direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wooldseweg 133
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP2307BGWLDSEWG133-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Wooldseweg 133 te Woold, in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, bevindt zich een agrarisch erf. Het erf is voorzien van één woning met diverse agrarische bebouwing, waar voorheen, varkens, koeien en kippen werden gehouden. De voormalig bewoner is overleden en de agrarische activiteiten zijn gestaakt en zullen in de toekomst niet meer opnieuw worden opgestart. De familie is daarom voornemens het erf een passende vervolgfunctie te geven.

Het voornemen is om binnen het plangebied een reguliere woning met een bedrijf aan huis mogelijk maken. De bedrijfsfunctie betreft de verkoop en reparatie van tuinmachines. De bedrijfsfunctie en het houden van de paarden zijn ondergeschikt aan de woonbestemming.

Voor het plan worden twee in (zeer) slechte staat verkerende schuren gesloopt. De overige bebouwing blijft behouden en wordt opgeknapt.

De erftransformatie is in strijd met het geldende bestemmingsplan, aangezien ter plaatse van het plangebied regulier wonen en het beoogde bedrijf-aan-huis niet zijn toegestaan. Het voornemen is mogelijk via een combinatie van een wijzigingsbevoegdheid en een afwijkingsbevoegdheid. In het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 35.5 van de planregels) opgenomen waarmee de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' kan worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Binnen de woonbestemming geldt de afwijkingsbevoegdheid conform artikel 18.4.6 van het vigerende bestemmingplan, waarmee nevenactiviteiten mogelijk gemaakt kunnen worden.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen door middel van een wijzigingsplanprocedure en afwijkingsprocedure. Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid en voorziet in de juridisch-planologische vertaling van het voornemen. In voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Wooldseweg 133 in de buurtschap Woold, op circa 3 kilometer ten zuiden van de kern van Winterswijk. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Winterswijk en de directe omgeving indicatief weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met respectievelijk de rode ster en de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2307BGWLDSEWG133-VA01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Winterswijk en de directe omgeving (bron: Open Streetmap)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" en het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk". Deze plannen zijn door de gemeenteraad van Winterswijk vastgesteld op respectievelijk 27 januari 2011 en 28 juni 2018.

Het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk" legt planologisch de parkeernormen in de gehele gemeente Winterswijk vast. Voor de duiding van het planologisch regime is het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" hoofdzakelijk van belang.

Op basis van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' met de functie aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen' en een bouwvlak. Verder is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' en de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap', 'ehs-verweving' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk " weergegeven. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2307BGWLDSEWG133-VA01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend planologisch regime (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.1 Bestemmingen en aanduidingen

Enkelbestemmingen

'Agrarisch - Cultuurlandschap'

De gronden met de bestemming agrarisch - Cultuurlandschap zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarisch gebruik en het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden, zoals hoogteverschillen. Op deze gronden mogen gebouwen worden opgericht binnen het bouwvlak.

'Groen'

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor houtwallen, houtsingels, groenvoorzieningen, bermen en beplanting met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal een bouwhoogte van 2 meter hebben.

Dubbelbestemmingen

'Waarde - archeologische verwachting 1, 3 en 4'
De gronden in het plangebied zijn voorzien van drie archeologische dubbelbestemmingen, 'Waarde - archeologische verwachting 1, 3 en 4'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk dient, afhankelijk van de oppervlakte van de bodemingreep, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

Gebiedsaanduiding 'waardevol landschap'

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' is, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

Gebiedsaanduiding 'ehs-verweving'

De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'EHS Verweving' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'

De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' stelt nadere eisen aan de gebruiks-/ en bouwmogelijkheden van agrarische bebouwing en intensieve veehouderijen.

1.3.2 Strijdigheid

Op basis van het geldende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied een agrarische functie toegestaan. Het in gebruik nemen van de gronden ten behoeve van regulier wonen in combinatie met ondergeschikte bedrijfsactiviteiten is daarmee in strijd met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" kent op basis van artikel 35.5 een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar de bestemming 'Wonen', mits voldaan wordt aan de voorwaarden. Op basis van deze woonbestemming kan worden afgeweken conform artikel 18.4.6 van het vigerende bestemmingsplan. Deze afwijking biedt handvatten voor de ondergeschikte bedrijfsactiviteit, onder voorwaarden. In paragraaf 3.4.1 en 3.4.2 van onderhavig wijzigingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan de geldende voorwaarden.

