direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ratumseweg 15-17, hergebruik maalderij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor dit bestemmingsplan gegeven. Daarnaast wordt ingegaan op een aantal feitelijkheden van het plan zoals de ligging van het plangebied en de begrenzing. Dit wordt geïllustreerd door middel van een kaartfragment. Als laatste wordt het huidige beleidskader gegeven dat voor dit plangebied van toepassing is.

1.1 Aanleiding

Op het adres Ratumseweg 15-17 staat een voormalige maalderij met bijbehorende bedrijfswoning. De eigenaar heeft de gemeente verzocht om het maalderijgebouw een nieuwe functie te geven als woongebouw met daarin (maximaal) twee zelfstandige wooneenheden. Daarnaast wenst de eigenaar de bestaande bedrijfswoning officieel te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan.

1.2 Planbeschrijving

De maalderij op het erf heeft haar oorspronkelijke functie verloren. Weliswaar is het gebouw geen monument, maar het pand is wel karakteristiek en heeft een historische waarde. De eigenaar heeft in overleg met de gemeente Winterswijk het initiatief genomen dit gebouw een nieuwe functie te geven. Door het gebouw een nieuwe functie te geven kan het in stand worden gehouden. In dit initiatief wordt het bestaande maalderijgebouw hergebruikt en verbouwd tot woongebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0001.png"

Het plangebied gezien vanaf de Ratumseweg. Links de maalderij, rechts de bedrijfswoning

De bestaande bedrijfswoning wordt reeds dubbel bewoond. Dit zal in dit plan feitelijk geregeld worden. In dit initiatief worden daarmee in het totaal vier wooneenheden gerealiseerd. De overige (voormalige) bedrijfsgebouwen op deze locatie worden deels gesloopt en deels hergebruikt als bijgebouwen bij de vier woningen.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt aan de Ratumseweg in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het buitengebied is opgedeeld in meerdere buurtschappen. Het deel van de Ratumseweg waar de planlocatie ligt, ligt in het buurtschap Henxel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0002.png"

De planlocatie in de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0003.png"

De feitelijke situatie

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke structuur en de functionele structuur. Wat betreft de ruimtelijke structuur wordt aandacht gegeven aan de elementen: wegenstructuur (verschillende typen en/of categorieën wegen), groen- en waterstructuur en bebouwingsstructuren.

Met betrekking tot de functionele structuur wordt aangehaald wat het feitelijke huidige gebruik en de mogelijkheden van de locatie en de directe omgeving zijn.

2.1 Ruimtelijke structuur

De planlocatie is gelegen aan de Ratumseweg. De Ratumseweg vindt aansluiting op de Vredenseweg, een uitvalsweg van Winterswijk naar het Duitse Vreden. De Ratumseweg is ingericht als 60 km weg. De omgeving van Ratum is agrarisch gebied, veelal afgewisseld met kleine bosschages. Langs de wegen staan bomenrijen. In het landschap liggen verspreid (voormalige) boerenerven

2.2 Functionele structuur

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Winterswijk en behoort tot buurtschap Henxel. In de nabijheid is een golfbaan aanwezig.

Functioneel werden het plangebied en de opstallen gebruikt ten behoeve van een agrarisch hulpbedrijf, een maalderij. Het bedrijf ligt in het landelijk gebied. De omliggende gronden ten noorden en zuiden van het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en worden als zodanig gebruikt. Ten oosten van het perceel ligt een melkveehouderij. Aan de andere zijde van dit melkveebedrijf, ligt weer een perceel met de bestemming 'Wonen'. Ten westen van het plangebied ligt, direct aansluitend aan het plangebied, een woning.

Op het perceel staat een bedrijfswoning met daarin twee wooneenheden (via een inwoningsconstructie). Er is een voormalige maalderij aanwezig (bedrijfsgebouw). Daarnaast staat er nog een voormalig bedrijfsgebouw met een oppervlakte van circa 990 m2 dat nu in gebruik is als bijgebouw bij de bedrijfswoning.

2.3 Vigerend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van de locatie is het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", vastgesteld door de raad op 27 januari 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0004.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk"

Het perceel heeft een bedrijfsbestemming met de aanduiding 'Agrarisch hulpbedrijf'. Er is 1.227 m2 aan bedrijfsbebouwing toegestaan binnen het bouwvlak. Wonen is binnen deze bestemming alleen toegestaan als dit gerelateerd is aan het bedrijf. De aanwezige woning is volgens de regels een bedrijfswoning. Er is maximaal één (bedrijfs)woning toegestaan.

Bij het tekenen van de bestemmingsplankaart is een omissie ontstaan met de bestemmingsgrens. De kuilvoerplaten ten noorden van het perceel hebben een bedrijfsbestemming gekregen, terwijl deze horen bij het naastgelegen agrarische bedrijf Ratumseweg 19. Dit gedeelte had de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' moeten hebben. Dit plan zal deze omissie corrigeren.

Naast een bedrijfsbestemming heeft het perceel Ratumseweg 15-17 de gebiedsaanduiding 'Waardevol landschap', 'Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied' en 'Reconstructiewetzone - Extensiveringsgebied'. De aanduiding Waardevol landschap geeft aan dat bij een nieuwe ontwikkeling rekening gehouden moet worden met de aanwezige landschappelijke waarden en dat deze waar nodig en mogelijk versterkt moeten worden. De Reconstructiewetzone heeft alleen consequenties voor agrarische bedrijvigheid en geeft regels voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven. Voor de geplande ontwikkeling is de zone niet relevant.

Als laatste bestemming heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Dit heeft tot gevolg dat er bij ingrepen in de bodem in bepaalde gevallen archeologisch onderzoek verricht moet worden.

Een hele smalle strook ter hoogte van de kuilvoerplaten heeft de 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Hier is de verwachting op het vinden van archeologische vondsten hoger en is dus eerder, bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij een bodemingreep nodig is, een archeologisch onderzoek van toepassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen noemt het Rijk enkel nog de 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

De inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (afgekort Wro) op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijk beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. De AMvB richt zich primair tot de gemeente. De AMvB kan aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is.

