direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rauwershofweg 8
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de gemeente Winterswijk gevraagd om bestemming 'Wonen' aan de Rauwershofweg 8 te Winterswijk-Woold, kadastraal bekend gemeente Winterswijk onder sectie E, nr. 9430, te wijzigen.

De initiatiefnemer is voornemens de bestaande karakteristieke schoppe te gebruiken als woning. Het perceel is onderdeel van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", vastgesteld op 27 januari 2011. Op basis van bovengenoemd bestemmingsplan kan het college van Burgemeester en wethouders middels een wijzigingsbevoegdheid (artikel 35.6) de bestemming 'Wonen' onder voorwaarden wijzigen naar meerdere wooneenheden.

Voorliggend wijzigingsplan maakt het initiatief planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen het regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt binnen de bestaande bestemming 'Wonen' één extra woning toegestaan door hergebruik van de karakteristieke schoppe.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Rauwershofweg 8 te Winterswijk-Woold ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, nabij het buurtschap Woold op circa 5 km ten zuiden van de kern Winterswijk. Op onderstaande afbeelding is de locatie met een rode marker aangegeven. Op de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering geel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0001.png"

Ligging perceel (bron: Googlemaps).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0002.png"

Plangebied bij benadering (bron: Nedbrowser).

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan 'Rauwershofweg 8' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het wijzigingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van de omgeving waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planbeschrijving en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

De gemeente Winterswijk is onderdeel van het 'Nationaal Landschap' en kent een bijzondere flora, fauna en bodemgesteldheid. Landschappelijk is het plangebied onderdeel van het Woold, een oud hoevelandschap met een concentratie van land- en scholtengoederen. Algemene kenmerken van dit landschap zijn:

  • een grote mate van kleinschaligheid in de akkergebieden die door de beplanting nader geaccentueerd wordt;
  • de aanwezigheid van veel opgaande begroeiing in de vorm van erfbeplantingen, bossen en bosjes;
  • een reeds van nature aanwezig microreliëf, dat door de mens nader is geaccentueerd (de glooiende essen en steilranden);
  • de beekdalen;
  • de onregelmatige en vaak ook bochtige perceels- en kavelvormen;
  • op enkele plaatsen grote open essencomplexen.

De omgeving heeft een landelijke uitstraling en kent tegenwoordig een grotendeels gemengd gebruik van agrarische bedrijvigheid, natuur, wonen en recreatie.

2.2 Huidige situatie

Het perceel Rauwershofweg 8 is een voorbeeld van een typisch Woolds micro-landschap met bebouwing op en aan het erf waarbij de bebouwing is gekoppeld aan beplanting en bosschages. De bebouwing heeft een onderling afgestemde kleur- en materiaalstelling. Op de afbeelding staat de boerderij rechts vooraan en de schoppe links achteraan. Aan de zijde van de schoppe staat ook nog een half open schuur.

De bebouwing aan de Rauwershofweg 8 staat in een groene omgeving, bestaande uit grasland met her en der stukken bos of stroken bomen. De oorspronkelijke boerderij op het perceel is op dit moment al in gebruik als woning. Aan de Rauwershofweg 14 is een actief agrarisch bedrijf gevestigd. De bouwvlakken van Rauwershofweg 14 en 8 liggen op 130m afstand van elkaar. De huidige bebouwing van beide adressen ligt echter verder uit elkaar. De volgende afbeeldingen geven het aanzicht vanuit maaiveldperspectief en vogelvluchtperspectief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0003.png"

Maaiveldperspectief

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0004.png"

Vogelvluchtperspectief

2.3 Planopzet

Dit wijzigingsplan voorziet de wijziging van de bestemming 'Wonen' naar meerdere woningen. Waarbij één extra woning op het perceel wordt toegestaan door middel van hergebruik van de karakteristieke schoppe. Dit wijzigingsplan geeft het initiatief de juridisch-planologische mogelijkheid om de schoppe als woning te gaan gebruiken. De karakteristieke waarde van schoppe wordt hierbij zoveel mogelijk behouden. De commissie welstand is hier nauw bij betrokken. De carport/schuur aan de voorzijde aan de westzijde van het perceel wordt gesloopt en vernieuwd. Tevens vindt er versterking van de landschappelijke inpassing plaats op het perceel en zal er op de achterzijde van het perceel één bijgebouw (vergunningsvrij) worden bijgebouwd. Aan de oostzijde van het perceel wordt de oude, bestaande inrit hersteld. Onderstaande afbeeldingen geven de ligging van de inrit in het landschap en het landschappelijk inpassingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0005.jpg"

