direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bumerweg 9-11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het aannemersbedrijf aan de Bumerweg 9 heeft zijn bedrijfsactiviteiten beëindigd. De eigenaar van het perceel (hierna initiatiefnemer) heeft het plan om op het perceel nieuwbouw te realiseren voor senioren. Deze functie op de locatie is in strijd met het geldende bestemmingsplan.

De initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om medewerking te verlenen aan zijn plan en te bevorderen dat het perceel een woonbestemming krijgt.

De gemeente Winterswijk is bereid medewerking te verlenen om het geldende bestemmingsplan hiervoor aan te passen onder de volgende ontwerpvoorwaarden:

  • Sloop alle voormalige bedrijfsbebouwing;
  • Sluit in de opzet aan bij de omgeving, waarbij sprake dient te zijn van een compact erfprincipe;
  • Onbebouwde ruimte dient ook onbebouwd te blijven.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde woningbouwontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de Winterswijk. De stad Winterswijk ligt op circa 600 m ten westen van het perceel Bumerweg 7-9. Het voormalige bedrijfsperceel met aangrenzende agrarische gronden ligt in de westhoek van de Bumerweg en de Horstweg en omvat de volgende kadastrale percelen I-12157, I-12158, I-14028 en I-14029 en heeft een totale oppervlakte van circa 11.500 m2. De schuren hebben nummer 9, de (voormalige) bedrijfswoning heeft nummer 11. Nummer 7 - de voormalige boerderij - ligt buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0001.png"

Afb. globale ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor de gronden van het plangebied gelden de volgende onherroepelijke bestemmingsplannen:

  • facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk (vastgesteld 28-06-2018). Dit bestemmingsplan bevat onder andere de 'Beleidsregel parkeren Winterswijk'. Volgens dit facetbestemmingsplan ligt de locatie in de zone 'buitengebied' waarvoor specifieke parkeernormen gelden.
  • Buitengebied Winterswijk (vastgesteld 27-01-2011).

Op de volgende afbeelding is binnen de gronden van het aangegeven bouwvlak een aannemersbedrijf toegelaten met een maximum bebouwd oppervlak van 1.042 m2. Ook zijn de oostelijk gelegen agrarische gronden met de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' meegenomen binnen het plangebied van het voorliggende nieuwe bestemmingsplan.

Daarnaast gelden voor de gronden de regels van de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Voor de bescherming van het bodemarchief zijn ook regels opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachting 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0002.png"

afb. ligging plangebied met aangrenzende gronden

Het bouwen van 19 wooneenheden op deze plek alsmede het omzetten van de bedrijfswoning (nr. 11) in een burgerwoning passen niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Huidige situatie

De omgeving van de Bumerhof bestaat uit een verzameling van functies die horen bij het buurtschap. Er is een agglomeratie van een aantal erven aan de Bumerweg en de Steengroeveweg. Het aannemersbedrijf op de planlocatie is in de tijd ook meegegroeid in volume. De manege aan de andere kant van het bos aan de westzijde staat op gemeentegrond en wordt gebruikt door de Hippische Vereniging Winterswijk. Voetbalvereniging Vosseveld aan de Horstweg begrenst het plangebied aan de oostzijde.

Ten zuiden van Bumerhof was een hoveniersbedrijf gevestigd, dat recentelijk de bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt. Dit perceel heeft een woonbestemming gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0003.png"

Afb. Luchtfoto ligging plangebied

Kortom het plangebied heeft een landelijk karakter. Het perceel is gelegen tussen woonbestemmingen, agrarische bedrijfsbestemmingen, een manege, nabij natuur, bos en een sportpark. Andere bedrijfsbestemmingen zijn in de omgeving niet aanwezig.

De wegen in het buitengebied zijn van regionale en lokale betekenis. In het buitengebied ligt ook een aantal onverharde wegen waaronder de Bumerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0004.png"

afb. schematische tekening met bebouwing en bunkers Bumerweg 9 - 11

Binnen het plangebied is alle bebouwing nog aanwezig en bestaat uit een (voormalige) bedrijfswoning (nr.11) en andere gebouwen (nr.9) bestaande uit een kantoor met werkplaats, een 2e werkplaats, kapschuur en stallen, schuurtje en opslagbunkers. Alle gebouwen zijn qua korrel en formaat passend in het landschap, er is geen sprake van beelddominantie.

De onderhoudstoestand van de bedrijfsbebouwing is slecht en de architectuur is arm aan raffinement en detaillering. De opslagbunkers verrommelen het beeld. Het plangebied maakt een verlaten en verwaarloosde indruk.

2.2 Planbeschrijving

Doelstelling is zelfstandig wonen, waarbij de bewoners behulpzaam zijn voor elkaar en daar worden ook gezamenlijke voorzieningen voor gerealiseerd. De nieuwe woningen worden ontsloten via de achterzijde op de Horstweg, die aantakt op de Steengroeveweg. Bijgebouwen moeten binnen het bouwvlak én inpandig worden uitgevoerd voor deze 2 volumes. Overkappingen zijn niet toegelaten. De aansluitende gronden bij deze 2 volumes zijn bestemd voor 'Tuin' om vergunningsvrij bouwen uit te sluiten.

De volgende afbeelding geeft een impressie van de stedenbouwkundige opzet voor de locatie Bumerweg 9-11. In de bijlagen van de toelichting is deze stedenbouwkundige opzet in zijn geheel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0005.png"

afb. uitsnede stedenbouwkundige opzet

Om de woonvoorzieningen voor senioren te kunnen realiseren worden alle overtollige gebouwen gesloopt met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning (huisnr.11). Deze bedrijfswoning zal in gebruik worden genomen als burgerwoning. Het kantoor met werkplaats, de 2e werkplaats, de kapschuur en stallen, het schuurtje en de opslagbunkers met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.496 m2 worden gesloopt en verwijderd.

Daar voor in de plaats wil de initiatiefnemer twee volumes realiseren op het zij- en achtererf voor de huisvesting van senioren. Het eerste volume wordt op het zijerf (van de voormalige bedrijfswoning) gesitueerd nabij de Bumerweg, op de plek waar nu de loods - bestaande uit kantoor en werkplaats - staat. De goot- en bouwhoogte van dit kleinere volume bedragen respectievelijk 4 en 10 meter. Er is gekozen voor een maatvoering die aansluit bij de aan weerszijden gelegen woningen Bumerhof 7 en 11. Het tweede - grotere - volume ligt verder achter op het erf. De goot- en bouwhoogte hiervan bedragen respectievelijk 6 en 12 meter.

In het eerste volume komen 4 appartementen/studio's en gemeenschappelijke voorzieningen. Op het achtererfgebied komt het tweede volume met 15 appartementen.

De volgende afbeeldingen geven een impressie van deze volumes op het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0006.png"

afb. ligging volumes op het erf gezien vanuit richting Horstweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0007.png"

afb. ligging volumes op het erf gezien vanuit richting Bumerweg

Beeldkwaliteit

Bij transformatie van erven is het van belang om de herkenbare eenheid van erven te behouden. De inrichting van het erf en de situering van de bebouwing is gebaseerd op erf-principes. Deze principes zijn het uitgangspunt bij erftransformaties zodat het nieuwe erf bijdraagt aan de versterking van het landschap en de ruimtelijke kwaliteit.

Op het erf staan de oorspronkelijke boerderijwoning (nr.7) en de voormalige bedrijfswoning (nr. 11) - behorend bij het aannemersbedrijf - voor aan het erf, op de meest prominente plek, en zijn georiënteerd op de Bumerweg. De geplande schuurwoningen liggen achter de voormalige bedrijfswoningen en vormen met de boerderijwoning (nr.7) een ensemble aan een gemeenschappelijk erf.

Het gezamenlijk erf wordt een informele buitenruimte voor de nieuwe bewoners. De kavels van de voormalige bedrijfswoningen hebben meer beschutte privégedeelten.

In de architectuur wordt de inspiratie gevonden in de boerderijen en schuren in de nabije omgeving, dit mag ook een moderne interpretatie zijn. Uitgangspunten over bouwmassa, gevelopbouw detaillering, vorm en materiaalgebruik zijn opgenomen in het 'Beeldkwaliteit Bumerhof,01-05-2021'.

Bij het ontwerp van de nieuwbouw wordt gebruik gemaakt van natuurlijke en duurzame materialen. De volgende afbeeldingen illustreren de gewenste uitstraling, sfeer en beeldkwaliteit van de beoogde nieuwbouw/schuurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0008.png"

Inrichting

Het plangebied bestaat uit voormalige bedrijfsbebouwing, klinkerverharding, paardenweide zonder landschappelijke waarde en een cultuurhistorische en landschappelijk waardevolle houtwal. Het beeld van de buitenruimte is landelijk, zoals dat van een boerenerf. De Bumerhof gaat een ruimtelijke relatie aan met het bestaande boerderijgebouw waarbij dit bestaande gebouw het hoofdgebouw is en de nieuw te bouwen volumes ondergeschikt zijn. Hierdoor ontstaat het beeld van een traditioneel boerenerf.