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het agrarisch erf met omliggende agrarische gronden aan de Wooldseweg 133 in de buurtschap Woold in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Winterswijk ligt in de Gelderse Achterhoek waar diverse landschapstypen zijn te onderscheiden. Het plangebied ligt binnen het oude hoevelandschappen. Het plangebied ligt ten zuiden van de plaats Winterswijk op circa 3 kilometer afstand. De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden en verspreid liggende woonpercelen. In afbeelding 2.1 wordt met twee luchtfoto's de huidige situatie van het plangebied en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2307BGWLDSEWG133-VA01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: P-DOK)  

In het verleden werden er op deze locatie rundvee, kippen en fok-en mestvarkens gehouden. Het perceel heeft een oppervlakte van 1,8 ha. Het gaat hierbij om de percelen: gemeente Winterswijk, sectie E nummers 10190, 10078, 10136, 10073.

Op het perceel is een woonhuis (A) met aangebouwde varkensschuur aanwezig (B). Aansluitend daaraan is ook een varkensschuur aanwezig (C) welke rond 2012 is herbouwd vanwege een brand waarbij de gehele kraamstal en biggenafdeling verloren is gegaan. Op het erf zijn een tweetal schuren aanwezig. Één betreft een voormalige wagenloods met garage en een rund en varkensstal (D), de andere schuur (E) betreft een berging. Voor de woning en in het zuidelijk deel van het plangebied zijn nog twee oude kippenhokken aanwezig (F en G). Genoemde letteraanduidingen zijn weergegeven op afbeelding 2.1.

In afbeelding 2.2 is een straatbeeld foto genomen vanaf de Wooldseweg opgenomen. Afbeelding 2.3 toont het plangebied vanaf een grotere afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2307BGWLDSEWG133-VA01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeldfoto huidige situatie vanaf Wooldseweg (Bron Google Streetview, april 2023)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2307BGWLDSEWG133-VA01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Straatbeeldfoto huidige situatie vanaf Wooldseweg (Bron Google Streetview, april 2023)  

2.2 Planbeschrijving

Het voornemen

Het voornemen ziet toe op het omzetten van het agrarische erf tot een reguliere woonbestemming in combinatie met het mogelijk maken van ondergeschikte bedrijvigheid. Het agrarische bouwvlak ter plaatse van het plangebied wordt wegbestemd.

Het voornemen ziet toe op sloop en verbouw activiteiten. De huidige bedrijfswoning (gebouw A op afbeelding 2.1) wordt verbouwd tot een levensloopbestendige woning. De woning krijgt een inhoud van circa 750 m3.

De schuren F en G verkeren in slechte staat, deze worden dan ook gesloopt. Overige bestaande schuren worden ter zijner tijd opgeknapt. Hieronder wordt per schuur het beoogde gebruik aangegeven.

De varkensstal (C) is in goede staat. Initiatiefnemer repareert en verkoopt tuinmachines (met name (zit)maaiers) en wil deze varkensstal gaan gebruiken als werkplaats en opslag ten behoeve van het bedrijf aan huis. De schuur is circa 250m2. De schuren op het erf (D en E) wenst men te behouden als berging en als stalruimte voor enkele paarden welke hobbymatig worden gehouden.

Landschappelijke inpassing

De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt middels een wijzigingsplan. Als voorwaarde voor dit wijzigingsplan dient het geel landschappelijk te worden ingepast. Hiertoe is door Natuurbank Overijssel een erfinrichtingsplan opgesteld, dat is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. In afbeelding 2.4 is een uitsnede van dit landschapsplan opgenomen. Hieronder wordt de landschappelijke inpassing nader beschreven.

De structuur van het erf is traditioneel, maar niet volledig in takt. Zo is de bongerd aan de voorzijde van de boerderij, op enkele fruitboom na, verdwenen. Door de bongerd aan de voorzijde van de boerderij te herstellen, wordt de traditionele erfinrichting versterkt (deels hersteld). Vanaf de Wooldseweg, kijkend in noordelijke richting, heeft men direct zicht op de achtergevel van twee schuren. Door de aanleg van beplanting (gemengde struweelhaag), wordt het directe zicht op de gevels verminderd. In het verleden liep een houtsingel ten zuiden van het erf, door tot aan de Wooldseweg. Deze houtsingel is deels verdwenen (zie onder). Het herstellen van oude landschapsstructuren biedt een kans voor versterking van de landschappelijke inpassing van het erf en versterking van het omringende landschap.

