direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sieverdinkweg 16
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het loonbedrijf BCS aan de Sieverdinkweg 16 in Kotten is een bedrijf dat zich in de afgelopen jaren heeft verbreed qua bedrijfsactiviteiten. Een deel van deze activiteiten zijn niet vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied.

Zowel de eigenaar van het bedrijf als de gemeente zijn voornemens om de huidige bedrijfsactiviteiten op een correcte manier te bestemmen. Het bedrijf past als zodanig nog steeds goed op de huidige locatie en mede hierom wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Sieverdinkweg 16 in Kotten, in het buitengebied van Winterswijk. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0001.jpg"  
luchtfoto met globale begrenzing bedrijfsgedeelte BCS  

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden.


Regels

De regels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Omgeving en plangebied

Het plangebied ligt aan de Sieverdinkweg 16 in het buitengebied even ten zuiden Kotten. Het omliggende landschap wordt gekenmerkt door de afwisseling tussen open landbouwgronden en houtwallen, - singels en bossen, het zogenaamde coulisselandschap. Rondom de locatie bevinden zich in hoofdzaak landbouwgronden, die onder meer gebruikt worden voor akkerbouw en boomteelt. De Sieverdinkweg is een rustige weg en heeft alleen een functie voor bestemmingsverkeer.

Het plangebied omvat het totale bedrijfsperceel van BCS met bedrijfsgebouwen, twee bedrijfswoningen (waarvan één dubbel bewoond wordt) en terreinen voor opslag. Bijgevoegde afbeelding geeft de indeling van het terrein aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0002.png"  
Bestaande situatie met ligging gebouwen  

Het bedrijf gebruikt een deel van het achterliggende terrein als opslag voor grond en zand. Dit terrein valt buiten het huidige bestemmingsvlak 'Bedrijf' als opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Het zuidelijk gelegen bosgebied is tevens in eigendom van de initiatiefnemer. Hij heeft op de open plek hierin in de afgelopen jaren een natuurgebied aangelegd.

Bedrijfsactiviteiten

Het bedrijf BCS is oorspronkelijk gestart als loon- en grondverzetbedrijf en al decennia gevestigd op de huidige locatie aan de Sieverdinkweg. Het bedrijf heeft zich in de afgelopen jaren verbreed met verschillende bedrijfsactiviteiten, wat ook te maken heeft met het stoppen van veel boeren in de omgeving. Er vindt daarmee een langzame verandering van activiteiten plaats van groot agrarisch loonwerk naar grondverzet en transport. Het bedrijf houdt zich bezig met de volgende activiteiten:

  • Agrarisch loonwerk in de zin van slootonderhoud bij boeren, mestrijden, drainages doorspuiten, voerkuilen afdekken, e.d.
  • Onderhoudswerk (inclusief bijbehorend snoei- en grondwerk) voor waterschappen in Nederland en Duitsland. Het slootonderhoud omvat ook maaiselafvoer naar een erkende verwerker.
  • Transport voor bouwmaterialen met opleggers (die niet op het eigen terrein staan gestald). Hieronder valt zowel transport van zand van de winning naar fabrieken als het mengen van zand met toevoegmiddelen om zo een gewenste kleur te krijgen. Dit gebeurt met een mengmachine.
  • Transportwerk en grondwerk voor infra aannemers en particulieren met vrachtauto's, trekkers, dumpers en graafmachines.
  • Transportwerk voor Sibelco Europe minerals Plus Winterswijk (Steengroeve). Hier levert BCS een compleet pakket zoals grond- en sloopwerk bij de steengroeve en transport van kalkkorrels met opleggers (komen niet bij BCS op het terrein). Daarnaast vindt er transport plaats van IBC's met mangalox van Sibelco naar diverse steenfabrieken in Nederland. Op retourvracht wordt emballage meegenomen naar BCS. Deze IBC's worden gespoeld en gedemonteerd voor hergebruik. De kratten (ijzeren rekken) worden hergebruikt of verkocht, de kunststof gaat naar erkende verwerkers in Ede voor hergebruik of recycling. Vrijkomende mangalox gaat retour naar Sibelco Winterswijk evenals het spoelwater. Dit wordt door Sibelco weer in het proces gebruikt.
  • BCS voert sloopwerk uit voor particulieren en bedrijven. Asbestsloop hoort daar niet bij en wordt uitbesteed. Vrijkomende materialen worden al dan niet met tussenopslag bij BCS afgevoerd naar erkende verwerkers. Tijdelijke opslag van asbest vindt plaats in maximaal 2 containers van 15 m3 (dus 30 m3 in totaal).
  • BCS plaatst containers t.b.v. afval bij bedrijven en particulieren en ledigt deze bij BCS of direct bij de verwerker, afhankelijk van de hoeveelheid, het tijdstip op dag, enz.
  • BCS neemt afval in op de locatie aan de Sieverdinkweg. Bedrijven en particulieren kunnen hier afval brengen (hout-, bouw- en sloopafval, puin, c-hout, groen en banden). De inname van afval gebeurt sinds 1999.
  • BCS is actief in cultuurtechnische werken, de hierbij vrijgekomen zand en grond is meestal voor verkoop bedoeld. Dit gebeurt vanaf de werklocatie, ook wordt soms een gedeelte naar BCS gebracht t.b.v. verkoop kleine partijen (meestal particulier).
  • BCS verhuurt landbouwmachines aan agrarisch ondernemers in de omgeving welke zelf bepaalde machines niet in bezit hebben.
  • BCS doet onderhoud aan eigen machines, maar ook aan machines van derden. Dit betreft de landbouwmachines (van gazonmaaiers tot tractoren en werktuigen) van klanten uit de nabije omgeving. Tevens kan men bij BCS terecht voor handel in nieuwe of gebruikte machines.
  • BCS houdt zich bezig met gladheidbestrijding voor zorginstellingen en bedrijven in de omgeving.