Ligging inrit in het landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0006.png" Landschappelijke inpassing Rauwershofweg 8 (Bron: Hofmeesters)

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Rauwershofweg 8 heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" de bestemming 'Wonen' en de gedeeltelijk de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor:

  • het bestaande aantal woningen dan wel het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waarbij inwoning is toegestaan;
  • praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • bed & breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de woning hiervoor mag worden gebruikt met inbegrip van maximaal 2 slaapverblijven van elk maximaal 30 m2 voor in totaal maximaal 4 personen;

met de daarbij bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven. Het gedeelte van het perceel dat de bestemming 'Agrarisch-Cultuurlandschap' bevat, is bestemd voor:

het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de volgende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden waaronder: kleinschalige landschapselementen met een oppervlakte van maximaal 400 m2 zoals poelen, ruigtes, heggen, boomgroepen, houtwallen en -singels; hoogteverschillen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'; on- en halfverharde wegen en paden.

Met de daarbij bijbehorende, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ruiter- fiets- en wandelpaden, ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen, watergangen, tuinen en erven. Onderstaande afbeelding geeft een weergave van het perceel met haar bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0007.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Tevens heeft het perceel de aanduidingen 'waardevol landschap', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'.

Artikel 36.5 bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk

In artikel 35.6 van het bestemmingsplan integrale herziening buitengebied Winterswijk is opgenomen dat Burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben het plan te wijzigen voor wat betreft het wijzigen van de bestemming Wonen naar meerdere wooneenheden. In het geval er geen vervangende nieuwbouw plaatsvindt, dienen hierbij tenminste de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

  • 1. Er mogen maximaal twee van de karakteristieke gebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 voor in totaal maximaal drie wooneenheden worden gebruikt (inclusief de voormalige eventuele gesplitste bedrijfswoning);
  • 2. dienen alle overige voormalige bedrijfsgebouwen alsmede kassen, te worden gesloopt, tenzij het monumentale of karakteristieke bebouwing betreft, en dienen voorts alle aanwezige kassen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, te worden gesloopt;
  • 3. dient de inhoud van elke afzonderlijke wooneenheid minimaal 400 m3 te bedragen;
  • 4. bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal de bestaande oppervlakte tot een absoluut maximum van 150 m2 per wooneenheid, met dien verstande dat het meerdere aan bijgebouwen en overkappingen wordt gesloopt, tenzij het karakteristieke bebouwing betreft;
  • 5. de oppervlakte van het gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt niet mag vergroot ten opzichte van de op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit bestaande oppervlakte;
  • 6. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • 7. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • 8. er dient een beeldkwaliteitsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de noodzaak van:
    • a. sloop van ontsierende bebouwing en bouwwerken;
    • b. een landschappelijke inpassing in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting;
    • c. een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur.

  • 9. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    • a. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
    • b. dat met betrekking tot wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
    • c. dat met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
    • d. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Samengevat houdt de toetsing in hoofdstuk 3 en 4 een belangenafweging in om te onderzoeken of kan worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. De uitvoering en verantwoording van deze toets is in de hoofdstukken 3, 4 en 6 vastgelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid voor ruimtelijke ordening zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

Concurrerend 

Het nationaal beleid is gericht op vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond.

Bereikbaar

Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • nationaal belang 7: het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Leefbaar & veilig 

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Nieuw instrument in de toepassing van dit dertiende belang is de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' is in SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat als een bestemmingsplan nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting moet voldoen aan de hieronder genoemde voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoef te binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking (de ladder) wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro heeft het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Om te bepalen of er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, is gekeken naar uitspraken van de Afdeling Raad van State. In een uitspraak op 24 december 2014 heeft RvS aangegeven dat er geen ladder verplichting geldt bij minder dan acht woningen. De toevoegen van één woning is niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De ladder van duurzame verstedelijking hoeft dus niet te worden toegepast.

3.1.3 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het SVIR is er geen sprake van nationaal belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. De beoogde ontwikkeling is geen stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro en nadere definiëring aan de hand van jurisprudentie van de Afdeling Raad van State. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven.

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de Provincie. Het plan is niet in strijd met het geldende Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd op 8 juli en 11 november 2015) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.


Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied ligt niet in de Groene Ontwikkelingszone (GO), echter wordt er wel bijna in zijn geheel door omsloten (zie onderstaande afbeelding, waarbij planlocatie is aangegeven met een blauwe cirkel). De lichtgroene vlakken zijn 'groene ontwikkelingszone' en de donkergroene vlakken zijn 'gelders natuurnetwerk'. Het provinciaal beleid is gericht op een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Voor de bescherming en ontwikkeling van de GO is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0008.png"

Uitsnede verbeelding Omgevingsvisie Gelderland (bron: Atlas Gelderland)

Gelderse Ladder

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie wil nog onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Voor de voorgestane functieverandering kan toetsing aan de ladder achterwege blijven, omdat ze plaatsvindt in het buitengebied.