De AMvB is ook bekend als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) en bevat een aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de SVIR. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is op 30 december 2011 in werking getreden. De ministeriële regeling die bij dit besluit hoort is tegelijkertijd in werking getreden.

3.1.3 Gevolgen van het rijksbeleid op het plan

In de SVIR is opgenomen dat nagenoeg het hele grondgebied van de gemeente Winterswijk een "Waardevol landschap" is. Het Rijk laat echter de gevolgen hiervan en de nadere invulling van het beleid omtrent Waardevol landschap over aan de provincie. Voor dit plan geldt dat er verder geen sprake is van rijksbelangen of rechtstreekse doorwerking op het plangebied van toepassing is. Het plan is conform het geldende rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie

Het streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Het streekplan schept kaders voor diverse uitwerkingen. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van Structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0005.jpg"

Uitsnede provinciale Beleidskaart ruimtelijke structuur

In de afbeelding is een uitsnede van de Beleidskaart weergegeven. De globale locatie van het plangebied is met een rode cirkel aangegeven. De kaart geeft aan dat ter plaatse sprake is van een "Waardevol landschap" en "extensivering van intensieve veehouderij" van toepassing is. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

- Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft.

De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfolgie van het Oost-Nederlands Plateau, dat sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar.

Grondgebonden landbouw op economische basis draagt bij aan een landschap dat door eigenaren, gebruikers, bewoners en toeristen als ‘levend’ wordt ervaren.

- Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes.

De structuur van beken en beekjes die samenstromen in de Groenlosche Slinge en de Bovenslinge wordt bepaald door de ondergrond en menselijke activiteit. Langs de beken zijn veel kleine tot middelgrote (loof)bossen gelegen. Op hogere plaatsen langs de beken is het natuurlijke reliëf opgehoogd met esdekken.

- Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden. Binnen de begrenzing van de open escomplexen komen gebiedjes voor die geen oude open bouwlanden zijn, maar bijvoorbeeld overgangen naar beekdalen, kleine beekdalen en bosjes. Deze gebiedjes zijn toleranter voor toevoegingen als opgaande beplanting. Bijzondere broek- en veengebieden zijn het Korenburgerveen en omgeving en het Wooldsche Veen, die getuigen van kleinschalige turfwinning.

- Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

De enige grote nederzetting in het gebied zelf is Winterswijk, dat als een spin in een web van wegen zit. Aan de westrand van het gebied en het plateau liggen Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten. De vele gehuchten liggen verspreid in het land, de meeste bestaan uit oude en jongere gebouwen, van oorsprong veelal hoeven, in een karakteristieke losse structuur gegroepeerd bij of rond essen en esjes en in veel gevallen aan een beek. Escomplexen liggen bij zulke gehuchten: onder meer Vragender, Barlo, Meddo, Huppel, Kotten, Miste en Corle.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en deze geldt sinds maart 2011. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op delen van of het hele provinciale grondgebied, of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

3.2.3 Reconstructiewet concentratiegebieden

De gemeente Winterswijk maakt onderdeel uit van het reconstructieplan Achterhoek-Liemers. Het reconstructieplan verdeelt de gemeente in twee gebieden: extensiverings- en verwevingsgebieden. Voor extensiveringsgebieden geldt dat natuur en ontwikkeling van het landschap voorop staan. Verweving staat voor het samengaan van diverse functies, zoals recreatie, landbouw en natuur. Omdat grote delen van de gemeente ook waardevol landschap is, is voor een groot deel 'extensiveringsgebied" van toepassing.

Voor de Ratumseweg zijn beide gebiedsaanduidingen van toepassing. Het grootste deel van het plangebied kent echter de aanduiding 'verwevingsgebied'. Hier staat het samengaan van functies voorop.

3.2.4 Gevolgen van het provinciale beleid op het plan

Voor waardevolle landschappen zoals het Winterswijkse buitengebied geldt dat kernkwaliteiten van een landschap zoveel mogelijk versterkt moeten worden. Voor ruimtelijke ingrepen wordt een 'ja, mits' benadering gehanteerd. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing leidt tot landschappelijke versterking en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen. Dit betekent dat voor dit plan is gekeken naar de landschappelijke inpassing van het initiatief. Om het plan zo goed mogelijk in te passen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is opgenomen als bijlage in dit plan. De inrichting van het erf conform dit landschappelijke inpassingsplan wordt via de regels verankerd in het bestemmingsplan en is dus een voorwaarde (verplichting) voor de realisatie van dit plan.

Het Reconstructieplan heeft voor dit plan geen gevolgen. Het Reconstructieplan heeft namelijk enkel gevolgen voor agrarische bedrijven; en ligt in het aanwijzing en het bepalen van de omvang van agrarische bouwvlakken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De woonfunctie is altijd aanwezig geweest in het Winterswijkse cultuurlandschap. Er is echter een verschuiving waar te nemen in het type bewoner van het buitengebied: van boer naar burger. Deze verschuiving wordt onder andere veroorzaakt door de teruggang in de landbouw en de groeiende voorkeur voor landelijk wonen. Deze verschuiving heeft invloed op het gebruik en de beleving van het cultuurlandschap. Het buitengebied is daardoor niet langer alleen een ‘productieruimte’ voor de landbouw. Het is ook een woon-, werk- en recreatiegebied geworden. De gemeente Winterswijk streeft er naar de verschuivende functies van het buitengebied op elkaar af te stemmen. Het belang van de landbouw is hierbij nog steeds groot.

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied.