Een deel van de bedrijfsactiviteiten zijn niet in het vigerende bestemmingsplan toegestaan, dat alleen een agrarisch hulpbedrijf mogelijk maakt. In de begrippen van het bestemmingsplan is opgenomen dat onder een agrarisch hulpbedrijf een niet-industrieel bedrijf verstaan wordt dat is gericht op het leveren van dieren, goederen en diensten aan agrarische bedrijven dan wel op het verwerken of opslaan van dieren en goederen, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven. De bedrijfsactiviteiten van BCS zijn breder dan deze beschrijving aangeeft.

2.2 Toekomstige situatie

Onderhavig bestemmingsplan legaliseert de huidige bedrijfsactiviteiten, zoals dat al enkele jaren actief is. De toekomstige situatie is hierdoor in ruimtelijke zin gelijk aan de huidige situatie.

Van belang is dat er functieaanduiding komt voor het zuidelijke deel van het bedrijfsperceel. Een gedeelte van dit weiland is bij het bedrijf betrokken en wordt gebruikt voor opslag van grond en zand. Dit is in de huidige situatie al het geval. Bijgevoegd is een luchtfoto met de ligging van dit terrein. Het terrein heeft een breedte van 22 meter en is 90 meter diep (bezien vanaf het bedrijfsperceel). Op het terrein is geen bebouwing aanwezig noch voorzien. Tevens zal het terrein landschappelijk worden ingepast, voorzien van streekeigen beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0003.png"  
Globale ligging terrein opslag  

Tevens wordt een door de eigenaar aangelegd natuurgebied bestemd conform deze inrichting en daarmee duurzaam beschermd via die nieuwe bestemming. Het natuurgebied omvat enkele plassen en heide en is omsloten door bos. Het gebied, dat deels gelegen is in het Gelders Natuurnetwerk, heeft in het vigerende bestemmingsplan nog de agrarische bestemming. Bijgevoegd is een luchtfoto met de globale ligging van dit natuurgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0004.png"  
Globale ligging natuurgebied  

2.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk", vastgesteld op 27 januari 2011. Het bestemmingsplan kent aan de betrokken percelen de bestemming 'Bedrijf' toe. Daarbij is er een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf' opgenomen. In de begrippen is opgenomen dat onder een agrarisch hulpbedrijf een niet-industrieel bedrijf verstaan wordt dat is gericht op het leveren van dieren, goederen en diensten aan agrarische bedrijven dan wel op het verwerken of opslaan van dieren en goederen, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven. Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap', bestemd voor agrarische activiteiten. In onderstaande afbeelding is een fragment van de verbeelding te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0005.png"  
Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Naast de genoemde bestemmingen kent het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3, die eisen stelt om het archeologisch bodemarchief te beschermen. Het maximum bebouwd oppervlak van het perceel bedraagt 1.747 m2, in het aangegeven bouwvlak te realiseren. Verder zijn er in het plangebied enkele functie- en gebiedsaanduidingen opgenomen, te weten:

  • 'openheid', waarbij de openheid van het landschap van belang is;
  • 'natte natuur', waarbij behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden in de vorm van natte natuur;
  • 'ehs natuur', waarbij behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, de gronden mede bestemd zijn voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden;
  • 'waardevol landschap', waarbij behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, de gronden mede bestemd zijn voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap;
  • 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', waarbij intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' (niet van toepassing op het plangebied).

Naar analogie van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid geldt voor de gronden met de aanduiding 'ehs natuur' dat voor het nemen van een ruimtelijk besluit geen sprake kan zijn van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied, met dien verstande dat significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied geen belemmering vormt:

  • a. voor zover mitigerende maatregelen deze aantasting te niet doen, of;
  • b. voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is van groot openbaar belang;
    • 2. er is geen reëel alternatief voor de voorgenomen wijzigingsbevoegdheid;
    • 3. de aantasting wordt zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen;
    • 4. voor zover de aantasting niet door mitigerende maatregelen wordt beperkt, worden hiervoor compenserende maatregelen getroffen.

Voor de gronden met de aanduiding 'waardevol landschap' is bepaald dat een ruimtelijk besluit niet wordt genomen, voor zover dit besluit:

  • a. geen aantasting van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap tot gevolg heeft, of;
  • b. het besluit leidt tot behoud of versterking van die bijzondere kwaliteiten.

Samengevat houdt de toetsing belangenafweging tenminste in dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige functies en waarden en van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. De uitvoering en verantwoording van deze toets is in de hoofdstukken 3, 4 en 6 vastgelegd. Hieruit komt naar voren dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in artikel 3.1.6 onder 2 Bro.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'stappen' die doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt in het Nationaal landschap 'Winterswijk'. Het Barro geeft hier verder geen regels en laat de uitwerking over aan de provincie.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het project voorziet niet in nieuwe bebouwing of een zodanige functiewijziging dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bepaald in het Bro. Een verantwoording op basis van de ladder kan achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld en is de Omgevingsvisie in werking getreden. In de visie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De verordening vertaalt de visie in regels waarmee de lagere overheden in de provincie rekening moeten houden in hun ruimtelijke plannen. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden binnen de provinciale grenzen. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Duurzame economische structuur

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van 'groei', maar meer in het teken van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De provincie wil kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven en het beleid richt zich op meer mogelijkheden voor bedrijven in en rond natuur. Hiertoe is de ecologische hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO).

