direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hijinkhoekweg 5-7
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd de agrarische bestemming van de percelen aan de Hijinkhoekweg 5 en 7 te Winterswijk-Woold, te wijzigen naar een de bestemming wonen. De Hijinkhoekweg 5-7 is kadastraal bekend bij de gemeente Winterswijk, sectie E, 9333 en E9047.

In het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" heeft de Hijinkhoekweg 5-7 de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De agrarische bedrijfsvoering is gestaakt, de woningen zijn in gebruik als burgerwoning. Op basis van genoemd bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat bij bedrijfsbeeindiging het agrarische bouwvlak kan worden gewijzigd in een woonbestemming.

Voorliggend wijzigingsplan maakt het beoogde initiatief planologisch-juridisch mogelijk, dat wil zeggen het regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

1.2 Ligging plangebied

De percelen Hijinkhoekweg 5 en 7 liggen in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, op circa 1000m ten zuid-oosten van de bebouwde kom van Winterswijk. Op onderstaande afbeelding is de locatie met een rode contour aangegeven. Op de daarop volgende afbeelding is het bouwvlak van beide kadastrale percelen aangegeven met een geel vlak waar een blauw kruis in staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01_0001.png"

Ligging perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01_0002.png"

Huidige bouwvlak van kadastrale percelen sectie E, nummers 9047 en 9333

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan 'Hijinkhoekweg 5-7' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding (planIDN NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01) en de regels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het wijzigingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied is gelegen. Hierbij komen de ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 respectievelijk de juridische planbeschrijving en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

De gemeente Winterswijk is onderdeel van het 'Nationaal Landschap' en kent een bijzondere flora, fauna en bodemgesteldheid. De verschillende landschappen van Winterswijk zijn beschreven in het Landschaps Ontwikkelingsplan (LOP). Het plangebied Hijinkhoekweg 5-7 valt onder het deelgebied 'Het Brinkheurnseveld'. Het Brinkheurnseveld is gelegen aan de Boven-Slinge. Waarbij vooral het groen langs de Siepersbeek als bijzonder kan worden aangemerkt. De historische kaart van circa 1900 (zie onderstaande afbeelding) laat zien dat het gebied in het verleden zeer bosrijk was.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01_0003.png"

Plangebied bij benadering op topografische kaart uit circa 1900


De Hijinkhoekweg 5-7 is gelegen in het landschapstype het oude hoevenlandschap (ook wel kampenlandschap genoemd). Dit landschapstype wordt vooral gekenmerkt door het (vroeger) voorkomen van hagen, boomsingels, houtwallen, en dergelijke. Daardoor bestond er een grote beslotenheid in het landschap. De inrichting van dit landschapstype stamt uit de 19e eeuw. De gedeelten van het Winterswijkse buitengebied, die al voor de grote ontginningen van het einde van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw in cultuur waren, worden tot het oude hoevenlandschap gerekend. Het oude hoevenlandschap is gelegen rond de beken die door het buitengebied lopen.

Verspreid in het oude hoevenlandschap lopen een aantal essengordels. Deze zijn gelegen bij Ratum-Huppel-Meddo, Kotten-Brinkheurne-Woold. Hierbij zijn met name kleine lijnvormige landschapselementen te vinden. De aanwezige essen binnen dit landschapstype hebben een open karakter gekregen door het verdwijnen van het dichte net van houtwallen en hakhoutbosjes. Oorspronkelijk lagen de boerderijen aan of in de buurt van een essencomplex. Enige algemene kenmerken zijn:

  • een grote mate van kleinschaligheid in de akkergebieden die door de beplanting nader geaccentueerd wordt;
  • de aanwezigheid van veel opgaande begroeiing in de vorm van perceel- en erfbeplantingen, bossen en bosjes;
  • een reeds van nature aanwezig microreliëf, dat door de mens nader is geaccentueerd (de glooiende essen en steilranden);
  • de beekdalen;
  • de onregelmatige en vaak ook bochtige perceels- en kavelvormen;
  • op enkele plaatsen grote open essencomplexen;
  • de grootschalige heidevelden.

In dit oude hoevenlandschap liggen de oude, streekeigen boerderijen waaronder de scholtegoederen. Landbouw en landschap waren sterk met elkaar verweven. De vroegere verhouding tussen bouwland en grasland en de kleinschalige afwisseling van dit bodemgebruik is gewijzigd.