Door de veranderingen in het buitengebied wordt wonen gezien als één van de economische dragers van het buitengebied. De gemeente kiest er daarom voor de mogelijkheden voor deze functie uit te breiden. Hierbij wordt gezocht naar het inpassen van nieuwe woningen in bestaande gebouwen. Er wordt zeer zorgvuldig omgegaan met nieuwbouw in het buitengebied. Woningsplitsing moet daarbij ook mogelijk zijn voor agrarische bedrijven. Hergebruik is nodig omdat:

  • dit het financieren van beheer en onderhoud van karakteristieke panden meer mogelijkheden geeft;
  • er een efficiënt gebruik van bestaande gebouwen plaatsvindt;
  • verstening van het landschap wordt voorkomen.

In dit plan wordt een karakteristiek (voormalig) bedrijfsgebouw hergebruikt als woongebouw. Dit past volledig binnen het gemeentelijke beleid zoals dat geformuleerd is in de Visie Buitengebied.

3.3.2 Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk

Regio Achterhoek heeft als uitwerking van het streekplan de nota ‘Functies zoeken plaatsen zoeken functies’ opgesteld. Gemeente Winterswijk heeft deze nota vertaald in gemeentelijk beleid in haar notitie ‘Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk’. Hierin is het beleid vastgelegd ten aanzien van hergebruik/ functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied, naar woon- of werkfuncties. In het beleidsstuk wordt beschreven op welke wijze de gemeente functieverandering van vrijgekomen gebouwen vormgeeft.

Functieverandering van vrijgekomen gebouwen wordt gezien als hét instrument om de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten, knelpunten in het buitengebied weg te nemen en in te spelen op bestaande behoeften. Daarbij wordt gebruik gemaakt van kaders die het mogelijk maken om in concrete gevallen maatwerk te leveren. Met dit beleid wil de gemeente de volgende doelen bereiken:

  • Behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en waar mogelijk die kwaliteiten verder ontwikkelen. Dit betekent dat vooral rust,ruimte en groen behouden en versterkt moeten worden.
  • Impulsen geven aan nieuwe economische activiteiten, aan de agrarische sector, de natuur, de recreatie en de woonfunctie van het landelijk gebied.
  • Bijdragen aan doelstellingen vanuit het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers door met toepassing van maatwerk uitplaatsing van intensieve veehouderijen uit de extensiveringsgebieden te stimuleren.

De gemeente heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd waaraan een functieveranderingsplan wordt getoetst:

  • a. Alleen bestaande legale gebouwen, (aanwezig op 25 januari 2007) in het buitengebied komen in aanmerking voor hergebruik mits voldaan kan worden aan alle overige voorwaarden:
  • b. Uitbreiding van een gebouw is in enkele gevallen toegestaan met een maximum percentage van 10% en onder voorwaarde dat dit past binnen de bestemming ter plaatse en de functie en de hoofdvorm niet worden aangetast
  • c. Er dient voldoende ruimte aan bijgebouwen over te blijven, in ieder geval 100 m2 en dit mag bij een woonbestemming niet leiden tot nieuwbouw;
  • d. Er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking optreden;
  • e. De nieuwe functie dient te voorzien in parkeren op eigen terrein;
  • f. Hergebruik van bestaande gebouwen wordt toegestaan buiten het bouwblok tot een afstand van maximaal 25 meter van de bestaande bebouwing;
  • g. In alle gevallen dient er een landschappelijke inpassing plaats te vinden;
  • h. In alle gevallen vindt er verevening plaats, hoe groter de ruimtelijke impact, hoe groter de vereveningsbijdrage zal zijn. Het Landschapontwikkelingsplan (LOP) geeft hiervoor criteria. De uiteindelijke vereveningsbijdrage wordt bepaald middels een ambtelijke commissie;
  • i. Sloop en vervangende nieuwbouw is slechts toegestaan als hergebruik niet mogelijk is;
  • j. Er dient minimaal 500 m2 gesloopt te worden en in alle gevallen alle niet karakteristieke overige bebouwing inclusief evt. aanwezige mestplaten, mestzakken en kuilvoerplaten, (dit laatste telt niet mee voor de te slopen oppervlakte) waarbij maximaal de helft van de gesloopte bebouwing teruggebouwd mag worden inclusief bijgebouw;
  • k. Overige werkfuncties zoals bijvoorbeeld kleine ambachten en caravanopslag zijn wel mogelijk in overige bebouwing waarbij overtollige bebouwing gesloopt dient te worden;
  • l. Detailhandel is toegestaan als werkfunctie mits er streekeigen of ter plaatse vervaardigde agrarische producten worden verkocht. De nieuwe functies moeten binnen de aard en schaal van de omgeving passen, de landschappelijke kwaliteit van een gebied moet gelijk blijven maar dient bij voorkeur verbeterd te worden;
  • m. Bij functieverandering naar werken is kleinschaligheid de insteek;
  • n. De nieuwe functie mag geen belemmering vormen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven. Andere in de omgeving aanwezige functies mogen tevens niet onevenredig worden geschaad;
  • o. Bedrijven waarbij opslag buiten plaats zal gaan vinden zijn niet toegestaan.

Conclusie

Voor de toepassing van dit plan gelden alleen de punten onder: a, c, d, e, g, h, j en n. De realisatie van het plan voldoet aan bovengenoemde uitgangspunten volgens het functieveranderingsbeleid. In hoofdstuk 4 wordt hier verder op ingegaan.

3.3.3 Woonvisie Winterswijk

Op 27 januari 2011 heeft de gemeenteraad de Regionale Woonvisie vastgesteld. Door het vaststellen van de regionale woonvisie heeft de gemeente Winterswijk zich verplicht om niet meer woningbouwplannen te ontwikkelen dan de regionale afspraken toelaten. Er is een planningslijst opgesteld waarop aangegeven is welke woningbouwplannen wel door kunnen gaan.

Dit plan maakt, naast de twee bestaande woningen, twee extra wooneenheden mogelijk. De woningen tellen mee bij de 50 woningen die in Winterswijk gereserveerd zijn voor hergebruikverzoeken (VAB-beleid). De realisatie van de twee extra wooneenheden die dit plan mogelijk maakt, is opgenomen in de lijst voor woningbouw.