Borgen van kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral: een gezonde en veilige leefomgeving, waarbij ontwikkeld wordt met kwaliteit. Ontwikkelingen moeten recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek en er moet zorg gedragen worden voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Om ontwikkelingen met kwaliteit te ondersteunen worden gebiedskwaliteiten in Gelderland opgenomen in een Gebiedenatlas.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

Regio Achterhoek

Op het niveau van Oost-Nederland is een nadere uitwerking gegeven op vraagstukken die daar spelen en ontwikkelingen die wenselijk zijn. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Gelders Natuurnetwerk

In het kader van het provinciaal beleid voor natuur en landchap ligt het plangebied in het deelgebied Kotten-Brinkheurne-'t Woold. Ontwikkelingsdoelen natuur en landschap voor gronden die in dit deelgebied in het GNN liggen zijn:

  • ontwikkeling droge en vochtige bossen met bijbehorende flora en fauna;
  • ontwikkeling vochtige heide en heischrale graslanden rondom het Wooldse Veen en langs de Duitse grens;
  • ontwikkeling beken en beekoevers;
  • ontwikkeling ecologische verbinding Boven-Slinge met beken, beekoevers, poelen, natte graslanden en moerasjes, bosjes en singels;
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën (m.n. kamsalamander);
  • ontwikkeling uitwisseling met de omgeving en vermindering barrièrewerking N319;
  • ontwikkeling intensieve groen-blauwe en recreatieve dooradering;
  • ontwikkeling herkenbaarheid essen ontwikkeling geomorfologie en beleefbaarheid van de beek;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden, heide en schrale graslanden;
  • ontwikkeling biotopen voor vogels van bossen en cultuurgronden ontwikkeling cultuurhistorische patronen (bijv. landgoederen, molens, ontginningen, houtwallen) en beheersvormen (hakhout);
  • ontwikkeling ecosysteemdiensten.

De Omgevingsverordening voorziet in het beschermingsregime GNN. De bescherming van bos en natuur buiten het GNN (en GO) is een verantwoordelijkheid van gemeenten.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en andere partners worden in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is. Vooralsnog geldt het bestaande kader van kernkwaliteiten, zoals vastgelegd in de voormalige Structuurvisie Gelderland 2005 (zie paragraaf 3.3.2).

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe ontwikkelingen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

De provincie heeft de ambitie om de ladder als instrument ook uit te werken voor landelijke functies. Daarom kiest de provincie ervoor om nu al consequent te spreken over de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Het provinciaal beleid richt zich op een duurzame groei van bedrijven met als doel een versterking van de economische en sociale structuur van het buitengebied. Een duurzame ontwikkeling kan alleen plaatsvinden met aandacht voor het behoud en de versterking van de kernkwaliteiten van het gebied. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.

Planspecifiek

De van toepassing zijnde thema's voor het plangebied volgens de omgevingsvisie zijn 'Landschap' en 'Natuur'. Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de respectievelijke kaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0006.png"

Uitsnede themakaarten 'Landschap' en 'Natuur' (bron: Omgevingsvisie Gelderland)

Nationaal landschap en GNN

Het plangebied ligt geheel in het Nationaal landschap Winterswijk. In de verordening is bepaald (artikel 2.7.4.2) dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. Een klein deel van het plangebied waar natuurontwikkeling plaatsvindt ligt deels in het Gelders Natuurnetwerk. In de verordening is bepaald (artikel 2.7.1.1) dat hier in principe geen nieuwe functies worden mogelijk gemaakt.

Dit bestemmingsplan ziet toe op het vastleggen van de bestaande situatie, waarbij het niet mogelijk is voor het bedrijf op deze locatie nog uit te breiden. Hierdoor vindt in ieder geval geen verslechtering van de situatie plaats en blijft dit naar de toekomst toe, gegarandeerd. De gronden waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden liggen niet in het GNN. Vanwege de directe ligging tegen het GNN is in het kader van goede ruimtelijke ordening wel aandacht besteed aan het verbeteren van de situatie. Het plan voorziet in geluidsreducerende maatregelen, om verstoring van soorten te voorkomen (zie paragraaf 4.1.3). De natuurontwikkeling bestaat uit de aanleg van een poel met bijbehorend struweel, waarmee naar verwachting de aanwezige kernkwaliteiten van natuur en landschap worden versterkt. Landschappelijk wordt het perceel ingepast aan de oostzijde van de plek waar opslag plaatsvindt. Hier is een robuuste bomenstructuur voorzien. De maatregelen met betrekking tot het landschap zijn vastgelegd in een inrichtingsplan, zie paragraaf 3.3.2.

