direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brinkeweg 54
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1703BGBRINKEWG54-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer, V.O.F. Onderdijk, heeft de gemeente Winterswijk medewerking gevraagd om op het perceel Brinkeweg 54 een bestaande bedrijfswoning te mogen gebruiken als burgerwoning.

Op het perceel Brinkeweg 54, kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie V, nummers 531, 532, 841 en 842, staan een agrarische bedrijfswoning en diverse agrarische bedrijfsgebouwen. Het perceel is in het vigerende bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk' ook bestemd als agrarisch bedrijf.

Het agrarische bedrijf is onlangs verkocht. De huidige eigenaar beschikt elders over een bedrijfswoning en heeft daarom geen behoefte aan de op locatie aanwezige bedrijfswoning. De nieuwe eigenaar wil de bedrijfswoning verkopen als burgerwoning aan een derde partij die geen relatie heeft met het bedrijf. Gezien de werking van het bedrijf zou een plattelandswoning uitkomst bieden.

Op basis van het bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk is het college van B&W bevoegd om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming (artikel 35.5). Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de volledige agrarische bestemming om te zitten in een woonbestemming. In voorliggende geval wordt alleen de bestemming van de bedrijfswoning gewijzigd - wanneer het artikel in ruime zin wordt geinterpreteerd. Voor het overige worden de agrarische bedrijfsactiviteiten voortgezet.

Het volledig omzetten van de agrarische bestemming naar wonen is derhalve niet aan de orde. De interpretatie van deze wijzigingsbevoegdheid is derhalve voorgelegd aan de raadscommissie Ruimte. Op 5 oktober 2016 is voorliggende verzoek besproken in de raadscommissie. Tijdens de behandeling is door de raadscommissie aangegeven dat men achter de interpretatie van de wijzigingsbevoegdheid staat.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Brinkeweg 54 ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, op circa 4 kilometer ten Zuidwesten van de kern Winterswijk. Het perceel bevindt zich in het buurtschap Miste. Ten zuiden van het perceel ligt het spoor Arnhem - Winterswijk. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het perceel met blauw weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1703BGBRINKEWG54-VA01_0001.png"  
Ligging perceel (bron: NedBrowser)  

Op onderstaande afbeelding is de ligging van de agrarische bedrijfswoning op het perceel aan de Brinkeweg 54 te zien. Zoals eerder beschreven heeft de beoogde situatie alleen betrekking op de bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1703BGBRINKEWG54-VA01_0002.png"  
Plangebied bij benadering (bron: NedBrowser)  

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan 'Brinkeweg 54' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met plan IDN NL.IMRO.0294.WP1703BGBRINKEWG54-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen weergegeven. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het wijzigingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de regels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie op het perceel, de planopzet en het vigerende bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 3 en 4 wordt het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing van het relevante Rijks- provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieu-hygiënische en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling op het perceel aan de Brinkeweg 54 beschreven. Allereerst wordt de huidige situatie beschreven. Vervolgens wordt de planopzet en de beoogde situatie beschreven. Als laatst wordt het vigerende bestemmingsplan behandeld.

2.1 Huidige situatie


Het perceel Brinkeweg 54 is gelegen in het buurtschap Miste. Op het perceel bevindt zich een bedrijfswoning met diverse agrarische gebouwen, waaronder een jongveestal en een mestsilo. Aan de achterzijde van het perceel is de spoorlijn Winterswijk - Arnhem gelegen. De directe omgeving is voor het overige een gemengd gebied, welke bestaat uit diverse bedrijven (zoals een metaalbewerkingsbedrijf en een agrarisch hulpbedrijf), burgerwoningen en voor het overige voornamelijk agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1703BGBRINKEWG54-VA01_0003.png"  
Vogelvlucht aanzichtangezicht vanaf de weg    

2.2 Planopzet

Dit wijzigingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van een plattelandswoning op het perceel Brinkeweg 54. Dit gebeurt op grond van de Wet plattelandswoning, die op 1 januari 2013 in werking is getreden. Deze wet maakt het mogelijk om onder voorwaarden het gebruik van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning als burgerwoning toe te staan, terwijl ook de agrarische bedrijfsactiviteiten worden voortgezet.

De huidige eigenaar van het perceel is een agrarisch ondernemer en gebruikt de aanwezige ligboxenstal voor het huisvesten van jongvee. Omdat hij elders over een (bedrijfs)woning beschikt, heeft hij geen behoefte aan een bedrijfswoning op deze locatie. Daarom is het plan opgevat om de bedrijfswoning te verkopen aan een derde, die geen relatie heeft met het agrarisch bedrijf.

