direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Roerdinkweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 inleiding

In deze toelichting worden de ruimtelijke consequenties weergegeven als gevolg van het wijzigen van de agrarische bestemming in een recreatiebestemming met daarbij de realisatie van één vrijstaande woning. Het bedrijf van de initiatiefnemer is gelegen aan de Roerdinkweg 1 te Winterswijk- Woold. De initiatiefnemer hebben momenteel op deze locatie het scholtengoed Roedinkhof, wat bestaat uit enkele monumentale gebouwen met veestallen en een aantal overige agrarische bouwwerken. De T-boerderij en het naastgelegen 'varkenshuis' worden reeds gebruikt voor recreatiedoeleinden. Dit is planologisch nog niet geregeld. In het varkenshuis is momenteel de woning van initiatiefnemer gesitueerd. Op de locatie staat tevens de 'schoppe', wat de oudste schuur van Nederland is. De wens is de oude boerderij, varkenshuis, schoppe en aardappelschoppe te kunnen gebruiken voor recreatiedoeleinden (kamers, groepsaccommodatie, Bed&Breakfast, theetuin, bijeenkomsten e.d.). Verder zal er een nieuwe bedrijfswoning worden gerealiseerd. Op de locatie zal het houden van vleesvee als nevenactiviteit plaats vinden met daarbij huisverkoop. Momenteel is reeds de theetuin aanwezig. Naast de locatie ligt een camping van de ouders van initiatiefnemer (dhr. Huetink). In de nieuwe opzet wordt de camping onderdeel (planologisch) van scholtengoed Roerdinkhof.

In dit rapport zijn de gevolgen van het wijzigen van de bestemming, de nieuwe functies en de realisatie van één nieuwe woning op de bedrijfslocatie weergegeven.

1.1 Aanleiding

Aan de Roerdinkweg 1 te Winterswijk-Woold ligt, in het buitengebied, het veehouderijbedrijf van de initiatiefnemer. De wens van de initiatiefnemer is om een locatie te ontwikkelen waar mensen kunnen ontspannen en genieten. De voormalige woning is reeds verbouwd tot groepsaccommodatie, het achterhuis doet dienst als veestalling, berging en verkoopruimte van eigen vleespakketten. De verkoop wil men voortzetten.

De volgende ontwikkelingen worden doorgevoerd:

  • Het voormalig 'varkenshuis' wordt volledig in gebruik genomen als recreatie appartement(en);
  • De schoppe aan de overzijde van de weg wordt verbouwd tot multifunctioneel gebouw (expositie, terras, eetgelegenheid, bijeenkomsten).
  • Bijgebouw 'de Besker' wordt in gebruik genomen als bijgebouw bij de nieuw te bouwen bedrijfswoning;
  • Realisatie nieuwe bedrijfswoning met een oppervlakte van maximaal 150 m2;
  • Sloop van 250m2 overtollige bedrijfsbebouwing;
  • Het houden van circa 60 stuks vleesvee met 60 stuks jongvee zal blijven bestaan;
  • Het schuurtje wat nu dienst doet als theetuin wordt ook voor recreatiedoeleinden aangewend;
  • Realisatie van een groter sanitairgebouw met diverse voorzieningen op de camping.

1.2 Vigerende Bestemmingplan

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk', vastgesteld 28 februari 2011, staat het volgende vermeld:

  • 1. de planlocatie heeft de bestemming agrarisch - cultuurlandschap met de aanduiding bouwvlak;
  • 2. dubbelbestemming waarde archeologie gedeeltelijk 1, 2 en 4;
  • 3. functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden – hoogteverschillen;
  • 4. gebiedsaanduiding waardevol landschap;
  • 5. reconstructiewetzone: verwervingsgebied (westelijk deel van het plangebied) en extensiveringsgebied (oostelijk deel plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0001.png"

Afbeelding: uitsnede vigerend bestemmingsplan; buitengebied Winterswijk. (bron ruimtelijkeplannen.nl).

De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

Conclusie: De huidige bestemming maakt de gewenste ontwikkeling (recreatie) niet mogelijk.

1.3 Keuze procedure

Burgemeester en wethouders zijn voornemens aan de geschetste ontwikkeling, herziening van het bestemmingsplan, medewerking te verlenen. Voor de herzieningsprocedure is de gemeenteraad bevoegd.