Gelderse Ladder

In paragraaf 3.1 is geconstateerd het plan geen stedelijke ontwikkeling inhoudt zoals gedefinieerd in het Bro, zodat een verantwoording op basis van de ladder achterwege kan blijven. De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast. Alleen op die niveaus kan de samenhang tussen (de herstructureringsopgave van) de bestaande voorraad in de diverse kernen en de nieuwe ontwikkelingen op de diverse in- en uitbreidingslocaties beschouwd worden. Met andere woorden er is sprake van een provinciaal belang indien de ruimtelijke ontwikkeling effect heeft op de vitaliteit van de bestaande kernen en de kern Winterswijk in het bijzonder.

Een nadere werkwijze voor het landelijk gebied hieromtrent is nog niet is opgesteld. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het volgende worden opgemerkt. Er vindt geen nieuw beslag op ruimte plaats, de gronden zijn in het geldende bestemmingsplan al bestemd voor bedrijfsdoeleinden en het plan voorziet niet in het oprichten van nieuwe bebouwing of maakt dat mogelijk. Uit de toetsing op milieu- en verkeersaspecten komt naar voren dat weliswaar sprake is van een aanvaardbare verzwaring, maar deze is niet zodanig dat de aard van het gebied qua karakter veranderd.

Dit plan betreft een lokale ontwikkeling, de bedrijfsactiviteiten richten zich hoofdzakelijk op particulieren en bedrijven in het buitengebied. De met dit plan beoogde bestendiging van de huidige bedrijfsactiviteiten heeft geen onevenredig negatief effect op (ruimtelijke) ontwikkelingen in de kern Winterswijk. Een verantwoording op basis van de Gelderse ladder kan achterwege blijven.

Conclusie

De Omgevingsvisie Gelderland geeft aan dat de economische kracht en concurrentiepositie van Gelderland versterkt moet worden. Specifiek voor de Achterhoek wordt gestreefd naar een kansrijk platteland, waarin ruimtelijke kwaliteit hoog in het vaandel staat. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de karakteristieke landschappelijke kwaliteit van de Achterhoek en de cultuurhistorie in combinatie met het verbeteren van de leefbaarheid, door het stimuleren van de sociale cohesie, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland. Een ontwikkeling moet daarom positief bijdragen op deze punten.

Het vastleggen van de bestaande situatie in dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het provinciale beleid. Het is geen grootschalige ontwikkeling die een ongewenste druk op functies in de kernen met zich meebrengt. Het is passend in het buitengebied, omdat het mede direct dienstbaar is aan de functies in het buitengebied. Hoewel het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden krijgt, kan gesteld worden dat de huidige werkgelegenheid in ieder geval geborgd is en daarmee ook de leefbaarheid en sociale cohesie van het buitengebied van Winterswijk (zie ook paragraaf 3.3.1).

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt de bestaande situatie niet alleen vast te leggen, maar ook de natuurlijke en landschappelijke kernkwaliteiten van het gebied te verbeteren. Door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan, zijn geluidsreducerende maatregelen bij het bedrijf en landschappelijke inpassing gewaarborgd. Met het vergroten van de natuurbestemming is ook de beoogde natuurontwikkeling vastgelegd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiest de gemeente voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaatsvindt.

De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige 'vorm' van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt. De menselijke activiteit, van met name het agrarische gebruik, is een grote vormgever van het cultuurlandschap. Belangrijk is dat het landschap nog steeds in gebruik is als agrarisch productiegebied. Dit is mede bepalend voor de kwaliteit en de sfeer van het huidige landschap. De gemeente streeft ernaar dat de agrarische sector een belangrijke economische drager van het buitengebied blijft.

De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een Cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • Beschermen van waardevolle elementen;
  • Ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Deze nieuwe ontwikkelingen (b.v. zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.).

Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van het gemeentelijk beleid. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen. De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk. Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud en ontwikkeling van het agrarisch cultuurlandschap is leidend in de gemeentelijke strategie.

BCS is een bestaand niet-agrarisch bedrijf. De bedrijfsactiviteit is één van de (economische) dragers van het buitengebied. De rol van niet-agrarisch werken kan worden versterkt als compensatie voor het wegvallen van een deel van de agrarische werkgelegenheid. Werkgelegenheid in het gebied is van belang voor de bewoners van het buitengebied. Niet-agrarische bedrijvigheid vervult daarom een functie in het vasthouden van de plaatselijke bevolking. Dit is van belang omdat deze bewoners geworteld zijn in het gebied en het verleden van het gebied. Deze bewoners zijn de dragers van de lokale cultuur.

Uitbreiding van het bedrijf is acceptabel, mits de kwaliteit van dat landschap behouden blijft en/of wordt versterkt. De met het initiatief voorgestane inrichting en maatregelen sluiten goed aan op de doelstellingen van de Visie Buitengebied.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Winterswijk

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Ingrepen in het landschap behoren te passen bij de karakteristieken van de onderscheiden landschappen. Het weren van ongewenste ontwikkelingen die de landschapskwaliteiten aantasten, is van groot belang. Net als de Visie Buitengebied zijn de kernkwaliteiten uit het LOP vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

Planspecifiek

In het LOP maakt het plangebied deel uit van deelgebied 15: Kulverheide en Kottenseveld. Dit gebied kenmerkt zich door een grootschalige structuur van bossen en open velden. Vanuit het landschap is hier geen behoefte aan verdichting, het gebied bestaat dan ook vrijwel geheel uit terreinen waar de bestaande openheid als waardevol wordt gekenmerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0007.jpg"

Schets inpassing natuurgebied en grondopslag

Onderhavig initiatief legaliseert de bestaande bedrijfsactiviteiten, in nieuwe bebouwing is niet voorzien. Waar van toepassing wordt het perceel beter ingekleed in het landschap. De natuurontwikkeling ten zuidwesten van het perceel is hierbij een belangrijk onderdeel, hiermee wordt de landschappelijke en natuurwaarde van het gebied verder vergroot.