Ruimtelijk functioneel wordt,

1) Het Erf met de moestuin de centrale ruimte van het erf.

2) De Boomgaard een grote maar rustige plek en

3) Het Kippenhok een kleine plek met een intiem karakter.

De materialen in de architectuur en de keuze van de beplanting worden hierop afgestemd. Wandelpaden worden gemaaid in het gras en zodanig gemarkeerd, zo ontstaat ook de nodige flexibiliteit in de routing. De privétuinen zijn aan de bewoners om in te richten. De ruimte rond de appartementen en de gezamenlijke ruimte krijgt meer sierwaarde als versterking van het architectonische beeld. De oude houtwal met de eiken is het groene decor en moet zowel onder als boven de grond beschermd worden tijdens de werkzaamheden en het gebruik.

Door het compact inrichten van het erf ontstaat er ruimte voor een landschappelijke inrichting. Deze landschappelijke inrichting bestaat uit het behouden van de oude houtwal aan de noordwestzijde en een groene inrichting aan de oostzijde (langs de Horstweg). De groene inrichting langs de Horstweg bestaat uit kruidenrijk grasland met losse groepen fruitbomen.

De landschappelijke inpassing met beplantingsplan is als bijlage opgenomen bij de regels om de uitvoering hiervan te borgen.

Parkeren en ontsluiting

Parkeren is een onderdeel van het compacte erf. De bestaande in- en uitrit aan de Horstweg is nu nog de toegangsweg naar het erf met de uitstraling van een 'achterpad'. Deze secundaire onverharde ontsluiting op de Horstweg wordt opgewaardeerd tot hoofdentree. Deze weg zal worden verhard om stofoverlast voor de omgeving te voorkomen. Voorts krijgt deze nieuwe weg ook een straatnaam zodat deze ook 'digitaal' ontsloten wordt. Het aantal onnodige verkeersbewegingen op andere wegen wordt hierdoor ingeperkt.

De bestaande in- en uitrit aan de Bumerweg voor het voormalige aannemersbedrijf heeft niet langer meer de functie van hoofdentree. Er is uitsluitend nog een ontsluiting voor verkeersdeelnemers zoals voetgangers en fietsers. Op de navolgende afbeelding is de nieuwe situatie ter hoogte van de voormalige ontsluiting van het aannemersbedrijf aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0009.png"

De bestaande in- en uitrit, behorend bij de voormalige bedrijfswoning (Bumerweg 11), blijft overigens gehandhaafd.

Door het intensieve gebruik van onverharde wegen (waaronder Bumerweg) door het verkeer en met name door pakketbezorging per busje ontstaat in drogere perioden stofoverlast. De nieuwe ontsluiting op de Horstweg voorkomt in ieder geval dat de nieuwe bewoners gebruik gaan maken van de onverharde Bumerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0010.png"

afb. onverharde in- en uitrit vanaf de Horstweg

Voor kleine appartementen in het buitengebied is de parkeernorm 1,5 p.p./woning. In totaal zijn er voor 19 appartementen 28,5 p.p. nodig. In het plan zijn 29 'gemarkeerde' parkeerplaatsen toebedeeld aan het parkeerterrein ten noorden van de nieuwbouw. Daarnaast is op het erf nog plek voor enkele auto's. Er is voldoende parkeerruimte in het plan. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien van de nieuwe bewoners en bezoekers.

Het voormalige bedrijfsperceel komt door deze nieuwe ontwikkeling te vervallen.

Duurzaamheid en levensloopbestendig

De nieuwe woningen worden levensloopbestendig ontworpen met onder andere brede deuropeningen voorzien van automatische deuropeners, brede trapopgangen geschikt voor het plaatsen van trapliften voor de woonruimten op de verdieping en voldoende ruime badkamers.

Deze woningen worden 'gasloos' en energieneutraal gebouwd en voorzien van zonnepanelen in combinatie met een warmtepomp. Voorts wordt gebruik gemaakt van duurzame materialen, die geschikt zijn voor hergebruik.

Het hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd binnen het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI (vastgesteld (11-09-2020) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen die zich aandienen.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.

Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toekomstbestendig en duurzaam wooninitiatief in het landelijk gebied in combinatie met versterking van de landschappelijke waarden past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Met ingang 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Toetsing

Ladder duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op het voorliggende plan omdat er sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Met de bouw van de woningen/appartementen wordt overigens voorzien in de behoefte aan landelijk wonen in het fraaie coulissenlandschap van Winterswijk. Het plan is kenbaar gemaakt op een website (https://www.facebook.com/bumerhof/) en via de seniorenraad. Er zijn circa 20 aanmeldingen gedaan door geïnteresseerde ouderen. Met de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in een woonbehoefte van senioren die zich verbonden voelen met het buitengebied en/of die opgegroeid en werkzaam waren in het buitengebied, maar waarvoor geen passende woningen/appartementen in het buitengebied aanwezig zijn. Dit plan voorziet in deze behoefte.

Het realiseren van woningen/appartementen in het stedelijk gebied van Winterswijk is geen optie omdat dát niet de vraag of is en daarmee wordt ook niet voorzien in de behoefte van deze woningzoekenden.

Het voorliggende plan betreft overigens een kleinschalige ontwikkeling op perceelsniveau. De bebouwde oppervlakte op het voormalige bedrijfsperceel neemt af. De geplande woningbouw op deze plek wordt gezien als een meer passende ontwikkeling.

Het geheel wordt op landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in de omgeving. Voor een uitgebreide beschrijving van de laddertoets wordt kortheidshalve verwezen naar de bijlage "Laddertoets Bumerhof, 12-07-2021' van deze toelichting.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Natuurnetwerk Nederland

Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de natuurnetwerk Nederland vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  • 1. er sprake is van een groot openbaar belang,
  • 2. er geen reële alternatieven zijn, en
  • 3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:

  • 1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    • a. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    • b. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  • 2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    • a. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    • b. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur, en
    • c. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  • 3. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels.

De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 3.2.1.

Nationaal Landschap Winterswijk

De gronden van het plangebied liggen binnen het Nationaal Landschap Winterswijk. De kernkwaliteiten van het gebied dienen te worden beschermd en te worden versterkt. De uitwerking hiervan is in handen van de provincie. Zie verder in paragraaf 3.2 Provinciaal beleid

3.1.4 Nationale Woonagenda 2018 - 2021

De knelpunten op de woningmarkt zijn complex en veelomvattend en vragen om nieuwe coalities. De oplossingen komen dan ook niet vanzelf tot stand. Een passend antwoord vergt inzet, betrokkenheid en samenwerking van én tussen alle spelers op de woningmarkt. Om die reden hebben marktpartijen, vertegenwoordigers van bewoners, de koepels van woningcorporaties, waterschappen en het Rijk een Nationale woonagenda opgesteld voor de komende periode. Juist deze gezamenlijkheid is de kracht van de woonagenda. Een agenda die thema's en oplossingsrichtingen voor de periode 2018-2021 benoemt: inzet op het versnellen en vergroten van de bouwproductie, het beter benutten van de bestaande voorraad en het betaalbaar houden van het wonen, met acties voor zowel de lange als korte termijn.

Partijen komen met deze Nationale woonagenda tot een attitude van gezamenlijkheid en ambitie en willen bijdragen aan een beter werkende woningmarkt. De partijen zetten zich in om het woningtekort terug te dringen en houden oog voor zowel de kwaliteit van de woning als de kwaliteit van de omgeving waarin die woning staat, met plek voor alle woonmilieus. In de afgelopen jaren is er een woningtekort ontstaan in Nederland. Op veel plekken vinden mensen het moeilijk om een huis te vinden dat past bij hun wensen en mogelijkheden. Om dit op te lossen zouden er, rekening houdend met de sloop van 12 tot 13 duizend woningen per jaar, tot 2025 zo'n 700 duizend woningen moeten worden bijgebouwd. Dat betekent vanaf nu een jaarlijkse opgave van gemiddeld 75 duizend woningen. Alleen woningen bijbouwen is niet genoeg. Zowel de nieuwbouw als de bestaande woningvoorraad moet passen bij de vraag van huishoudens die een woning zoeken, nu en in de toekomst. Wat deze vraag is moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald, net als wat er naast de bouw van woningen nog meer moet gebeuren, bijvoorbeeld meer doorstroming, voldoende aansluiting op het vervoer en aandacht voor vraagstukken gerelateerd aan krimp. Juist gemeenten en provincies gezamenlijk zijn in staat maatwerkoplossingen te bieden voor de inwoners.

Starters hebben steeds meer problemen om aan een betaalbare woning te komen, in de huursector ontbreekt een volwaardig middensegment en het aanbod van betaalbare woningen is schaars. Het kunnen huisvesten van iedereen, van alleenstaande tot gezin, van student tot oudere en van leraar tot ondernemer, is van vitaal belang voor de Nederlandse woningmarkt.