3.3.4 Landschapontwikkelingsplan Winterswijk

Voor alle Waardevolle Landschappen, waaronder Winterswijk met haar buitengebied, verlangt de provincie een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat de kwaliteiten op (inter)lokale schaal in beeld brengt. Winterswijk onderschrijft deze wens van harte en laat met het LOP zien hoe de gemeente aan het behoud en de versterking van de kwaliteiten uitvoering wil geven. De gemeente Winterswijk is in het LOP in 17 verschillende deelgebieden onderscheiden. Ieder deelgebied kent zijn eigen karakteristieken met daaraan gekoppeld de gebiedseigen regels.

Ratumseweg 15-17 valt in het Landschapsontwikkelingsplan onder het gebiedsdeel 'Ratum'. Dit gebiedsdeel wordt getypeerd als oud hoevelandschap met een langgerekte essengordel naast diverse eenmansesjes. Het grootste deel van het gebied is dan ook van grote cultuurhistorische waarde, met uitzondering van een weinig waardevol gedeelte oost van ‘De Voortwisch’ en een klein gebiedje in het zuidoosten met een middelhoge waarde. In Ratum zijn 8 historisch bouwkundige monumenten aanwezig, alle van agrarische oorsprong. Het is van belang het ensemble van deze gebouwen met hun omgeving zo goed mogelijk te conserveren en waar nodig te versterken. Hierin kan het hergebruikbeleid een rol spelen wanneer agrarisch gebruik niet meer actueel is, waarbij eventueel weinig waardevolle overtollige bebouwing kan worden gesloopt. In het gebied ligt een concentratie van landgoederen. De Ratumsebeek, die op veel plaatsen door het besloten landschap meandert, voert het water af dat in de bossen is gebufferd. In het gebied komen veel natuurwaarden voor, waaronder zeer veel vogels, vlinders, reptielen en libellen.

Planspecifiek

Landschappelijk moet in dit gebied de essengordel met eenmansesjes goed zichtbaar blijven door accentuering van de steilranden met struweelbeplanting en het open houden van de gordel zelf. Het gaat hier om de bleekgroene gebieden in de figuur hieronder. Voor de natte natuur is de ontwikkeling van poelen gewenst. Met name voor vogels is een verbetering van de structuur van bosranden wenselijk door de ontwikkeling van zoom- en mantelvegetaties.

Verder vergt in dit deelgebied het versterken van de Ratumsebeek aandacht. Voor het deelgebied Meddo/Huppel (deelgebied 6) is aangegeven hoe dit verder vorm kan krijgen. Het plaatje is ontleend aan een factsheet van de Kader Richtlijn Water (Waterschap Rijn en IJssel) en geeft het stroomgebied van de Ratumse- en Willinkbeek weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0006.png"

Uitsnede uit het LOP; deelgebied Ratum

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, milieuaspecten en waterparagraaf

4.1 Randvoorwaarden

4.1.1 Flora en fauna

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de site www.synbiosys.alterra.nl geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die site waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0007.jpg"

Natuur nabij het plangebied. De EHS is in lichtgroen aangegeven.

Het plangebied is gelegen binnen Nationaal Landschap "Winterswijk". Daarnaast ligt het plangebied ca. 250m van de Ecologische hoofdstructuur. Binnen een straal van 3 km. ligt het Natura2000 gebied "Willinks Weust". Delen van dit Natura2000 gebied zijn daarbij nader beschermde natuurmonumenten.

Omdat het plangebied niet in de EHS ligt of het Natura2000 of er direct aan grenst kan in dit geval volstaan worden met het vermelden van de aanwezigheid van de gebieden. Het project heeft geen significant negatieve effecten op de gebieden, omdat er feitelijk weinig verandert aan de ruimtelijke situatie. Gebouwen blijven bestaan. Soorten die eventuele nesten hebben in de bebouwing zullen niet gestoord worden, door bijvoorbeeld sloop van panden. De bestaande (voormalige) bedrijfswoning is feitelijk al gesplits en de voormalige maalderij hoeft enkel van binnen verbouwd te worden. De functieverandering van bedrijf naar wonen zorgt voor een reductie van eventueel geluidsproductie. Feitelijk wordt daarmee een rustiger klimaat gerealiseerd. Door middel van een juiste landschappelijke inpassing van het initiatief zal een bijdrage worden geleverd aan de natuurlijke inrichting van het perceel. Dit zorgt voor een verhoging van de natuurwaarde.

4.1.2 Landschappelijke inpassing

Landschapstype

Het plangebied aan de Ratumseweg te Winterswijk ligt in het Oude Hoevelandschap. Het landschap is ontstaan door kleinschalige akkers te ontginnen in het oorspronkelijke bosgebieden. Deze akkers worden kampen of eenmansessen genoemd en waren klein genoeg om door één man bewerkt te kunnen worden. Het Oude Hoevelandschap is al eeuwen lang in cultuur. Door eeuwenlange bemesting kwamen de kampen en grotere essen steeds hoger in het landschap te liggen. Opvallend aan dit kleinschalige landschap is dat vrijwel niets recht is: bochtige wegen en onregelmatig gevormde perceelsgrenzen. Kenmerkend voor dit landschapstype is de aanwezigheid van veel opgaande begroeiing in de vorm van erfbeplanting, houtwallen en singels. Daarnaast zijn de beekdalen zeer kenmerkend. Verder is hier verspreid liggende bebouwing in de vorm van (pacht)boerderijen en statige Scholtenboerderijen van toepassing. De planlocatie ligt aan de historische grillig gevormde gebiedsontsluitingsweg de Ratumseweg. Deze weg is zeer goed herkenbaar op de luchtfoto's door de laanbeplanting. Aan zowel de noord- als de zuidzijde van de Ratumseweg liggen essen. De es aan de noordzijde is groter en hoger gelegen dan de es aan de zuidzijde. Aan de zuidzijde van de Ratumsedijk liggen brede houtsingels die de percelen van elkaar scheiden.