De opslag van de grond wordt landschappelijk ingepast, conform het LOP gebeurt dit met streekeigen beplanting. Dit sluit niet direct aan bij de waarde 'openheid van het landschap'. Het kenmerk openheid is met name gericht op behoud van landschappelijk waardevolle essen. Een dergelijke es ligt verderop in het land (ten zuidoosten van de plangrens), onderhavig perceel is hier geen onderdeel van. De aantasting de landschappelijke kwaliteit 'openheid' is daarom beperkt. Hierbij is van belang dat de locatie waar aangeplant moet worden niet zichtbaar is vanaf openbaar gebied; de omliggende agrarische gronden worden als zodanig gebruikt en zijn niet voor publiek toegankelijk. Aanplant is wel wenselijk om de grond die hier opgeslagen ligt, niet 'vrij' te laten liggen. In feite wordt een smalle strook onttrokken aan het open landschap en opgenomen in de bestaande bosrand. Hierdoor blijft ook de visuele aantasting beperkt.

Aan de westzijde van het perceel wordt gebruik gemaakt van het bestaande bosperceel. Met het gebruik van bestaande groenelementen, de inpassing van de locatie voor grondopslag en de natuurontwikkeling draagt dit plan bij aan de kwaliteit en instandhoudingsdoelen van het Nationaal Landschap Winterswijk, zoals vastgelegd in het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsprocedure dient op grond van artikel 3.1.6 Bro te worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Initiatiefnemer was in het verleden aangesloten bij de BSB-stichting. In dit kader zijn onderzoeken gedaan naar de bodemgesteldheid ter plaatse. Uit deze informatie is gebleken dat aan de voorzijde van het perceel ter plaatse van het kantoor een geval van sterke bodemverontreiniging is geconstateerd van circa 195 m3 als ook, op dezelfde plaats, een geval van grondwaterverontreiniging van circa 110 m3. Uit de gegevens wordt niet ingeschat dat er onaanvaardbare risico's zijn: sanering en/of nader onderzoek mag uitgesteld worden. Er dient wel aandacht geschonken te worden aan het volgende:

  • bij activiteiten waar verontreinigende grond wordt afgevoerd, kan deze verontreinigende grond niet zonder meer hergebruikt worden. Daarnaast kunnen voor werkzaamheden met grond of grondwater mogelijk andere vergunning of ontheffingen nodig zijn;
  • bij het onttrekken en eventueel toepassen van verontreinigd grondwater dient rekening gehouden te worden met de aangetroffen verontreinigingen. Het grondwater is niet voor elk gebruik geschikt. Ook ter plaatse van verontreinigde grond is de deellocatie niet voor elk gebruik, zoals moestuin of speeltuin;
  • bij een eventuele aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen dient in de regel een bodemonderzoek toegevoegd te worden. Bij een omgevingsvergunning kunnen dan voorwaarden worden verbonden aan die vergunning;
  • bij verkoop van de grond moet de verontreiniging gemeld worden aan de potentiële koper;
  • banken en hypotheekverstrekkers kunnen weigeren een hypotheek te verstrekken op de grond, vanwege deze verontreiniging.

Een en ander is vastgelegd in een brief van de provincie Gelderland die als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is opgenomen. In onderhavige situatie gaat het om legalisatie van bedrijfsactiviteiten. De vastgestelde bodemverontreinigingen bevinden zich niet binnen de terreindelen waar sprake is van gewijzigd gebruik (strook grondopslag en natuurgebied). Er is geen aanleiding om deze terreindelen als verdacht aan te merken en aangenomen is dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde gebruiksvormen.

Er is geen sprake van een wijziging van de bedrijfsactiviteit of verkoop van het terrein. Bij een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen of wijziging van planologisch gebruik kan een seperaat onderzoek opgevraagd worden door het bevoegd gezag. Voor dit bestemmingsplan is geen nader onderzoek vereist, vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

In onderhavige situatie gaat het om legalisatie van bestaande bedrijfsactiviteiten. Bij die legalisatie dient de maximale invulling van de huidige bestemming vergeleken te worden met de invulling in de nieuwe situatie (maximaal vanuit oogpunt van het aspect lucht). Daartoe dient een raming te worden gemaakt van het aantal extra vervoersbewegingen. Een lastige opgave omdat loonwerkbedrijf 'A' een ander type bedrijf is met een ander verkeerspatroon dan loonwerkbedrijf 'B'.