Tegelijk speelt in krimpregio's een dynamiek waarbij steeds meer woningen leeg komen te staan of het woningaanbod niet passend is. Een goede bereikbaarheid en voorzieningenniveau van voldoende kwaliteit is in deze gebieden belangrijk. Het ontbreekt in krimpgebieden vaak aan investeringsvolume en een verdienmodel. We moeten voorkomen dat een groeiende groep mensen de aantrekkende woningmarkt vooral ervaart als langere wachtlijsten en een gebrek aan huur- en koopwoningen die passen bij hun wensen en mogelijkheden.

Toetsing

De locatie ligt niet een beschermd natuurgebied. Het toekennen van woonfuncties aan het voormalige agrarische bouwperceel - in combinatie met de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering en extra natuurcompensatie - wordt gezien als een meer passende functie. Voor de effecten van deze nieuwe ontwikkeling op dat natuurgebied wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.1.5 Ecologie.

Het initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten van Nationale Woonagenda 2018 - 2021.

Geen van de andere nationale belangen zijn in het geding bij het voorliggende bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema’s, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.

Doelstellingen, ambitie en visie

De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:

Deze Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie.

Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen. De vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken. Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Steeds weer en meer samen met partners optrekken op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.

Een gezamenlijke horizon is nodig: een gedeeld vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ wordt dit vergezicht Een vergezicht dat tot de verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: helpt bij het gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Bij de uitoefening van deze taken ligt de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt hier richting aangegeven. En door vier 'spelregels’ of ‘DOE-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – wordt hier werking aangegeven. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen uitvoering en afwegingen worden gemaakt.

De weg naar de toekomst is geen rechte lijn. Maar het begin van de toekomst is nu!

Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer

Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.

Ruimtelijk beleid

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.

Waterbeleid

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Milieubeleid

Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.

Natuur- en landschapsbeleid

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura 2000- gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders. Het voorliggende initiatief raakt een aantal provinciale belangen waar hieronder op ingegaan wordt.

Wonen

Omgevingsverordening Gelderland - onderdeel Wonen. De verordening bevat regels die er voor zorgen dat de doelen uit de visie worden behaald. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Gelderland moeten derhalve voldoen aan deze regels.

In de verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot nieuwe woonlocaties.

Artikel 2.1 Regionale woonagenda

  • 1. Per regio stellen de gemeentebesturen een regionale woonagenda op.
  • 2. Gedeputeerde Staten stellen de regionale woonagenda vast, als de agenda in overeenstemming is met de regionale opgave en het meest recente provinciale beleid.
  • 3. Als nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of een noodzakelijke actualisatie van de vigerende regionale woonagenda nog niet heeft plaatsgevonden, beoordelen Gedeputeerde Staten, totdat die regionale woonagenda is vastgesteld of na actualisering opnieuw is vastgesteld een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt aan de volgende criteria:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.

Relatie met het plangebied

In het kader van een duurzame verstedelijking heeft de provincie Gelderland regels gesteld met betrekking tot verstedelijking. Hiervoor wordt in samenwerking met de regio (in dit geval de regio Achterhoek) afspraken gemaakt. Deze regionale afspraken worden door vertaald in de gemeentelijke verstedelijksopgaven. In het onderhavige plan gaat het op het toevoegen van woningen waaronder ook zorgwoningen worden verstaan.

De regio Achterhoek heeft hiervoor de 'Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025' vastgesteld (zie paragraaf 3.3 Regionaal beleid). Onderhavig plan voldoet aan het provinciale beleid. Zie voor de nadere verantwoording de betreffende beleidsparagrafen van de 'lagere' overheden.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en -verordening. Er gelden binnen het plangebied geen beperkende voorschriften/regels vanuit de visie en verordening.

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO)

Binnen deze beschermde gebieden zijn geen nieuwe bestemmingen of nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van deze gebieden.

Het voorliggende initiatief is geen nieuwe grootschalige ontwikkeling en ligt ook niet in het GNN of GO. Het betreft een beperkte ruimtelijke ontwikkeling op perceelsniveau waarbij alle bebouwing met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning wordt gesloopt en 19 appartementen/studio's worden teruggebouwd. De beëindiging van de bedrijfsmatige activiteiten levert een positieve bijdrage aan de verbetering van de kernkwaliteiten. Zie verder ook onder paragraaf 4.1.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0011.png"

Afb. globale ligging plangebied t.o.v. GNN en GO

Instructieregels bestemmingsplan bescherming landschap Nationaal landschap

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.

In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:

  • er geen reële alternatieven zijn;
  • er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 6 van de provinciale verordening.

 

Het plangebied is onderdeel van Nationaal Landschap Winterswijk (zie volgende afbeelding). afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0012.png"

globale ligging plangebied binnen Nationaal landschap Winterswijk

Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als die de kernkwaliteiten, zoals vastgelegd in de nota 'Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen' niet aantasten of versterken.

  • Een nieuw bestemmingsplan is dus mogelijk mits de kernkwaliteiten van het landschap behouden blijven of versterkt worden. Als kernkwaliteiten worden voor het Nationaal Landschap Winterswijk benoemd:
  • Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft
  • Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)
  • Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap;
  • Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden
  • De verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.

De ontwikkeling die met voorliggend plan op perceelsniveau mogelijk wordt gemaakt is kleinschalig zodat dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap. Er is juist sprake van een kwaliteitsimpuls door

  • beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • vermindering van de stikstofdepositie op het nabij gelegen Natura 2000-gebied;
  • de sloop van voormalige agrarische bebouwing;
  • een goede landschappelijke inpassing van het nieuwe erf met bebouwing alsmede natuurversterking in het oostelijk deel van het plangebied;
  • nieuwe woonfuncties die minder nadelige effecten hebben op de bescherming van het landschap en dan de bedrijfsuitoefening.

Toetsing

Het initiatief betreft geen grootschalige ontwikkeling op perceelsniveau. Tevens worden de agrarische activiteiten ter plaatse beëindigd. De overtollige bebouwing wordt gesloopt. De voormalige bedrijfswoning en de nieuwbouw worden op landschappelijk verantwoorde wijze ingepast waarbij de kernkwaliteiten van het gebied worden verbeterd.

Voorts zijn er geen negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden en de beschermde soorten (zie ook onder par 4.1.5).

Het initiatief past in het provinciale beleid.

3.2.3 Actieplan Wonen 2020 - 2025

Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar meer woonruimte. Tot 2030 moeten er in de provincie ruim 80.000 nieuwe woningen gebouwd worden. De urgentie is zo hoog, dat provincie Gelderland met dit Actieplan Wonen een bijdrage wil leveren aan de uitvoering van de bouwopgave.

Drie volgende doelen staan in dit actieplan centraal:

  • Doelstelling 1: versnelling van de woningbouw (sneller);
  • Doelstelling 2: meer betaalbare woningen (betaalbaar);
  • Doelstelling 3: meer flexibele woonvormen (flexibel).

Met het Actieplan Wonen wordt de komende vijf jaar de bouw van circa 45.000 woningen versneld. Dit aantal woningen is onderdeel van de 80.000 nieuwe woningen die in Gelderland tot 2030 gerealiseerd moeten worden.

De uitvoering van het bestemmingsplan past ook binnen het provinciale beleid zoals verwoord in het Actieplan Wonen 2020 – 2025 (uitgave maart 2020).

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

In deze Visie zijn de beleidsambities aan van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit opgenomen.

Deze structuurvisie is een actualisatie van de structuurvisie uit 2004. De visie is geactualiseerd, omdat er relevante en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen spelen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied; en
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwíkkelingen gaan gevolgen hebben voor de manier waarop er gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ook zijn ze van invloed op de manier waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven te kunnen facíliteren.

Uitgangspunt in de visie is het 'ja, mits'- principe. Met het ruimtelijk beleid ontwikkelingen niet in de weg zitten, maar ze begeleiden. Ruimtelijke kwaliteit staat daarbij voorop. Maatwerk, met respect voor het landschap. Bovendien wordt een grotere dynamiek in de regio nagestreefd met behoud van de eigen ruimtelijke kwaliteit.

De doelstelling van het beleid voor functieverandering blijft:

  • stimuleren economische vitaliteit buitengebied;
  • versterken leefbaarheid (van de kleine kernen);
  • verbeteren ruimtelijke kwaliteit buitengebied.

Toetsing

Het initiatief voor het plangebied past binnen de beleidsuitgangspunten van de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012, omdat de leefbaarheid in het buitengebied wordt versterkt door o.a. te bouwen voor senioren, die zich verbonden voelen met het buitengebied. Tevens wordt op perceelsniveau de ruimtelijke kwaliteit verbeterd door de combinatie van sloop overtollige bebouwing, passende nieuwbouw en een goede landschappelijke inpassing.

3.3.2 Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025

De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er wordt  ruimte gegeven aan de bouw van extra woningen, maar met prioriteit voor woningen waar nu behoefte aan is, en waarvan een duidelijk tekort van de markt is te zien. Het AWLO 2017 (Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Het geven van extra ruimte wordt vertaald door scherpe voorwaarden te stellen aan nieuwe initiatieven voor woningbouw. In regionaal verband zijn kwalitatieve criteria af gesproken waaraan de gemeenten nieuwe plannen gaan toetsen.