Voor het mogelijk maken van een plattelandswoning zal ter plekke van de bestaande woning een functieaanduiding op de verbeelding worden opgenomen. Daarnaast wordt ook het agrarisch bouwvlak aangepast aan de feitelijke situatie. Dit betekent dat een relatief geringe uitbreiding van het bouwvlak aan de noordoostzijde van het perceel. Bestaande bebouwing wordt daarmee binnen het agrarisch bouwvlak gebracht.

2.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Brinkeweg 54 heeft in het vigerend bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de enkelbestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De gronden bij deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1703BGBRINKEWG54-VA01_0004.png"  
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting '1' en zijn aangeduid met specifieke vorm van agrarisch met waarden - 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'waardevol landschap'. Daarnaast is nog de gebiedsaanduiding 'Geluidszone – spoor' opgenomen in het plangebied. Op afbeelding 5 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk' te zien.

Geringe wijzigingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid middels artikel 35.1 van het bestemmingsplan het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid kan het bouwvlak aan de noordzijde zodanig worden vergroot dat de bestaande bijgebouwen binnen het agrarisch bouwvlak komen te liggen.

Wijziging in verband met de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een wonen
In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (art. 35.5) opgenomen. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid is het college van B&W bevoegd om een agrarisch bedrijf te wijzigingen in een woonbestemming. Ook is beschreven dat bij het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid het noodzakelijk is dat de ontwikkeling vanuit de milieutechnische kant wordt onderzocht en onderbouwd.

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch - Cultuurlandschap in de bestemming Wonen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. voor bewoning mag worden gebruikt de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande bedrijfswoning(en);
  • b. het aantal woningen dient beperkt te blijven tot het bestaande aantal woningen dat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aanwezig is;
  • c. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  • 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  • 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
  • 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
  • 4. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid voor ruimtelijke ordening zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig".

Voor de drie Rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Een nieuw instrument in de toepassing van Rijksbelangen is de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' is in SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: ladder) geïntroduceerd, die per 1 oktober 2012 als procesvereiste is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2; vanaf nu Bro). Het Bro is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De ladder heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Het Bro vraagt een nieuwe stedelijke ontwikkeling te onderbouwen in het bestemmingsplan: het doorlopen van de laddertoets.

Voorheen bevatte ladder drie treden die doorlopen te dienden te worden in een ruimtelijke procedure. Met de wijziging per 1 juli 2017 verdwenen de 3 afzonderlijke treden. Uitgangspunt van de nieuwe ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Is dat niet het geval? Dan moet nadrukkelijk worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. Daarnaast moet ook aangetoond worden dat er een behoefte bestaat voor de ontwikkeling. Dat moet ook wanneer de ontwikkeling wel binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Artikel 1.1.1 van het Bro definieert relevante begrippen.

Bestaand stedelijk gebied

Stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Stedelijke ontwikkeling

Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 Bro lid 2 en lid 3 legt de werking van de ladder uit.

Lid 2: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Lid 3: Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

De toelichting van artikel 3.1.6. geeft de achtergrond voor de toepassing ervan. Volgens de SVIR is vraaggericht programmeren en het realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Dit betekent ook dat overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand dienen te worden voorkomen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

De Ladder duurzame verstedelijking voorziet in een afweging op de noodzaak van toevoeging van functies. Het plan behelst het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een plattelandswoning. Er vindt geen toevoeging plaats van nieuwe functies.

3.1.3 Wet Plattelandswoning

De Wet Plattelandswoningen is op 1 januari 2013 in werking getreden. De wet maakt het mogelijk dat een voormalige bedrijfswoning mag worden bewoond door derden die geen functionele binding hebben met het bedrijf. De wet biedt een lager beschermingsniveau dan een burgerwoning. De planologische status is bepalend voor de bescherming van een plattelandswoning. De wet maakt het ook mogelijk dat het agrarisch bedrijf niet belemmerd wordt door de plattelandswoning. Er moet wel onderzocht worden of ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.1.4 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het SVIR is er geen sprake van nationaal belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. De beoogde ontwikkeling is geen stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. Ook wordt er geen nieuwe woning gebouwd. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven.

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de Provincie.

De wet Plattelandswoningen maakt het mogelijk om een agrarische bedrijfswoning om te zetten in een plattelandswoning. Een plattelandswoning heeft een lager beschermingsniveau dan een burgerwoning. Het initiatief valt onder de Wet Plattelandswoningen. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling op het perceel aan de Brinkeweg 54 niet in strijd is met het geldende Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd in 2016) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • Een duurzame economische structuur;
  • Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Gelderse Ladder

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie wil nog onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt.