Gelet op hetgeen bestemmingstechnisch mogelijk wordt gemaakt is het aannemelijk dat in elk geval niet méér dan 100 extra voortuigbewegingen op een weekdaggemiddelde voor zullen komen (en vermoedelijk minder, en zeker minder in vergelijking met de voertuigbewegingen welke de laatste jaren feitelijk plaats vinden). Indien genoemd aantal van 100 voertuigbewegingen per weekdag ingevuld wordt in de 'nibm-tool' van Infomil bij een aandeel vrachtverkeer van 70% blijkt dat de bijdragen 'niet in betekenende mate' bij draagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en wordt daarmee uitvoerbaar geacht. Zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0008.png"

Hierbij kan worden opgemerkt dat de achtergrondconcentraties aan stikstofdioxide en fijn stof in dit gebied zich
ruimschoots onder de grenswaarden (Wet luchtkwaliteit) bevinden. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit in het kader van genoemde besluiten is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB(A) mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Winterswijk heeft in september 2008 geluidbeleid vastgesteld. Het perceel Sieverdinkweg 16 in Kotten ligt in de daarin opgenomen gebiedstype "Natuurgebied". Rust is maatgevend in dit gebied en leidt tot een goed klimaat voor wonen, recreëren, en dergelijke. De streef- en grenswaarde liggen hier respectievelijk op 30-35 dB(A) en 35-40 dB(A). Dit is lager dan de wettelijke norm. Overigens gelden deze waarden alleen voor nieuwe situaties, voor bestaande situaties blijft het huidige geluidsregime van kracht tot een wijziging optreedt.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of de te legaliseren bedrijfsactiviteiten uitvoerbaar zijn op het gebied van geluid (industrielawaai), is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Op basis van het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat het bedrijf meer geluidruimte nodig heeft dan standaard voor dit gebied is gereserveerd. Er is geen sprake van (eigen) dominante geluidbronnen met een onnodig hoge geluidsemissie. Het reinigen van kratten en de zandmenger zijn maatgevend en leiden tot een geluidbelasting overdag van meer dan 50 dB(A). Geluidbeperkende voorzieningen zijn goed mogelijk aan de zandmenger in de vorm van afschermingen. Wanneer een 2 m hoge afscherming aan de noordzijde van de tractor (aandrijving zandmenger) wordt geplaatst daalt de geluidbelasting overdag tot 50 dB(A). De grenswaarden van het geldende geluidsregime zijn 50/45/40 dB(A) (dag/avond/nacht) en hieraan kan dan worden voldaan. Op het naastgelegen perceel (van woning Sieverdinkweg 20) kan de geluidbelasting op het grootste deel van het perceel onder de 50 dB(A) blijven wanneer de zandmenger ook aan de oostzijde wordt afgeschermd.

De gemeente stelt (als vergunningverlener) de grenswaarden vast. Daarbij zal het geluidbeleid een belangrijke rol spelen. Bij overschrijding van de (voorkeurs)grenswaarden zal een afweging worden gemaakt tussen de kosten en technische mogelijkheden voor geluidbeperkende voorzieningen en de daarmee te realiseren geluidwinst. Op basis van deze afweging kan de gemeente afwijkende grenswaarden vaststellen, mits wettelijke maximale waarden niet worden overschreden. Daarbij kunnen de grenswaarden uit de vigerende milieuvergunning een rol spelen. Deze milieuvergunning biedt bij de woningen ruimte tot 50 dB(A) overdag en 45 dB(A) in de avond. De plafondwaarde is weliswaar alleen voor bestaande situaties, maar op basis van de milieuvergunning uit 1996 en het feit dat de activiteiten al jaren worden uitgevoerd zonder klachten uit de omgeving, is het aanvaardbaar de plafondwaarde uit de geldende milieuvergunning toe te passen.

Met in achtneming van de bovengenoemde maatregelen vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. De overige aspecten ten aanzien van de bedrijfsvoering en geluidhinder worden geregeld in het milieuspoor, door middel van voorschriften in de omgevingsvergunning activiteit milieu.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (zoals woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed woon- en leefklimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven en waarbij de grootste richtafstand maatgevend is. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

De bedrijfsvoering is divers en daardoor lastig te plaatsen onder één type bedrijvigheid als omschreven in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In beginsel is sprake van een categorie 4.2, omdat sprake is van op- en overslag van afval. De bijbehorende grootste richtafstand is 300 m voor geluid, dit doet geen recht aan de feitelijke situatie.

Meer specifiek kan de bedrijfsvoering worden onderverdeeld in loonwerk met aanverwante werkzaamheden en op- en overslag van afvalstoffen. De eerstgenoemde bedrijfsactiviteiten kunnen worden ondergebracht in de rubriek loonbedrijf (SBI 016), met een toegekende categorie 3.1 en met een grootste afstand van 50 m voor geluid. De op- en overslag van afvalstoffen met aanverwante werkzaamheden kan worden getypeerd als nevenactiviteit met een geringe impact, vergelijkbaar met een gemeentewerf/afvalinzameldepot (SBI 9002.1) met een toegekende categorie 3.1 en een grootste afstand van 50 m voor geluid. Het spoelen en demonteren van de IBC's laat zich niet goed plaatsen in een van de genoemde rubrieken, maar ook hier is geluid van doorslaggevend milieubelang. Na demontage worden de restproducten als grondstof naar de verwerkende industrie vervoerd. Ter vergelijk geldt voor een groothandel in afval en schroot (SBI 5157.2/3) een categorie 3.1 met een grootste afstand van 50 m voor geluid. In zijn algemeenheid kan ten aanzien van de vervoersbewegingen worden aangesloten op de rubriek goederenvervoerbedrijven (SBI 494), met een bijbehorende grootste afstand van 50 m voor geluid.