Nationaal Landschap Winterswijk

De gehele gemeente Winterswijk is Nationaal Landschap. Het plangebied is daarmee automatische onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd op 8 juli en 11 november 2015) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. Op grond van de verordening zijn kleinschalige ontwikkelingen mogelijk, indien is aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied in hun onderlinge samenhang bezien per saldo substantieel worden versterkt. In de verordening is bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners wordt in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het bovengenoemde beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.4. Dit plan betreft wijziging van een karakteristieke schoppe naar een woning. De karakteristieke schoppe ontvangt hierdoor een nieuwe functie waarmee de schoppe behouden blijft. Het perceel is verder ingepast middels een landschappelijk inpassingsplan. Hiermee vindt een versterking van de natuurlijke en landschappelijke kernkwaliteiten van het gebied plaats. Het plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale doelstellingen en ambities.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De woonfunctie is altijd aanwezig geweest in het Winterswijkse cultuurlandschap. Er is echter een verschuiving waar te nemen in het type bewoner van het buitengebied: van boer naar burger. Deze verschuiving wordt onder andere veroorzaakt door de teruggang in de landbouw en de groeiende voorkeur voor landelijk wonen. Deze verschuiving heeft invloed op het gebruik en de beleving van het cultuurlandschap. Het buitengebied is daardoor niet langer alleen een ‘productieruimte’ voor de landbouw. Het is ook een woon-, werk- en recreatiegebied geworden. De gemeente Winterswijk streeft er naar de verschuivende functies van het buitengebied op elkaar af te stemmen. Het belang van de landbouw is hierbij nog steeds groot.

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied.

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd.

Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren (landschap, economie, leefbaarheid, etc.).

Het voorliggende plan wenst een schoppe te hergebruiken als woning. Concreet verandert alleen het aantal wooneenheden op het perceel. Middels een landschapsinpassingsplan worden de natuurlijke- en culturele waarden van het landschap verder versterkt. Evenals de inrichting van het erf en de verkeersafwikkeling. Verdere verstening van het buitengebied dient in ieder geval voorkomen te worden.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In paragraaf 2.1 is een gebiedsprofiel van het plangebied beschreven. In het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied Het Woold. In het LOP wordt over Het Woold onder meer het volgende gemeld:

  • mede door de landgoederen is een belangrijk deel van de oude structuur behouden gebleven. Dit heeft ertoe bijgedragen dat de natuurwaarden voor vogels zeer hoog zijn, maar ook voor amfibieën, vlinders en reptielen. Het grootste deel van het Woold is van grote cultuurhistorische waarde. Bij verlies van de bestaande functie kan functieverandering aan de orde zijn om het ensemble van gebouw(en) met de omgeving zo goed mogelijk te conserveren en waar nodig te versterken, zonodig met inbegrip van sloop van overtollig geworden niet waardevolle gebouwen. Eventuele nieuwe gebouwen moeten passen binnen het ensemble om daarmee een eenheid te kunnen vormen.

Het voorliggende plan verandert alleen het aantal wooneenheden op het perceel. Middels een landschapsinpassingsplan worden de natuurlijke- en culturele waarden van het landschap verder versterkt.

3.3.3 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

De met dit wijzigingsplan voorgestane ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Die ontwikkelingen hebben bijvoorbeeld betrekking op nieuwe woningen in de omgeving van bedrijven of op nieuwe bedrijvigheid in de omgeving van woningen.

De in de VNG-publicatie genoemde richtafstanden zijn afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden (rustige woonwijk en rustig buitengebied). Overigens gaan wettelijke afstanden voor de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Wanneer uit de beoordeling aan de richtafstanden blijkt dat een ontwikkeling niet mogelijk is, kan onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Op dat moment is een afweging aan de orde over de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.

Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden aangehouden. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 met één afstandsstap worden verlaagd. Voor bedrijven waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstand is reductie van de richtafstanden met één afstandsstap niet zonder meer mogelijk.

Overwegingen

In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich de in onderstaande tabel genoemde bedrijven.