Voor de beoogde functieverandering kan toetsing aan de ladder achterwege blijven aangezien de ontwikkeling niet is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en tevens niet is aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd in juni 2017) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. Op grond van de verordening zijn kleinschalige ontwikkelingen mogelijk, indien is aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied in hun onderlinge samenhang bezien per saldo substantieel worden versterkt. In de verordening is bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners wordt in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het bovengenoemde beleid ten aanzien van natuur en landschap is in grote lijnen een voortzetting van het provinciale beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005 en bijbehorende uitwerkingen. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.3.

Geconcludeerd kan worden dat het provinciaal beleid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling op het perceel aan de Brinkeweg 54.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De woonfunctie is altijd aanwezig geweest in het Winterswijkse cultuurlandschap. Er is echter een verschuiving waar te nemen in het type bewoner van het buitengebied: van boer naar burger. Deze verschuiving wordt onder andere veroorzaakt door de teruggang in de landbouw en de groeiende voorkeur voor landelijk wonen. Deze verschuiving heeft invloed op het gebruik en de beleving van het cultuurlandschap. Het buitengebied is daardoor niet langer alleen een ‘productieruimte’ voor de landbouw. Het is ook een woon-, werk- en recreatiegebied geworden. De gemeente Winterswijk streeft er naar de verschuivende functies van het buitengebied op elkaar af te stemmen. Het belang van de landbouw is hierbij nog steeds groot.

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied.

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd.

Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren (landschap, economie, leefbaarheid, etc.).

Behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap is in het het bestemmingsplan (zie paragraaf 2.3) vertaald door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals veldkavels (weilanden en akkers) en bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘agrarisch cultuurlandschap’. Benadrukt is dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied De Goorgebieden in Mise en Corle. Deze Goorgebieden vormen een mengeling van het oude hoevelandlandschap, het broek- en Goorontginningenlandschap en enkele grote essen.

3.3.3 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

De beoogde ontwikkeling op het perceel aan de Brinkeweg 54 is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid. Geconcludeerd kan worden dat het gemeentelijk beleid geen belemmering vormt.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten en de uitvoerbaarheid behandeld. De volgende aspecten worden behandeld: milieu, water, cultuurhistorie en archeologie, ecologie en verkeer. Ook wordt er naar de economische uitvoerbaarheid gekeken.

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

De hoofdbestemming van het perceel aan de Brinkeweg 54 wordt niet gewijzigd. Ook wordt er geen milieugevoelig object gerealiseerd. Aan de bestaande situatie op het perceel wordt niets veranderd. De bestaande woning op het perceel en de afstand van de bestaande woning tot aan omliggende bedrijven wijzigen feitelijk niet. Het enige wat veranderd is de functie van de huidige bedrijfswoning.

De beoogde ontwikkeling is daarom niet belemmerend voor omliggende bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning is niet in het geding.

4.1.2 Geur

In het kader van dit wijzigingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.


Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom de geurbelasting niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling voorziet in een functieverandering van 'agrarisch' naar 'wonen', zonder dat er sprake is van een bouwkundige uitbreiding van de woning. Op hetzelfde perceel bevindt zich een jongveestal en een mestsilo. De huidige situatie op het perceel veranderd niet.

Voor omliggende percelen veranderd de situatie ook niet omdat op het perceel aan de Brinkeweg 54 reeds een geurgevoelig object is gevestigd. De ontwikkeling werkt niet belemmerd voor omliggende bedrijven. Er veranderd niets, hierdoor geld dat op het perceel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat blijft. De geurnorm veranderd niet en speelt daarom in de beoogde situatie geen rol, ook is geen geurberekening nodig.

4.1.3 Bodem

In het kader van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied.

Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.

Planspecifiek

Op dit moment worden geen ingrepen voorgesteld en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

4.1.4 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling brengt alleen een functieverandering en een wijziging van het bouwvlak met zich mee. Hiermee leidt de ontwikkeling in het geheel niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Railverkeerslawaai

Aan de achterzijde van het perceel aan de Brinkeweg 54 is de spoorlijn Winterswijk – Arnhem gelegen. De Wgh biedt bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen tegen railverkeerslawaai. Daarbij gaat het om nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs spoorwegen en om bestaande geluidsgevoelige bestemming bij de aanleg/wijziging van spoorwegen. In de beoogde situatie komen er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs de spoorlijn. Ook wordt er geen nieuw spoor aangelegd of gewijzigd. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wgh is daarom niet van toepassing.

