldende Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd op 11 november 2015) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.


Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Gelderse Ladder

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie wil nog onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Voor de voorgestane functieverandering kan toetsing aan de ladder achterwege blijven aangezien de ontwikkeling niet is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en tevens niet is aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd op 8 juli en 11 november 2015) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. Op grond van de verordening zijn kleinschalige ontwikkelingen mogelijk, indien is aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied in hun onderlinge samenhang bezien per saldo substantieel worden versterkt. In de verordening is bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners wordt in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het bovengenoemde beleid ten aanzien van natuur en landschap is in grote lijnen een voortzetting van het provinciale beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005 en bijbehorende uitwerkingen. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.3.

Dit plan betreft een verkleining van het bouwvlak en de toevoeging van een agrarische nevenfunctie. Het perceel is gelegen in een waardevol landschap. Door de verkleining worden de bebouwingsmogelijkheden beperkt. Een versterking van de natuurlijke en landschappelijke kernkwaliteiten van het gebied dient te worden voortgestaan middels versterking van de beplanting. Zodoende is het plan in overeenstemming met de provinciale doelstellingen en ambities.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De woonfunctie is altijd aanwezig geweest in het Winterswijkse cultuurlandschap. Er is echter een verschuiving waar te nemen in het type bewoner van het buitengebied: van boer naar burger. Deze verschuiving wordt onder andere veroorzaakt door de teruggang in de landbouw en de groeiende voorkeur voor landelijk wonen. Deze verschuiving heeft invloed op het gebruik en de beleving van het cultuurlandschap. Het buitengebied is daardoor niet langer alleen een ‘productieruimte’ voor de landbouw. Het is ook een woon-, werk- en recreatiegebied geworden. De gemeente Winterswijk streeft er naar de verschuivende functies van het buitengebied op elkaar af te stemmen. Het belang van de landbouw is hierbij nog steeds groot.

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied.

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd.

Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren (landschap, economie, leefbaarheid, etc.).

Behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap is in het het bestemmingsplan (zie paragraaf 2.3) vertaald door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals veldkavels (weilanden en akkers) en bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘agrarisch cultuurlandschap’. Benadrukt is dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied Huppel. Het deelgebied Huppel bestaat overwegend uit een oud hoevelandschap met een kleine enclave die wordt gekenmerkt als heide- en broekontginningenlandschap. Ongeveer de helft van de oppervlakte van het gebied is van grote cultuurhistorische waarde en de andere helft scoort de waardering ‘midden’. Eventuele nieuwe gebouwen zullen moeten passen binnen het ensemble om daarmee een eenheid te kunnen vormen.

3.3.3 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

De met dit wijzigingsplan voorgestane ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De bestemming wijzigt niet en er wordt geen milieugevoelig object gerealiseerd. De bestaande woning op het perceel en de afstand van de bestaande woning tot aan omliggende bedrijven wijzigen feitelijk niet. Wijziging van het bouwlvak en het toestaan van een agrarische nevenactiviteit kan hiermee worden toegestaan. De ontwikkeling is daarom niet belemmerend voor omliggende bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning is niet in het geding.

4.1.2 Geur

In het kader van dit wijzigingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.


Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Geurhinder is voor de wijziging van het bouwvlak en het toestaan van de nevenfunctie niet van toepassing. Feitelijk wijzigt de bestemming niet en er wordt tevens geen geurgevoelig object gerealiseerd. De beoordelingsituatie blijft hiermee gelijk, tevens is het woon- leefklimaat niet in het geding. Het aspect geur levert geen belemmering op.

4.1.3 Bodem

In het kader van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn. De bestemming wijzigt niet en er wordt niet geroerd in de bodem. Hiermee kan worden gesteld dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

4.1.4 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". De voorgenomen ontwikkeling bedraagt niet de wijziging van een bestemming maar alleen de wijziging van het bouwvlak en het toestaan van een nevenfunctie. Hiermee leidt de ontwikkeling in het geheel niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

De aangevraagde ontwikkeling brengt geen verandering teweeg in de geluidgevoeligheid van de bestaande woning. De Wet geluidhinder is niet van toepassing en ook worden bedrijven in de omgeving niet anders beoordeeld. Door de grote afstanden tot omliggende bedrijven is het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning niet in het geding. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is niet noodzakelijk, het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico  
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.  

Groepsrisico  
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.  

Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op deze regelgeving.

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) regelen hoe de veiligheidsafstanden en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico rond inrichtingen wordt vastgesteld.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).