Concreet bestaat het ontwerp uit de volgende elementen:

  • 1. Aanplant houtsingel
  • 2. Aanplant hoogstam fruitbomen
  • 3. Aanplant gemengde struweelhaag

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2307BGWLDSEWG133-VA01_0006.png"  
Afbeelding 2.4: erfinrichtingsplan Wooldseweg 133, Woold (Bron: Natuurbank Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo is bijvoorbeeld sprake van een ladderplichtige ontwikkeling wanneer minimaal 12 woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) en bij relatief grootschalige uitbreidingen van bouwmogelijkheden (meer dan 500 m² bvo).

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig. Het aantal woningen blijft immers gelijk en het betreft ondergeschikte bedrijvigheid (<500m2 bvo).

3.1.3 Nationaal Landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

3.1.4 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Planspecifiek

Het plangebied kent op basis van de omgevingsvisie gaaf Gelderland geen waarden, doie voor dit voornemen relevant zijn. Voorgenomen ontwikkeling is dan ook niet in strijdt met de doelen van de provincie.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geconsolideerde versie in februari 2022) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. Aangezien voorliggend, is artikel 2.56 van de omgevingsverordening van belang.

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Planspecifiek

In voorliggend geval is wordt een agrarisch perceel getransformeerd tot een reguliere woonbestemming met ondergeschikte bedrijvigheid. Het voornemen ziet toe op het slopen van in slechte staat verkerende bebouwing. Er zijn geen bouwactiviteiten verbonden aan de planologische procedure. Het gehele erf wordt landschappelijk ingepast waarbij onder mee een voormalige houtsingel aan de zuidzijde van het erf wordt opnieuw aangelegd, zodat het oorspronkelijk landschap in ere hersteld wordt.

Opgemerkt wordt dat in het huidige bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" enkele waarden zijn opgenomen. De archeologische bestemmingen, de waarde 'Overige zone - Waardevol landschap', 'ehs verweving', reconstructiewetzone - verwervingsgebied en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen' worden in voorliggend wijzigingsplan overgenomen.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025
3.3.1.1 Algemeen

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.

3.3.1.2 Kleine kernen en buitengebied

Gelet op de toegenomen leegstand en de lastiger verhuur- en verkoopbaarheid is het toevoegen van extra woningen in de kleine kernen en het buitengebied niet meer wenselijk. In incidentele gevallen is hier en daar nog wel een maatwerkoplossing mogelijk, maar die dient stevig onderbouwd te zijn vanuit ruimtelijke (beeld)kwaliteit, lange termijn (woon)wens en/of bijdrage aan de leefbaarheid.

3.3.1.3 Planspecifiek

In de Regionale Woonagenda is opgenomen dat woningen in het buitengebied toegevoegd kunnen worden door middel van een maatwerkoplossing, welke moet worden onderbouwd vanuit ruimtelijke kwaliteit en een lange termijn (woon)wens. Daar is in voorliggend geval geen sprake van. Wel wordt een bedrijfswoning getransformeerd tot een reguliere woning, waarbij – vanwege de slechte staat – een grondige verbouwing noodzakelijk is. De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied wordt verbeterd door het landschappelijk inpassen van het perceel.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling passend is op basis van de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.

3.3.2 Conclusie toetsing aan het regionale beleid

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Wijzigingsbevoegdheid - Artikel 35.5
3.4.1.1 Algemeen

In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Aan deze wijzigingsbevoegdheid in artikel 35, lid 5 zijn enkele voorwaarden verbonden. Hierna volgen de voorwaarden, waarbij in cursief het voornemen aan deze voorwaarden is getoetst.

3.4.1.2 Artikel 35 lid 5

Voor een wijziging van het bestemmingsplan dienen ten minste de volgende voorwaarden in acht te worden genomen op basis van artikel 35.5:

  • a. voor bewoning mag worden gebruikt de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande bedrijfswoning(en); In uw geval zal de bestaande bedrijfswoning, gebruikt worden als burgerwoning.

Uitsluitend binnen de bestaande bedrijfswoning wordt in de nieuwe situatie gewoond.