De 3 kwaliteitscriteria

•   de behoefte is aangetoond

•   voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuw bouw na sloop)

•    inbreiding gaat voor uitbreiding

Naast deze regionale criteria kunnen de gemeenten eigen criteria toevoegen. Een 4e (niet kwalitatief) criterium betreft de realisatietermijn van goedgekeurde plannen binnen 2,5 jaar. Hierdoor is de gemeente in staat om actief te sturen door sneller te reageren op veranderende marktomstandigheden. Het aantonen van de behoefte kan op diverse manieren, de prioriteit ligt bij het bouwen voor starters en senioren.

Toetsing van de kwaliteitscriteria

Het voorliggende bestemmingplan biedt de mogelijkheid 19 levensloopbestendige (senioren)woningen te bouwen waarvan AWLO 2017 heeft aangetoond dat er behoefte aan is. Meerdere belangstellenden hebben zich gemeld voor de aankoop van een woning op deze locatie. Van een transformatie van leegstaand vastgoed is in dit geval geen sprake, behoudens de omzetting van de voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning (nr. 11).

Het voorliggende initiatief heeft een bijzonder karakter vanwege de bouw van woningen voor senioren, die zich emotioneel verbonden voelen met het buitengebied. Zij zijn veelal opgegroeid in het buitengebied en hebben er een lange tijd gewerkt of hun bedrijf uitgeoefend. Wonen in een stad of in een wijk past deze toekomstige bewoners niet.

Het voorliggend initiatief betreft het geen inbreiding in bestaand stedelijk gebied, maar er is sprake van een nieuwe passende invulling/ontwikkeling op een bestaand erf - dus geen uitbreiding - van een voormalige bedrijfsperceel.

Hiermee wordt voldaan aan de kwalitatieve criteria van de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015 – 2025.

Toetsing

De gemeente Winterwijk heeft de regionale woonagenda verder uitgewerkt in de 'Volkshuisvestelijk Afwegingkader Woningbouw Winterswijk 2019-2025'. Zie verder onder 3.4.1.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Volkshuisvestelijk Afwegingkader Woningbouw Winterswijk 2019-2025

Het principeverzoek krijgt een positieve beoordeling vanuit volkshuisvesting. In de kwalitatieve toets scoort het plan 'sterk' op de onderdelen kwalitatieve woningbehoefte, het onttrekken van leegstaand vastgoed en het ontwikkelen op een bestaand erf.

Middels een website en via de seniorenraad is het plan kenbaar gemaakt en zijn er circa 20 aanmeldingen gedaan geïnteresseerde ouderen.

Het plan wordt gerealiseerd op een voormalige bedrijfslocatie. De bedrijfshallen van het voormalige aannemersbedrijf worden gesloopt en de locatie krijgt een meer passende bestemming. Ook op dit onderdeel scoort het plan 'sterk'.

Tenslotte scoort het plan ook sterk op het onderdeel 'ontwikkelen binnen bestaand bebouwd gebied'. Het plan wordt op een bestaand erf ontwikkeld. De onbebouwde gronden van de locatie blijven in dit nieuwe plan ook onbebouwd. Er wordt teruggebouwd op de plekken waar nu bedrijfsbebouwing is gesitueerd.

Het plan scoort nog minder goed op de onderdelen 'levensloopbestendigheid' en 'verduurzaming bebouwde omgeving'. De score is op dit moment zwak omdat het ontwerp van de woningen op detailniveau nog niet bekend is. De score kan verbeteren door met deze aspecten rekening te houden in het ontwerp.

3.4.2 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is vastgesteld op 19-12-2019. De omgevingsvisie is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van ons beleid voor de lange termijn.

De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader voor initiatieven die niet in het bestaande bestemmingsplan buitengebied passen en waarvoor afwijken van het bestemmingsplan wordt overwogen. En het is het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan buitengebied: het omgevingsplan

Op het vlak van woningbouw gaan de vraagstukken over het vasthouden en aantrekken van inwoners en de rol van een gemixte samenstelling van de bevolking bij de leefbaarheid en saamhorigheid op het platteland. Enkele vraagstukken die eruit springen zijn:

  • Betaalbare woningen voor starters en senioren.
  • Procedures rondom het geschikt maken van bestaande gebouwen voor wonen door doelgroepen eenvoudig maken.
  • Voldoende ruimte om iets te ondernemen of een hobby te ontplooien.
  • Hoe worden de voorzieningen die zijn voor de leefbaarheid?
  • Hoe omgaan met dynamiek (vrijkomende) organische erven.

De omgevingsvisie biedt de mogelijkheid tot functieverandering van erf voor één of meerdere woningen. Bij de bouw van meerdere woningen moet de behoefte worden aangetoond. De nieuwbouw moet kwaliteit toe voegen.

Het voorliggende initiatief toont aan dat er behoefte bestaat bij de oudere bewoners van het buitengebied om een kleinere woning in buitengebied te kunnen betrekken vanwege de sociale en emotionele binding met agrarisch gebied. Zie ook de Laddertoets in de bijlage bij de toelichting.

Met de sloop van de niet-karakteristieke bebouwing en een goede landschappelijke inpassing van de nieuwbouw en het erf worden ook de kernkwaliteiten van het gebied versterkt.

 

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2.1). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In paragraaf 5.5 is een uitwerking van de deelgebieden beschreven. Het plangebied ligt binnen deelgebied 7 Het Vosseveld.

Het Vosseveld is een heide- en broekontginningenlandschap dat landschappelijk niet bijzonder is, maar geologisch een juweel blijkt te zijn. Het westelijke deel van het gebied is landschappelijk arm, maar kan eenvoudig versterkt worden. De Steengroeveweg kan worden versterkt door een laanbeplanting aan te leggen en deze eventueel aan te vullen met enkele singelbeplantingen haaks op de weg.

Ten zuiden van het plangebied op enige afstand ligt de Vosseveldbeek. De Vosseveldsbeek is een gegraven watergang die grotendeels door boscomplexen stroomt. Deze voert onder meer het kalkrijke water van de westelijke steengroeve af. Bij aanleg van kleine boslocaties of houtsingels kunnen deze aan de beek worden gerelateerd vanwege de stabiliteit als landschappelijk element. De beek kan gaan meanderen en mogelijk komt de waarde van het kalkrijke water in de vegetatie tot uiting. Te denken valt aan vestiging van de vleeskleurige orchis.

Toetsing

Het voorliggende initiatief past binnen de gemeentelijke beleidsuitgangspunten, zoals hierboven verwoord. De uitvoering van het initiatief versterkt de landschappelijke kwaliteiten op perceelsniveau, die nu nagenoeg afwezig zijn. De bestaande - cultuurhistorisch waardevolle - groene wal blijft intact.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid van het plan

4.1 Omgevingsaspecten

4.1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten aan de orde gesteld, te weten water, ecologie, archeologische en cultuurhistorische waarden, bodem, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, externe veiligheid alsmede de economische uitvoerbaarheid.

4.1.2 Bodem

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie. in verband hiermee is in maart en april 2021 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek en asbestonderzoek uitgevoerd.

Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik.

De onderzoekslocatie betreft een bedrijfsterrein (bouwbedrijf) inclusief bedrijfswoning ten oosten van de bebouwde kom van Winterswijk.

De onderzoekslocatie is op basis van het vooronderzoek verdacht voor een aantal deellocaties op het voorkomen van bodemverontreinigingen.

De bodem is onderzocht op basis van het volgende boorplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0013.png"

afb. uitsnede boorplan

 

In de volgende tabel zijn voor de verschillende deellocaties, de oppervlakten, de onderzoekshypotheses, de verdachte stoffen en bodemlagen alsmede de resultaten van de toetsing vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0014.png"

Conclusies ten aanzien van de deellocaties

  • Ondergrondse 5.000 liter dieseltank. Ter plaatse van de ondergrondse dieseltank blijkt dat in zowel de grond als het grondwater sterk verhoogde gehalten minerale olie zijn aangetroffen. Er zal nog aanvullend onderzoek uitgevoerd moeten worden om de grondverontreiniging in verticale richting verder af te perken. Ook zal het grondwater aanvullend onderzocht moeten worden en hierbij dient deze in zowel horizontale als verticale richting afgeperkt moeten worden.
  • Werkplaats met olieopslag. Ter plaatse van de werkplaats met olieopslag zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten lood, PCB, minerale olie en PAK aangetroffen. In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. Gezien de slechts licht verhoogde gehalten is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
  • Ondergrondse 3.000 liter benzinetank. Ter plaatse van de zintuiglijk met olie verontreinigde bovengrond is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen. In de ondergrond en in het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. Gezien de slechts licht verhoogde gehalten is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk
  • Bovengrondse 2.000 liter afgewerkte olietank. Ter plaatse van de bovengrondse afgewerkte olietank is zowel in de bovengrond als in het grondwater (Pb01) geen verontreiniging aangetroffen. Aanvullend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
  • Wasplaats met olie-/benzineafscheider. Ter plaatse van de wasplaats en de OBAS is in de bovengrond geen verontreiniging aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetroffen. Dit verhoogde gehalte heeft waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong. Gezien de slechts licht verhoogde gehalten is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
  • Puinpad inrit Bumerweg. Ter plaatse van dit puinpad is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetroffen. Aanvullend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
  • Puinpad noordelijk terreindeel. Ter plaatse van dit puinpad is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetroffen. Aanvullend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk). De conclusies hebben uitsluitend betrekking op de geselecteerde deellocaties en de geanalyseerde componenten. Gezien het verkennende karakter van dit onderzoek is het, ondanks de zorgvuldigheid waarmee het is uitgevoerd, altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

Voor een uitgebreide beschrijving van het onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar de bijlagen van de toelichting.

Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Het bodemonderzoeksrapport is ter advisering voor gelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek. Het advies van de Omgevingsdienst luidt als volgt:

Het bodemonderzoek voldoet in voldoende mate aan de gestelde kwaliteitseisen. Met het onderzoek zijn sterk verhoogde gehalten minerale olie en licht verhoogde gehalten PCB, lood, PAK en minerale olie in de grond aangetoond. In het grondwater zijn sterk verhoogde gehalten minerale olie en licht verhoogde gehalten xylenen, naftaleen en barium aangetoond.

De bodemkwaliteit is niet geschikt voor een gebruik als Wonen. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek en bodemsanering is nodig ter plaatse van ondergrondse dieselolietank (provincie Gelderland bevoegd gezag ingevolge de Wet bodembescherming).

Geadviseerd wordt om aan de bestemmingsplanprocedure de volgende voorwaarden te verbinden om de bodemsituatie geschikt te maken voor een gebruik als Wonen:

  • Het geval van ernstige bodemverontreiniging dient te worden gesaneerd, met als saneringsdoelstelling: ten minste de maximale waarden behorende bij de bodemfunctieklasse Wonen;
  • Voor de wijze en uitvoering van bodemsanering (grond en grondwater) dient toestemming te zijn verleend door de provincie Gelderland.
  • De instemming c.q. goedkeuring van de provincie Gelderland (ODRA) over het evaluatieverslag van de uitgevoerde bodemsanering, behoort binnen 4 weken na ontvangst, aan de gemeente Winterswijk te worden overgelegd.
  • Grond van verschillende kwaliteit dient overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit, gescheiden te worden ontgraven. Hergebruik (anders dan tijdelijke uitname) van de klasse industrie grond is niet toegestaan.

Naast vorenstaande wordt de gemeente Winterswijk geadviseerd om het geval van ernstige bodemverontreiniging op grond van artikel 41 van de Wet bodembescherming te melden bij de provincie Gelderland.

Het advies is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

De initiatiefnemer laat de bodemsanering tegelijkertijd uitvoeren met de sloop van de overtollige bebouwing. Inmiddels wordt een plan van aanpak van de sanering opgesteld.

4.1.3 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke ontwikkelingen, ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat, rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting van een gevel van een gebouw met een geluidgevoelige functie mag, behoudens uitzonderingen, niet meer bedragen dan 48 dB. Voor de voorgenomen ontwikkeling is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woongebouwen ten gevolge van wegverkeerslawaai. In verband hiermee is akoestisch onderzoek uitgevoerd.

De Bumerweg (onverhard ter hoogte van het plangebied) en de Horstweg - waar een maximum snelheid van 60 km/uur geldt - hebben een wettelijke geluidszone. De verkeersintensiteit op de wegen is zeer laag en zijn akoestisch niet relevant. De verkeersintensiteit op de noordelijk gelegen Steengroeveweg is hoger en hier geldt ook een maximum snelheid van 60 km/uur.

Het plan voorziet in een ontwikkeling van 2 bouwvolumes voor woningen, zijnde nieuwe geluidgevoelige objecten, gelegen op de hoek van de landwegen Bumerweg en de Horstweg. De woningen liggen buiten de bebouwde kom van Winterswijk op ca. 120 meter uit de as van de Steengroeveweg, maar binnen de geluidzone van deze weg.

Geluidbelasting

De geluidbelasting door wegverkeer op de Steengroeveweg bedraagt op de gevels van de woningen ten hoogste 31 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Er hoeft voor de gevels van de woningen geen hogere waarde te worden aangevraagd.

De geluidbelasting bedraagt op alle gevels van de woningen ten hoogste 36 dB zonder aftrek. De benodigde geluidwering bedraagt GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de woningen zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

Andere vormen van geluidshinder tengevolge van bedrijvigheid of andere functies zijn niet aanwezig in of bij het plangebied. Zie ook paragraaf 4.1.6 Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

Het wegverkeer levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan. Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

4.1.4 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer bepaalt dat bestuursorganen in hun besluitvorming rekening moeten houden met deze luchtkwaliteitseisen. Dit zijn normen voor de concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Deze stoffen zijn: zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) De bijbehorende concentratienormen, of grenswaarden, zijn opgenomen in bijlage 2 van de bovenvermelde wet. In de onderstaande tabel zijn deze weergegeven:

 

Stof   Grenswaarde  
SO2   350 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  125 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
NO2   200 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
PM10   40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
  50 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
Lood   0,5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
CO   10.000 ìg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie  
C6H6   5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  

Het Besluit NIBM is van belang om te bepalen of een apart luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is. Dit besluit legt namelijk vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de ´Regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen)´.

Deze ministeriële regeling, verder aan de te duiden als ´Regeling NIBM´, geeft voor een aantal categorieën van projecten een -getalsmatige- invulling aan de NIBM-grens. Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarde nodig en kan het project doorgaan zonder dat extra maatregelen behoeven te worden genomen.

Woningbouwprojecten tot een maximumaantal van 1500 woningen (netto) voorzien van minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen voorzien van minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling vallen binnen deze getalsmatige grens.

Het toevoegen van 19 woningen/appartement ligt ruim onder het hier genoemde criterium. Dit maakt het aannemelijk dat deze woningen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen in de Wet luchtkwaliteit. Door het beëindigen van de bedrijfsmatige activiteiten zal een positieve bijdrage worden geleverd aan de verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

De conclusie is dat in dit geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit waardoor de gestelde grenswaarden niet worden overschreden.

4.1.5 Ecologie

Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. Op basis van deze wet worden tevens speciale beschermingsgebieden beschermd. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de wettelijk beschermde dieren niet worden verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat de wettelijk beschermde planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats en hun groeiplaats behouden blijft. In verband hiermee is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd.

Het veldonderzoek vond plaats op 10 maart 2021.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

De locatie is niet gelegen in een beschermd Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt op minimaal 1,8 km meter afstand van gronden die tot het Natura 2000-gebied Willinks Weust behoren. Op de volgende afbeelding wordt de ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven. De ligging van het plangebied wordt met de rode marker aangeduid. Gronden die tot Natura 2000 behoren worden met de groene arcering aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0015.png"

afb. ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: Ruimtelijke plannen)

Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied is een negatief effect uitgesloten.

Beoordeling Stikstof

Ten behoeve van de totale ontwikkeling van de bouwlocatie, wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aan- en afvoer van sloop- en bouwmaterialen, materieel en personeel. Gelet op de ligging van het plangebied op 1,8 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitattypen kan een negatief effect op Natura 2000-gebied niet worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Willinks Weust bestaat voor een aanzienlijk deel uit stikstofgevoelige habitattypen. Om het effect op Natura 2000-gebied vast te stellen is een stikstofberekening uitgevoerd met behulp van het computerprogramma Aerius Calculator.

Met het computerprogramma Aerius Calculator (release 2020) is zowel voor de bouwfase als de gebruiksfase (gasloos) de depositie van stikstofdioxiden berekend op Natura 2000-gebieden. In zowel de bouwfase als de gebruiksfase zijn geen rekenresultaten berekend die hoger zijn dan 0,00 mol per hectare per jaar. De berekening is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Gelders Natuurnetwerk (GNN)

Het plangebied behoort niet tot het GNN. Op de volgende afbeelding wordt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied weergegeven. Gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren zijn aangeduid met de donkergroene kleuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0016.png"

afb. ligging plangebied ten opzichte van het GNN

De bescherming en wenselijke ontwikkeling van het GNN is vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Voorgenomen activiteiten zijn niet strijdig met provinciaal beleid met betrekking tot het GNN.