Landschappelijke inpassing

Vanwege de kwaliteit van het landschap en het predikaat nationaal landschap, alsmede de wens van de gemeente om het Winterswijkse buitgengebied zo authentiek mogelijk te houden is voor deze ontwikkeling een landschapsinrichtingsplan opgesteld. Met dit inrichtingsplan wordt aangegeven hoe de inrichting van het perceel ten opzichte van de omgeving moet worden in gepast. De uitwerking van dit inrichtingsplan is voorwaardelijk verplicht in de regels van het bestemmingsplan.

De nieuwe elementen uit het inrichtingsplan zijn afgestemd op het gemeentelijke Landschap Ontwikkelingsplan.

Voor dit plan geldt dat een nieuwe houtsingel, haaks op de Ratumseweg wordt ingepast. Er wordt aangesloten bij de bestaande laanbeplanting langs de weg en aanliggende houtwallen. Aan de westkant komt een kleine houtsingel die zal zorgen voor een afronding van het perceel die het gehele terrein een robuuste groene uitstraling geeft. Daarnaast zorgt deze singel op termijn voor een mooie groene achtergrond voor de nieuw te ontwikkelen woonlocatie in de oude Maalderij. Er is gekozen voor een robuuste houtsingel van 15-20 meter breed waardoor de planlocatie echt opgenomen wordt in het omliggende landschap (laanbeplanting en houtwallen). De houtwal zal bestaan uit eik aangevuld met ruwe berk en lijsterbes en met struiken als meidoorn, hazelaar, veldesdoorn, hondsroos, vuilboom en Gelderse roos (plantafstand 1 m. x1 m, driehoeksverband). Door de locatie rondom de multifunctionele weide relatief open te houden van opgaande beplanting is de achterliggende es (open ruimte) beleefbaar vanaf de Ratumseweg. Aan de rand van de weide wordt een Linde geplant.

Doelsoorten uit het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Winterswijk die voordeel kunnen hebben van de beplantingen zijn baardvleermuis, gewone grootoorvleermuis, das, bruine eikenpage en ransuil.
Meer algemeen zullen de houtsingels schuilgelegenheid bieden aan kleine zoogdieren, struweelvogels en bosvogels, amfibieën (landhabitat), zullen bloembezoekende insecten er nectar vinden (bijvoorbeeld bosrandvlinders en bijen; ook de aan de rand van de weide te planten linde is een belangrijke leverancier van nectar) en zullen zaden en vruchten etende zoogdieren en vogels er aan hun trekken kunnen komen. Doordat de insectenrijkdom zal toenemen, profiteren ook daarvan levende soorten ervan (vleermuizen, diverse vogelsoorten, spitsmuizen).

Door bodemvorming zullen de houtsingels geleidelijk geschikt raken voor bosplanten en plantensoorten van bosranden. Zaden die vanuit de houtsingels aan de overkant van de weg zijn komen aanwaaien of met dieren zijn meegekomen, kunnen dan in de houtsingels tot ontwikkeling komen.

Erfinrichting

Het bedrijfsgebouw wordt opgesplitst in twee wooneenheden. Beide gebouwen krijgen een privétuin aan de oostkant tot aan de houtsingel. De tuin langs de weg krijgt een voorname en formele inrichting. Deze wooneenheid zal blijven functioneren als de voorkant van het gebouw. De tuin wordt omheind door een haag van Carpinus betulus (Haagbeuk) en sluit aan op de nieuwe houtsingel. De maalderij zal 'ondergeschikt' blijven ten opzichte van de bedrijfswoning, en haar formele voortuin. De 'voortuin' van de maalderij krijgt een industrieel karakter passend bij het vroegere gebruik. De tuin wordt niet omheind door een haag en blijft bij voorkeur bestaan uit gazon. Tussen het gazon en de maalderij komt een zone met halfverharding. De weegbrug zal visueel behouden blijven. Voorgesteld wordt om de put te dempen en de contouren van de weegbrug te accentueren. Wanneer dit gedaan wordt met dezelfde halfverharding als aan de voorzijde worden de maalderij en weegbrug als eenheid herkenbaar.


afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0008.png"

Uitwerking van de landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie

4.1.3 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

In het bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk (vastgesteld in 2011) heeft dit plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Op basis van deze dubbelbestemming is een archeologisch onderzoek vereist voor het oprichten van een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 2.500 m2.

In dit plan vindt hergebruik plaats van bestaande gebouwen, te weten de (voormalige) bedrijfswoning, het maalderijgebouw en de overige bedrijfsgebouwen. Omdat er sprake is van het hergebruik van bestaande gebouwen is geen sprake van (mogelijke) verstoring van archeologische waarden.

Cultuurhistorie

In verband met de herbestemming van de maalderij aan de Ratumseweg 15-17 is de Adviescommissie Cultuurhistorie gevraagd om de cultuurhistorische waarde van dit gebouw te beoordelen. In haar advies geeft de commissie aan dat de maalderij zonder meer karakteristiek is. Het gebouw heeft de kenmerkende constructie en uitstraling van een maalderij en is weinig aangetast. Een passende herbestemming zou volgens de Adviescommissie Cultuurhistorie een verrijking zijn voor het buitengebied van Winterswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0009.jpg"

Vooraanzicht van de maalderij

Kenmerkend zijn o.a. hoofdvorm van het gebouw, de typische indeling van de voorgevel, met de luiken en ramen voor een maalderij. De oostelijke zijgevel toont ook nog de originele indeling met een verhoogd laad- en losperron. Tevens is er bij de oostelijke zijgevel nog een overkapping aanwezig. Het Muldershuis is de naastliggende woning aan de oostzijde. Deze is in goede staat en vormt volgens de Adviescommissie Cultuurhistorie samen met de maalderij een prachtig ensemble.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0010.jpg"

Laad- en losperron van de maalderij

De hoofdvorm en genoemde elementen moeten behouden blijven evenals de indeling van beide gevels. Achter de aanwezige luiken en deuren kan een galsconstructie met behoud van de oorspronkelijke deuren en luiken als luikfunctie. Ook de raamindeling en uitstraling moeten behouden blijven. De oospronkelijke materialen moeten behouden blijven net als de maatvoering. Het laad- en losperron evenals de overkapping dienen behouden te worden.