  • b. het aantal woningen dient beperkt te blijven tot het bestaande aantal woningen dat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aanwezig is;

Op dit moment is er één woning aanwezig. Het aantal woningen blijft beperkt tot één woning.

  • c. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;

Zoals uit hoofdstuk 4 blijkt levert het voornemen geen beperkingen voor nabij gelegen bestemmingen. Op 140 meter ligt een bedrijf waar een vergunning voor varkenshouderij is verleend. Het bedrijf wordt niet beperkt in de uitvoering van de werkzaamheden.

  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

Hier geldt hetzelfde als onder c.

  • e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;

Het bodemaspect is onderbouwd in 4.1.1. Bodemonderzoek heeft uitgewezen dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor voorgenomen ontwikkeling;

    • 1. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;

Het voornemen ziet niet toe op de verbouw van het karakteristiek gebouw. Voor de gewenste bestemmingsplanwijziging is voorafgaand aan de wijziging geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Onder de voorwaarden:

      • Er vinden geen noemenswaardige nieuwe bodemingrepen plaats buiten de bestaande bebouwing.
      • Mochten er bij graaf-, sloop en/of bouwwerkzaamheden toch archeologische sporen of vondsten worden aangetroffen, dan is melding bij de gemeente verplicht. (Formeel is sprake van een wettelijke meldingsplicht bij onze minister op basis van art. 51 van de Erfgoedwet).
      • De aanvang van werkzaamheden in de grond wordt vooraf gemeld bij de gemeente zodat we in de gelegenheid worden gesteld op de locatie een inspectie uit te voeren. Als er geen verplichting is voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek en er worden bij graaf-, sloop en/of bouwwerkzaamheden toch archeologische sporen/vondsten aangetroffen, dan komen de (onderzoeks)kosten die daarmee gemoeid zijn voor rekening van de gemeente Winterswijk.
    • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder (Wgh);

Conform pragraaf 4.1.2 van deze toelichting wordt voldaan aan de Wgh.

    • 1. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Tussen initiatiefnemer en de gemeente wordt een planschade verhaal overeenkomst gesloten. In paragraaf 4.6 wordt nader toegelicht.

3.4.2 Afwijkingsbevoegdheid
3.4.2.1 Algemeen

Het bestemmingsplan buitengebied waar het perceel Wooldseweg 133 in valt, kent een afwijkingsbevoegdheid toe aan het college van burgemeester en wethouders voor het toestaan van nevenactiviteiten in bestaande gebouwen. Het is niet mogelijk om de bebouwing uit te breiden voor de nevenactiviteit. In deze pragraaf wordt getoetst aan de toekomende afwijkingsbevoegdheid van artikel 18.4.6 van het vigerende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". De afwijkingsbevoegdheid maakt de ondergeschikte bedrijfsactiviteiten bij de toekomstige woonbestemming mogelijk.

3.4.2.2 Artikel 18 lid 4.6

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 18.1 voor het toestaan van nevenactiviteiten als bedoeld in bijlage 1 met inachtneming van de onderscheiden deelgebieden ter plaatse van de aanduidingen zoals aangegeven in de bijlage, dan wel niet-agrarische nevenactiviteiten die voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die zij veroorzaken gelijk kunnen worden gesteld aan activiteiten als bedoeld in bijlage 1, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 50% van de vloeroppervlakte van de bebouwing zoals deze bestond op 25 januari 2007 mag hiervoor wordt gebruikt, met inachtneming van de in onderstaande tabel aangegeven maximumoppervlakte in m2 zoals die geldt ter plaatse van de aanduidingen zoals opgenomen in de tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2307BGWLDSEWG133-VA01_0007.png"  

Het gaat in dit geval over bebouwing die bestond op 25 januari 2007. Gebouw ( C ), waarbinnen de bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd heeft een oppervlakte van circa 250 m2. Alle bebouwing op het perceel is gezamenlijk groter dan 1000 m2. Hiervan mag men maximaal 50% voor activiteiten zoals verkoop en reparatie van tuinmachines gebruiken. Het gebied ligt binnen de aanduiding 'Waardevol landschap'. Hierbinnen mag maximaal 500m2 worden gebruikt. Dit betekent dat de hele varkensstal gebruikt kan worden, het blijft onder de 50% van totale oppervlakte van bebouwing en onder de maximaal 500m2.

bij een combinatie van meer(dere) nevenactiviteiten is de hoogste oppervlaktenorm bepalend met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum vloeroppervlakte mag overschrijden;

  • b. in aanvulling op het bepaalde in de tabel mag een oppervlakte van maximaal 200 m2 aan buitenruimte worden gebruikt ten behoeve van de nevenfunctie, met dien verstande dat de nevenactiviteiten 'opslag' en 'overige nevenfuncties' volledig inpandig dienen plaats te vinden;

Er zal geen buitenruimte gebruikt worden voor de nevenfunctie.