Adres   SBI 2008   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Categorie  
Rauwershofweg 9/11   0141,0142   Fokken en houden van rundvee   100
 
10   30   10   2  
Rauwershofweg 12   0141,0142   Fokken en houden van rundvee   100   10   30   10   2  
Rauwershofweg 16   0141,0142   Fokken en houden van rundvee   100   10   30   10   2  
Meerdinkweg 5/5a*
 
0141,0142
0145
553, 552  
Fokken en houden van rundvee
Overige graasdieren
Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (keuken)  
100
50
30  
10
30
0  
30
30
50  
10
0
30  
2
3.1
3.1  

*feitelijk zit hier een camping & geitenkaasboerderij Brömmels, waarvoor geen milieuaanvraag of vergunning is verleend. Formeel moet je bij deze situatie voor de RO-beoordeling uitgaan van de melding op grond van het Besluit melkrundveehouderij van 20 februari 1998, dat zijn de vergunde rechten van de inrichting op het adres Meerdinkweg 5 in Winterswijk Woold. De beoordeling van de feitelijke situatie is in deze ook meegenomen om te kijken of nu al sprake is van een strijdige situatie (is het woon- en leefklimaat in het geding).

Conclusie

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. De ontwikkeling werkt daarom op voorhand niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van het onderzoeksgebied is hierbij niet in het geding. Het aspect milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Geur

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij;
  • Activiteitenbesluit milieubeheer.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet volledig onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen.

De Wgv maakt onderscheid tussen:

  • diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, zoals varkens en pluimveedieraantallen zijn om te rekenen naar totale geuremissie;
    • 1. geurbelasting is te bepalen door de geuremissie te berekenen in het rekenprogramma V-Stacks Vergunning of V-Stacks Gebied;
    • 2. de berekende geurbelasting moet worden getoetst aan de geurnormen van 3 odour units per kubieke meter lucht (voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom) en 14 odour units per kubieke meter lucht (voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom);
  • diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, zoals melkrundvee en paarden:
    • 1. hiervoor gelden vaste minimumafstanden (geen berekeningen mogelijk);
    • 2. de minimaal in acht te nemen afstanden bedragen 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
  • De minimumafstanden van 50 en 100 meter gelden ook voor geurgevoelige objecten die:
    • 1. deel uitmaken van een andere veehouderij (of die op of na 19 maart 2000 geen deel meer uitmaken van een andere veehouderij);
    • 2. op of na 19 maart 2000 in samenhang met beëindiging van de veehouderij zijn/worden gerealiseerd.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Agrarische bedrijven hebben geen vergunning nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).

Overwegingen

Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te beantwoorden:

  • Is ter plaatse van geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?
  • Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

Welke afstand voldoende is, vloeit op grond van de jurisprudentie over de omgekeerde werking voort uit de regelgeving voor geurhinder. In het algemeen is het zo, dat wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand van veehouderijen zijn gepland, het woon- en leefklimaat als goed wordt aangemerkt en niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. In deze situatie is het zo dat veehouderijen zich op meer dan 50 meter afstand bevinden, waardoor duidelijk is dat hier sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook is het duidelijk dat omliggende veehouderijen niet worden belemmerd door de beoogde ontwikkeling.

Voor de situatie Meerdinkweg 5/5a is formeel de melding op grond van het Besluit melkrundveehouderij van 20 februari 1998 van toepassing, dat zijn de vergunde rechten van deze inrichting. Er is wel een beoordeling van de feitelijke situatie meegenomen om te kijken of nu al sprake is van een strijdige situatie. Voor de geurberekening zijn de aantallen dieren die ze noemen op hun website 100 melkgeiten en 20 lammeren en als emissiepunt is het dichtstbijzijnde punt op de rand van het bouwperceel van de inrichting genomen (worstcase benadering). Op basis van de geurberekeningen wordt in de vergunde en de feitelijke bedrijfssituatie in ruime mate voldaan aan de geurnorm ter plaatse van de ontwikkelingslocatie op het adres Rauwershofweg 8 in Winterswijk Woold. Ook aan de minimaal aan te houden afstanden wordt in ruime mate voldaan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De ontwikkeling werkt niet belemmerend voor die bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding. Het aspect geur is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.3 Bodem

Bij een wijzigingsprocedure wordt op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een woon- of verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van gezondheidsrisico's voor de gebruikers van het bouwwerk. Om in beeld te brengen of ter plaatse bodemverontreiniging wordt verwacht, is door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) een bodemadvies uitgebracht.Voor de onderbouwing van de (verwachte) plaatselijke bodemkwaliteit is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:

  • Bodeminformatiesysteem (beschikbare bodemonderzoeken);
  • Milieudossiers / Inrichtingenbestand;
  • Tanklijsten (Aktie Tankslag - informatie over ondergrondse tanks);
  • Sloopmeldingen en Asbestinventarisaties;
  • Provinciale Bodematlas / Bodemloket (asbestverdenking, historisch bodembestand (HBB), bodemdossiers in beheer bij het bevoegd gezag provincie Gelderland);
  • Luchtfoto's (vanaf 2008 tot heden);
  • Historische kaarten (www.topotijdreis.nl).