2.2 Huidige situatie

De Hijinkhoekweg 5-7 worden ontsloten door de Hijinkhoekweg. Beide percelen zijn gelegen in een semi-open landschap met bosschages en beplanting langs wegen. Door de afwisseling van beplanting met graslanden wordt het landschap als relatief kleinschalig ervaren. De historische kaart laat zien dat er al lange tijd bebouwing op de plek aanwezig is. Een duidelijke erfstructuur of erfbeplanting is niet aanwezig. Rondom de huidige percelen zijn meerdere agrarische bedrijven en woningen gelegen. De dichtsbijzijnde agrarische bedrijven betreffen de Slingeweg 13 (ca. 173 m afstand), de Wooldseweg 109 (ca. 524 m afstand) en de Meester Brouwerlaan 8 (ca. 403 m afstand). De twee erven die het dichtstbij zijn gelegen, Hijinkhoekweg 3 en 1, hebben een woonbestemming (zie onderstaande vogelvluchtfoto).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01_0004.png"

Vogelvluchtperspectief

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01_0005.png"

Vooraanzicht vanaf de weg

2.3 Planopzet

Het plan voorziet in het wijzigen van het agrarische bouwvlak in de bestemming 'Wonen', waarmee in feite wordt aangesloten op de huidige situatie. Onderstaande afbeelding geeft de nieuwe situatie weer

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01_0006.png"

2.4 Geldend bestemmingsplan

De percelen behorende bij de Hijinkhoekweg 5 en 7 hebben in het geldend bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' (zie onderstaande afbeelding). De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, is bij de agrarische bestemming niet toegestaan. De gronden in het plangebied hebben naast de bovenstaande enkelbestemming voorts de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde-Archeologische verwachting 4'. Tevens hebben de gronden de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'waardevol landschap'. Tot slot hebben de gronden de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01_0007.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (blauwe contour = bouwvlak Hijinkhoekweg 5-7)

Wijziging in verband met de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar wonen

Middels artikel 35.5 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" kan het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. voor bewoning mag worden gebruikt de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande bedrijfswoning(en);
  • b. het aantal woningen dient beperkt te blijven tot het bestaande aantal woningen dat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aanwezig is;
  • c. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    • 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
    • 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
    • 4. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Samengevat houdt de toetsing belangenafweging in dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige functies en waarden en van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. De uitvoering en verantwoording van deze toets is in de hoofdstukken 3, 4 en 6 vastgelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het Rijksbeleid voor ruimtelijke ordening zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Voor een goede ruimtelijke afweging van ruimtelijke plannen is de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en tevens vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De volgende paragraaf gaat hier dieper op in.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In het geval dat het bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte van bedrijfsbebouwing mogelijk maakt wordt in het beginsel niet voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoelt in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Dit geldt echter alleen wanneer de planologische functiewijziging van een zodanige aard en omvang is dat er desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de Nota van toelichting bij de Bro wordt verder aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die géén extra verstedelijking mogelijk maken, maar juist bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals rood-voor-rood regelingen, functieverandering of ruimte-voor-ruimte regelingen, niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder.

Conclusie

Het nieuwe ruimtelijke besluit maakt niet meer bebouwing mogelijk dan er volgens het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of gerealiseerd kon worden. De planologische wijziging heeft verder betrekking op twee bestaande woningen, er vindt dus geen extra toevoeging van woningen plaats. Voor voorliggend plan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling zoals gedefinieerd in het Bro.

3.1.3 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het SVIR is er geen sprake van nationaal belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. De beoogde ontwikkeling is geen 'nieuwe' stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro en nadere definiëring aan de hand van jurisprudentie van de Afdeling Raad van State. In het Rijksbeleid is tevens opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de Provincie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd op 8 juli, 11 november 2015 en 6 juli 2017) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.


Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Wonen in de Achterhoek

De Achterhoekse gemeenteraden hebben de Regionale woonvisie Achterhoek 2010-2020 vastgesteld. In de eerste evaluatie van deze woonvisie zijn aanbevelingen en actiepunten geformuleerd waarmee gemeenten, corporaties en de provincie de komende jaren (verder) aan de slag gaan. Een daarvan is het toevoegen van nog 5.900 woningen in de periode 2010-2025 (oude doelstelling was 5.900 woningen in de periode 2010-2020).

Beperkte aantallen nieuwe woningen moeten inspelen op de toekomstige vraag. Meer flexibiliteit (onder meer flexibel bouwen) is nodig voor het gebruik van woningen door verschillende doelgroepen. Het aanpassen van bestaande woningen wordt hierin belangrijker. De provincie heeft op regionale schaal afspraken gemaakt met gemeenten en woningcorporaties over de woningvoorraad op basis van een huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale opgave voor wonen wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten

Met het aanvullend maken van kernenfoto's wil de regio Achterhoek een beeld van de huidige situatie in elke hoofdkern (21 stuks) en de ontwikkeling daarin in een periode van tien jaar verkrijgen. De kernenfoto's, de analyse daarvan en discussies daarover leveren belangrijke bouwstenen op voor (verdere inkleuring van) de Regionale Woonagenda van de Achterhoek.