  • c. de (gezamenlijke) omvang van de nevenactiviteiten in oppervlakte in gebruik zijnde bebouwing en uitstraling dient ondergeschikt te blijven aan de woonfunctie;

Ruimtelijk gezien is het totale bedrijfsoppervlak ondergeschikt, gelet op de betreffende oppervlaktes.

  • d. de landschappelijke inpassing van de gehele locatie in de vorm van streekeigen erfbeplanting dient te zijn gewaarborgd;

Het erinrichtingsplan wordt geborgen in dit wijzigingsplan

  • e. indien de oppervlakte gebouwen dat wordt ingezet voor nevenactiviteiten groter is dan 350 m2dient er een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van de bedrijvigheid in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan:
    • 1. aanvullende landschapsversterkende maatregelen in de vorm van de aanleg van streekeigen beplanting;
    • 2. dan wel een ecologische inpassing in de vorm van de aanleg van kleinschalige natuurelementen;
    • 3. dan wel een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur;

nvt.

  • f. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;

Parkeren vindt plaats op eigen terrein

  • g. geen onevenredige toename mag plaatsvinden van de verkeersaantrekkende werking;

Gezien de kleinschaligheid van de activiteiten en het feit dat de bedrijvigheid ondergeschikt is aan de woonfunctie, wordt hier aan voldaan. De Wooldseweg is een doorgaande weg in het buitengebied met een behoorlijke verkeersgeneratie. Op deze weg valt een kleine toename als deze niet op. Daarnaast komen verkeersbewegingen ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten planologisch te vervallen.

  • h. de bepalingen in artikel 18.4.7 (stapeling van afwijkingen) is onverkort van toepassing;
  • i. de bepalingen in artikel 18.4.9 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.

In Hoofdstuk 4 wordt onderbouwd dat omwonende niet onevenredig in hun belangen worden benadeeld. De dichtstbijzijnde woning ligt op afdoende afstand van meer dan 100 meter.

3.4.3 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan/ wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. In dat kader dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Planspecifiek

In voorliggend geval is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het betreft een verkennend bodem-/ en asbestonderzoek conform NEN 5707 en NEN5725. Het onderzoek is uitgevoerd door Montferland Milieu en is herkenbaar onder het referentienummer MM23027. het onderzoek is toegevoegd aan Bijlage 2 van deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (artikel 74.2)
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (artikel 74.2)

Planspecifiek

In de zin van de Wgh voorziet dit plan in een geluidgevoelig object (burgerwoning). Het plangebied ligt langs de Wooldseweg, een verbindingsweg waar een maximum snelheid van 60 km per uur geldt. De Wet geluidhinder bepaalt dat deze wegen een geluidszone van 250 meter hebben. De geluidbelasting van wegen op bestaande woningen hoeft op basis van artikel 76 van de Wgh niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Doordat het plan een reeds bestaande woning betreft en geen woning in het plangebied wordt toegevoegd is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet vereist. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.3 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Planspecifiek

In bovenstaande paragraaf zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.4 Bedrijven- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2307BGWLDSEWG133-VA01_0008.png"  

Planspecifiek

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. Past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. De ondergeschikte bedrijfsactiviteiten kebben wel enige milieubelasting. Het betreft de bedrijfsfunctie: reparatie en verkoop van tuinmachines. Deze functie is niet specifiek opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten. In verhouding tot vergelijkbare functies komt de functie het meest overeen met 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven'. Hierbij hoort een milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. Dichtstbijzijnde milieugevoelige functie betreft de woning aan de Wooldseweg 131 op circa 70 meter tot de bestemming. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand en is van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake. Opgemerkt wordt dat de planologisch te vervallen agrarische bedrijfsactiviteiten een aanmerkelijk grotere milieubelasting op omliggende milieugevoelige objecten hebben. Er zal dan ook planologisch sprake zijn van een verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie in het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. Woningen zijn hierin aangewezen als milieugevoelige objecten.

