direct naar inhoud van 3.1 Rijksbeleid
Plan: Streek & servicecentrum 't Tappunt, Misterweg 207-209 te Miste
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP0811BGMISTERW207-OW01

3.1 Rijksbeleid

Het nationale beleid dat zich richt op een leefbaar, vitaal en duurzaam platteland is neergelegd in de in 2004 gepresenteerde Nota Ruimte (NR) en Agenda voor een Vitaal Platteland (AVP). Om de hierin aangegeven doelstellingen concreet uit te werken heeft het Rijk, als onderdeel van het AVP, het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland (MJP2) opgesteld. Vanaf 2007 is er een nieuwe Europese verordening voor plattelandsontwikkeling van kracht voor de periode 2007-2013, waarvan het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) de Nederlandse uitwerking is.

In de NR zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de NR worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een belangrijke rol speelt. De NR heeft vier algemene doelen:

  • versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten);
  • krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land);
  • waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden);
  • veiligheid (voorkoming van rampen).

In de NR en het MJP2 stuurt het rijk actief aan op ontwikkelingsplanologie om ruimtelijke kwaliteit meer en beter te realiseren. In een reactie op de Tweede Kamer antwoordt de Minister in oktober 2007 dat zij verder gaat werken aan vermaatschappelijking van de landbouw, waaronder zij de ontplooiing van multifunctionele landbouw verstaat. Hiertoe richt zij een Taskforce op die in 2008 is gestart. Onderdeel van het werk van de Taskforce is te werken aan betere regelgeving voor multifunctionele landbouw. Dit is een bijzondere opgave omdat de opschuiving van het primaat van de landbouw in het buitengebied naar een primaat voor plattelandseconomie nog niet in beleid en regelgeving is doorvertaald. De Taskforce onderscheidt de 'normale' verbreding op agrarische bedrijven en bijzondere initiatieven. Bij dit laatste is gedacht aan regionale centra met nieuwe consument-producent-relatie. Voorbeelden zijn: De Eemlandhoeve te Bunschoten, De Zonnehoeve te Zeewolde, Brennels Buiten te Emmeloord, ambachtelijk gastronomisch centrum te Schalkhaar en De Groene Kamer te Tilburg. Vanuit de afzet van streekproducten zijn nieuwe marktformules in beeld, zoals Landwinkel (verkoop erkende streekproducten bij boeren), Landmarkt en MarQt (nieuwe winkels nabij en in de stad voor en door boeren).

Door nieuwe financieringsstructuren van plattelandsgelden (POP2) verandert de rol van de gemeenten om naast het planologisch beleid voor het buitengebied ook de uitvoering van nieuw plattelandsbeleid op te pakken. Recente inzichten laten zien dat mensen op het platteland in het algemeen goed in staat zijn om het platteland vitaal te houden. De belangrijkste beleidsopgaven hebben dan ook niet zozeer te maken met het wegwerken van grote problemen of achterstanden, maar eerder met het benutten van kansen die het platteland biedt:

  • Het ondersteunen en waar nodig versterken van de sociale en culturele infrastructuur met name door het uitwisselen van kennis;
  • Het versterken van een brede economische basis door onder andere stimuleren van ’passende’ economische ontwikkelingen en het bevorderen van gebiedsgerichte innovaties met economische meerwaarde;
  • Het versterken van burgerbetrokkenheid en deelname van burgers bij opstellen en uitvoering van beleid.

Het fundamentele uitgangspunt dat initiatiefnemers en ondernemers zelf aan zet zijn, laat onverlet dat zij waar nodig en mogelijk daartoe wél in staat gesteld moeten worden. Het is aan de verschillende overheden om de randvoorwaarden te creëren waarbinnen burgers hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Het Rijk ziet daarbij een eerste beleidsverantwoordelijkheid weggelegd voor provincies (regierol) en gemeenten.