4.1.4 Verkeer en parkeren

De transformatie van een bedrijfslocatie met één bedrijfswoning met inwoning naar een woonlocatie met twee extra woningen brengt geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Ratumseweg. Het parkeren voor de woonfunctie vindt plaats op eigen erf. Het erf biedt hiervoor ook meer dan voldoende ruimte.

4.1.5 Kabels en leidingen

Een check voor de aanwezigheid van kabels en leidingen is belangrijk wanneer er gegraven wordt op een perceel. Aangezien er op dit perceel niet wordt gegraven is controle hierop in dit geval niet nodig. Wanneer er in de toekomst wel wordt gegraven, zal alsnog op de aanwezigheid van kabels en leidingen gecontroleerd moeten worden.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Milieuzonering

In de ruimtelijke ordening wordt rekening gehouden met de milieuhinder van bedrijven/activiteiten ten opzichte van milieugevoelige functies. Dit plan betreft de verbouw van een voormalig bedrijf naar wonen. Wonen is een milieugevoelige functie en dient met betrekking tot milieuzonering als zodanig behandeld te worden.

Het naburige perceel Ratumseweg 11 heeft een woonbestemming. In 1973 is voor dit perceel een vergunning verleend voor een autobandenservicebedrijf op basis van de toenmalige Hinderwet. Er vinden al geruime tijd geen bedrijfsactiviteiten meer plaats op dit perceel. De oude vergunning is van rechtswege onder het Activiteitenbesluit (categorie B) komen te vallen. De eigenaar heeft in mei 2013 laten weten dat er geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden. Doordat deze er niet meer zijn, zijn de bestaande rechten van rechtswege vervallen. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met een afstand ten opzichte van dit perceel. Er zijn verder geen restricties voor het realiseren van woningen.

Met betrekking tot milieuzonering omtrent het aspect 'Geur' wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.

4.2.2 Luchtkwaliteit

Op basis van de EU- richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NOx), zwevende deeltjes (PM10) en lood (Pb) in de lucht (Pb EG L163) dient Nederland de wettelijke luchtkwaliteitsnormen voor bovengenoemde stoffen en tevens voor koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6) vast te leggen. Het vorige Besluit Luchtkwaliteit 2005 is na de recente inwerkingtreding van de “Wet Luchtkwaliteit (Wlk)” vervallen.

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen opgenomen in hoofdstuk 5 Wet Milieubeheer (zie Staatsblad 2007, nr. 414, d.d. 30 oktober 2007). In artikel 5.16 Wm (lid 1) is opgenomen onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen.

Wanneer aan één van de voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. De voorwaarden zijn:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke en dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draag ‘niet in betekende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of binnen een regionaal programma van maatregelen (de NSL kan pas worden vastgesteld na de nieuwe EU-richtlijnen luchtkwaliteit en de acceptatie van het derogatieverzoek van Nederland; vermoedelijk 2009).

In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. In het Besluit Niet In Betekende Mate (NIBM) is een ondergrens (3% criterium) opgenomen waarbij ‘projecten’ geen aantoonbare gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Dit geldt onder andere voor projecten voor het realiseren van maximaal 500 woningen met 1 ontsluitingsweg, alsmede voor landbouwbedrijven waaronder akker- en tuinbouw, ongeacht de grootte.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden.

Planspecifiek

Het plan heeft slechts betrekking op de realisatie van twee nieuwe woningen naast een bestaande voormalige gesplitste bedrijfswoning. Een dergelijke uitbreiding van het aantal woningen valt onder de aanwijzing op grond van artikel 4, eerste lid van het Besluit Niet In Betekende Mate (luchtkwaliteitseisen) in artikel 4, tweede lid van de Regeling Niet In Betekende Mate (luchtkwaliteitseisen) juncto voorschrift 3B.1 van de bijlage 3b behorende bij de Regeling.

Op basis van bovengenoemde kan worden geconstateerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Op grond van artikel 5.16, eerste lid van de Wet milieubeheer kan zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit het project uitgevoerd worden.

Gelet op de lage achtergrondconcentraties in de gemeente Winterswijk zal de blootstelling aan de luchtverontreiniging in de geprojecteerde woning ruim onder de geldende norm ligt.

Verder onderzoek is niet noodzakelijk. Het plan is conform de gestelde eisen met betrekking tot luchtkwaliteit.

4.2.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient als toetsingskader voor geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting.

Met behulp van de agrarische milieuvergunningen zijn de agrarische bedrijven rondom het plangebied geïnventariseerd. Het gaat hierbij om één melkrundveehouderij op het adres Ratumseweg 19 en een varkenshouderij op Ratumseweg 21. Dit bedrijf heeft een vergunning voor het houden van melkvee op basis van een vergunning van 31 mei 1981. Uit de vergunning blijkt dat een klein aantal melkvee gehouden mag worden. Het naastgelegen bedrijf is een varkensbedrijf. In principe is hier een vergunning op van toepassing uit 1988 (8 maart) voor maximaal 429 varkens. Vanaf 2010 worden hier echter geen varkens meer gehouden. Op basis van onder andere het Reconstructieplan is het voor beide bedrijven mogelijk hier als zodanig gevestigd te blijven. Omschakelen naar een andere functie, waaronder intensieve veehouderij, is niet mogelijk. De minimale afstand tussen het melkveebedrijf op nr. 19 (hierbij is de grens van het bouwperceel aangehouden) en een geurgevoelig object bedraagt op basis van de Wgv 50 meter.