Om ook in de toekomst te kunnen zorgen dat het woningaanbod aansluit op de (kwalitatieve) vraag, neemt de betekenis van herstructurering toe. Omdat de nieuwbouw in de Achterhoek qua omvang relatief beperkt is, is het extra van belang om bij de locatiekeuze de kansen en mogelijkheden in de bestaande voorraad en in het bestaand vastgoed (functieverandering) mee te wegen.

De aantal woningen die per gemeente nog gebouwd mogen worden zijn opgenomen in een woningbouwcontingent. Het woningbouwcontigent heeft betrekking op 'nieuwe' woningen die nog worden toegevoegd aan de bestaande voorraad. Voorliggend plan betreft functieverandering, waarbij wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar 'Wonen' mogelijk wordt gemaakt. Momenteel zijn er al twee woningen aanwezig op het perceel aan de Hijinkhoekweg 5-7.

Conclusie
Door de planologische wijziging vindt er geen extra toevoeging van woningen plaats, alleen de bestemming word gewijzigd. Hiermee is het woningbouwcontigent niet van toepassing. De functieverandering naar 'Wonen' versterkt de leefbaarheid, gaat verdere verstening van het buitengebied tegen en past binnen de kwaliteitsambities die van belang zijn voor de regio Achterhoek.

Gelders Natuur Netwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

Het provinciaal beleid is gericht op een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Voor de bescherming en ontwikkeling van de GO is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01_0008.png"

Conclusie
De Hijinkhoekweg 5-7 is niet gelegen in het GNN of de GO. Verdere toetsing van het plan het GNN of GO is daarom niet benodigd.

Gelderse Ladder

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.


Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?


Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.


Bij functieverandering naar wonen, werken of andere functies die bijdragen aan de Groene Ontwikkelzone moet de vraag gesteld worden of de nieuwe situatie qua aard en schaal passend is. D.w.z. dat de nieuwe situatie zich geruisloos in het karakter van het betreffende buitengebied laat passen. Als de nieuwe situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (milieuhinder, verkeersantrekkende werking e.d.) dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied qua karakter verandert, is er sprake van een grootschalige ontwikkeling. In die gevallen is een afweging op grond van de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de orde.

Conclusie
Vorengenoemd plan is geen stedelijke ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. Vorenstaand plan is tevens niet gelegen in een GNN of GO gebied. De functieverandering van 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar 'Wonen' van de twee woningen aan de Hijinkhoekweg 5-7 is dusdanig van aard en omvang dat het geen effect heeft op het karakter van het buitengebied. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde. Toetsing aan de Gelderse Ladder kan daarom achterwege blijven.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 17 oktober 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland in werking getreden. De Omgevingsverordening is vervolgens geactualiseerd op 10 maart 2015, 17 juli 2015, 20 november 2015, 3 februari 2017, 22 maart 2017 en 6 juli 2017. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Het hele grondgebied van de gemeente Winterswijk is Nationaal Landschap. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.


Conclusie

Vorengenoemd plan is gelegen binnen het Nationaal Landschap Winterswijk en buiten de GNN en GO. Het plan heeft geen invloed op de kernkwaliteiten van het Winterswijks landschap. Er vinden geen bouw, sloop en/of grondwerkzaamheden plaats die de kernkwaliteiten kunnen aantasten.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het bovengenoemde beleid ten aanzien van natuur en landschap vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.4. Het perceel Hijinkhoekweg 5-7 is niet gelegen in een GNN of GO gebied. Het plan is tevens geen 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. De functieverandering van 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar 'Wonen' van de twee woningen aan de Hijinkhoekweg 5-7 is dusdanig van aard en omvang dat het geen effect heeft op het karakter van het buitengebied. Door de bestemming om te zetten naar 'Wonen' wordt een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid van het buitengebied. Tevens wordt verdere verstening van het buitengebied tegengegaan omdat het bouwvlak wordt verkleind en de bestemming wonen minder m2 aan bebouwing toestaat.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De woonfunctie is altijd aanwezig geweest in het Winterswijkse cultuurlandschap. Er is echter een verschuiving waar te nemen in het type bewoner van het buitengebied: van boer naar burger. Deze verschuiving wordt onder andere veroorzaakt door de teruggang in de landbouw en de groeiende voorkeur voor landelijk wonen. Deze verschuiving heeft invloed op het gebruik en de beleving van het cultuurlandschap. Het buitengebied is daardoor niet langer alleen een ‘productieruimte’ voor de landbouw. Het is ook een woon-, werk- en recreatiegebied geworden. De gemeente Winterswijk streeft er naar de verschuivende functies van het buitengebied op elkaar af te stemmen. Het belang van de landbouw is hierbij nog steeds groot.

