direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bessinkgoorweg 7
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om het perceel Bessinkgoorweg 7 te Winterswijk - Corle, kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie U, nummer 468, de agrarische bestemming te wijzigen naar wonen.

In het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' én de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1, 3 en 4'. De agrarische bedrijfsvoering is sinds enkele jaren gestaakt, waardoor feitelijk sprake is van een woonfunctie. Op basis van genoemd bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de huidige agrarische bestemming op het bouwvlak kan worden gewijzigd in een woonbestemming.

Voorliggend wijzigingsplan maakt het beoogde plan planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen het regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Bessinkgoorweg 7 ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, op circa 2 km ten westen van de bebouwde kom van Winterswijk. Op onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven. Op de daarop volgende twee afbeeldingen is het plangebied bij benadering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01_0001.png"

Ligging perceel t.o.v. kern (bron: Nedbrowser).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01_0002.png"

Kadastraal perceel U468 (bron: Nedbrowser).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01_0003.png"

Plangebied bij benadering (bron: Nedbrowser).

Het kadastrale perceel U468 meet 4,3695 ha. Het is de wens van de initiatiefnemer om de circa 5500m2 - het voormalige agrarische erf, waar de woning en bijbehorende bouwwerken op staan - de bestemming wonen te laten krijgen. De overige gronden blijven ongewijzigd.

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan 'Bessinkgoorweg 7' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met plan IDN NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het wijzigingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is. Tevens wordt het geldend bestemmingsplan beschreven.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

De directe omgeving van het plangebied bestaat met name uit agrarische gronden. Daarnaast komen in de omgeving diverse functies voor, zoals agrarische bedrijven, woningen en grootschalige detailhandel in de vorm van Obelink vrijetijdsmarkt. Het perceel ligt op circa 800 meter van de Misterweg. De Misterweg is de provinciale weg die Winterswijk verbindt met o.a. Aalten en Doetinchem (N318).

Qua landschap en cultuurhistorie kan het volgende worden gemeld. Op pagina 57 van de cultuurhistorische atlas Winterswijk wordt het perceel aangeduid als een zogenaamde 'broekige kampontginning'. In het landschaps- ontwikkelingsplan ligt de boerderij ongeveer op de overgang tussen de goorgebieden van Miste en Corle (gebied 10) en het grote veld (gebied 11). De ligging van de boerderij aan de Bessinkgoorweg 7 op de overgang van twee landschapstypen is te zien op onderstaande historische kaart uit circa 1900.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01_0004.png"

Plangebied bij benadering (bron: topotijdreis.nl).

2.2 Huidige situatie

De Bessinkgoorweg is ter hoogte van het plangebied een verharde weg. Een deel van de Bessinkgoorweg is onverhard. Op het perceel bevindt zich een (woon)boerderij met bijbehorende bouwwerken ten behoeve van berging/stalling. Er zijn ook nog enkele schuren aanwezig die destijds voor veehouderij zijn gebruikt. Niet alle bijbehorende bouwwerken / schuren zijn van historische waarde.

De bebouwing staat in een groene omgeving, voornamelijk bestaande uit grasland. De woning is omgeven door agrarisch landschap. Het perceel is thans in gebruik ten behoeve van wonen. Het perceel wordt aan de noord-westzijde omzoomd door een rij bomen.

De boerderij heeft een historische kwaliteit. Op historisch kaartmateriaal is bebouwing op deze plek al aanwezig in de 19e eeuw. Vanwege deze historische kwaliteit heeft de boerderij in het bestemmingsplan een hoge aanduiding op het gebied archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01_0005.png"

Maaiveldperspectief Bessinkgoorweg 7

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01_0006.png"

Vogelvluchtperspectief Bessinkgoorweg 7

2.3 Planopzet

Dit plan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming, waarmee in feite wordt aangesloten op de huidige gebruik.

De boerderij is omgeven door grasland. Bedrijvigheid bevindt zich op ruim 500m afstand. Enerzijds op ruim 500m aan de Grote Veldweg. Anderzijds op circa 600m aan de Voskuilweg.

Op circa 375m aan de Grote Veldweg 2 ligt een bedrijfsbestemming. In de directe omgeving liggen enkele percelen met een woonbestemming, zoals Bessinkgoorweg 3-5 (op 440m), Grote Veldweg 1 en Geelinkweg 10 (op circa 370m).

