Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Walienseweg 33
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0294.BP1003BGHUIVAR-VA01

Artikel 3 agrarisch - Cultuurlandschap

3.1 bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, is toegestaan tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 350 m2
    1. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangegeven oppervlakte bedraagt; 
    2. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' intensieve veehouderij is toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 ha, dan wel de bestaande grotere oppervlakte; 
    3. van de bedrijfsgebouwen slechts één bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren; 
  2. het bestaande aantal bedrijfswoningen, waarbij inwoning is toegestaan in één van de aanwezige bedrijfswoningen, alsmede maximaal 1 paardenbak met een maximale oppervlakte van 800 m² binnen het bouwvlak; 
  3. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft; 
    1. kleinschalige landschapselementen met een oppervlakte van maximaal 400 m² zoals poelen, ruigtes, heggen, boomgroepen, houtwallen en -singels; 
    2. on- en halfverharde wegen en paden; 
  4. detailhandel, uitsluitend in ter plaatse geproduceerde goederen met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van detailhandel maximaal 50 m² mag bedragen; 
  5. bed & breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt met inbegrip van maximaal 2 slaapverblijven van elk maximaal 30 m2 voor in totaal maximaal 4 personen;
  6. met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ruiter- fiets- en wandelpaden, ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen, tuinen en erven.
3.2 bouwregels
 