Vervolgens is op grond van de verzamelde informatie een afweging gemaakt of er voldoende inzicht is in de bodemkwaliteit of dat er nog (aanvullend) bodemonderzoek verricht moet worden. Afwegingen die hierin een rol spelen zijn:

  • De actualiteit en betrouwbaarheid van de verzamelde bodeminformatie;
  • De verwachte bodemkwaliteit (wel of niet verontreinigd);
  • De beschikbaarheid van uitgevoerde bodemonderzoeken en de toetsing of deze bodemonderzoeken actueel en representatief zijn;
  • Het toekomstig (bodem)gebruik en de risico's op blootstelling aan verontreinigingen.


Overwegingen

Om in beeld te brengen of ter plaatse van Rauwershofweg 8 in Woold mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn de bovenbeschreven lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd. De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht:


Het perceel heeft een woonfunctie. Mogelijk dat in het verleden sprake is geweest van een inrichting. Het adres is namelijk opgenomen op de lijst met "gesloten" milieudossiers van de gemeente Winterswijk. De inrichting zou in 1996 beëindigd zijn. Het ligt niet voor de hand dat in/bij de schoppe sprake is geweest van een voormalige inrichting gebonden activiteiten die tot een (ernstige) bodemverontreiniging hebben geleid.

  • Op het perceel is, voor zover ons bekend, geen ondergrondse tank aanwezig geweest.
  • Op het perceel is, voor zover ons bekend, niet eerder bodemonderzoek verricht.
  • Het perceel is niet opgenomen op de lijst met sloopmeldingen of asbestinventarisaties van de gemeente (2004-juni 2017).
  • Als gevolg van een mogelijk aanwezige erfverharding van puin of het (vml.) gebruik van asbesthoudend bouwmateriaal heeft het perceel op de provinciale bodematlas een hoge asbest(bodem)verdenking. Of deze asbestverdenking terecht is, zou ter plaatse beoordeeld moeten worden. Uit een luchtfoto interpretatie valt af te leiden dat de schoppe zelf voorzien is van een pannen dak en niet omgeven lijkt te zijn door een puinverhard erf. Het zuidelijk gelegen bouwwerk heeft mogelijk wel een asbesthoudende dakbedekking, maar de afwatering valt niet binnen de directe leefomgeving van de schoppe.
  • Op oude luchtfoto's (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.
  • De milieu- en bodeminformatie van aangrenzende percelen geven geen aanleiding om op het perceel bodemverontreiniging te verwachten.


Conclusie

De bodemkwaliteit ter plaatse van Rauwershofweg 8 in Woold is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft voor de schoppe zelf en directe leefomgeving geen aanleiding om een noemenswaardige bodemverontreiniging te verwachten. Ook de hoge Asbest(bodem)verdenking lijkt voor de schoppe niet terecht te zijn. Het uitvoeren van bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure wordt daarom niet nodig geacht. Bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouw kan definitief getoetst worden of het initiatief in aanmerking komt voor ontheffing van bodemonderzoek op grond van de Woningwet/Bouwverordening.

Aandachtspunten

In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Wanneer tijdens de planrealisatie in de bodem onverwacht zintuiglijke afwijkingen worden geconstateerd, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente te worden geïnformeerd.
  • Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
  • Wanneer tijdens planrealisatie grondwater wordt onttrokken (bemaling) en geloosd, behoort vooraf toestemming te worden gegeven door het betreffende bevoegd gezag.
4.1.4 Lucht

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0009.png"

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet milieubeheer. De Nibm-bijdrage komt dan neer op 1,2 µg/m3.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

Het besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast (van respectievelijk 300 en 50 meter). Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staan eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. In de regeling is het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:

  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.

Overwegingen

Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het Besluit nibm is niet toepasbaar, omdat de ruimtelijke procedure voorziet enkel een bouw van een woning. Er is daarom geen berekening uitgevoerd met de zogenaamde nibm-tool.

De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Ook om die reden is geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het aspect lucht is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.5 Geluid

In algemene zin is een ontwikkeling alleen mogelijk als aan de volgende 3 punten wordt voldaan:

  • de normen uit de Wet geluidhinder;
  • dat door het plan bedrijven in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  • er op en rond het plangebied sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wanneer een ontwikkeling een niet geluidgevoelig object betreft, zijn de onder punt 1 en 2 genoemde aspecten niet aan de orde. Er zal dan alleen moeten worden gekeken of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omgeving ook na realisatie van het plan blijft gegarandeerd. Woningen en geluidgevoelige objecten zullen aan alle drie de punten moeten worden getoetst.