Soortenbescherming

Mogelijk behoort het plangebied tot functioneel leefgebied van sommige diersoorten uit onderstaande soortgroepen:

  • vogels. In het plangebied zijn geen huismussen waargenomen en de bebouwing wordt niet als potentiële nestplaats voor huismussen beschouwd. Verder zijn geen aanwijzingen gevonden dat steen- of kerkuil een vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten en zijn geen oude of potentiële nesten van roofvogels of uilen in het plangebied waargenomen.
  • grondgebonden zoogdieren. Er zijn tijdens het veldbezoek geen amfibieën waargenomen, maar het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde grondgebonden zoogdiersoorten als huisspitsmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis, egel, haas, vos, steenmarter, rosse woelmuis, eekhoorn en mogelijk grote bosmuis. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezetten soorten als huisspitsmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis, rosse woelmuis en grote bosmuis er een vaste rust- en voortplantingsplaats. Deze soorten kunnen een rust- en/of voortplantingsplaats bezetten in holen en gaten in de grond, in opgeslagen goederen en rommel, ook in de toegankelijke gebouwen (en voertuigen). Een geschikte plek voor egel, boommarter of steenmarter, om een vaste rust- of voortplantingsplaats te bezetten, ontbreekt in het plangebied. Door het verwijderen van opgeslagen goederen en rommel en het uitvoeren van grondverzet, wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd en vernield. Als gevolg van het verwijderen van bomen en het verharden van een deel van het bos, neemt de geschiktheid van het plangebied als foerageergebied voor sommige grondgebonden zoogdieren af.
  • vleermuizen. Er zijn tijdens het veldbezoek geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten. De werkplaats beschikt over gemetselde buitengevels met luchtspouw, maar er zijn geen invliegopeningen aangetroffen die vleermuizen de kans bieden een verblijfplaats te bezetten. In de buitengevels zijn geen open stootvoegen of ventilatie-openingen waargenomen, en de muurplaat sluit nauw aan op de buitengevel. Verder zijn in het plangebied geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen, zoals een holle ruimte achter een boeiboord, windveer, loodslab, vensterluik, zonnewering of gevelbetimmering aangetroffen. In de bomen in het plangebied zijn geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen, zoals holen in de stam of losse schors. Sommige gebouwen zijn toegankelijk voor vleermuizen, maar er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een vaste verblijfplaats bezetten in de gebouwen. Vaste verblijfplaatsen in gebouwen zijn doorgaans eenvoudig herkenbaar aan uitwerpselen (en soms prooiresten) op de grond onder de hangplek. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats verstoord, beschadigd of vernield.
    • 1. Fourageergebied

Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de kleine oppervlakte, wordt het plangebied niet als essentieel foerageergebied voor vleermuizen beschouwd. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen niet af.

    • 1. Vliegroute

Het plangebied vormt geen verbindende schakel in een lijnvormig landschapselement en maakt daarom geen onderdeel uit van een vliegroute van vleermuizen. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op vliegroutes van vleermuizen.

  • amfibieën. Er zijn tijdens het veldbezoek geen amfibieën waargenomen, maar gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, wordt een deel van het plangebied als functioneel leefgebied voor verschillende amfibieënsoorten beschouwd. Amfibieën als gewone pad en bruine kikker benutten de buitenruimte mogelijk als foerageergebied en bezetten er mogelijk ook een (winter)rustplaats. Deze soorten kunnen een (winter)rustplaats bezetten in holen en gaten in de grond en onder opgeslagen spullen, strooisel, bladeren en rommel. De gebouwen lijken niet geschikt als (winter)verblijfplaats voor amfibieën. Geschikt voortplantingsbiotoop ontbreekt in het plangebied. Het plangebied wordt niet als functioneel leefgebied van zeldzame amfibieënsoorten als kamsalamander, rugstreeppad of poelkikker beschouwd.

Door het verwijderen van opgeslagen spullen en rommel en het uitvoeren van grondverzet, wordt mogelijk een beschermde amfibie gedood en wordt mogelijk een (winter)rustplaats beschadigd en vernield. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten neemt de geschiktheid van het plangebied als foerageergebied voor amfibieën niet af.

Overige soorten

Er zijn geen andere beschermde soorten aangetroffen. Het gevoerde beheer en de inrichting maken het onderzoeksgebied tot een ongeschikt functioneel leefgebied voor deze soorten.

In onderstaande tabel worden de wettelijke consequenties samengevat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0017.png"

Samenvatting van de wettelijke consequenties

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0018.png"

Vereenvoudigde samenvatting van de wettelijke consequenties per diergroep

Conclusie

Het plangebied behoort niet tot het GNN en ligt ook buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Voorgenomen activiteiten zijn niet strijdig met provinciaal natuurbeleid. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging nabij Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van NOx, niet op voorhand uitgesloten worden. Uit een opgestelde stikstofberekening volgt dat er geen sprake is van een toename van de stilstofdepositie op het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van beschermde dieren. Verschillende beschermde dieren benutten het plangebied als foerageergebied en vermoedelijk bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, nestelen er vogels en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd; niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Voor de beschermde grondbonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Dit geldt echter niet voor de grote bosmuis, die mogelijk in het plangebied voorkomt.

Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. . Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Dit geldt echter niet voor de grote bosmuis, die mogelijk in het plangebied voorkomt. Omdat de aanwezigheid van een vaste rust- en voortplantingsplaats van de grote bosmuis niet uitgesloten kan worden op basis van het uitgevoerde onderzoek dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden, of dient gewerkt te worden conform een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.

Door het aanleggen van en (verhard) pad, neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vogels iets af. Deze afname leidt niet tot wettelijke consequenties.

De quickscan natuurwaardenonderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

4.1.6 Milieuzonering

Het plan voorziet in een regeling waarbij twee woongebouwen wordt toegevoegd. De plek voor de voormalige bedrijfswoning blijft ongewijzigd.

De vraag is of deze verandering reeds bestaande ruimtelijke functies in de omgeving belemmert. De omgeving is een gebied dat op korte afstand gekenmerkt wordt door met name (agrarische) bedrijven, een manege, voetbalcomplex en woningen.

Op het perceel Steengroeveweg 30 is een manege (SBI-code 931-E) gevestigd. Hiervoor is een indicatieve afstandsnorm van 50m opgenomen in de Brochure Bedrijven en milieuzonering vanwege het geuraspect. Deze indicatieve afstand geldt ook voor het voetbalcomplex (SBI-code 931-G), maar voor geluidsaspect.

Deze indicatieve afstanden kunnen met één stap worden verlaag naar een afstand van 30m indien er sprake is van een gemengd gebied. Door de aanwezigheid van een manege en een voetbalterrein kan het gebied worden aangemerkt als een gemengd gebied. De afstand tot de manege bedraagt minimaal 30m. Hiermee wordt voldaan aan de afstand.

De indicatieve afstand van 30m tot het voetbalveld ligt deels over het plangebied. Zie volgende afbeelding waarbij de rode lijn de afstand tot het sportterrein aangeeft. Binnen deze zone ligt geen milieugevoelige functie omdat dit deel van het toekomstige plangebied wordt ingericht voor tuin/voorerf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0019.png"

Op het perceel Bataafseweg 8 Winterswijk (SBI-code 143-1) is een paardenopfokbedrijf gevestigd. Hiervoor geldt een indicatieve afstandsnorm van 50m in de Brochure Bedrijven en milieuzonering vanwege het geuraspect. De feitelijke afstand van het meest noordelijk gelegen deel van het agrarisch bouwperceel bedraagt circa 100m. Aan de indicatieve afstand wordt voldaan.

De bovenvermelde afstanden zijn voldoende om een aanvaardbaar woon- en leefmilieu te waarborgen.

Voor de aanwezigheid van agrarische bedrijven waarvoor geen vaste afstanden gelden wordt verwezen naar de volgende paragraaf 4.1.7

Conclusie

De nieuwe woonfuncties leveren geen beperkingen voor andere functies in de omgeving. Voorts zijn er in de omgeving geen functies aanwezig die het nieuwe woon- en leefklimaat zouden kunnen aantasten.

4.1.7 Geur

Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.

Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0020.png"

Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)

Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.

Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.

De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 100 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 50 meter.

Op circa 100 afstand van het plangebied is een agrarisch bedrijf met vaste afstandsdieren gevestigd. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 50 m. Het plangebied voldoet aan deze afstand.

Op de volgende afbeelding is een deel van de Plan MER-kaart, behorend bij het bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk weergegeven met de globale ligging van het plangebied (blauw omlijnd). Het leefklimaat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie is 'zeer goed' is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0021.png"

afb. uitsnede Plan MER kaart (Bron: gemeente Winterswijk)

Conclusie

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu. Nader onderzoek kan achterwege blijven.

4.1.8 Externe veiligheid

Transportleidingen, hoogspanningsverbindingen, vervoer van gevaarlijke stoffen of inrichtingen kunnen een veiligheidsrisico vormen voor de beoogde woonfuncties op het perceel Bumerweg 9-11. In de omgeving zijn echter geen externe veiligheidsrisicobronnen bekend.

Er vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of wegen in de nabijheid van het plangebied. Risicovolle inrichtingen zijn niet gelegen in de omgeving van het plangebied. Bovengrondse of ondergrondse leidingen zijn niet aanwezig in of bij het plangebied.

De risicokaart geeft ook geen aanleiding tot het verrichten van een onderzoek. Op de volgende afbeelding is het plangebied blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BGBUMERWG911-VA02_0022.png"

afb. risicokaart met ligging Bumerweg 9-11 (bron: risicokaart.nl)

Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die een risico vormen voor de toekomstige bewoners.