Industrielawaai

In de omgeving van het perceel aan de Brinkeweg 54 bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wgh is daarom niet van toepassing.

Verkeerslawaai

In de omgeving van het perceel aan de Brinkeweg 54 bevinden zich gemeentelijke wegen. Voor gemeentelijke en provinciale wegen zijn nog geen plafonds vastgesteld. Op grond van de Wgh zijn wegen die zijn aangewezen als 30 km/h zone uitgezonderd van zonering. Voor een ontwikkeling binnen de zone van overige wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat aan de Wgh wordt voldaan. In de beoogde situatie betreft het geen nieuwe woning maar uitsluitend het wijzigen van de bestemming van de bestaande agrarische woning in een burgerwoning. Dit heeft geen gevolgen voor de gevelbelasting vanwege wegverkeer. De Wgh is daarom niet aan de orde.

Planspecifiek 

De Wet geluidhinder is niet van toepassing, er wordt geen geluidsgevoelig object gerealiseerd. De ontwikkeling is niet belemmerend voor omliggende bedrijven en het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning is niet in het geding. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde situatie op het perceel aan de Brinkeweg 54.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op deze regelgeving.

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) regelen hoe de veiligheidsafstanden en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico rond inrichtingen wordt vastgesteld;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb);
  • Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev): Vanaf 1 juni 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi;
  • Besluit risico's zware ongevallen: Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso III-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf;
  • Vuurwerkbesluit: Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden;
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik: In deze circulaire zijn regels opgenomen voor onder andere de opslag van zwart buskruit, en ontplofbare stoffen die worden gebruikt bij slopen, seismische onderzoek. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand;
  • Besluit ruimte: Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden;
  • Activiteitenbesluit: Het Activiteitenbesluit schrijft voor bepaalde typen opslagen en installaties externe veiligheidsafstanden voor. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gasdrukmeet- en – regelinstallaties, propaantanks (met een inhoud van maximaal 13 m3) en vuurwerk (tot 10.000 kilogram consumentenvuurwerk);
  • Beleidsvisie Winterswijk: Op 20 november 2015 heeft de gemeenteraad van Winterswijk de gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Hiermee hebben de veiligheidsrisico's bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen een vaste plek gekregen bij besluitvorming rondom omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen.

Inrichtingen

In de directe omgeving van het perceel aan de Brinkeweg 54 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloed gebieden van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

In de directe omgeving van het perceel aan de Brinkeweg 54 bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloed gebieden van het groepsrisico.

Transportrisico's

In de directe omgeving van het perceel aan de Brinkeweg 54 is de spoorlijn Winterswijk – Arnhem gelegen. Dit traject is geen transport route voor gevaarlijke stoffen. Tevens zijn de transportrouten met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan, spoorlijn en vaarweg liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling op het perceel aan de Brinkeweg 54 vindt plaats op voldoende afstand van:

  • bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
  • wegen waarop geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar plattelandswoning. Er wordt geen extra verharding toegevoegd.

Watertoets

Hieronder worden de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de woning is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P023). Het gebruik van de toekomstige functie is gelijk aan de bestaande functie. De capaciteit is dan ook voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Er wordt geen bebouwing gesloopt of toegevoegd. Wateroverlast wordt dan ook niet verwacht door de functieverandering.

Inrichting en beheer

Er vindt geen herinrichting plaats.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling op het perceel aan de Brinkeweg 54 heeft geen gevolgen op de waterhuishouding in het gebied. Er komt geen nieuwe bebouwing bij en het aantal vierkante meter verharding blijft gelijk.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten.

De landschappelijke waarden zijn in 3.2 aan bod gekomen, bouwkundige monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig.

De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

Planspecifiek

De gronden in het plangebied hebben de waarde archeologische verwachting '1'. In dit plan is geen sprake van bodemingrepen en daarmee mogelijke verstoring van in de bodem aanwezige archeologische waarden.

Voor de beoogde ontwikkeling op het perceel aan de Brinkeweg 54 is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het beschermingsregime zoals vastgelegd in het boven aangehaalde bestemmingsplan blijft onverkort van toepassing. Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Ecologie

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De provincie is in de meeste gevallen bevoegd gezag voor ontheffingen en vergunningaanvragen. Voor wat betreft de Europees beschermde soorten is de bescherming niet of nauwelijks gewijzigd (Habitat- en Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern en Bonn). Daarmee blijft ook de bescherming van Natura2000 gebieden vrijwel ongewijzigd.