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied.

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd.

Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren (landschap, economie, leefbaarheid, etc.). Behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap is in het het bestemmingsplan (zie paragraaf 2.4) vertaald door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals veldkavels (weilanden en akkers) en bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘Agrarisch - Cultuurlandschap’. Benadrukt is dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

Conclusie
In dit plan wordt het voormalig boerenerf bestemd voor wonen. Het plan beperkt de verstening van het landschap en past binnen het gemeentelijke beleid zoals dat geformuleerd is in de Visie Buitengebied.

3.3.2 Startnotitie Omgevingsvisie Buitengebied

De gemeente Winterswijk werkt aan een Omgevingsvisie voor het buitengebied. Op 23 maart 2017 is de startnotitie Omgevingsvisie Buitengebied vastgesteld. In deze startnotitie zijn de hoofdkeuzes voor een vitaal en leefbaar buitengebied gemaakt. Gemeente heeft hiervoor samen met bewoners van het buitengebied, belangenorganisaties en diverse overheden gesproken. Een eerste inventarisatiefase heeft in beeld gebracht welke vraagstukken er voor het buitengebied spelen binnen allerlei thema's voor de fysieke leefomgeving. De startnotitie heeft een belangrijkste stap in de samenwerking tussen gemeente, de stichting BSV en andere belanghebbenden gezet. In de Startnotitie Omgevingsvisie Buitengebied zijn beslispunten geformuleerd die moeten leiden tot een helder afwegingskader voor ruimtelijke initiatieven. Dan gaat het om de volgende thema's waar keuzes voor moeten worden gemaakt: wonen, landschap, cultuurhistorie, niet agrarische bedrijvigheid, functieverandering, landbouw, zorg, detailhandel, horeca, verblijfsrecreatie, duurzaamheid. Belangrijk is bij de nieuwe Omgevingsvisie dat maatwerk centraal staat. Daarom gaat de gemeente inzetten op het formuleren van voorwaarden die horen bij maatwerk. Die voorwaarden borgen het maatschappelijk belang. In hoofdlijnen zijn hierbij de volgende aspecten van belang:

  • Een ingreep in de fysieke leefomgeving voorziet in een goede ruimtelijke kwaliteit. Dat uit zich onder andere in de beeldkwaliteit van bebouwing en de stedenbouwkundige/landschappelijke samenhang ervan. Het huidige gemeentelijke Landschapsontwikkelingsplan biedt hiervoor een belangrijk afwegingskader;
  • Een ingreep in de fysieke leefomgeving leidt niet tot leegstand (met negatieve maatschappelijke effecten) elders in de gemeente Winterswijk;
  • Bij elke ingreep in de fysieke leefomgeving is sprake van een goede ruimtelijke ordening op het gebied van diverse milieuthema's en verkeersaantrekkende werking.


De volgende stap is het daadwerkelijk opstellen van de Omgevingsvisie Buitengebied, waarin de uiteindelijke beleidskeuzes worden gemaakt. De nieuwe omgevingsvisie moet vooral een werkbaar kader zijn dat aan maatwerk invulling kan geven. Bewoners van het buitengebied hebben duidelijk kenbaar gemaakt dat de hoeveelheid regels zoveel mogelijk beperkt moet worden. Regel alleen datgene dat maatschappelijk ook echt nodig is. Het is een opgave om in de nieuwe Omgevingsvisie hier ook echt invulling aan te geven zonder dat dit ten koste gaat van de maatschappelijke rol van de gemeentelijke overheid. Het gaat vooral over het behouden en ontwikkelen van leefbaarheid.

Conclusie

In dit plan wordt het voormalig agrarisch bouwvlak bestemd voor wonen, het overige deel van het perceel blijft de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' behouden. Het plan draagt bij aan de leefbaarheid van het buitengebied en beperkt de verstening van het landschap. Het plan past hiermee in het gemeentelijk beleid.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende plan is getoetst aan het LOP. De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In paragraaf 2.1 is het gebiedsprofiel van het plangebied reeds kort beschreven. Die beschrijving is gedaan aan de hand van het Landschapsontwikkelingsplan. Het LOP regelt voornamelijk het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en waarden van het landschap.

Conclusie
De Hijinkhoekweg 5-7 is gelegen in het oude hoevelandschap, door de planologische wijziging van 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar 'Wonen' vindt er geen aantasting plaats van de kernkwaliteiten.