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Bessinkgoorweg 7 heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De gronden bij de bestemming Agrarisch - Cultuurlandschap zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, is bij de agrarische bestemming niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01_0007.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' staat (zelfstandig) wonen niet toe.

Om wonen mogelijk te maken op voormalige agrarische percelen is in het moederplan een wijzingsbevoegdheid opgenomen. Artikel 35.5 voorziet in het planologisch omzetten van de functie agrarisch naar wonen.

In artikel 35.5 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kunnen wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

a. voor bewoning mag worden gebruikt de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande bedrijfswoning(en);

b. het aantal woningen dient beperkt te blijven tot het bestaande aantal woningen dat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aanwezig is;

c. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;

d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden

2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;

3. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;

4. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

De gronden hebben voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting '1', '3' en '4' en zijn aangeduid met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hoogteverschillen' en de gebiedaanduidingen 'overige zone - Waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid voor ruimtelijke ordening zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

Concurrerend 

Het nationaal beleid is gericht op vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond.

Bereikbaar

Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • nationaal belang 7: het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Leefbaar & veilig 

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Nieuw instrument in de toepassing van dit dertiende belang is de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' is in SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat als een bestemmingsplan nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting moet voldoen aan de hieronder genoemde voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking (de ladder) wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro heeft het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Om te bepalen of er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, is gekeken naar uitspraken van de Afdeling Raad van State. In een uitspraak op 24 december 2014 heeft RvS aangegeven dat er geen ladder verplichting geldt bij minder dan acht woningen. Bij een wijziging naar een woning is het niet noodzakelijk de ladder van duurzame verstedelijking te doorlopen.

Dit plan is geen stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven.

3.1.3 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het SVIR is er geen sprake van nationaal belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. De beoogde ontwikkeling is geen stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro en nadere definiëring aan de hand van jurisprudentie van de Afdeling Raad van State. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven. In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de Provincie.

Het plan voor Bessinkgoorweg 7 om te wijzigen van een agrarische bestemming naar een woonbestemming is in overeenstemming met rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd op 8 juli en 11 november 2015) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.


Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Gelderse Ladder

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie wil nog onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Voor de voorgestane functieverandering kan toetsing aan de ladder achterwege blijven.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd op 8 juli en 11 november 2015) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. Op grond van de verordening zijn kleinschalige ontwikkelingen mogelijk, indien is aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied in hun onderlinge samenhang bezien per saldo substantieel worden versterkt.

In de verordening is bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners wordt in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

Voorliggende plan past binnen de Omgevingsverordening omdat de kernkwaliteiten substantieel worden versterkt. Door de wijziging in bestemming van 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar 'Wonen' vervallen verschillende milieurechten omtrent de voormalige bedrijfsvoering.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het bovengenoemde beleid ten aanzien van natuur en landschap is in grote lijnen een voortzetting van het provinciale beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en bijbehorende uitwerkingen. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.4 

Dit plan betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen. De agrarische functie is beëindigd en bebouwingsmogelijkheden worden beperkt, hiermee is een versterking van de natuurlijke en landschappelijke kernkwaliteiten van het gebied voorgestaan. Het plan is in overeenstemming met de provinciale doelstellingen en ambities.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De woonfunctie is altijd aanwezig geweest in het Winterswijkse cultuurlandschap. Er is echter een verschuiving waar te nemen in het type bewoner van het buitengebied: van boer naar burger. Deze verschuiving wordt onder andere veroorzaakt door de teruggang in de landbouw en de groeiende voorkeur voor landelijk wonen. Deze verschuiving heeft invloed op het gebruik en de beleving van het cultuurlandschap. Het buitengebied is daardoor niet langer alleen een ‘productieruimte’ voor de landbouw. Het is ook een woon-, werk- en recreatiegebied geworden. De gemeente Winterswijk streeft er naar de verschuivende functies van het buitengebied op elkaar af te stemmen. Het belang van de landbouw is hierbij nog steeds groot.

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied.

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd.

Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren (landschap, economie, leefbaarheid, etc.).

Behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap is in het het bestemmingsplan (zie paragraaf ) vertaald door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals veldkavels (weilanden en akkers) en bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘agrarisch cultuurlandschap’. Benadrukt is dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

In dit plan wordt het voormalig boerenerf met hoofd- en bijgebouwen bestemd voor wonen, het overige deel blijft bestemd voor agrarische cultuurlandschap. Het plan beperkt de verstening van het landschap en past binnen het gemeentelijke beleid zoals dat geformuleerd is in de Visie Buitengebied. Concreet verandert alleen de functie en vinden er geen fysieke veranderingen in de ruimte plaats.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf ). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In paragraaf 2.1 is een kort gebiedsprofiel van het plangebied beschreven. In het LOP is het plangebied gelegen op een grensvlak van twee gebieden, namelijk De Goorgebieden in Miste en Corle (deelgebied 10) en Het Grote Veld (deelgebied 11). Die twee gebieden hebben de onderstaande kenmerken.

De Goorgebieden in Miste en Corle (deelgebied 10)

Deze goorgebieden vormen een mengeling van het oude hoevelandschap, het broek- en goorontginningen- landschap en enkele grote essen. Tussen de essen en laag gelegen gebieden stroomt de Boven-Slinge die deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur van de Achterhoek naar de Oude IJssel.

Het historische landgebruik is zichtbaar op de historische kaart van 1900 hieronder. Grasland is hier bleekgroen van kleur, de akkers wit. Heide heeft een oranje tot roze kleur en bos donkergroen. De essen zijn in de jaren zestig van de vorige eeuw verkaveld, waarbij het gebied veel opener is geworden. De visie gaat uit van het open houden van deze essen en het accentueren ervan door het aanleggen van randbeplantingen in de vorm van struwelen. Om het uitzicht op de Mister en Corler Esch te behouden mogen in de goorgebieden (de uitgestrekte lichtgroene gebieden op de historische kaart) geen nieuwe bebossingen worden toegestaan. Met uitzondering van het oude hoevelandschap rond Corle (noord van de Corler Esch en het Bessinkgoor, dat ten oosten van de Corler Esch ligt) mag het gebied vanwege de landschappelijke identiteit niet verder verdicht worden. Deze bescherming moet in het bestemmingsplan geregeld worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01_0008.png"

Uitsnede topografische kaart rond 1900 (bron: topotijdreis.nl)

Het Grote Veld (deelgebied 11)

Het Grote Veld is een heide- en broekontginning met in de ondergrond winbare klei. Dit leidde tot de ontwikkeling van steenbakkerijen, die later de basis vormden voor industriële ontwikkelingen.

De Misterweg, die door het Grote Veld is aangelegd, is een verbinding naar Aalten. De Misterweg heeft een duidelijk structurerende functie en heeft in de visie een zoveel mogelijk eenduidige laanbeplanting. Het valt op dat het gebied voor een belangrijk deel nog dezelfde beplantingen heeft als aan het begin van de vorige eeuw, zie de bovenstaande uitsnede van de topografische kaart van 1900. Een verdere verdichting is ongewenst, hoewel een goede landschappelijke aankleding van de bedrijven altijd aan de orde blijft.

Met het wijzigen van de agrarische bestemming naar wonen en het daarmee beperken van de bebouwingsmogelijkheden wordt een bijdrage geleverd aan de de doelstellingen en visie van het LOP.

3.3.3 Woonvisie Winterswijk vitaal 2016-2020

"Winterswijk vitaal" is een visie op het wonen in de gemeente Winterswijk voor de middellange termijn. Het doel van de Woonvisie is activiteiten te formuleren die de gemeente in de komende jaren zelf op gaat pakken op het terrein van wonen, een basis te leggen voor implementatie door aanvullende besluitvorming en een kader te bieden voor het maken van prestatieafspraken met woningcorporatie De Woonplaats en haar huurders.

In de Woonvisie staat onder andere dat het aantal woningen in het buitengebied de komende jaren maar zeer beperkt mag toenemen. Van woningtoename is bij dit plan geen sprake, want het betreft alleen een planologische wijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning.

3.3.4 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Het plan voor Bessinkgoorweg 7 om te wijzigen van een agrarische bestemming naar een woonbestemming is in overeenstemming met gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen de beoogde woonfunctie en omliggende functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor.