De bestaande voormalige bedrijfswoning is al een geurgevoelig object. Splitsing van deze woning wijzigt de geursituatie niet. De woningen die in de maalderij worden gerealiseerd zijn nieuwe geurgevoelige objecten. Voor deze nieuwe woningen geldt dat aan de minimale afstand van 50 meter tussen het geurgevoelige object en het agrarische bedrijf ruimschoots wordt voldaan (circa 75 meter tot de meest nabijgelegen grens van het agrarische bouwvlak). Het agrarische bedrijf hindert daarmee deze nieuwe woningen niet. Omgekeerd zijn de nieuwe woningen ook geen beperking voor de huidige en toekomstige bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf.

Naast de afstand tot het agrarische bedrijf zelf moet er ook rekening worden gehouden met een minimale afstand van 25 meter tussen een bestaande kuilvoeropslag en de woningen. Ook aan deze afstand wordt voldaan. Dit omdat de kuilvoerplaten op circa 30 meter van de bedrijfswoning en op circa 35 meter van het maalderijgebouw liggen. Tot slot ligt er nabij het plangebied een mestopslag. Voor deze mestopslag geldt op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer een minimale afstandseis van 50 meter tot nieuwe geurgevoelige objecten. Ook daaraan wordt voldaan, omdat de mestopslag op circa 55 meter van het maalderij gebouw ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0011.jpg"

Afstanden van de bestaande maalderij en het naastgelegen gebouw tot de kuilvoer en mestopslag

Door de realisatie van het plan is er geen sprake van belemmeringen voor het naastgelegen veehouderijbedrijf. Er wordt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd voor de nieuwe woningen in het maalderijgebouw.

4.2.4 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. verzorgingstehuizen;
    • 2. psychiatrische inrichtingen;
    • 3. medische centra;
    • 4. poliklinieken;
    • 5. medische kleuterdagverblijven.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidsbelastingkaarten en actieplannen.

In opdracht van Streco Vastgoed is een onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting door wegverkeer op een aantal nieuw te realiseren woningen op de locatie Ratumseweg 15-17 te Winterswijk. Het onderzoek is uitgevoerd door Adviesburo Van der Boom d.d. 10 oktober 2013 en is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

De woningbouwlocatie is gelegen buiten de bebouwde kom van Winterswijk binnen de geluidzone van de Ratumseweg. De te realiseren woningen liggen op ca. 15 tot 17 meter uit de as van de weg.

De geluidbelasting bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh ten hoogste 48 dB ten gevolge van wegverkeer op de Ratumseweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de woningen niet overschreden. Voor de woningen is geen hogere waarde voor wegverkeer van toepassing.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Externe veiligheid onderscheid zich in twee categoriën risico's: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) (stb. 250, 2004) wordt een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (artikel 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.

Ten behoeve van dit project zijn de nabijgelegen risico's geïnventariseerd. Op onderstaande afbeelding zijn de risicobronnen afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0012.jpg"

Uitsnede Risicokaart, in de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig

Planspecifiek

De ontwikkeling is niet geprojecteerd in de nabijheid van risicovolle inrichtingen of gevaarlijke transportroutes (wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleiding). Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisering van dit bestemmingsplan.

4.2.6 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure dient op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) te worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of aanvullend bodemonderzoek nodig is en of er saneringsmaatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Historie

Het terrein is in het verleden gebruikt als maalderij. Met dossieronderzoek zijn de volgende (voormalige) bodembedreigende activiteiten geïdentificeerd. De aanwezigheid van:

  • een dieselaggregaat;
  • een ondergrondse brandstoftank;
  • kolenopslagplaats (berging);
  • twee bovengrondse brandstoftank.

Uitgevoerde bodemonderzoeken en beschrijving verontreinigingssituatie

In de periode vanaf 1995 tot 2013 zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd en is een saneringsplan opgesteld:

  • Basisdocument Inventariserend bodemonderzoek Ratumseweg 15 Winterswijk-Henxel, De Klinker Milieu Adviesbureau, 28 juni 1995;
  • Verkennend Bodemonderzoek Winterswijk H.J. Helder en ZN. B.V. Ratumseweg 15 te Winterswijk-Henxel, Geofox B.V., 14 november 1995, 47910/luk;
  • Nader bodemonderzoek Ratumseweg 15 Winterswijk-Henxel, Adviesbureau Geofox B.V., 26 juni 2003, Projectnr.: 47912/WVL/rfr;
  • Nader- en actualisatie bodemonderzoek Ratumseweg 15-17 Winterswijk-Henxel, Verhoeve Advies & Realisatie, 31 oktober 2013, PFR/ADV/VAR/213068;
  • Saneringsplan Ratumseweg 15 te Winterswijk, Stichting Bodemcentrum, 15 november 2013, 120111.

Met de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn de (voormalige) bodembedreigende activiteiten onderzocht. De bodemsituatie kan als volgt worden samengevat:

  • Op een deel van het terrein is sprake van een puinhoudende laag met een heterogene verontreiniging aan Zink. Vastgesteld is dat deze verontreiniging niet ernstig is (< I).
  • Op het terrein zijn twee oliespots aangetoond. De verontreiniging bevindt zich enkel in de grond en is goed afgeperkt. De totale omvang van de sterke olieverontreiniging (>I) is ca. 105 m3.
  • Er is sprake van een sterke verontreiniging met asbest. De verontreiniging is goed afgeperkt. De totale omvang van de sterke asbestverontreiniging (>I) is ca. 75 m3. De asbestverontreiniging bevindt zich binnen één van de oliespots.