1.4 Opzet van de toelichting

In deze toelichting worden de ruimtelijke consequenties van het project op de omgeving weergegeven. Alle deelaspecten worden beschreven, waarbij de uitweiding per onderdeel is aangepast aan de mate waarin het project afwijkt van het geldende bestemmingsplan. De volgende deelaspecten worden beschreven:

- Beschrijving van het project (gebied) planologische kader:

- Rijksbeleid

- Provinciaal beleid

- Gemeentelijk beleid

- Effect van het project:

. planologisch;

. stedenbouwkundig;

. milieu;

. geluid;

. lucht, licht, trillingen;

. water;

. archeologie;

. bodem;

. externe veiligheid;

. economische uitvoerbaarheid.

1.5 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Roerdinkweg 1' bestaat uit de volgende stukken:

  • de verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01 schaal 1: 1000) en een renvooi;
  • de regels;
  • de toelichting.

Op de verbeelding zijn de toegekende bestemmingen in het plandeel weergegeven. De bestemmingen corresponderen met de planregels, waarin bepalingen zijn opgenomen welke de uitgangspunten van het plan zeker stellen. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende afwegingen en motieven.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het agrarische cultuurlandschap ten zuiden van de dorpskern van Winterswijk in de buurtschap Woold.

Het plangebied staat kadastraal bekend als; gemeente Winterswijk, sectie E, nummers 9559, 9560, 9561 en 9736. De locatie is gelegen aan de Roerdinkweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0002.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (bron Google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0003.png"

afbeelding 1.2 de precieze begrenzing.(bron Ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied is gevestigd binnen het oude hoevelandschap/coulisselandschap waar van vroeger uit de agrarische activiteiten zijn gevestigd. De waardevolle historische en monumentale bedrijfsbebouwing is sterk verbonden met het gebied.

De nieuwe bedrijfswoning wordt gerealiseerd op het zuidelijk gelegen deel van het voormalige agrarische bouwvlak.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening beschreven en beoordeeld. Het beleid waaraan ruimtelijke plannen worden getoetst, zowel op rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau, wordt weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vanuit het Rijksbeleid geldt de Nota Ruimte.De Nota Ruimte bevat het nationaal ruimtelijk beleid van de Nederlandse overheid. De Nota is op 13 maart 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter kan worden benut. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik. Daarom brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het plan is getoetst aan het geldende provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.1.2 Nationaal waterplan 2009 - 2015

Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland en heeft de status van een structuurvisie. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. Het doel van het beleid is om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan bestaat uit verschillende aspecten. Het richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en andere vormen van gebruik van water. Er is beleid in opgenomen voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast bevat het Nationaal Waterplan, naar aanleiding van het advies van de Deltacomissie in 2008, beleid over de maatregelen die genomen moeten worden voor de verwachte klimaatveranderingen. Binnen de waterparagraaf is waterbeleid uitgewerkt.

3.1.3 Ecologische Hoofdstructuur

Het project ligt op ruim 600 meter van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is het samenhangende stelsel van natuurgebieden en andere terreinen met natuurwaarden dat de biodiversiteit in Nederland duurzaam moet veiligstellen. De provincie beschermt met name de 'kernkwaliteiten' van de ecologische hoofdstructuur.

De ontwikkelingsopgaven van de gehele EHS zijn:

  • het ontwikkelen van nieuwe natuur;
  • het realiseren van agrarisch natuurbeheer;
  • het realiseren van ecologische verbindingszones;
  • het realiseren van robuuste verbindingen en poorten.

Voor de omgeving van het project gaat het met name om de bescherming en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0004.png"

Afbeelding: uitsnede ecologische hoofdstructuur. (bron prov. Gelderland)

Conclusie
Het voorgenomen initiatief tast de kernkwaliteiten van de ecologische hoofdstructuur niet aan. Door de afname van de agrarische activiteiten neemt de invloed op de EHS af.

3.2 Regionaal en provinciaal beleid

In deze paragraaf worden het meest relevante regionale en provinciale beleid behandeld, in de laatste subparagraaf wordt het plan aan het beleid getoetst

3.2.1 Streekplan 2005

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Het is in september 2005 van kracht en geldt nog steeds. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend. Hier heeft de provincie geen eigen belangen geformuleerd. Het staat gemeenten vrij hier zelf het ruimtelijk beleid bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.

Het streekplan is na 2005 aangevuld met een aantal uitwerkingen, bijvoorbeeld van de kernkwaliteiten van de ecologische hoofdstructuur, van regionale waterberging en van zoekzones voor stedelijke functies (uitbreidingsruimte rond kernen). Het plangebied ligt in 'Waardevol Landschap'.