Hinderaspecten kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Voor het aspect geur geldt in principe de toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij, zie paragraaf 4.1.2 Geur.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf ligt op circa 550 meter afstand aan de Grote Veldweg 1a. De verandering van bestemming van de woning aan de Bessinkgoorweg 7 leidt niet tot een beperking van het agrarische bedrijf ten opzichte van de huidige agrarische bestemming van de woning. De woning op het perceel Bessinkgoorweg 7 ligt buiten eventueel van toepassing zijnde richtafstanden qua milieuzonering.

Het aspect milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Geur

In het kader van dit wijzigingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.


Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom de geurbelasting niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Aan de hand van de Wgv is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Het plan voorziet in het toevoegen van een woonfunctie aan de Bessinkgoorweg 7. In de omgeving liggen meerdere agrarische bestemmingen, de dichtsbijzijnde bedrijven liggen op meer dan 500m. Gezien de afstand belemmert het toevoegen van de woonfunctie de agrarische bedrijfsvoering van niet en omgekeerd belemmert de agrarische bedrijfsvoering de toevoeging van een woning niet.

Er zijn vanuit het aspect geur geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.1.3 Bodem

Om dit plan te realiseren moet er op grond van artikel 3.1.6 Bro getoetst worden of de bodemkwaliteit de planontwikkeling belemmert. Aan de hand van beschikbare bodem informatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel niet haalbaar zijn.

Om in beeld te brengen of ter plaatse bodemverontreiniging wordt verwacht, is door de Omgevingsdienst Achterhoek een vooradvies bodem opgesteld. Onderstaande alinea bevat de conclusie van dat vooradvies. Het volledige vooradvies is te vinden in Bijlage 1 van dit wijzigingsplan.

Overwegingen

Om in beeld te brengen of ter plaatse van Bessinkgoorweg 7 in Corle mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn de bovenbeschreven lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd. De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht:

  • Het perceel heeft nu nog een agrarische bestemming. Een paar jaar terug is een procedure doorlopen om de agrarische inrichting te beëindigen. Uit documenten van vergunningen uit de periode 1976-1978 blijkt dat binnen de inrichting sprake was van bovengrondse opslag van (diesel)olie. Voor zover bekend is in het kader van beëindiging van de inrichting geen eindsituatiebodemonderzoek uitgevoerd.
  • Ook is op historisch kaartmateriaal zichtbaar dat in de jaren ('30)/'40/'50 delen van het terrein in gebruik zijn geweest als kweekgrond/boomgaard. Mogelijk zijn hierbij bestrijdingsmiddelen toegepast.
  • Op het perceel is, voor zover ons bekend, geen ondergrondse tank aanwezig geweest (geen vermelding tanklijst).
  • Op het perceel is, voor zover ons bekend, niet eerder bodemonderzoek verricht.
  • Als gevolg van een mogelijk aanwezige erfverharding van puin of het (vml.) gebruik van asbesthoudend bouwmateriaal heeft het perceel op de provinciale bodematlas een hoge asbest(bodem)verdenking. Of deze asbestverdenking terecht is, zou ter plaatse beoordeeld moeten worden. Uit luchtfoto's blijkt dat waarschijnlijk meerdere schuren een asbesthoudende dakbedekking hebben. Bij afspoeling van hemelwater kan dit leiden tot een asbestcontaminatie van de onderliggende bodem. Op basis van historisch kaartmateriaal valt af te leiden dat in het verleden meer schuurtjes op het terrein hebben gestaan.

Conclusie en advies

Uit de bodeminventarisatie blijkt dat ter plaatse van Bessinkgoorweg 7 in Corle diverse bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Niet uitgesloten kan worden dat als gevolg hiervan bodemverontreiniging is ontstaan. Bovendien is sprake van een hoge asbest(bodem)verdenking. Voor zover bekend zijn deze bodem- en asbestverdenkingen niet eerder onderzocht. Omdat sprake is van een wijziging naar een kritischer gebruik en een mogelijke transactie adviseren wij om (asbest)bodemonderzoek te laten verrichten waarmee vastgesteld wordt of de bodemkwaliteit geschikt is voor een woonfunctie.