  1. sleufsilo's, mestsilo's, mestfoliebassins, mestopslagplaatsen, kuilvoerplaten en bouwwerken ten behoeve van een paardenbak worden gebouwd binnen het bouwvlak; 
    1. mestsilo's 10 m; 
    2. voersilo's 15 m; 
    3. sleufsilo's, mestfoliebassins, mestopslagplaatsen en kuilvoerplaten 2 m; 
    4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m; 
  2. bouwhoogte buiten het bouwvlak maximaal 2 m, met dien verstande dat lichtmasten ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan.   
    1. de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd in de bedrijfswoning en/of karakteristieke bijgebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 en hiervoor mag geen nieuwbouw plaatsvinden; 
    2. maximaal 120 m2 van de oppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt met inbegrip van maximaal 4 slaapverblijven van elk maximaal 30 m2 voor in totaal maximaal 8 personen; 
    3. voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf; 
    4. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing; 
    5. de bepalingen in artikel 3.6.7 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing; 
    1. maximaal 2 trekkershutten per bedrijf zijn toegestaan met een oppervlakte per hut van maximaal 30 m2
    2. de hutten dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak; 
    3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m; 
    4. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing; 
    5. voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf; 
    6. deze ontheffingsbevoegdheid kan niet worden toegepast als reeds ontheffing is verleend voor kleinschalig kamperen zoals bedoeld in artikel 3.6.2 onder c; 
    7. de bepalingen in artikel 3.6.7 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing; 
    8. de bepalingen in artikel 3.6.4 (stapeling van ontheffingen) zijn onverkort van toepassing; 
    1. maximaal 25 kampeerplaatsen per bedrijf onderscheidenlijk per woning van waaruit het beheer van een Natuurschoonwet landgoed binnen het plangebied plaatsvindt, zijn toegestaan, waaronder begrepen maximaal 2 trekkershutten per bedrijf met een oppervlakte per hut van maximaal 30 m2, waarbij gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen zijn toegestaan binnen, dan wel direct aansluitend aan, het bouwvlak en met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 75 m2 en een bouwhoogte van maximaal 4 m; 
    2. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing, van het erf en het kampeerterrein; 
    3. het kampeerterrein dient zoveel mogelijk binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te wordt gesitueerd; 
    4. voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf; 
    5. buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober mogen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn, met uitzondering van de trekkershutten; 
    6. deze ontheffingsbevoegdheid kan niet worden toegepast als reeds ontheffing is verleend voor trekkershutten zoals bedoeld in artikel 3.4.1 onder b; 
    7. de bepalingen in artikel 3.6.7 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing; 
    8. de bepalingen in artikel 3.6.4 (stapeling van ontheffingen) zijn onverkort van toepassing; 
    1. de woningen dienen te worden gerealiseerd in de bedrijfswoning en/of karakteristieke bijgebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 en hiervoor mag geen nieuwbouw plaatsvinden; 
    2. maximaal 3 recreatiewoningen of appartementen zijn toegestaan met een inhoud van maximaal 300 m3 per woning of appartement; 
    3. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing; 
    4. voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf; 
    5. permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan; 
    6. de bepalingen in artikel 3.6.7 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing. 
    1. de accommodaties dienen te worden gerealiseerd in de bedrijfswoning en/of karakteristieke bijgebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 en hiervoor mag geen nieuwbouw plaatsvinden; 
    2. maximaal 350 m2 van de bedrijfsvloeroppervlakte van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt; 
    3. verblijf in groepsaccommodaties is toegestaan voor maximaal 25 personen; 
    4. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing; 
    5. voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf; 
    6. de bepalingen in artikel 3.6.7 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing; 
    7. de bepalingen in artikel 3.6.4 (stapeling van ontheffingen) zijn onverkort van toepassing. 
    1. voor zover deze functie binnen bebouwing plaatsvindt, mag hiervoor uitsluitend de bebouwing zoals deze bestond op 25 januari 2007, worden gebruikt; 
    2. maximaal 200 m2 van de bedrijfsvloeroppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt en maximaal 100 m2 van de gronden buiten de bebouwing mogen worden ingericht ten behoeve van boerderijterrassen; 
    3. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing; 
    4. voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf; 
    5. de bepalingen in artikel 3.6.7 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing; 
    6. de bepalingen in artikel 3.6.4 (stapeling van ontheffingen) zijn onverkort van toepassing. 
    1. uitsluitend de bebouwing zoals deze bestond op 25 januari 2007, mag worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve activiteiten; 
    2. maximaal 350 m2 van de bedrijfsvloeroppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt, waarbij direct aansluitend op de aanwezige bebouwing maximaal 200 m2 buitenruimte mag worden ingericht; 
    3. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing; 
    4. voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf; 
    5. de bepalingen in artikel 3.6.7 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing; 
    6. de bepalingen in artikel 3.6.4 (stapeling van ontheffingen) zijn onverkort van toepassing.
  'EHS natuur''EHS verweving''EHS verbinding''landschapswaarden'
Verblijfsrecreatie   500 m
2
500 m
2
500 m
2
750 m
2
Dagrecreatie   500 m
2
500 m
2
500 m
2
750 m
2
Zorg   500 m
2
500 m
2
500 m
2
750 m
2
Opslag   x   350 m
2
350 m
2
500 m
2
Overige nevenfuncties   x   350 m
2
350 m
2
500 m
2
  1. in aanvulling op het bepaalde in de tabel mag een oppervlakte van maximaal 200 m2 aan buitenruimte worden gebruikt ten behoeve van de nevenfunctie, met dien verstande dat de nevenactiviteiten 'opslag' en 'overige nevenfuncties' volledig inpandig dienen plaats te vinden; 
  2. de landschappelijke inpassing van het gehele erf in de vorm van streekeigen erfbeplanting dient te zijn gewaarborgd; 
  3. indien de vloeroppervlakte bedrijfsgebouwen dat wordt ingezet voor nevenactiviteiten groter is dan 350 m2 dient er een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van de bedrijvigheid in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan: 
    1. aanvullende landschapsversterkende maatregelen in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting; 
    2. dan wel een ecologische inpassing in de vorm van de aanleg van kleinschalige natuurelementen; 
    3. dan wel een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur; 
  4. de (gezamenlijke) omvang van de nevenactiviteiten in oppervlakte van de in gebruik zijnde bebouwing en uitstraling dient ondergeschikt te blijven aan het agrarisch bedrijf; 
  5. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden; 
  6. er mag geen onevenredige toename plaatsvinden van de verkeersaantrekkende werking; 
  7. de bepalingen in artikel 3.6.7 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing; 
  8. de bepalingen in artikel 3.6.4 (stapeling van ontheffingen) zijn onverkort van toepassing.
  1. groepsaccommodaties; 
  2. kleinschalige terrasvoorziening; 
  3. kleinschalige dagrecreatieve activiteiten; 
  4. detailhandel in ter plaatse geproduceerde producten; 
  5. overige nevenactiviteiten volgens artikel 3.6.3;
  1. Tevens is een combinatie van de ontheffing voor trekkershutten (3.6.2 onder b) en voor kleinschalig kamperen (3.6.2 onder c) niet toegestaan.
  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden; 
  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
    1. eerder toepassing is gegeven aan de ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.1 de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak niet mag leiden tot een (verdere) vergroting van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, zoals die is toegestaan met inachtneming van de verleende ontheffing; 
    2. niet eerder toepassing is gegeven aan de ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.1, de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak gepaard mag gaan met een vergroting van de oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, mits de vergroting noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan bij of krachtens wettelijk voorschrift bepaalde eisen ten aanzien van dierenwelzijn en/of veterinaire gezondheid zonder toename van het aantal dierplaatsen met dien verstande dat de vergroting van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij niet meer mag bedragen dan 10%; 
  1. de vergroting dient noodzakelijk te zijn in het kader van een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf; 
  2. er dient een compacte bouwvlakvorm te blijven bestaan waarbij de nieuwe vorm van het bouwvlak de oude vorm in grote lijnen volgt; het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; 
  3. de bepalingen in artikel 3.8.3 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden; 
  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.