De maatgevende afstand is steeds geluid met bijbehorende richtafstand van 50 m. Voor geur, stof en gevaar gelden lagere afstanden indien van toepassing. De afstand tussen de locatie waar de bedrijfsvoering plaatsvindt en de dichtsbijzijnde woning (Sieverdinkweg 20) is 48 m. In paragraaf 4.1.3 is de geluidssituatie (op basis van akoestisch onderzoek) opgenomen en zijn bijbehorende maatregelen beschreven. Met in achtneming van de te treffen maatregelen, die als zodanig zijn vastgelegd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan, is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Afwijkend geldt voor de opslag van zand en grond op een groter oppervlak dan 200 m2 een categorie 3.2 met een bijbehorende afstand voor geluid van 100 m. De afstand tussen het terreindeel waar deze activiteit plaatsvindt en de eerdergenoemde maatgevende woning bedraagt circa 90 m. Uit het akoestisch onderzoek komt naar voren dat de bedrijfsactiviteiten op dit terreindeel geen overschrijding van de grenswaarden op de maatgevende woning opleveren. De activiteiten blijven ongewijzigd, een kortere afstand dan de genoemde richtafstand is acceptabel. De opslag van zand en grond leidt niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

De bedrijfsactiviteiten zijn gericht op particulieren en bedrijven in de omgeving en zijn kleinschalig van aard en omvang. Het is vanuit het perspectief van milieuzonering (geluid) niet wenselijk dat deze activiteiten zich uitbreiden naar een grotere schaal. Om dit te bereiken zijn deze activiteiten in de regels behorende bij dit bestemmingsplan gemaximeerd, zodat uitbreiding van de activiteiten is uitgesloten. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0009.png"

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3, lid 2 Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren geldt altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom. De Wgv kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wgv. Bij ruimtelijke plannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit milieubeheer ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

Planspecifiek

In de omgeving zijn geen grote veehouderijen aanwezig. Voor zover in dit verband noemenswaardig wordt gemeld dat het direct zuidelijk gelegen bedrijf aan de Haverkampstegge niet meer als zodanig functioneert. Er worden hobbymatig circa 80 schapen gehouden.

De geurcontouren van omliggende veehouderijen vormen geen belemmering voor dit plan. Enerzijds vanwege de schaal van en afstand tot omliggende veehouderijen. Anderzijds bevinden zich tussen de op enige afstand liggende veehouderijen en het plangebied al meerdere woningen. Die woningen zijn meer maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de betreffende veehouderijen dan onderhavig plan.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in een omgevingsvergunning of bestemmingsplan zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

In de 'Nota Externe Veiligheid Winterswijk' van januari 2009 is de gemeentelijke visie op de beheersing van veiligheidsrisico's als gevolg van opslag, gebruik en vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Aangegeven is hoe om te gaan met het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij beperkt kwetsbare objecten.

Planspecifiek

In het kader van goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen. Op basis van de risicokaart Nederland (zie onderstaande afbeelding) bevinden zich ten aanzien van het plaatsgebonden risico in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0010.png"  
Uitsnede www.risicokaart.nl  

Bij deze ontwikkeling is geen sprake van vervoersbewegingen die vallen onder het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op wegen in de omgeving vindt geen transport plaats van gevaarlijke stoffen, het groepsrisico blijft ongewijzigd. In de omgeving zijn geen ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van aardgas onder hoge druk of vloeibare brandstoffen aanwezig.

De aanduiding (groene ster) bij het bedrijf duidt op een kwetsbaar object omdat meerdere mensen aanwezig zijn. Omdat het groepsrisico niet toeneemt, kan een verantwoording achterwege blijven. Andersom geldt ook dat de bedrijfsactiviteiten in het kader van externe veiligheid geen gevaar opleveren voor de omgeving. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

In het plangebied komt oppervlaktewater voor maar zijn geen watergangen gelegen. De bestemming "Water" is niet specifiek opgenomen in dit bestemmingsplan. Onder de bestemming "Bedrijf" en "Natuur" is water en watervoorzieningen wel toegestaan. Ten behoeve van een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. Op deze wijze kan getoetst worden of aan alle aspecten van het waterbeleid wordt voldaan. Het plan betreft het legaliseren van opslag op een onverhard terrein. Er zijn geen nieuwe bouwplannen beoogd, er wordt geen verharding toegevoegd.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
N.v.t.
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1
1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

De bestaande bebouwing aan de Sieverdinkweg 16 is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem. Aangezien er geen uitbreiding plaatsvindt is er geen uitbreiding van huishoudelijk afvalwater.

Wateroverlast

Het bestaande verharde oppervlak is niet op riolering aangesloten en wordt geïnfiltreerd in de bodem en/of beperkt geloosd op een watergang. De opslag wordt gerealiseerd in een voormalig weiland aan de zuidwest zijde van het perceel. Hemelwater wordt hier rechtstreeks in de bodem geïnfiltreerd.

Inrichting en beheer

De watergang aan de noordzijde van het perceel is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. De invloed van het plan op deze watergang is nihil.

Binnen de bestemming 'Natuur' is oppervlaktewater aanwezig. Uitgangspunt hierbij is het vergroten van de biodiversiteit in het gebied, er is geen waterhuishoudkundig belang aan verbonden. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.3 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het perceel is ontsloten op de Sieverdinkweg. Deze weg is te kenmerken als een bestemmingsverkeersroute. Sinds de jaren 90 is met de verbreding van de bedrijfsactiviteiten sprake van een relatieve toename van verkeersbewegingen (minder landbouwmachines, meer vrachtwagens). In deze periode hebben zich geen noemenswaardige verkeersproblemen voor gedaan en was er geen aanleiding tot het treffen van verkeerskundige maatregelen. De relatieve toename van verkeer als gevolg van de verbreding van bedrijfsactiviteiten is gering en kan niet worden aangemerkt als een onevenredige toename. De capaciteit van de Sieverdinkweg is voldoende om deze te verwerken.