Uitsnede uit streekplanuitwerkingskaart, het plangebied is op de kaart aangeduid als waardevol landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0005.png"

afbeelding: uitsnede beleidskaart ruimtelijke structuur (bron provincie Gelderland)

Landschap

Waardevolle landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De “ensemble”-waarden van deze gebieden is groot, dat wil zeggen dat de samenhang tussen de verschillende landschapsaspecten groot is. Grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol bij het in stand houden van de landschapskwaliteiten. De waardevolle open gebieden maken onderdeel uit van de waardevolle landschappen. Tevens zijn deze vanwege hun grootschalige openheid onderdeel van het groenblauwe raamwerk en als zodanig weergegeven op de Beleidskaart.

Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen
Voor de waardevolle landschappen als geheel geldt binnen de algemene voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden behouden en/of versterkt, en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering en bestemmingplanwijzigingen in het buitengebied een 'ja mits'-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing past binnen de door de regio vast te stellen of reeds bepaalde zoekzones landschappelijke versterking, en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen.

Om ruimtelijke plannen, regionale regelingen en compensatievraagstukken op (deel)gebiedsniveau te kunnen afstemmen en beoordelen, zijn de kernkwaliteiten vastgelegd in deze uitwerking van het streekplan.

Waardevol landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:

Het kleinschalige landschap van Winterswijk kenmerkt zich vooral door de reliëfrijke afwisseling van beekdalen, meanderende beken en hogere dekzandruggen met oude essen. Het is een karakteristiek kleinschalig coulissenlandschap met grote variatie. Op de plateaurand welke vanouds strategisch boven het moeilijk toegankelijke lage natte middengebied zijn gelegen liggen grote open essen en kronkelen beken van bijzondere kwaliteit naar het laag gelegen gebied. De dorpen hebben vaak nog een duidelijke relatie met het omliggende landschap. Dat uit zich op verschillende manieren: bijvoorbeeld door opgaand geboomte, doordat een beekdal tot bij de dorpskern komt, doordat de oude enkgronden bij het dorp nog herkenbaar zijn, of doordat oude wegen over de hogere ruggen in dit landschap nog steeds de uitvalswegen zijn. Rondom Winterswijk liggen de cultuurhistorisch bijzondere scholtenboerderijen, waarvan Roerdinkhof er één van is.

Bij de beantwoording van de vraag of door de voorgenomen activiteiten in het Waardevolle landschap de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt, spelen niet alleen de aard, omvang en locatie van de activiteit een rol, maar ook de vorm die het krijgt, zoals plaatsing en vormgeving van gebouwen en aanleg van groenstructuren. Gemeenten dienen in hun Wro-plannen een expliciete verantwoording op te nemen inzake het omgaan met kernkwaliteiten. Het gaat hierbij om locatiekeuzes en ook om keuzes over inrichting van het plangebied: hoe zijn deze tot stand gekomen in relatie tot de kernkwaliteiten? Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe het ontwerp tot stand is gekomen in relatie tot de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en karakter en omvang van de activiteit.

Bij het omgaan met landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten in Waardevolle landschappen zijn er drie verschillende situaties met bijbehorende hoofdafwegingen voor de beoordeling van ruimtelijke initiatieven. Onderhavig plangebied valt hierbij onder 'Waardevol landschap - geen EHS, geen Waardevol open gebied'. Voor de (delen van) Waardevolle landschappen die niet in de EHS en/of Waardevolle open gebieden liggen, geldt het 'ja, mits'-regime: activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Dat betekent dat ontwikkelingen van allerlei aard mogelijk zijn, waarbij overigens wel geldt dat deze landschappen zich niet lenen voor grootschalige verstedelijking. Wanneer één van de in het geding zijnde kernkwaliteiten wordt aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Bij toepassing van deze benadering kan het nodig zijn om het plangebied te vergroten om tot een acceptabele uitkomst te komen. Dat is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten als karakteristieke openheid of sommige verkavelingspatronen. Algemene regels zijn hiervoor niet te geven en is het maatwerk dat Gedeputeerde Staten van geval tot geval zullen beoordelen.

Het streekplan geeft aan dat de provincie bij het omgaan met kernkwaliteiten de ontwerpende benadering wil bevorderen. De ontwerpende benadering gaat uit van vooraf nadenken over de plek en over de inrichting ervan. In het maken van een ontwerp worden de ruimtelijke ingrepen

afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwerpende benadering kent drie schaalniveaus:

  • het niveau van locatiekeuze: waar past een ontwikkeling het beste in de omgeving en op welke wijze?
  • het niveau van het terrein: situering, ontwerp en inrichting van de diverse gebruiksvormen in het terrein en ten opzichte van elkaar.
  • het niveau van de functie: de vormgeving van een object of gebruiksvorm.