4.1.9 Archeologie en cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Zoals aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

4.1.9.1 Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Winterswijk ligt het plangebied in een gebied met een middelhoge verwachting. In het bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk heeft het plangebied ‘Waarde - Archeologische verwachting 3’. Het beleid van de Gemeente Winterswijk is archeologisch onderzoek te verplichten bij een verstoringsoppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm-mv. Het plangebied dient vanwege de oppervlakteoverschrijding te worden onderzocht.  

Bureauonderzoek

Het bureauonderzoek toont aan dat er in het plangebied een middelhoge verwachting geldt voor archeologische vindplaatsen vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd en een lage verwachting voor vindplaatsen uit de Tweede Wereldoorlog. De archeologisch waardevolle lagen worden vanaf 30 cm-mv verwacht in de top van het dekzand. Het westelijk deel van het planbied is vanaf 1929 ontgonnen van heide/bos tot agrarisch gebied en direct in 1929 is de bebouwing met erf gerealiseerd. In de rest van het plangebied is de agrarische functie door de jaren heen gelijk gebleven. De ontginnings-, agrarische, inrichtings- en bouwactiviteiten kunnen de archeologische resten verstoord hebben tot een diepte 50-80 cm-mv.

Booronderzoek 

Uit het booronderzoek blijkt dat de bodem van het plangebied verstoord is tot circa 55 cm-mv (maximaal 120 cm-mv). De kans dat er nog archeologische resten aanwezig zijn, is klein. In één boring is een B/C-horizont aangetroffen, wat erop wijst dat er oorspronkelijk een veldpodzol aanwezig was binnen het plangebied. Aangezien de bodem in het plangebied volledig verstoord is tot in de top van het dekzand, is de kans dat er nog archeologische resten aanwezig zijn klein.

Conclusie 

Selectieadvies 

Vanwege het ontbreken van een intacte bodem bij het boorwerk is de kans dat met de voorgenomen bodemingrepen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen verloren gaan klein. Er kan plaatselijk wel sprake zijn van een intacte bodem, maar die is niet aangetroffen.

Daarom adviseert het onderzoeksbureau om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren en de locatie vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Selectiebesluit

Het conceptrapport van het bureauonderzoek en verkennend booronderzoek is op 29 juni 2021 door de adviseur van het bevoegd gezag, mevr. R. den Boer van de ODA, beoordeeld. De resultaten en het selectieadvies worden onderschreven.

Het plangebied kan worden vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Het archeologisch proces is afgerond als het definitieve rapport is geleverd. Mochten er onverhoopt toch nog archeologische resten worden aangetroffen of vermoed tijdens de geplande civiele werkzaamheden, dan geldt conform de Erfgoedwet de formele plicht deze resten te melden.

Het definitieve archeologisch onderzoek en de beoordeling hiervan zijn als bijlagen bij deze toelichting gevoegd.

4.1.9.2 Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

De planlocatie heeft één landschappelijke structuur van cultuurhistorische en ecologische waarde op het erf. Het gaat hier om een authentieke houtwal gelegen op de westgrens van het plangebied. Al in de vroegst beschikbare historische kaart van 1850 staat dit lijnvormig element getekend. Dit geeft de houtwal een leeftijd van ten minste 170 jaar. de houtwal ligt gedeeltelijk op de grond van het plangebied.

De basisfunctie van de wallen was het afbakenen van bezit. Als erfafscheiding duidden ze de grenzen aan van percelen, weilanden, akkers of landgoederen. Tegelijkertijd dienden ze om het wild buiten de landbouwpercelen te houden (wildwal) en om het vee binnen te houden. Vanwege hun rol als natuurlijk prikkeldraad werden vaak struiken met doornen aangeplant, zoals de meidoorn. Veel wallen hadden ook een functie als houtleverancier voor geriefhout en brandhout.

Het wallichaam met bijbehorende greppel is zeer goed in tact gebleven. De beplanting verloor met de komst van prikkeldraad en de gaskachel zijn functie als veekering en geriefhoutleverancier. De huidige beplanting bestaat uit volwassen eiken van ten minste 100 jaar met een onderbegroeiing van braam, gele dovenetel en brandnetel. Braam en brandnetel duiden op een verstoorde bodembalans als gevolg van het inspoelen van mineralen en bemesting.

In het plangebied zijn verder geen andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plan is uitvoerbaar op het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Er zijn geen cultuurhistorische of archeologische belemmeringen/beperkingen voor de uitvoering van het voorliggend initiatief.

4.1.10 Water

Het is wettelijk verplicht om in het kader van bestemmingsplannen en afwijkingen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (WRO) een watertoets uit te voeren. De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in voormelde plannen en ontheffingen.

Voor het oppervlaktewaterkwantiteit- en kwaliteitsbeheer van het onderhavige plangebied is het Waterschap Rijn en IJssel verantwoordelijk.

Bestaande situatie

De voormalige bedrijfsbebouwing bestaande uit bedrijfswoning (nr.11 Bumerweg) en andere gebouwen (nr.9 Bumerweg) ) waaronder een kantoor met werkplaats, een 2e werkplaats, kapschuur en stallen, schuurtje en opslagbunkers zal worden gesloopt.

Het hemelwater van de huidige bebouwing is afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in aangrenzende agrarische gronden. Van de verharding rondom de bebouwing wordt ook al het hemelwater geïnfiltreerd in de aangrenzende agrarische gronden.

Grondwaterkwaliteit

De functiewijziging leidt tot een toename in de hoeveelheid hemelwater die geïnfiltreerd wordt.

Wateroverlast

Er vindt geen toename van afvoer naar het (oppervlakte)watersysteem plaats.

Grondwateroverlast

De grondwaterstand wordt in de toekomstige situatie beperkt beïnvloed. Het grondwaterpeil vond zich tussen 0,70m en 0,92m -mv. Zie bodemonderzoek in de bijlagen bij deze toelichting

Oppervlaktewaterkwaliteit

In de huidige situatie is er sprake van een volledige infiltratie. Al het hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem. Er wordt geen water afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Waterhuishoudkundige aspecten

In de 'Handreiking Watertoets 2' zijn inhoudelijke criteria aangereikt voor de watertoets, die basis vormen voor de planbeoordeling door het waterschap en het daaruit voortvloeiende wateradvies. In onderstaande watertoetstabel zijn de voor het bestemmingsplan van belang zijnde waterhuishoudkundige criteria opgenomen.

Watertoetstabel

Thema   Toetsvraag   Relevant   Inten- siteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2.Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en
Afvalwaterke- ten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ
3.Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee

Nee
Nee  
2

1
1  
Wateroverlast(oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak ?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes  
Nee

Nee

Ja

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-waterkwali-
teit  
Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
1

1
1  
Grondwater- kwaliteit
 
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking ?   Nee   1  
Inrichting en
beheer  
Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
 
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezond-heid   1.In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2.Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte Natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee

Nee
Nee

Nee  
2

2
1

1  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhisto- rie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

De totale oppervlakte van bebouwing neemt toe. Er wordt bebouwing gesloopt en de verharding van de bunkers wordt verwijderd. De totale oppervlakte hiervan bedraagt circa 1.496 m2 xclusief de oppervlakte van de weg. De oppervlakte van de toegangsweg bedraagt overigens circa 187m2. 

Er worden twee nieuwe woongebouwen bijgebouwd met aangrenzende verharding (terras, parkeren, etc.). De gezamenlijke oppervlakte hiervan bedraagt circa 1.908 m2 exclusief de oppervlakte van toegangsweg.

De oppervlakte van de ontsluitingsweg, terrassen, parkeren, etc. wordt uitgevoerd in halfverharding.

Het verschil in oppervlakte tussen de bestaande verharding (1.496 m2) en de nieuwe verharding (1908 m2) is de toename van verharding waarvoor een waterbergende voorziening moet worden getroffen. In het buitengebied hanteert het Waterschap het uitgangspunt dat bui t10+10% (55mm) geborgen en vertraagd afgevoerd of geïnfiltreerd moet kunnen worden. De toename van de verharding bedraagt 412 m2. Hiervoor dient een bergingscapaciteit van 25 m3 te worden gerealiseerd. Een deel van het hemelwater infiltreert in de halfverharding van o.a. parkeerplaatsen en terrassen en het overige hemelwater kan worden opgevangen in wadi of verdiepte greppel in de aangrenzende agrarische oostelijke gelegen gronden.

Het hemelwater van dakoppervlak en verharding wordt afgekoppeld van het rioolstelsel en opgevangen in de oostelijk gelegen gronden binnen het plangebied. Dit komt ten goede aan het grondwater, beperkt verdroging en voorkomt het overstorten van rioolwaterzuiveringsinstallaties.

De bodem bestaat uit overwegend uit zand, matig grof en matig fijn. Het grondwater peil ligt tussen 0,7m en 0,92m -mv. De bodem is derhalve geschikt voor infiltratie.

Ter vermindering van hittestress blijven de erven zo groen mogelijk en zal de hoeveelheid verharding bij voorkeur zo beperkt mogelijk zijn.

Overleg met Waterschap Rijn en IJssel

De reactie van Waterschap Rijn en IJssel is op 10-09-2021 per mail ontvangen. De opmerkingen zijn in deze paragraaf verwerkt.

