direct naar inhoud van 4.9 Milieuzonering
Plan: Badweg 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1109BGBADWEG1-OW01

4.9 Milieuzonering

Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering) geregeld. In de toelichting bij een ruimtelijk plan dient aangegeven te worden op welke wijze aan dat beleid gestalte wordt gegeven.

In de omgeving van het plangebied zijn enkele burgerwoningen gevestigd. Het uitgangspunt is dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving.

In het kader van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandscriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar. Het plangebied ligt niet in milieuzones van omliggende bedrijven. Tevens betreft de voorgenomen ontwikkeling geen nieuwe milieugevoelige functie.

Geurhinder

Voor veehouderijen vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader voor het aspect geur.

De Regeling geurhinder en veehouderijen (Rgv) bevat een lijst met huisvestingssystemen met de bijbehorende geuremissiefactoren. Aan de hand hiervan dient de totale geuremissie, geproduceerd op een agrarisch bedrijf, te worden bepaald. Omdat het in dit geval om een melkrundveehouderij gaat en voor melkrundvee en jongvee geen geuremissiefactor is vastgesteld, is dit niet van toepassing en is de geuremissie in odours nul.

Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden minimaal aan te houden afstanden. De afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom moet ten minste 50 meter bedragen. De afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom moet ten minste 100 meter bedragen.

Het meest dichtbij gelegen geurgevoelige object is de woning op de locatie Badweg 3, welke ligt buiten de bebouwde kom. De bestaande woning op deze locatie ligt op meer dan 50 meter van de nieuw te bouwen stal. In het voorliggende bestemmingsplan is voor een deel van het bouwvlak de aanduiding "milieuzone" opgenomen. Deze aanduiding is een zone van 50 meter ten opzichte van de bestaande woning. Binnen deze zone mogen geen nieuwe dierenverblijven worden opgericht.

Overige bestaande geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom liggen op meer dan 50 meter van het agrarisch bouwvlak.

De bebouwde kom ligt op circa 200 meter. Er liggen dus geen geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom op minder dan 100 meter van het agrarisch bedrijf.

Ammoniak

Wet ammoniak en veehouderij

De invloed van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is van belang voor het aspect ammoniakemissie bij vergunningverlening. Hiervoor wordt gekeken naar de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven, op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7 van de Wav.

Uit de Wav blijkt onder meer dat onderscheid wordt gemaakt tussen veehouderijen die zich bevinden binnen een afstand van 250 meter van een kwetsbaar gebied en bedrijven die zich buiten die afstand van 250 meter van een kwetsbaar gebied bevinden. Binnen een afstand van 250 meter van een bedrijfsgebouw waarin dieren zullen worden gehouden bevindt zich een kwetsbaar gebied.

In artikel 5 staan een aantal uitsluitingsgronden van artikel 4 gegeven. In afwijking van artikel 4 wordt een vergunning niet geweigerd indien:

  • 1. in de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij melkrundvee werd gehouden;
  • 2. de ammoniakemissie na uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee zou veroorzaken;
  • 3. de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde.

Ad 1.

De veehouderij was onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij een melkrundveebedrijf.

Ad 2.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een berekening in verband met de ammoniakemissie uitgevoerd. In de volgende tabel is het aangevraagde dierbestand en de aangevraagde ammoniakemissie op basis van de huidige wet- en regelgeving weergegeven. De ammoniakemissie is berekend aan de hand van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en het aantal odour units per seconde Regeling geurhinder en veehouderij. Voor zowel melkrundvee als bijbehorend jongvee zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld in de Wet geurhinder en veehouderij.

Stal   Dieren met stalsysteem   Code Rav   Aantal dieren   Geuremissiefactor   Totaal geur   Ammoniakemissie in kg per dier per jaar   Totale emissie ammoniak in kg per jaar  
  Melk- en kalfkoeien, permanent op stal   A 1.100.2   64   -   -   11,0   704,0  
  Melk- en kalfkoeien BWL2010.35   A.1.5.2   147   -   -   8,1   1.190,7  
  Melk- en kalfkoeien, traditioneel met beweiden   A.100.1   9   -   -   9,5   85,5  
  Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar   A.3   110   -   -   3,9   429,0  
Totalen           0,0     2.409,2  

Een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee heeft een totale ammoniakemissie van (200 x 9,5) + (140 x 3,9) = 2.446 kg per jaar. In de aangevraagde situatie wordt een ammoniakemissie van 2.409,2 kg gevraagd. De aanvraag voldoet hieraan.

Ad 3.

In de gevraagde vergunning worden melkrundvee en vrouwelijk jongvee aangevraagd. Voor het vrouwelijk jongvee (A.3) zijn in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (zie hieronder) geen maximale emissiewaarden vastgesteld. Ook zijn voor deze diercategorieën geen andere dan traditionele stalsystemen bekend.

Voor de diercategorie melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar is in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij een maximale emissiewaarde van 9,5 kg ammoniak per jaar vastgesteld. Deze emissie komt overeen met een traditionele huisvesting met beweiding. Verder worden er 147 melkkoeien gehuisvest op een emissiearm stalsysteem. Hieraan wordt in de aanvraag aan voldaan.

De aangevraagde vergunning kan op grond van de Wet ammoniak en veehouderij worden verleend.

Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij

In het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting) zijn regels opgenomen ter beperking van de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen van veehouderijen. Met dit besluit wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel Nederland. Hiertoe bevat het besluit zogenaamde maximale emissiewaarden.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgebreid in melk- en kalfkoeien en vrouwelijk jongvee.

Voor het vrouwelijk jongvee is in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij geen maximale ammoniakemissiewaarde vastgesteld.

Voor de aangevraagde melk- en kalfkoeien wordt het stalsysteem met beweiden en een emissiearm stalsysteem aangevraagd. Voor dit eerste stalsysteem is een ammoniakemissie van 9,5 kg per dierplaats per jaar en het tweede 8,1 kg ammoniak per dierplaats per jaar vastgesteld. In het Besluit is een maximale emissiewaarde van 9,5 kg ammoniak per dierplaats per jaar bepaald voor melk- en kalfkoeien. Derhalve wordt voldaan aan het gestelde in dit Besluit.

Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij vormt geen belemmering voor het verlenen van de vergunning.

Directe ammoniakschade

Ter beoordeling van directe ammoniakschade door de inrichting is gebruik gemaakt van het rapport "Stallucht en Planten" (IPO-rapport R-254). Uit dat rapport blijkt onder andere dat ter voorkoming van directe ammoniakschade een minimale afstand van 50 meter tussen de veestallen en meer gevoelige planten en bomen en een afstand van minimaal 25 meter tot minder gevoelige planten en bomen (bijvoorbeeld fruitbomen) moet worden aangehouden. Er zijn binnen 50 meter van de inrichting geen meer of minder gevoelige planten en bomen van derden aanwezig.

Directe schade ten gevolge van de uitstoot van ammoniak uit onderhavige inrichting staat verlening van de gevraagde vergunning aldus niet in de weg.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect geur geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.