direct naar inhoud van Artikel 10 Wonen - 1
Plan: Eelink 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1104SGKOEELINK-VA01

Artikel 10 Wonen - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

10.1.1 Algemeen
  • a. vrijstaande woningen;
  • b. voor waterberging en andere werken ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

een en ander met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven, (voet)paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.1.2 Nadere detaillering bestemmingsomschrijving
  • a. De toegelaten bebouwing en inrichting dient mede te worden getoetst aan het beeldkwaliteitsplan en waarbij voor de aan te planten haag de volgende voorwaarden worden gesteld ten behoeve van de ontsluiting van het bouwperceel:
    • 1. de haag mag eenmaal worden onderbroken voor auto's over een breedte van maximaal 5 m;
    • 2. een tweede onderbreking van de haag is toegestaan over een breedte van maximaal 2 m;
    • 3. de afstand tussen de onderbrekingen van de haag binnen een bouwperceel bedraagt minimaal 3 m;
    • 4. de afstand van een onderbreking tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 m.
  • b. Op eigen terrein dient in voldoende mate te worden voorzien in parkeergelegenheid.
10.2 Bouwregels

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

10.2.1 Algemeen
  • a. geen gebouwen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - zone vliegroute vleermuizen' een en ander met het oog op de bescherming en de instandhouding van vleermuizen;
  • b. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 6 m;
  • c. de diepte voor een ringdrainage, gemeten vanaf maaiveld, bedraagt maximaal 0,8 m.

10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de voorgevel van het hoofdgebouw dient de op de verbeelding opgenomen 'gevellijn' te raken of dient op maximaal 5 m achter deze 'gevellijn' te worden gebouwd;
  • b. het minimum en/of maximaal aantal toegelaten woningen is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'minimum aantal wooneenheden' en/of 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. de grondvorm/het grondplan van de hoofdgebouwen dient evenwijdig of loodrecht op de gevellijn te zijn georiënteerd;
  • d. het aantal hoofdgebouwen met dezelfde oriëntatie dat naast elkaar mag worden geprojecteerd bedraagt maximaal 2;
  • e. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 750 m³;
  • f. de oppervlakte van de woning bedraagt maximaal 350 m2;
  • g. de goothoogte en hoogte van de hoofdgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 6,5 m en 10 m. De maximale goothoogte komt te vervallen indien - in overeenstemming met de eisen van het beeldkwaliteitsplan - de hoofdgebouwen worden uitgevoerd met een plat dak.

10.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte en hoogte van bijgebouwen mogen respectievelijk maximaal 3 m en 8 m bedragen;
  • b. het bouwen van bijgebouwen is toegelaten binnen een afstand van maximaal 10 m van het hoofdgebouw met inachtneming van de in artikel 10.2.1, sub b, vermelde minimale afstand van 6 m tot de zijdelingse perceelsgrens;
  • c. bijgebouwen zijn toegelaten achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw. De afstand van bijgebouwen tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning mag maximaal 120 m² bedragen.

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen:

  • a. 1 m voorzover het betreft gronden, gelegen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. 2 m voorzover het betreft gronden, gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. 1.40 m voor hekken en 1.80 m voor bijbehorende hekposten.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
  • b. de (goot)hoogte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de breedte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. de oriëntering van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. de wijze van afdekking van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Bijgebouwen buiten 10 m zone

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 10.2.3, sub b, en toestaan dat maximaal 1 bijgebouw buiten de vermelde 10 m-zone wordt gebouwd, met inachtneming van de in artikel 10.2.1, sub b vermelde minimale afstand van 6 m tot de zijdelingse perceelsgrens.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1 Aan huis verbonden bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van 10.1 sub c, en 10.2 ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf onder de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt. Dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen vergunning wordt verleend voor omgevingsvergunningplichtige activiteiten in de zin van Wet omgevingsrecht algemene bepalingen;
    • 2. het bedrijfsmatige gebruik met het woonkarakter in de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  • c. het geen verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer of tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere voorwaarden te stellen ten aanzien van parkeerplaatsen op het bijbehorende bouwperceel;
  • d. de bedrijfsactiviteiten geen detailhandel omvatten, uitgezonderd detailhandel die een nevenactiviteit vormt van de uitoefening van het bedrijf en daaraan ondergeschikt is;
  • e. ten hoogste 50 m² van de oppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik is.

10.5.2 Verbreding onderbreking haag

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van 10.1.2 sub a, onder 2, voor het verbreden van de onderbreking van de haag tot maximaal 5 m onder voorwaarde dat de afstand tussen de onderbrekingen van de haag binnen één bouwperceel minimaal 10 m bedraagt.

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
10.6.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  • b. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden zoals bemalen, onderbemalen, draineren en het slaan van putten;
  • e. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of beschadigingen hiervan tot gevolg kunnen hebben.

10.6.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

Het in lid 10.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, onderhoud en exploitatie;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • c. ophoging tot een maximale hoogte van 0,5 m, egalisering van gronden en afgraven van de bodem maximaal 10 m rondom het hoofdgebouw;
  • d. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • e. het aanleggen van erfverhardingen tot een maximum van 15% van het bouwperceel.

10.6.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.6.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de bodemstructuur, het bodemniveau en natuurwaarden, welke het plan beoogt te beschermen

  • niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel
  • de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.