De vrachtwagens worden niet gestald op het terrein. Parkeren van bezoekers en werknemers gebeurt op eigen terrein, de parkeerdruk wordt niet afgewenteld op de omgeving. Van belang is dat het bedrijf geen grootschalige groei beoogd, waarmee een grote toename van (zware) verkeersbewegingen is uitgesloten. Dit bestemmingsplan beperkt zich tot het vastleggen van de bestaande situatie. Het verkeerskundige aspect belemmert de uitvoerbaarheid van dit plan niet.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is het Gelders Natuurnetwerk (GNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het GNN is het voormalig EHS en is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het GNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de Omgevingsverordening Gelderland geraadpleegd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Hierop is de ligging van het GNN te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVERDBCS-VA01_0011.jpg"  
Uitsnede Kaart Gelders Natuurnetwerk  

Te zien is dat er zich aan de westzijde van het plangebied een gebied bevindt dat deel uit maakt van het GNN. Het plangebied valt hier buiten. Met de planologische bestendiging van de huidige situatie vindt geen onevenredige aantasting plaats van de kernkwaliteiten van het GNN. Het plan voorziet naar verwachting in een versterking door een toename van het areaal 'natuur'; een terrein met een agrarische bestemming is omgevormd tot een onderdeel van het natuurgebied (zie hoofdstuk 2). Met het vastleggen van geluidsreducerende maatregelen in dit plan wordt de mogelijke verstoring in de directe omgeving verminderd.

Het gebied is op ruim 2,2 kilometer van het Natura 2000 gebied "Wooldse Veen" gelegen. Het Wooldse Veen is met name gevoelig voor verstoring op het gebied van: oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten. Gezien de bedrijfsactiviteiten en de afstand van het bedrijf tot het Wooldse Veen kan verstoring van het Natura 2000 gebied door het bedrijf uitgesloten worden.

Voor wat betreft soortenbescherming kan gesteld worden dat er geen nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd en dat er ook geen sloop van bebouwing is voorzien. Er worden dus geen (leefgebieden van) beschermde soorten aangetast. Het plan is, gezien het bovenstaande, uitvoerbaar op het gebied van ecologie.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

In het plangebied zijn geen gebouwen of landschapselementen aanwezig die cultuurhistorische waarde hebben. Wel heeft het gebied een hoge verwachtingswaarde op het gebied van archeologie. In het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4', wat betekent dat bij bodemingrepen groter dan 100 m2, respectievelijk 2.500 m2, een archeologisch onderzoek nodig is. In onderhavig plan is geen uitbreiding voorzien waarbij de bodem geroerd wordt, zodat mogelijk aanwezige archeologische waarden behouden blijven. Wanneer sprake is van een bouwplan, wordt bij de omgevingsvergunningaanvraag bekeken of archeologisch onderzoek nodig is. Het bestemmingsplan is, gezien het bovenstaande, uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De initiatiefnemer is eigenaar van alle gronden en er zijn geen grote ontwikkelingen voorzien, het gaat om legalisatie van bestaande bedrijfsactiviteiten. Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan weergegeven. Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm: Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De bijlagen maken onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden conform de SVBP2012 de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Regels

In de SVBP2012 is een standaard hoofdstukindeling vastgelegd. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels (begrippen en wijze van meten). Hoofdstuk II bevat de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Tenslotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

De regels van een bestemming in hoofdstuk 2 kennen een standaardopbouw en worden (indien van toepassing) als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch - Cultuurlandschap' waar grondgebonden agrarische activiteiten zijn toegestaan en in casu een ondergeschikte opslagfunctie van grond voor BCS;
  • 'Bedrijf' waarbij de bedrijfsfunctie en de specifieke bedrijfsactiviteiten (al dan niet per afzonderlijke categorie) zijn toegestaan;
  • 'Natuur' waarmee een als natuurgebied ingericht voormalig agrarisch perceel beschermd wordt;
  • 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' (dubbelbestemmingen), waarbij de verwachte archeologische waarden in de bodem beschermd worden.

Dit plan kent als noemenswaardige bijzonderheden het strikte karakter van de bedrijfsbestemming, waarin de activiteiten van het bedrijf zijn vastgelegd en in sommige gevallen gemaximeerd.

De wijzigingsbevoegdheid voorziet in een mogelijkheid om het bedrijf onder voorwaarden uit te breiden. Dit is een regel die reeds in het vigerende bestemmingsplan van kracht was en is daarmee een voortzetting van de bestaande rechtsmogelijkheden.

Daarnaast zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De eerste stelt de verplichting tot het treffen van geluidsreducerende maatregelen zoals voorgesteld in het akoestisch onderzoek (Bijlage 2 van de toelichting). Ten tweede wordt gesteld dat het perceel landschappelijk ingepast moet worden binnen twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan, conform het bij dit bestemmingsplan gevoegde inrichtingsplan (Bijlage 2 van de regels)

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

In de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg ambtshalve besproken met de provincie en het waterschap Rijn en IJssel. Hieruit kwam naar voren dat zij zich in de plannen kunnen vinden.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 3 juni tot en met 14 juli 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn zienswijzen ingediend. De beantwoording van de zienswijzen is te vinden in de bijlagen behorende bij het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.