De intensiteit en omvang van de ontwerpende benadering zijn afhankelijk van de aard van de ingreep en de omgeving ervan. Bestaand materiaal, zoals een actueel bestemmingsplan/LOP, kan voldoende basis zijn om tot gemotiveerde keuzes te komen. De bruikbaarheid van bestaand materiaal wordt ook bepaald door de aard en schaal van de ruimtelijke ingreep.

Stappenschema 'Omgaan met kernkwaliteiten Waardevolle landschappen' (invulling 'ja, mits') bij nieuwe ruimtelijke activiteiten:

Tast de activiteit op die plek de kernkwaliteiten aan?

Nee: locatiekeuze akkoord.
Ja: is het mogelijk om door aangepaste inrichting en vormgeving aantasting van de kernkwaliteiten te voorkomen?

Ja: locatiekeuze akkoord

Nee: activiteit kan op die locatie niet plaatsvinden tenzij streekplanafwijking of herziening.

Kunnen door vergroting van het plangebied en verbreding van de activiteit de kernkwaliteiten behouden of versterkt worden?

Nee: activiteit kan op die locatie niet plaatsvinden tenzij streekplanafwijking of -herziening.
Ja: vergroot plangebied en verbreed initiatief met voor kernkwaliteiten positieve elementen zodat op groter gebiedsniveau afgewogen kan worden of kernkwaliteiten worden behouden of versterkt (maatwerk op gebiedsniveau)

Locatiekeuze, inrichting en vormgeving krijgen hun weerslag in bestemmingen en voorschriften in het bestemmingsplan. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) kan hulpmiddel zijn bij locatiekeuze, beeldkwaliteitsplan bij inrichting en vormgeving.

De kernkwaliteiten van kleinschalig land van Winterswijkse beken binnen Winterswijk zijn:

  • kleinschalig landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijk kleinschaliger dan westelijk;
  • rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand
  • (westzijde);
  • meanderende beken, overstromingsvlaktes in laagtes;
  • fraaie, open essen en bijzondere broekgebieden;
  • historisch nederzettingspatroon vervlochten in het landschap.

3.2.2 Landschapsontwikkelingsplan

De ontwikkelingen die zich in het buitengebied voordoen (o.a. teruggang van de landbouw, behoefte aan nieuwe economische dragers, toename van recreatie en toerisme, de bescherming van natuur, landschap en cultuurhistorie en de toenemende woonfunctie) zullen allemaal op een juiste manier in het Winterswijkse landschap ingepast moeten worden. Daarom wordt er gekozen voor behoud. Dit in combinatie met het onder voorwaarden mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen. Het Winterswijkse Landschapsontwikkelingsplan (ook wel kortweg LOP genoemd) geeft hiervoor oplossingsrichtingen aan en vormt het toetsingskader voor verzoeken. Dit LOP bevat het kader voor de invulling van het 'ja mits' en 'nee tenzij' beleid voor de streekplancategorie 'Waardevol Landschap' waar dit onderdeel respectievelijk niet of wel samenvalt met het groenblauwe raamwerk (Ecologische Hoofdstructuur, HEN-beken en beschermingszones natte landnatuur) van de streekplankaart.

De 'Ja mits' benadering houdt in dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in principe mogelijk zijn indien de kernkwaliteiten van het landschap behouden of versterkt worden. 'Nee tenzij' houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Daarnaast vormt het LOP de basis voor verevening, een eis van het streekplan dat bij functieverandering van gebouwen of bij nieuwbouw een verbeterde omgevingskwaliteit en een verbetering van publieke functies van het buitengebied moeten worden gerealiseerd.

Om de kwaliteit van het gebied te behouden is er gekozen voor een zorgvuldige inpassing van de gewenste ontwikkeling. De gemeente wil de nieuwe functie, recreatie, toelaten als deze het platteland als geheel versterkt. Bij het opstellen van het plan is rekening gehouden met de wensen uit het LOP.

3.2.3 Functies zoeken plaatsen zoeken functies

Regio Achterhoek heeft als uitwerking van het streekplan de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' opgesteld. Gemeente Winterswijk heeft deze nota vertaald in gemeentelijk beleid in haar notitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk'. Hierin is het beleid vastgelegd ten aanzien van hergebruik/ functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied, naar woon- of werkfuncties. In het beleidsstuk wordt beschreven op welke wijze de gemeente functieverandering van vrijgekomen gebouwen vormgeeft.