3.3.4 Woonvisie vitaal Winterswijk 2016 - 2020

Winterswijk kent naast de kern een groot en vooral mooi buitengebied. Ongeveer 16% van de woningen staan in het buitengebied. De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager.


Het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheids Onderzoek (AWLO) gaat niet specifiek in op de behoefte in de afzonderlijke kernen en het buitengebied. In grote lijnen is er een trek naar de grotere kernen. Dit geldt vooral voor de jongeren en senioren. Bij gezinnen is nog wel een beperkte vraag om in het buitengebied te wonen. De vrijkomende woningen vormen naar verwachting voldoende aanbod om aan de vraag te kunnen voldoen.


De leegstand in het buitengebied is hoger dan in de kern Winterswijk, namelijk 7,8% tegenover 3,6%. Dit is de bruto leegstand en deze is dus niet volledig beschikbaar voor de woningmarkt. Het huidige ruimtelijke beleid biedt onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van wooneenheden. Dit in de vorm van:

  • Nieuwe landgoederen
  • Herbestemming cultuurhistorisch waardevolle gebouwen
  • Woningsplitsing
  • Inwoning
  • ‘Rood voor rood’


Het toevoegen van nieuwe wooneenheden is, gezien de demografische ontwikkelingen, niet onbeperkt mogelijk. Daarom is voor het buitengebied een contigent van 50 woningen opgenomen die in de periode 2010-2025 hier toegevoegd kunnen worden. Mede om bij te dragen aan een goede kwalitatieve woonvoorraad. Voorwaarde is dat de woningbouwontwikkeling past binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Van de gereserveerde 50 voor de periode 2010 – 2025 resteren (op het moment van terinzage legging van dit plan) nog ongeveer 15 woningen. Toevoegen van nieuwe woningen is dus, ook onder marktomstandigheden als leegstand en de lastige verhuur- en verkoopbaarheid, mogelijk binnen het vastgestelde contingent. Er is nog minimale ruimte voor nieuwe woningen in het buitengebied, waar medewerking aan kan worden verleend mits goed onderbouwd vanuit ruimtelijke (beeld) kwaliteit, lange termijn (woon)wens en/of bijdrage aan de leefbaarheid. Daarnaast zullen bestaande woningen met een slechte kwaliteit uit de markt genomen moeten worden, in beperkte mate kunnen die door nieuwbouw worden vervangen. Dit komt de kwaliteit van de bestaande voorraad ten goede.

Conclusie
Het plan voor de Hijinkhoekweg 5-7 is een plan dat onder het functieveranderingsbeleid kan worden geschaard. Het functieveranderingsbeleid heeft doorwerking verkregen middels de wijzigingsbevoegdheid 35.5 van het geldend bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk'. Aangezien de twee aanwezige woningen al bestaande woningen zijn, wordt er geen extra woning toegevoegd. Hiermee draagt het plan niet bij aan het woningbouwcontigent. In het geval van vorengenoemd plan vindt alleen een wijziging plaats van de bestemming. Hiermee past het plan binnen de Woonvisie vitaal Winterswijk 2016 - 2020.

3.3.5 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

De met dit wijzigingsplan voorgestane ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen de beoogde woonfunctie en omliggende functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor.

Hinderaspecten kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Voor het aspect geur geldt in principe de toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij, zie paragraaf 4.1.2.

Conclusie
De Hijinkhoekweg is gelegen in een 'rustig buitengebied'. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven namelijk de Slingeweg 13, Meester Brouwerlaan 8, Wooldseweg 109. Deze agrarische bedrijven zijn op voldoende afstand gelegen van het plangebied. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Geur

In het kader van dit wijzigingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.


Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden te worden aangehouden:

  • ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Conclusie
Er zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. Dit betekent dat vanaf het plangebied een minimale afstand van 50 m moet worden aangehouden ten opzichte van omliggende bedrijven. Het plangebied ligt op meer dan 50 m afstand van omliggende bedrijven. Daarmee is het aspect geur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.3 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Voor de onderbouwing van de (verwachte) plaatselijke bodemkwaliteit wordt gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:

  • Bodeminformatiesysteem (beschikbare bodemonderzoeken);
  • Milieudossiers / Inrichtingenbestand;
  • Tanklijsten (Aktie Tankslag - informatie over ondergrondse tanks);
  • Sloopmeldingen en Asbestinventarisaties;
  • Provinciale Bodematlas / Bodemloket (asbestverdenking, historisch bodembestand (HBB), bodemdossiers in beheer bij het bevoegd gezag provincie Gelderland);
  • SANAS (Sanering Asbestwegen; voor zover de gemeente daarbij betrokken is geweest);
  • Luchtfoto's (vanaf 2008 tot heden);
  • Historische kaarten (www.topotijdreis.nl).