Op circa 100 meter ligt een varkenshouderij. De afstand tot de woonbestemming bedraagt circa 140 meter. De woning betreft reeds een bestaande woning. Ter plaatse wordt een aanvaardbaar woon-/ en leefklimaat verwacht. Het transformeren tot een reguliere woonbestemming heeft geen beperkende invloed voor de varkenshouderij. In de huidige situatie moet de woning immers ook al getoetst worden.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen geen hinder ondervindt van nabij gelegen milieubelastende functies. Andersom veroorzaakt het voornemen geen hinder voor nabijgelegen milieugevoelige functies. Tot slot worden bedrijven niet verder in hun bedrijfsvoering belemmerd. Gezien het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen hinder voor de wijziging.

4.1.5 Geur
4.1.5.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Planspecifiek

In voorliggend geval wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet in een reguliere woning. Daarnaast wordt ook ondergeschikte bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Een reguliere woning is, net als een bedrijfswoning, aan te merken als een geurgevoelig object. De huidige afstand van 170 meter wordt niet verkleind, middels dit plan.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2307BGWLDSEWG133-VA01_0009.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Geconcludeerd wordt dat het een en ander met zich mee brengt dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.1.7 Licht

Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor de mens en natuur. Ook kan er horizonvervuiling zijn door kunstmatig licht. Kunstmatige verlichting komt voor bij functies, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen en paardenbakken.

De hinder van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit hangt samen met de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.

Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:

  • hinder voor de mens
  • hinder/verstoring voor de natuur
  • horizonvervuiling

Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.

Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking.

Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Er is dan geen direct licht meer te meten van een lamp. Het licht is nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer.

Planspecifiek

In voorliggend geval wordt een bestaande bedrijfswoning herbestemd tot een reguliere woning. Het gebruik van licht is inherent aan de woonfunctie. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zorgt de voorliggende ontwikkeling echter niet voor een onevenredige toename van lichthinder op de omgeving, temeer ook omdat in de bestaande situatie reeds wordt gewoond op het perceel. Door het wegvallen van de agrarische functies neemt de lichtvervuiling naar verwachting juist af.

Geconcludeerd wordt dat het milieuaspect licht geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.8 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de wijzigingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Planspecifiek

In voorliggend geval komt de ontwikkeling niet voor in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. r is daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Tevens wordt in de gevraagde situatie de in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r., genoemde drempelwaarden niet overschreden.


Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende wijzigingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het herbestemmen van een agrarisch perceel tot een reguliere woonbestemming met ondergeschikte bedrijvigheid. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk wijzigingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied bevindt zich in het Nationaal Landschap. De effecten van ruimtelijke ontwikkelingen dienen daarom in beeld te worden gebracht. Onderhavig plan voorziet in het herbestemmen van de bestaande bedrijfswoning als reguliere woning, in combinatie met ondergeschikte bedrijvigheid in bestaande bebouwing. De bestaande structuur van het erf blijft daarmee (grotendeels) behouden, waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op de bijzondere kwaliteiten van het Nationaal landschap. Het erf wordt conform het inpassingsplan landschappelijk ingepast. Dit versterkt de waarden van het nationaal landschap. Verder bevinden zich in en om het plangebied geen gemeentelijke danwel rijksmonumenten.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in een aantasting van cultuurhistorische waarden.

Archeologie
In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Afhankelijk van de grootte van een ontwikkeling is op basis van deze dubbelbestemmingen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Aangezien de bodemingrepen in voorliggend geval beperkt blijven tot de ingrepen die in het kader van de landschappelijke inpassing benodigd zijn, kan een archeologisch onderzoek achterwege blijven. In voorliggend wijzigingsplan worden de archeologische bestemmingen overgenomen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich op circa 480 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Bekendelle'. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Vanwege de aard en de zeer beperkte omvang van de activiteiten in combinatie tot het wegbestemmen van een agrarisch bedrijf worden hierin significante positieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen en ontwikkelingsopgaven verwacht.