Ad 1

Als een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, zal akoestisch moeten worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze Wet wordt voldaan. Kan niet worden voldaan aan deze grenswaarden, dan bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om deze hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij moet een procedure worden doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.

Ad 2

Wat betreft het tweede punt kunnen door een ruimtelijke ontwikkeling woningen of geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Omdat bedrijven ten aanzien van deze woningen en objecten geluidsnormen zijn opgelegd, zal het realiseren van woningen of geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven toe altijd een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. Als aan de richtafstanden van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt voldaan kan redelijkerwijs worden verondersteld dat geen belemmering optreedt. Wanneer niet aan de richtafstanden kan worden voldaan zal akoestisch moeten worden onderzocht welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft. Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluidsnormen, dan is in feite voldaan aan punt 1.

Ad 3

Als woningen en geluidgevoelige objecten en geluidproducerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd, dient bepaald en afgewogen te worden of er in en om de woningen en overige geluidgevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor kunnen natuurlijk de normen worden gevolgd die in verschillende milieuwetten voor geluid zijn vastgelegd. Voor wat betreft rail- en wegverkeerslawaai zijn hiervoor normen opgenomen in de Wet geluidhinder. Ook als er sprake is van een industrieterrein in of rond een plangebied kent de Wet geluidhinder normen. Voor het overige lawaai van bedrijven kennen Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) regels en normen. Toch blijkt uit vaste jurisprudentie dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. Om hierin enige orde te krijgen heeft de VNG de publicatie Bedrijven en milieuzonering opgesteld. Er kan worden gesteld, dat als aan de afstanden wordt voldaan die zijn gesteld in deze VNG-publicatie, er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor situaties die niet voldoen aan de afstanden van de brochure, dient de situatie te worden bepaald en afgewogen.

Overwegingen

Het voorliggende plan betreft het realiseren van een tweede bedrijfswoning en het uitbreiden van een camping. Het eerste object is geluidgevoelig en het plan dient daarom aan alle drie de punten uit bovenstaand beoordelingskader te worden getoetst.

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder kent een drietal bronnen van geluid waarvoor zoneringen zijn opgenomen. Het betreft:

  • railverkeerslawaai;
  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai.

De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de geluidszone van de Rauwershofweg. Er dient daarom te worden onderzocht of aan de 48 dB grenswaarde voor wegen kan worden voldaan. Gezien deze afstand is het zonder onderzoek niet te zeggen of de geluidsbelasting op de gevel onder de grenswaarde (48dB) van de Wet geluidhinder zal blijven.

Belemmering bedrijfsvoering

Reeds bestaande bedrijven in de buurt van dit plangebied kunnen door het realiseren van het plan worden belemmerd in hun bestaande bedrijfsvoering. Belemmering is mogelijk als binnen het plangebied een woning of een ander geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt geprojecteerd. De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering” is een hulpmiddel voor een goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening houdt onder meer in dat er een goede scheiding blijft tussen wonen en werken. Als aan de richtafstanden van de VNG-publicatie wordt voldaan kan er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat er voldoende scheiding is en dat woningen geen belemmering voor bedrijven vormen en vice versa. In het hoofdstuk “bedrijven en milieuzonering” zijn de richtafstanden voor onder andere geluid aangegeven van de woning tot de bedrijven in de omgeving. Het blijkt dat de woning niet binnen de richtafstanden van de bedrijven komt te liggen. Hierdoor kan er van worden uitgegaan dat er geen beperking in de bedrijfsvoering zal optreden. Nader akoestisch onderzoek hieromtrent is niet nodig.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Bij de afweging of een goed woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, moet worden betrokken:

  • de aard van het plan;
  • de bestaande aard van de omgeving en/of het referentieniveau van het achtergrondgeluid;
  • de verandering in geluidsbelasting die de nieuwe situatie voortbrengt;
  • de geluidsbelasting op de woning of het geluidsgevoelige object in de nieuwe situatie;
  • cumulatie van verschillende geluidsbronnen;
  • de geluidsnormen die eventueel worden opgelegd aan omliggende bedrijven.

Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan gelden voor het te realiseren plan, maar geldt ook voor de omgeving van het plan. In dit plan betreft het de realisatie van een geluidgevoelig object en een uitbreiding van een inrichting. Dit betekent dat er ook na realisatie van het plan sprake moet blijven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woning en in de omgeving van het plan. Zoals al aangegeven kan de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering een goed beeld geven of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook na de realisatie van een plan aanwezig blijft. Uit het hoofdstuk “bedrijven en milieuzonering” blijkt dat de te bestemmen woning buiten de richtafstanden van de bedrijven ligt. Er kan dus worden gesteld dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot omliggende bedrijven bij de nieuwe woning voorhanden blijft.

Geluidsberekening

Gezien de ligging van de Rauwershofweg ten opzichte van de woning kan er niet zondermeer van worden uitgegaan dat op de gevel van de woning wordt voldaan aan de grenswaarde van 48dB uit de Wet geluidhinder. In het kader van de Wet geluidhinder en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is daarom een indicatieve geluidsberekening uitgevoerd. De geluidsbelasting op de schoppe die wordt verbouwd als woning aan Rauwershofweg 8 zal 44,9 dB bedragen. Dit is onder de grenswaarde van 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0010.png"

Indicatieve geluidsberekening Rauwershofweg 8 - wegdektype elementenverharding keperverband

Conclusie

De nieuwe woning is geluidgevoelig en valt daarmee onder de Wet geluidhinder. De indicatieve geluidsberekening laat zien dat de geluidsbelasting op de schoppe 44,9 dB zal bedragen. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde grenswaarde van 48 dB. De woning ligt tevens buiten de richtafstanden (VNG-publicatie) van de omliggende bedrijven. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op deze regelgeving

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) regelen hoe de veiligheidsafstanden en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico rond inrichtingen wordt vastgesteld.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).


Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes

Vanaf 1 juni 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.


Besluit risico's zware ongevallen

Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso III-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf.


Vuurwerkbesluit

Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.


Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In deze circulaire zijn regels opgenomen voor onder andere de opslag van zwart buskruit, en ontplofbare stoffen die worden gebruikt bij slopen, seismische onderzoek. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.


Besluit ruimte

Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.


Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit schrijft voor bepaalde typen opslagen en installaties externe veiligheidsafstanden voor. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gasdrukmeet- en -regelinstallaties, propaantanks (met een inhoud van maximaal 13 m3) en vuurwerk (tot 10.000 kilogram consumentenvuurwerk).


Beleidsvisie externe veiligheid

Op 20 september 2015 heeft de gemeenteraad van Winterswijk de gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Hiermee hebben de veiligheidsrisico's bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen een vaste plek gekregen bij besluitvorming rondom omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen.


Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente Winterswijk. Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen bestaat binnen de gemeente ook ruimte voor industriële bedrijvigheid.


In de beleidsvisie is daarom gekozen voor een mengvorm van een gebiedsgerichte benadering en een brongerichte benadering. Met deze mengvorm worden bepaalde soorten ontwikkelingen in de nabijheid van een bron ongeacht het gebiedstype uitgesloten. In de beleidsvisie wordt een onderscheid gemaakt in de zwaarte van de verantwoording afhankelijk van de hoogte van het aanwezige groepsrisico en de toename hiervan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0011.png"

Overwegingen

Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid en de risicokaart is gekeken welke risicobronnen zich in de directe omgeving van de planlocatie bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1706BGRWRSHFWG8-OW01_0012.png"

Figuur , uitsnede Signaleringskaart provincie Gelderland

Bovenstaande afbeelding is een uitsnede van de signaleringskaart externe veiligheid opgenomen. Hieruit blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde risicobron is groter dan 1000 meter.

Inrichtingen

In de directe omgeving van de locatie Rauwershofweg 8 te Woold bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

In de directe omgeving van de betreffende locatie bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico's

In de directe omgeving van de betreffende locatie is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water zodanig gering, dat de PR-contour van 10-6 per jaar binnen de rijbaan, spoorlijn en vaarweg ligt en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:

  • bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
  • wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.


De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren".Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan betreft het toevoegen van een wooneenheid aan de reeds bestaande bestemming wonen voor een perceel aan de Rauwershofweg 8. Het plan omvat het in gebruik nemen van een bestaande schoppe als wooneenheid, er zijn verder geen noemenswaardige veranderingen in de bestaande situatie. De bestaande bebouwing bestaat uit een voormalige boerderij welke reeds wordt gebruikt als woning en enkele bjigebouwen (waaronder de schoppe).

Hieronder worden eerst de relevante waterhuishoudkundige aspecten onderscheiden. Vervolgens worden voor de relevante aspecten de specifieke doelen en maatstaven uitgewerkt.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
1. Nee

2. Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Nee

2. Nee

3. N.v.t.
4. Nee  
2

1

1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
1. Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
1. Nee

2. Nee
3. Nee
4. Nee  
1

1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Ja

2. Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee

2. Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   1. N.v.t.   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee  
2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Elke woning is rioolheffing verschuldigd, wat gebaseerd wordt op het waterverbruik. Hiervoor dient de woning te zijn of worden voorzien van een watermeter.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Het plan omvat geen veranderingen van verhard oppervlak. Het bestaande verharde oppervlak (van dak en terrein) wordt binnen het perceel geïnfiltreerd.