Wanneer er inderdaad geen concrete plannen zijn voor bouw, sloop of grondroerende activiteiten, kan de initiatiefnemer er voor kiezen om het bodemonderzoek niet of in een later stadium uit te voeren. Om te borgen dat bij toekomstige ontwikkelingen op het perceel niet in strijd wordt gehandeld met de Wet bodembescherming, de Woningwet/bouwverordening, het Besluit bodemkwaliteit en de Arbowetgeving, adviseren wij de gemeente om in dat geval aan dit ruimtelijk initiatief de voorwaardelijke bepaling te verbinden dat bij toekomstige bouw, sloop en grondroerende activiteiten alsnog (asbest)bodemonderzoek wordt verricht door een hiertoe erkend onderzoeksbureau volgens de richtlijnen NEN5740 en NEN5707/NEN5897, inclusief de bijbehorende vooronderzoeken. Het onderzoek moet zich tenminste richten op de genoemde bodem- en asbestverdenkingen.

Het aspect bodemkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet. Aanvullend onderzoek naar de bodemwaliteit is niet noodzakelijk wanneer het perceel en gebouwen ongewijzigd worden gebruikt voor de doeleinde wonen. Het vooradvies stelt echter een voorwaarde met betrekking tot bodemonderzoek wanneer er in de toekomst wordt gebouwd, verbouwd en/of er sprake is van roering van de grond.

4.1.4 Lucht

4.1.4 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

De Regeling NIBM is niet van toepassing omdat de ruimtelijke procedure voorziet in een ondergeschikte wijziging van de functie, niet in de bouw van nieuwe woningen of kantoren, of een andere ontwikkeling die in de lijst van categorieën valt. Overigens bevinden de achtergrondconcentraties aan stikstofdioxide en fijn stof in dit gebied zich ruimschoots onder de grenswaarden (Wet luchtkwaliteit).

Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit in het kader van genoemde besluiten is niet noodzakelijk.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Feitelijk wijzigt de situatie niet, in de zin van de Wgh voorziet dit plan niet in een nieuw geluidgevoelig object. In de nabijheid van het plangebied is geen spoorweg of industrieterrein van belang. De bestaande woonboerderij ligt aan de Bessinkgoorweg, een weg met beperkt verkeer, welke deels onverhard is. Aangenomen is dat de grenswaarde niet overschreden wordt. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is niet noodzakelijk.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.6 Externe veiligheid

In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictie niveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictie niveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictie niveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid. Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (autowegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger voor bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd (oftewel meetbaar gemaakt), namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstand te houden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.

Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit.

Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev)

De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs) is per 1 april 2015 vervangen door dit besluit. Het besluit is van toepassing op initiatieven die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen. Het besluit maakt gebruik van het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen (hoge druk aardgasleidingen en K1, K2, K3 vloeistofleidingen) door buisleidingen is verwoord in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De normstelling is in lijn met het Bevi.

In de verschillende besluiten en de circulaire is de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Dit geldt ook wanneer het resultaat onder de oriëntatiewaarde blijft. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico houdt in dat, naast de rekenkundige hoogte van het GR tevens rekening gehouden dient te worden met een aantal kwalitatieve aspecten. Hiertoe behoren in het bijzonder de aspecten "zelfredzaamheid" en "bestrijdbaarheid".

In artikel 13 lid 3 van het Bevi is vastgelegd dat de regionale brandweer in de gelegenheid gesteld moet worden om te adviseren. Dit advies gaat in op het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het plan wat betreft de mogelijkheden van risicovermindering en rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloed gebied van de risicobron. Eenzelfde bepaling is ook opgenomen in artikel 12 lid 2 van het Bevb.

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de externe veiligheidswet- en regelgeving. Voorliggend plan wordt niet onmogelijk gemaakt door de Bevi (oftewel een bedrijf waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn), de Btev (oftewel een transportroute voor gevaarlijke stoffen), of de Bevb (oftewel een buislading waar gevaarlijke stoffen door worden verplaatst).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGBSSNKGRWG7-OW01_0009.jpg"

Uitsnede plangebied risicokaart.

In het kader van goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen. Op basis van de risicokaart Nederland (zie bovenstaande afbeelding) bevinden zich ten aanzien van het plaatsgebonden risico in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats op de Misterweg (N318), maar deze ligt op meer dan 800m van het plangebied. Met de functiewijziging naar wonen neemt het zowel het plaatsgebonden- als het groepsrisico niet toe. Een verantwoording van zowel het groeps- als plaatsgebonden risico kan achterwege blijven. Nader onderzoek voor externe veiligheid is niet noodzakelijk.