Op grond van de verzamelde informatie is een afweging gemaakt of er voldoende inzicht is in de bodemkwaliteit of dat er nog (aanvullend) bodemonderzoek verricht moet worden. Afwegingen die hierin een rol spelen zijn:

  • De actualiteit en betrouwbaarheid van de verzamelde bodeminformatie;
  • De verwachte bodemkwaliteit (wel of niet verontreinigd);
  • De beschikbaarheid van uitgevoerde bodemonderzoeken en de toetsing of deze bodemonderzoeken actueel en representatief zijn;
  • Het toekomstig (bodem)gebruik en de risico's op blootstelling aan verontreinigingen.


Wanneer de conclusie is dat (aanvullend) bodemonderzoek nodig is, dan moet dit uitgevoerd worden door een BRL2000 erkend adviesbureau conform de hiervoor beschikbare NEN-normen (NEN5725, NEN5740, NEN5707, NEN5897 of NTA5755).


Overwegingen
Om in beeld te brengen of ter plaatse van Hijinkhoekweg 5-7 in Woold mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn de bovenbeschreven lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd. De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht:

  • Het perceel heeft een agrarische bestemming, maar is volledig in gebruik genomen als Wonen met tuin. In het verleden is er waarschijnlijk een veehouderij gevestigd geweest. Binnen dit type inrichting is in de regel sprake van bodembedreigende activiteiten zoals de opslag van brandstof. Het milieudossier is door ons niet geraadpleegd.
  • Op het perceel is, voor zover bekend, geen ondergrondse tank voor de verwarming van het woonhuis aanwezig geweest (geen vermelding op de tanklijst). Uit het milieudossier kan anders blijken.
  • Op het perceel is, voor zover ons bekend, niet eerder bodemonderzoek verricht.
  • De locatie is niet opgenomen op de lijst met sloopmeldingen of asbestinventarisaties van de gemeente (lijst met gegevens vanaf 2004).
  • Als gevolg van een mogelijk aanwezige erfverharding van puin of het (vml.) gebruik van asbesthoudend bouwmateriaal heeft het perceel op de provinciale bodematlas een hoge asbest(bodem)verdenking. Of deze asbestverdenking terecht is, zou ter plaatse beoordeeld moeten worden. Uit luchtfoto's blijkt dat één of meerdere schuren mogelijk een asbesthoudende dakbedekking heeft. Erosie en afwatering kan hebben geresulteerd in een asbestverontreiniging van de naastgelegen bodem. Op basis van historisch kaartmateriaal valt af te leiden dat in het verleden meerdere schuurtjes op het terrein hebben gestaan.
  • Op oude luchtfoto's (>2008) zijn verder geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar. Op historische kaarten (topotijdreis.nl) is zichtbaar dat in het verleden de erfweg heeft doorgezet tot op het achterland (kaartbeeld '87). Niet bekend is hoe deze weg was verhard. Ook is op een kaartbeeld uit ca. 1944 zichtbaar dat er een houtwal of mogelijk een sloot gesitueerd is geweest.


Conclusie
Uit de bodeminventarisatie blijkt dat voor Hijinkhoekweg 5-7 in Woold niet uitgesloten kan worden dat sprake is van enkele bodemverdenkingen (opslag brandstof, vml. erfweg, vml. houtwal/sloot). Bovendien is sprake van een hoge asbest(bodem)verdenking. Voor zover bekend zijn deze bodem- en asbestverdenkingen niet eerder onderzocht. Omdat sprake is van een wijziging naar een kritischer gebruik adviseren wij om bodemonderzoek te laten verrichten waarmee vastgesteld wordt of de bodemkwaliteit geschikt is voor een woonfunctie.


Omdat er geen concrete plannen zijn voor bouw, sloop of grondroerende activiteiten, kan de initiatiefnemer er voor kiezen om het bodemonderzoek in een later stadium uit te voeren. Om te borgen dat bij toekomstige ontwikkelingen op het perceel niet in strijd wordt gehandeld met bestaande wetgeving , wordt geadviseerd om in dat geval bij toekomstige bouw, sloop en grondroerende activiteiten alsnog (asbest)bodemonderzoek te verrichten door een hiertoe erkend onderzoeksbureau volgens de richtlijnen NEN5740 en NEN5707/NEN5897, inclusief de bijbehorende vooronderzoeken. Het onderzoek moet zich tenminste richten op de genoemde bodem- en asbestverdenkingen.

4.1.4 Lucht

De Wet milieubeheer (Wm) biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Om voor het wijzigingsplan te kunnen bepalen of er sprake is van een 'niet in betekende mate bijdragen' is de NIBM-tool geraadpleegd.