Inrichting en beheer

De watergang aan de noordzijde van het perceel is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. Er wordt geen hemelwater rechtstreeks op deze watergang geloosd

Conclusie

Op basis van de watertoets zijn er zijn geen hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving te verwachten. In het geldende bestemmingsplan is voor het uitvoeren van werken een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor de bescherming van de waterhuishouding in het gebied. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in paragraaf 2.1 aan bod gekomen. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De gronden in het plangebied hebben de archeologische verwachting '1' en '4'. In dit plan vindt hergebruik plaats van een bestaand gebouw, te weten een karakteristieke schoppe. Vanwege hergebruik is geen sprake van bodemingrepen en daarmee mogelijke verstoring van in de bodem aanwezige archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek voor de schoppe is niet noodzakelijk.

Bij grondwerkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De bijgebouwen die de initiatiefnemer voornemens is om te bouwen (vergunningsvrij) bevatten een oppervlakte minder dan 50 m2. Het beschermingsregime zoals vastgelegd in het bovenaangehaalde bestemmingsplan blijft onverkort van toepassing.

Cultuurhistorie

Om de karakteristieke waarde van de schoppe te beschermen en te behouden is er door de adviescommissie cultuurhistorie een advies uitgebracht. Voor het behoud van deze waarde is het volgende aanbevolen:

  • De vorm en maatvoering van schoppe en dak te handhaven;
  • houten topgevels in de voor- en zijgevel te handhaven;
  • eventueel ramen aanbrengen in de vorm van een openstaand luik (geen roedeverdeling, kleur kozijn als gevel)
  • verdeling en maatvoering ramen en deuren in achter - en zijgevel handhaven. Eventueel glas (zonder roedeverdeling) in de deuropeningen, de houten deuren een luikfunctie geven;
  • het gebintwerk te handhaven;
  • te letten op de erfindeling (zie het landschapsinpassingsplan dat is bijgevoegd bij deze toelichting).

De schoppe wordt in een volgende fase bij de aanvraag van de bouwvergunning door de commissie welstand beoordeeld. Hierbij zal een expert aanwezig zijn die zal letten op het behoud van de karakteristieke waarden van de schoppe.

Conclusie

Er vinden geen grondwerkzaamheden plaats in het gebied met de 'Archeolgische verwachtingswaarde - 1' die meer dan 50 m2 bevatten. Rekening dient te worden gehouden met het zoveel mogelijk behoud van de karakteristieke waarden van het pand. In een latere fase zal dit door de commissie welstand worden beoordeeld. De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied: Bekkendelle en Wooldseveen

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied is de Bekkendelle. Dit gebied ligt op 2,1 km van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen functiewijziging is lokaal. Gezien het feit dat de agrarische (belastende) functie verdwijnt en er geen fysieke wijzigingen plaatsvinden op locatie, treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van genoemd beschermd natuurgebied op.

Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk(GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). Het Gelders Natuurnetwerk is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen.

In paragraaf 3.2.1 is geconstateerd dat het plangebied niet is gelegen in een GNN of GO gebied. Met de voorgenomen functiewijziging treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de GNN of GO op. Nader onderzoek, ontheffing en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd. Het plan voorziet niet in sloop of nieuwbouw, de feitelijke situatie wijzigt niet. Er treedt geen negatief effect op mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies, nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk.

Conclusie

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft een wijziging van het agrarisch gebruik naar wonen. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Rauwershofweg. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Net als bij een bestemmingsplan dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende wijzigingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In paragraaf 1.3 is de opbouw van het wijzigingsplan opgenomen en in paragraaf 2.4 het juridisch kader. Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming 'Wonen' naar meerdere woningen, in dit geval één. Dit is gevisualiseerd op de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan. Teneinde aan het plan de juiste en volledige waarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" toe te kennen, zijn deze gedeeltelijk gewijzigd opgenomen. Voor het overige zijn er geen bijzonderheden in dit wijzigingsplan. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

 

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

De wijzigingsbevoegdheid is via het moederplan aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg. Het ontwerpwijzigingsplan is niet toegezonden aan provincie en waterschap.

6.3 Verslag zienswijzen

Nader in te vullen na afloop inzagetermijn.

Bijlagen bij toelichting