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren".Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan betreft de wijziging van de bestemming agrarisch bedrijf naar een woonbestemming voor een perceel aan de Bessinkgoorweg 7. Het plan omvat slechts een bestemmingswijziging, er zijn dus geen veranderingen in de bestaande situatie. De bestaande bebouwing bestaat uit een woning en bijgebouw(en).

Hieronder worden eerst de relevante waterhuishoudkundige aspecten onderscheiden. Vervolgens worden voor de relevante aspecten de specifieke doelen en maatstaven uitgewerkt.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
1. Nee

2. Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Nee

2. Nee

3. N.v.t.
4. Nee
 
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
1. Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
1. Nee

2. Nee
3. Nee
4. Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Ja   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Nee

2. Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee

2. Nee  
1
1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   1. Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee  
2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Het betreft alleen een bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen. Het plan omvat geen sloop- en bouwwerkzaamheden, er is dus geen verandering in de hoeveelheid afvalwater. Het bestaand perceel heeft voor huishoudelijk afvalwater een aansluiting op de drukriolering. Regenwater komt niet op de drukriolering.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Het plan omvat geen sloop- en bouwwerkzaamheden, er is dus geen verandering van verhard oppervlak. Dakwater valt grotendeels op bodem, voornamelijk dakwater huis en noordzijde verharding wordt afgevoerd naar gemeentesloot.

 

Oppervlaktewaterkwaliteit

Geen bijzonderheden.

Inrichting en beheer

Er is geen watergang van het waterschap aanwezig rond het terrein met bebouwing. Er loopt een gemeentesloot aan de noord- en westzijde.

Conclusie

Op basis van de watertoets zijn er zijn geen hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving te verwachten. In het geldende bestemmingsplan is voor het uitvoeren van werken een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor de bescherming van de waterhuishouding in het gebied.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in paragraaf 2.1 Gebiedsprofiel aan bod gekomen, bouwkundige monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De gronden in het plangebied hebben verschillende archeologische verwachtingswaarden, te weten waarden 1, 3 en 4. De verwachtingswaarde 1 is de hoogste archeologische verwachting. In dit plan vindt hergebruik plaats van bestaande gebouwen, te weten de (voormalige) bedrijfswoning. Vanwege hergebruik is geen sprake van bodemingrepen en daarmee mogelijke verstoring van in de bodem aanwezige archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het beschermingsregime zoals vastgelegd in het bovenaangehaalde bestemmingsplan blijft onverkort van toepassing.

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied: Bekkendelle en Wooldseveen

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied is de Bekkendelle. Dit gebied ligt op 2,1 km van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen functiewijziging is lokaal. Gezien het feit dat de agrarische (belastende) functie verdwijnt en er geen fysieke wijzigingen plaatsvinden op locatie, treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van genoemd beschermd natuurgebied op.

Natuurnetwerk Nederland

De basis van het natuurbeleid is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de NNN in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. De NNN is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen.

Nader onderzoek, ontheffing en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd.

Het plan voorziet niet in sloop of nieuwbouw, de feitelijke situatie wijzigt niet. Er treedt geen negatief effect op mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies, nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk.

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. De uitvoerbaarheid van het plan voor ecologie is daarmee aangetoond.

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft een wijziging van het agrarisch gebruik naar wonen. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Bessinkgoorweg. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Net als bij een bestemmingsplan dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende wijzigingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In paragraaf is de opbouw van het wijzigingsplan opgenomen en in paragraaf het juridisch kader. Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming van het bouwvlak 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar 'Wonen'. Dit is gevisualiseerd op de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan. Teneinde aan het plan de juiste en volledige waarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" toe te kennen, zijn deze ongewijzigd opgenomen.

Voor het overige zijn er geen bijzonderheden in dit wijzigingsplan. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

 

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

De wijzigingsbevoegdheid is via het moederplan aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Het ontwerpwijzigingsplan wordt toegezonden aan provincie en waterschap.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan een ieder een zienswijze kenbaar maken op het ontwerpwijzigingsplan.

Bijlagen bij toelichting