Conclusie

Voorliggend plan levert geen extra voertuigbewegingen op. Voorliggend wijzigingsplan overschrijdt de 3% grens voor zowel PM10 (fijn stof) als NO2 (stikstofdioxide) niet. Het plan draagt hiermee 'niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Dit betekent dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.


Voorliggend plan voorziet in het wijzigen van de bestemming agrarisch naar de bestemming wonen. Het plan voorziet niet in nieuwe geluidgevoelige objecten, de woningen zijn namelijk al bestaande woningen. Hiermee blijft hetzelfde beschermingsniveau van toepassing. Daarom is een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Plaatsgebonden risico (PR)
In het Bevi zijn grenswaarden en richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico (PR). De grenswaarde voor kwetsbare objecten is de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.


Groepsrisico (GR)
Binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting kan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico van toepassing zijn. Dit blijkt uit artikel 12 en 13 uit het Bevi. Het gaat dan om de oprichting of wijziging van een Bevi-inrichting en het oprichten van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van zo'n inrichting. Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.


Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op deze regelgeving.

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
    Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De volgende type bedrijven vallen onder de reikwijdte van het besluit (niet-uitputtend): LPG-tankstations, grote ammoniakkoelinstallaties, spoorwegemplacementen waar gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen, bedrijven waarop het Besluit risico zware ongevallen 2015 (Brzo 2015) van toepassing is.

  • Activiteitenbesluit
    Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit in werking getreden. In het besluit en de bijbehorende regeling staan de regels waar de bedrijven waarop het besluit van toepassing is, aan moeten voldoen. Het gaat om circa 80-90% van de bedrijven in Nederland. In het besluit staan ook de aan te houden afstanden tot externe objecten. Deze externe veiligheidsafstanden gelden voor een beperkt aantal bedrijven.
  • Transport via weg, water en spoor
    Voor de routering van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang (Wvgs). Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd (en daarbuiten dus niet). Voor het transport van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor heeft het Rijk normen vastgesteld. Deze staan in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Deze gelden vanaf 1 april 2015. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. In de Regeling Basisnet staat een tabel met afstanden voor plaatsgebonden risico die gelden voor transportroutes van het Basisnet. Deze afstanden gelden per trajectdeel.
  • Transport via buisleidingen
    Vanaf 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en bijbehorende regeling. Hierin staan regels over de externe veiligheid rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb sluit zoveel mogelijk aan bij het Bevi. Het inhoudelijke beleid komt op hoofdlijnen overeen met het beleid voor andere situaties met gevaarlijke stoffen. Op basis van de PR-contour 10-6/jr. bepaald het bevoegde gezag of de aanleg van een nieuwe buisleiding (of uitbreiding van een bestaande) past binnen het ruimtelijk beleid. Diezelfde PR-contour 10-6/jr. geldt als een bestemmingsplan het oprichten van een (beperkt) kwetsbaar object mogelijk maakt in de omgeving van een buisleiding met gevaarlijke stoffen. De norm voor het PR is een harde norm (grenswaarde) voor kwetsbare objecten en geldt als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

  • Besluit risico's zware ongevallen:
    Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso III-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf.
  • Vuurwerkbesluit:
    Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik:
    In deze circulaire zijn regels opgenomen voor onder andere de opslag van zwart buskruit, en ontplofbare stoffen die worden gebruikt bij slopen, seismische onderzoek. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.
  • Besluit ruimte:
    Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.
  • Beleidsvisie externe veiligheid

In april 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictie niveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictie niveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictie niveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de externe veiligheidswet- en regelgeving. In het kader van goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1711BGHIJINKHW5-VA01_0009.png"

Uitsnede plangebied risicokaart

Voorliggend plan maakt niet de vestiging van een Bevi-inrichting, de realisatie van een route voor gevaarlijke stoffen óf de aanleg van een buisleiding mogelijk. Bij het voorliggend plan is geen sprake van de ligging binnen een plaatsgebonden risicocontour. Tevens is geen sprake van een toename van het groepsrisico. Van een verantwoordingsplicht ten behoeve van het groepsrisico is geen sprake. Bovenstaande afbeelding van de risicokaart laat zien dat binnen de contour van 300 m geen risicobronnen zijn gelegen. In het gebied zijn geen boven- of ondergrondse routes voor gevaarlijke stoffen aanwezig.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.

- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.

- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.

- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan betreft een functiewijziging van agrarisch perceel naar wooperceel voor Hijinkhoekweg 5-7. De wijziging heeft geen gevolgen voor oppervlakten of bouwmogelijkheden. Hieronder worden de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
N.v.t.
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing wordt geloosd op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P207). De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Hemelwater wordt binnen het perceel geïnfiltreerd.