Ook de soortbescherming sluit aan bij de Europese regelgeving, met een aanvullend nationaal deel. De Tabellen 1, 2 en 3 uit de Flora- en Faunawet zijn verdwenen. Alle in het wild voorkomende vogels zijn beschermd (art. 3.1 Wnb, conform Vogelrichtlijn). Verder alle soorten uit de Habitatrichtlijn (strikt beschermde soorten, art. 3.5 Wnb).

Tot slot is er nog een lijst met 'Andere soorten'. Deze nationaal beschermde soorten (art. 3.10 Wnb, 1e lid) zijn aangewezen in de Bijlage Wnb. Onderdeel A betreft een verbod op het opzettelijk doden of vangen van de genoemde in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers. Onderdeel B verbiedt het opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van de genoemde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Er zijn verschillen tussen eerder beschermde soorten in de Flora- en Faunawet en de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Artikel 2.1 Wnb vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouding van bijzondere gebieden in Nederland. De Wnb kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) en de beschermde natuurmonumenten.

Natura 2000

Natura 2000 omvat een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Alle Europese lidstaten dragen hieraan bij. Natura 2000 is gericht op het behoud van natuurgebieden en de ontwikkeling daarvan. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn vormen hiervoor de onderliggende basis. Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

Willinks Weust

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied is het Willinks Weust. Dit gebied ligt op 4,8 km afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen functiewijziging is lokaal.

Ecologische Hoofdstructuur

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de groene ontwikkelingszones en natuurnetwerk in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). De GNN en GO bestaan uit een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen.

In paragraaf 3.2.1 is geconstateerd dat het plangebied in Nationaal landschap ligt. Met de voorgenomen functiewijziging treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de GO of GNN op. Nader onderzoek, ontheffing en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd. Aangezien dit wijzigingsplan niet voorziet niet in sloop of nieuwbouw, maar puur in een verkleining van het bouwvlak. Treedt er geen negatief effect op mogelijk aanwezige verblijfplaatsen van beschermde soorten en functies, nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk. Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. De uitvoerbaarheid van het plan voor ecologie is daarmee aangetoond. Indien in de tweede fase sloop plaatsvindt, dient er voorafgaand aan de sloop een onderzoek naar flora & fauna te worden uitgevoerd.

Gezien het feit dat er geen fysieke wijzigingen plaatsvinden op locatie, treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van genoemd beschermd natuurgebied op.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Net als bij een bestemmingsplan dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende wijzigingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemene plansystematiek

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld als wijzigingsbestemmingslan. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivering en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn. De regels bestaan uit een verwijzing naar het geldende bestemmingsplan, het bestemmingsplan “Integrale herziening Buitengebied Winterwijk, alsmede bestemmingsplan “Buitengebied Winterswijk”. In voorliggende regels zijn uitsluitend de benodigde aanpassingen van de regels opgenomen.

5.2 De bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan kent de bestemming ‘Agrarisch - cultuurlandschap’, de de drie dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie',‘Waarde – Archeologische verwachting 1 en 2'. Tot slot gelden de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap', 'geluidszone - spoor' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Het bestemmingsplan verandert de inhoud van de bestemmingen niet; het voegt echter wel een onderdeel toe. Dit onderdeel is de plattelandswoning. De aanduidingen die niet van toepassing zijn op de percelen, zijn daarbij niet opgenomen.

Aanduiding ‘plattelandswoning’

Inhoudelijk regelt het bestemmingsplan uitsluitend de mogelijkheid tot het gebruiken van de bedrijfswoning als plattelandswoning. Hiertoe wordt in het bestemmingsplan het begrip ‘plattelandswoning’ verklaard in de begripsbepalingen, en wordt het gebouw, waarbinnen de plattelandswoning is toegestaan, op de verbeelding aangeduid als ‘specifieke vorm van wonen – plattelandswoning’. Daarbij wordt de plattelandswoning toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming ‘Agrarisch - cultuurlandschap’.

Op deze wijze voldoet de regeling aan de voorwaarde, zoals opgenomen in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dat een bedrijfswoning, conform de regels in het bestemmingsplan, door een derde bewoond mag worden.

Een plattelandswoning is uitsluitend toegestaan bij een landbouwinrichting. In feitelijke zin is er ter plaatse sprake van een landbouwinrichting. Dit is echter niet in de regels vastgelegd.

 

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

De wijzigingsbevoegdheid is via het moederplan aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 7 maart 2018 tot en met 17 april 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend op het ontwerpwijzigingsplan.