Op 21 februari 2014 is door de provincie Gelderland een besluit vaststelling Ernst en Spoedeisendheid genomen (zie Bijlage 3). Uit het besluit volgt dat sprake is van een niet spoedeisend geval van ernstige bodemverontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGRATUMS1517-VA01_0013.jpg"

Kaart verontreinigingscontouren weergegeven

Saneringsmaatregelen

Met het oog op de toekomstige ontwikkeling is eind 2013 door Stichting Bodemcentrum een saneringsplan opgesteld en bij de provincie ingediend. De provincie heeft op 21 februari ingestemd met het saneringsplan (Bijlage 4).

De sanering wordt uitgevoerd door ontgraving van de grondverontreiniging. Het streven is om de verontreinigingen met minerale olie en asbest tot de functiewaarde wonen te verwijderen uit de grond. Indien dit niet mogelijk blijkt, wordt een functiegerichte sanering uitgevoerd door het aanbrengen van een leeflaag of verharding. Hiermee wordt de locatie geschikt gemaakt voor het toekomstige woongebruik. In het besluit van de provincie is aangegeven dat de sanering in 2014 moet plaatsvinden.

Conclusie

Als gevolg van voormalige (bedrijfs)activiteiten is op het perceel aan de Ratumseweg 15-17 te Winterswijk-Henxel ernstige bodemverontreiniging met minerale olie en asbest ontstaan. Er zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd om de verontreiniging in beeld te krijgen. Om het plangebied geschikt te maken voor de toekomstige functie is een bodemsanering nodig. Het ingediende saneringsplan (2013) voorziet in het geschikt maken van het perceel voor de toekomstige functie Wonen. De provincie Gelderland heeft in februari 2014 ingestemd met dit saneringsplan en zal toezien op naleving ervan.

Met het beschikte saneringsplan is voldoende geborgd dat de bodemkwaliteit geschikt wordt gemaakt voor de toekomstige woonfunctie. Vanuit bodemkundig oogpunt zijn er daarom geen bezwaren tegen de voorgenomen planontwikkeling.

4.3 Waterparagraaf

Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding. Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Deze watertoets stelt de randvoorwaarden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen in relatie tot het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en de directe omgeving. Zo dient bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak o.a. inzicht geboden te worden hoe wordt omgegaan met de opvang van hemelwater.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Relatie met het plangebied

In het voorliggende bestemmingsplan wordt uitgegaan van het hergebruik van de bestaande gebouwen. Het plan betreft het formeel splitsen van een bedrijfswoning aan de Ratumseweg 15-17. Daarnaast wordt de bestemming van de naast de bedrijfswoning gelegen maalderij gewijzigd in wonen (2 eenheden). Er vindt geen uitbreiding van verhard oppervlak plaats.De oppervlakte aan bebouwing neemt af ten opzichte van de bestaande situatie door de sloop van een deel van de (voormalige) bedrijfsgebouwen.

In bijgaande watertoetstabel zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Ja
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee
Nee
Ja

Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Ja
 
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee
Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee



Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Riolering en afvalwaterketen

De bestaande bedrijfswoning aan de Ratumseweg 15-17 is aangesloten op het gemeentelijk (druk)rioleringssysteem (P102). Na de splitsing in twee reguliere woningen is de tweede woning separaat op het rioleringssysteem aangesloten. De twee woningen in de voormalige maalderij worden separaat op de riolering aangesloten. De capaciteit van het rioleringssysteem is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast

Het bestaande verharde oppervlak is niet op riolering aangesloten en wordt geïnfiltreerd in de bodem en/of beperkt geloosd op een watergang. Er vindt geen uitbreiding van verhard oppervlak plaats.

Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

5.1 Juridische opzet van het plan

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.1.1 De regels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), gevolgd wordt door de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw. Niet alle kopjes hoeven van toepassing te zijn binnen een bestemming. De standaardopbouw is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen (wanneer van toepassing);
  • Afwijken van de bouwregels (wanneer van toepassing);
  • Specifieke gebruiksregels (wanneer van toepassing);
  • Afwijken van de gebruiksregels (wanneer van toepassing);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (wanneer van toepassing).
5.1.2 Toelichting op de bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch - Cultuurlandschap, grondenbestemd ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven;
  • Groen, als gevolg van de voorwaardelijk verplichting om binnen deze bestemming de voorwaarden uit het inrichtingsplan te realiseren;
  • Wonen, gronden ten behoeve van woondoeleinden;
  • Waarde - Archeologische verwachting 2, gronden die bescherming genieten in verband met een verwachting op het vinden van archeologische vondsten wanneer in de bodem geroerd wordt;
  • Waarde - Archeologische verwachting 4, gronden die bescherming genieten in verband met een verwachting op het vinden van archeologische vondsten wanneer in de bodem geroerd wordt. De vind kans is echter kleiner dan gronden met verwachtingswaarde 2;

Dit plan kent als bijzondere noemenswaardigheid dat het in casu gaat om hergebruik van een voormalige maalderij waaraan een cultuurhistorische waarde is toegekend. Het pand heeft daarom de aanduiding 'Cultuurhistorie' gekregen. Hieraan zijn regels verbonden om behoud van het pand te waarborgen.

Daarnaast krijgt de bestaande bedrijfswoning de specifieke bouwaanduiding 'gesplitst'. Dit is gedaan omdat per woning een aantal vierkante meters aan bijgebouwen is toegstaan.

5.1.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie’, artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de herontwikkeling van de maalderij naar woningen zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zijn via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer doorberekend. Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten op basis waarvan eventuele planschade wordt afgewenteld op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld, omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

Er heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegen. Het ontwerpplan is conform de Wet ruimtelijke ordening zes weken ter inzage gelegd. De publicatie van de terinzagelegging heeft plaatsgevonden in de Staatscourant en de inforubriek van de gemeente in Achterhoek Nieuws van 6 mei 2014 waarna het plan vanaf 7 mei 2014 zes weken ter inzage heeft gelegen. Er zijn gedurende de inzagetermijn geen zienswijzen ingediend.