Inrichting en beheer

De watergang aan de noordzijde van het perceel is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. Vanuit het perceel wordt niet geloosd op de watergang. De invloed van het plan op deze watergang is dan ook nihil.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie


Cultuurhistorie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in paragraaf 2.1 reeds kort aan bod gekomen, bouwkundige monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig.

De bebouwing aan de Hijinkhoekweg 5 is opgenomen in de Monumenten Inventarisatie Project (MIP) voor het Buitengebied. Het betreft een hallehuisboerderij uit 1886. Het MIP geeft aan dat het bouwwerk van belang is als markant onderdeel van het historisch cultuurlandschap, met een beeldbepalende ligging. Tevens is het bouwwerk van enig belang vanwege het karakteristieke streekeigen bouwtype, gaafheid van hoofdvorm, materiaalgebruik, gevelindeling en diverse details. De MIP-lijst is nog niet formeel vastgesteld.

Archeologie
Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie. De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

Conclusie
Het onderhavige plan betreft een planologische wijziging van agrarisch naar wonen. Gezien de MIP-lijst nog niet is vastgesteld, wordt wel geadviseerd om bij eventuele toekomstige (ver)bouwwerkzaamheden rekening te houden met het zoveel mogelijk behouden van de karakteristieke waarde van de boerderij op Hijinkhoekweg 5.

In vorengenoemd plan is geen sprake van bodemingrepen en daarmee mogelijke verstoring van in de bodem aanwezige archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is dan niet noodzakelijk. Indien initiatiefnemer in de toekomst van plan is om bouw/sloop of grondwerkzaamheden te verrichten dient bij werkzaamheden met een oppervlak van meer dan 50 m2 een archeologisch rapport te worden overlegd. Het beschermingsregime zoals vastgelegd in de Erfgoedwet blijft onverkort van toepassing.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied als beschermde natuur Natura-2000 gebieden, wetlands, Gelders Natuurnetwerk daarnaast is er ook soortenbescherming. Op 1 januari 2017 heeft een belangrijke wetswijziging plaatsgevonden, sindsien vervangt namelijk de Wet natuurbescherming, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Deze Europese richtlijnen zijn verankerd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies.

Natura 2000 gebied

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Hoewel in het buitengebied van de gemeente Winterswijk diverse Natura 2000-gebieden liggen, waarvan de Bekendelle het dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied is op circa 1,3 km, kunnen gezien de aard en de omvang van het initiatief significant negatieve effecten op kwetsbare habitats op voorhand worden uitgesloten.

Gelders Natuurnetwerk & Groene Ontwikkelingszone

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). Het GNN en GO vormen samen een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. In paragraaf 3.2.1 is geconstateerd dat het plangebied geen onderdeel is van de Groene Ontwikkelingszone of het Gelders Natuurnetwerk (voormalige EHS). Met de voorgenomen functiewijziging treedt geen negatief effect op ten aanzien van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Nader onderzoek, ontheffing en/of een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is ook de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd. Het plan voorziet in een wijziging van de bestemming agrarisch naar wonen. De gronden waarop het plangebied betrekking heeft zijn thans in gebruik als tuin of weiland en hebben, gelet op dit gebruik, naar verwachting geen bijzondere natuurwaarden. Voor mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden, nader onderzoek en/of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Conclusie

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. De uitvoerbaarheid van het plan voor ecologie is daarmee aangetoond. Te allen tijde geldt de zorgplicht op grond van de Wet natuurbescherming.

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan voorziet in de wijziging van het bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar de bestemming 'Wonen'. De feitelijke situatie wijzigt niet. Het verkeer ten behoeve van het wonen kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Hijinkhoekweg. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Net als bij een bestemmingsplan dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende wijzigingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In paragraaf 1.3 is de opbouw van het wijzigingsplan opgenomen en in paragraaf 2.4 het juridisch kader. Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming van het bouwvlak 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar 'Wonen'. Dit is gevisualiseerd op de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan. Teneinde aan het plan de juiste en volledige waarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" toe te kennen, zijn deze ongewijzigd opgenomen.

Voor het overige zijn er geen bijzonderheden in dit wijzigingsplan. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

 

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

De wijzigingsbevoegdheid is via het moederplan aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg. Aangezien gemeente Winterswijk onderdeel is van het Nationaal Landschap is in dit geval het waterschap en de provincie Gelderland geinformeerd.

6.3 Verslag zienswijzen

Het vastgesteld wijzigingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze ter inzage legging zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlagen bij toelichting