Besluit en Regeling externe veiligheid transportroutes

Vanaf 1 juni 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.

Besluit risico's zware ongevallen

Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso III-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf.

Vuurwerkbesluit

Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.

Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In deze circulaire zijn regels opgenomen voor onder andere de opslag van zwart buskruit, en ontplofbare stoffen die worden gebruikt bij slopen, seismische onderzoek. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.

Besluit ruimte

Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.

Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit schrijft voor bepaalde typen opslagen en installaties externe veiligheidsafstanden voor. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gasdrukmeet- en – regelinstallaties, propaantanks (met een inhoud van maximaal 13 m3) en vuurwerk (tot 10.000 kilogram consumentenvuurwerk).

Beleidsvisie externe veiligheid Winterswijk

Op 20 november 2016 heeft de gemeenteraad van Winterswijk de gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Hiermee hebben de veiligheidsrisico's bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen een vaste plek gekregen bij besluitvorming rondom omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen.

Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente Winterswijk. Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen bestaat binnen de gemeente ook ruimte voor industriële bedrijvigheid. In de beleidsvisie is daarom gekozen voor een mengvorm van een gebiedsgerichte benadering en een brongerichte benadering. Met deze mengvorm worden bepaalde soorten ontwikkelingen in de nabijheid van een bron ongeacht het gebiedstype uitgesloten.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:

  • bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
  • wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan betreft het verkleinen van het bouwvlak en de bestaande bebouwing (ca. 200 m2) te slopen aan de Huppelseweg 17. Daarnaast wordt in de bestaande schuur aan de noord-oost zijde van het perceel een opslag gerealiseerd, waarbij het bestaande oppervlak niet veranderd.

Hieronder worden de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
N.v.t.
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P943). Afvalwater ten gevolge van de nieuwe functie in de bestaande schuur moet op het drukrioleringssysteem worden aangesloten. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Door de sloop van een schuur wordt het verharde oppervlak verminderd. De nieuwe opslagfunctie wordt in de bestaande schuur gerealiseerd. Er treedt geen verandering in de huidige lozingssituatie op.

Inrichting en beheer

De watergang aan de oostzijde van het perceel is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. Doordat het verharde oppervlak niet wijzigt, zelfs iets verminderd, is de invloed op de watergang nihil.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om bodem- en watervervuiling te voorkomen.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in 3.2 aan bod gekomen, bouwkundige monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De gronden in het plangebied hebben de waarde archeologische verwachting '1'. In dit plan is geen sprake van bodemingrepen en daarmee mogelijke verstoring van in de bodem aanwezige archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het beschermingsregime zoals vastgelegd in het bovenaangehaalde bestemmingsplan blijft onverkort van toepassing. Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig Groene ontwikkelingszone en Gelders natuurnetwerk). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied: Willinks Weust

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied is het Willinks Weust. Dit gebied ligt op 4,8 km afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen functiewijziging is lokaal. Gezien het feit dat de agrarische (belastende) functie verdwijnt en er geen fysieke wijzigingen plaatsvinden op locatie, treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van genoemd beschermd natuurgebied op.

Ecologische Hoofdstructuur

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de groene ontwikkelingszones en natuurnetwerk in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). De GNN en GO bestaan uit een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen.

In paragraaf 3.2.1 is geconstateerd dat het plangebied in Nationaal landschap ligt. Met de voorgenomen functiewijziging treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de GO of GNN op. Nader onderzoek, ontheffing en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd. Aangezien dit wijzigingsplan niet voorziet niet in sloop of nieuwbouw, maar puur in een verkleining van het bouwvlak. Treedt er geen negatief effect op mogelijk aanwezige verblijfplaatsen van beschermde soorten en functies, nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk. Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. De uitvoerbaarheid van het plan voor ecologie is daarmee aangetoond. Indien in de tweede fase sloop plaatsvindt, dient er voorafgaand aan de sloop een onderzoek naar flora & fauna te worden uitgevoerd.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Net als bij een bestemmingsplan dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende wijzigingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In paragraaf 1.3 is de opbouw van het wijzigingsplan opgenomen en in paragraaf 2.3 het juridisch kader. Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming van het bouwvlak 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en het toestaan van een overige nevenfunctie - opslag. Dit is gevisualiseerd op de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan. Teneinde aan het plan de juiste en volledige waarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" toe te kennen, zijn deze ongewijzigd opgenomen.

Voor het overige zijn er geen bijzonderheden in dit wijzigingsplan. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

 

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

De wijzigingsbevoegdheid is via het moederplan aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 15 maart 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.