Verder is het plangebied gelegen op circa 44 meter van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) Tussen het plangebied en het netwerk liggen onder andere agrarische percelen en een weg. Aangezien het plangebied niet in of in de directe nabijheid van het GNN ligt, kan worden geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN. Opgemerkt wordt dat de geldende gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' uit het geldende bestemmingsplan "integrale herziening Buitengebied Winterswijk" zal worden overgenomen in dit wijzigingsplan. Hiermee worden de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden geborgd.

Voorgenomen activiteiten leiden tot niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortenbescherming
Voorgestelde ontwikkeling ziet toe op de sloop van twee gebouwen. Er is een quickscan flora en fauna opgesteld door Natuurbank Overijssel. Het rapportage is herkenbaar aan de referentienummer 5132 versie 1.0. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3

Uit de rapportage blijkt dat het voornemen geen ecologische waarden aantast. De aanwezigheid van beschermde soorten ter plaatse van de te slopen schuren is uitgesloten.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect 'flora en fauna' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten herbestemming.

 

4.4 Verkeer

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt voor de parkeerbehoefte aangesloten bij de uitgangspunten uit de Nota parkeernormen Winterswijk.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie is aangesloten bij de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkerncijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkerncijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

Planspecifiek

Parkeren

De parkeernota Winterswijk 2013 gaat uit van de cijfers van het CROW, waarbij de maximum parkeernorm wordt gehanteerd bij berekeningen. Voor wat betreft de functie vervallen de agrarische activiteiten. Er komen aan de woning ondergeschikte bedrijfsactiviteiten terug met een geringe parkeerbehoefte. Qua ligging gaat het om een woning in het buitengebied. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen. In voorliggend geval is er voldoende ruimte op eigen terrein om in de parkeerbehoefte te voorzien, zie hiervoor ook paragraaf 2.2. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

Verkeersgeneratie

De woning blijft gehandhaafd. het toevoegen van de ondergeschikte bedrijfsactiviteiten leiden mogelijk tot een geringe toename van de verkeersgeneratie. Deze extra verkeersgeneratie kan eenvoudig afgewikkeld worden via de Wooldseweg. Deze weg is van voldoende omvang om deze zeer beperkte extra verkeersgeneratie te kunnen verwerken. Waarbij wordt opgemerkt dat de planologische mogelijkheid van een agrarisch bedrijf met bijbehorende verkeersbewegingen komt te vervallen.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2022-2027. Dit plan beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak we deze willen bereiken.

Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Rijn en IJssel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Het Waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang is, zie Bijlage 4. Voorliggende ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied. Het Waterschap Rijn en IJssel geeft een positief wateradvies. De procedure is in het kader van de watertoets goed doorlopen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade dient een overeenkomst te worden getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke wijzigingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het wijzigingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het wijzigingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het wijzigingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een wijzigingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een wijzigingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het wijzigingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het wijzigingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene aanduidingen, afwijkings- en wijzigingsregels, tevens zijn overige regels opgenomen die .

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit wijzigingsplan

De regels in dit wijzigingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het wijzigingsplan voorkomen.

'Agrarisch - Cultuurlandschap'

De gronden, buiten het agrarisch erf zijn bestemd met de, bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De bestemming baseert zich op de gelijknamige bestemming uit het vigerende plan. Echter zijn in deze bestemming minimale bouwregels opgenomen, door het vervallen van het agrarische bouwvlak. De bestemming waarborgt het erifinrichtingsplan.

'Groen'

De bestemming 'Groen' is één op één overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Wonen

Aan het woonerf met de bestaande woning en bedrijfsbebouwing is de bestemming 'Wonen' toegekend. Ter plaatse van de bestemming is 1 woning toegestaan. De bestemming is gebaseerd op de bestemming wonen uit het vigerende bestemmingsplan. In de bestemming is de afwijkingsbevoegdheid voor nevenactiviteiten opgenomen als regel.

Dubbelbestemmingen

De voorWaarde - Archeologische verwachting 1 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding(en)

De gebiedsaanduiding 'Overige zone - waardevol landschap' is conform het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" overgenomen in dit wijzigingsplan. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is niet overgenomen, aangezien middels deze gebiedsaanduiding aanvullende regels worden gesteld aan de uitoefening van intensieve veehouderijen. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hier niet in.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg

Dit wijzigingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit wijzigingsplan is niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan geen waterschapsbelang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan. Aan buren "Noabers" is het plan reeds voorgelegd.