4.1.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. De huidige ontsluiting van het voormalige aannemersbedrijf Bumerweg 9 aan de gelijknamige weg wordt afgewaardeerd ten gunste van de ontsluiting aan de Horstweg. De huidige ontsluiting ter hoogte van de Bumerweg 9 wordt geschikt gemaakt voor langzaamverkeer (fietsers en voetgangers).

De onverharde in- en uitrit van het voormalige bedrijfsperceel op de Horstweg zal de belangrijkste ontsluitingsweg worden. De onverharde in- en uitrit zal worden verhard en krijgt ook een straatnaam zodat deze weg ook 'digitaal' ontsloten wordt. Onnodige verkeersbewegingen op de Horstweg en Bumerweg wordt hierdoor vermeden.

De bestaande in- en uitrit voor de voormalige bedrijfswoning (nr. 11) blijft overigens gehandhaafd aan de Bumerweg. Het is aannemelijk dat de functiewijziging niet leidt tot extra verkeersbewegingen in de omgeving. De Bumerweg en de Horstweg zijn wegen die voornamelijk door bestemmingsverkeer wordt gebruikt.

Door het plan zal het aantal verkeersbewegingen niet noemenswaardig wijzigen. Het bedrijfsverkeer wordt vervangen door personenverkeer, wat voor de omgeving minder belastend is. Deze verkeersbewegingen kunnen eenvoudig worden opgevangen binnen de huidige verkeersstromen. De ontsluiting aan de Horstweg ligt op korte afstand van de Steengroeveweg, een gebiedsontsluitingsweg.

Parkeren

Voor kleine appartementen in het buitengebied wordt een parkeernorm gehanteerd van 1,5 parkeerplaats per woning. Dat betekent dat voor 19 appartementen 28,5 parkeerplaatsen vereist zijn. In het plangebied worden 29 parkeerplaatsen aangelegd op een centrale parkeerplaats. Daarnaast is er op het erf nog plek voor enkele auto's bij piekmomenten.

In het plangebied wordt beschikt over voldoende parkeerruimte.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor de onderdelen verkeer en parkeren levert geen bezwaren op.

4.1.12 Voortoets MER-beoordeling

Algemeen

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

1. belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;

2. of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Dit plan

In het plangebied is sprake van een functieverandering, sloop van overbodige bebouwing, extra natuurcompensatie en het toevoegen van 2 woongebouwen. Door de uitvoering van het plan zal het aantal mensen in en rond het plangebied in geringe mate toenemen. In de uitgevoerde haalbaarheidsonderzoeken en de toetsing van deze haalbaarheidsaspecten in deze toelichting komen ook geen nadelige effecten op te beschermen waarden in of in de omgeving van het plangebied naar voren. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het milieubelang in het plan in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten van deze ontwikkeling op het milieu zijn te verwachten.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit plan wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten.

4.2 Uitvoerbaarheid

4.2.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeenten hebben met de initiatiefnemer een (planschade-)overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat eventueel optredende planschade wordt doorberekend aan de initiatiefnemer. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Winterwijk.

Voor de realisatie van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De economische uitvoerbaarheid is daarom niet in het geding.

4.2.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan is kenbaar gemaakt op een website (https://www.facebook.com/bumerhof/) en via de seniorenraad.

Er zijn circa 20 aanmeldingen gedaan door geïnteresseerde ouderen. Met de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in een woonbehoefte van senioren die zich verbonden voelen met het buitengebied en/of die opgegroeid en werkzaam waren in het buitengebied, maar waarvoor geen passende woningen/appartementen in het buitengebied aanwezig zijn. Dit plan voorziet in deze behoefte.

In de afgelopen periode is er met meerdere belanghebbenden en belangstellen overleg gevoerd. De bevindingen hiervan zijn opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting onder 'Participatieproces Bumerhof met bijlagen'.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

In dit hoofdstuk wordt per bestemming toegelicht en gemotiveerd welke regelingen er gelden. Allereerst wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan is opgebouwd en werkt.

5.1 Juridische opzet van het plan

5.1.1 Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan bevat een verbeelding, regels en een toelichting. Verbeelding en regels vormen het juridisch bindend deel an het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen juridische binding, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.

5.1.2 De verbeelding

De (analoge) verbeelding bestaat uit 1 kaartblad met een bijbehorende legenda. Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de bestemming overeenstemt met het bestaande gebruik van de betreffende gronden. Slechts wanneer aannemelijk is dat het bestaande gebruik binnen afzienbare termijn en in elk geval binnen de planperiode wordt beëindigd, kan van dat uitgangspunt zijn afgeweken.

Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels is toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en de gemeentegrens) en worden daarom verklaringen genoemd.


Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

5.1.3 De regels
5.1.3.1 Algemeen

De regels van het plan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke bestemmingsregels en van de verbeelding te garanderen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 5 bevat de regels in verband met de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk inhoudelijke regels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 6 tot en met 10) bevat de algemene regels van het plan bevat de algemene regels van het plan waaronder algemene gebruiksregels en aanduidingsregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 11 en 12) bevat overgangs- en slotregels.

5.1.3.2 Bestemmingen

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan slechts een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een gebiedsbegrenzing, een maximale oppervlakte- of inhoudsmaat dan wel een beperking tot de bestaande bebouwing.

De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.

De afwijkings- en wijzigingsregels geven burgemeester en wethouders bevoegdheden om onder voorwaarden af te wijken van een regel dan wel onder voorwaarden het plan te wijzigen.

5.1.3.3 Flexibiliteitsbepalingen

Zoals uit het voorgaande al bleek, zijn in de regels verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het bevoegd gezag. In alle gevallen gaat het om afwijkingsmogelijkheden van in de bestemmingsbepalingen opgenomen regels. Indien één van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden. Dat wil zeggen dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid één of meerdere afwegingscriteria/voorwaarden opgenomen. Het is de bedoeling dat één keer per planperiode gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingen.

De individuele belangen van de betrokkenen, de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door het bevoegd gezag het één en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond is het aan het bevoegd gezag om een verzoek te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijk deskundige verlangd.

De bevoegdheden zijn concreet begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de afwijkingsmogelijkheid en de wijzigingsbevoegdheid. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud, enz. Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar vindt maatwerk plaats waarbij de concrete situatie ter plekke, in relatie tot het verzoek, bepalend is.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen en aanduidingen:

  • Agrarisch - Cultuurlandschap, waarbij deze bestemming is toegekend aan een weiland dat deel uitmaakt van het plangebied;
  • Tuin, is uitsluitend opgenomen bij het woningtype 'aaneengebouwd'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend kleinere bouwwerken toegestaan. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan. Vergunningsvrij bouwen binnen deze bestemming is niet mogelijk.
  • Wonen, waarbij de woonfunctie wordt neergelegd. Binnen de woonbestemming is middels het gebruik van bouwaanduidingen aangegeven of het gaat om een vrijstaande - bestaande - woning danwel aaneengebouwde woningen. Voor de aaneengebouwde woningen is ook het maximaal aantal wooneenheden aangegeven per bouwvlak. Op de eerste verdieping van de twee woongebouwen mag ook worden gewoond.

Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en de uitvoering van de landschappelijke inpassing met beplantingsplan zoals dat is opgenomen in bijlagen bij de regels.

5.3 Algemene regels

Naast de hiervoor behandelde bestemmingen bevat het plan een aantal min of meer standaardregels zoals de antidubbeltelregel, de algemene gebruiksregels en de algemene aanduidingsregels. De volgende gebiedsaanduiding is hierin opgenomen: 'waardevol landschap'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het bijzondere landschap.

In de regels is aansluiting gezocht bij de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Proces

Het voorontwerpbestemmingsplan is tot stand gekomen op basis van een besluit van het college van burgemeester en wethouders.

6.2 Inspraak

Het plan is kenbaar gemaakt op een website (https://www.facebook.com/bumerhof/) en via de seniorenraad. Er zijn circa 20 aanmeldingen gedaan door geïnteresseerde ouderen.

Zie verder ook onder paragraaf 4.4.2 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.3 Vooroverleg

Gelijktijdig met de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan is het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg verzonden aan het waterschap en aan die diensten van provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  • Waterschap Rijn en IJssel
  • Provincie Gelderland

Waterschap Rijn en IJssel

Zie verder onder de paragraaf 4.1.10.

Provincie Gelderland

De provincie Gelderland is om reactie gevraagd vanwege de ligging van het plangebied nabij het GNN en Natura 2000-gebied. Deze bescherming van de gebieden behoort tot het provinciaal belang. De provincie Gelderland heeft op 23 november 2021 een positieve vooroverlegreactie toegezonden op het voorontwerpbestemmingsplan. De provinciale belangen zijn goed meegewogen in het bestemmingsplan. De vooroverlegreactie is bijgevoegd als Bijlage 13.

6.4 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft vanaf 16 maart 2022 tot en met 26 april 2022 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn één gezamenlijke zienswijze ingediend door meerdere omwonenden.