Hergebruik

Functieverandering van vrijgekomen gebouwen wordt gezien als hét instrument om de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten, knelpunten in het buitengebied weg te nemen en in te spelen op bestaande behoeften. Daarbij wordt gebruik gemaakt van kaders die het mogelijk maken om in concrete gevallen maatwerk te kunnen leveren. Met dit beleid wil de gemeente de volgende doelen bereiken:

  • Behouden van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en waar mogelijk die kwaliteiten verder ontwikkelen. Dit betekent dat vooral rust, ruimte en groen behouden en versterkt moeten worden.
  • Impulsen geven aan nieuwe economische activiteiten, aan de agrarische sector, de natuur, de recreatie en de woonfunctie van het landelijk gebied.
  • Bijdragen aan doelstellingen vanuit het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers.

De gemeente heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd waaraan het functieveranderingsplan aan wordt getoetst:

  • a. Alleen bestaande legale gebouwen, (aanwezig op 25 januari 2007) in het buitengebied komen in aanmerking voor hergebruik mits voldaan kan worden aan alle overige voorwaarden.
  • b. Uitbreiding van een gebouw is in enkele gevallen toegestaan met een maximum percentage van 10% en onder voorwaarde dat dit past binnen de bestemming ter plaatse en de functie en de hoofdvorm niet worden aangetast.
  • c. Er dient voldoende ruimte aan bijgebouwen over te blijven, in ieder geval 100 m2 en dit mag bij een woonbestemming niet leiden tot nieuwbouw.
  • d. Er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking optreden.
  • e. De nieuwe functie dient te voorzien in parkeren op eigen terrein.
  • f. Hergebruik van bestaande gebouwen wordt toegestaan buiten het bouwblok tot een afstand van maximaal 25 meter van de bestaande bebouwing.
  • g. In alle gevallen dient er een landschappelijke inpassing plaats te vinden.
  • h. In alle gevallen vindt er verevening plaats, hoe groter de ruimtelijke impact, hoe groter de vereveningsbijdrage zal zijn. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft hiervoor criteria. De uiteindelijke vereveningsbijdrage wordt bepaald middels een ambtelijke commissie.
  • i. Sloop en vervangende nieuwbouw is slechts toegestaan als hergebruik niet mogelijk is.
  • j. Er dient minimaal 500 m2 gesloopt te worden en in alle gevallen alle niet karakteristieke
    overige bebouwing inclusief evt. aanwezige mestplaten, mestzakken en kuilvoerplaten, (dit laatste telt niet mee voor de te slopen oppervlakte) waarbij maximaal de helft van de gesloopte bebouwing teruggebouwd mag worden inclusief bijgebouw.
  • k. Overige werkfuncties zoals bijvoorbeeld kleine ambachten en caravanopslag zijn wel mogelijk in overige bebouwing waarbij overtollige bebouwing gesloopt dient te worden.
  • l. Detailhandel is toegestaan als werkfunctie mits er streekeigen of ter plaatse vervaardigde
    agrarische producten worden verkocht. De nieuwe functies moeten binnen de aard en schaal van de omgeving passen, de landschappelijke kwaliteit van een gebied moet gelijk blijven maar dient bij voorkeur verbeterd te worden.
  • m. Bij functieverandering naar werken is kleinschaligheid de insteek.
  • n. De nieuwe functie mag geen belemmering vormen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven. Andere in de omgeving aanwezige functies mogen tevens niet onevenredig worden geschaad.
  • o. Bedrijven waarbij opslag buiten plaats zal gaan vinden zijn niet toegestaan.

Conclusie

De realisatie van het plan voldoet niet aan alle bovengenoemde uitgangspunten volgens het functieveranderingsbeleid. Het initiatief is echter een combinatie van functieverandering aangevuld met een complete herontwikkeling van de locatie.

3.2.4 Horeca als nevenfunctie bij hoofdfuncties in het buitengebied van Winterswijk

Eén van de (groeiende) economische pijlers van het buitengebied van Winterswijk is vrijetijdseconomie. In de gemeente Winterswijk is beleid ontwikkelt om vragen omtrent horeca in het buitengebied goed te kunnen leiden. Op het gebied van ondersteunende horeca in het buitengebied wordt geconstateerd dat de sector recreatie en toerisme zich verder zal ontwikkelen als economische drager van het buitengebied. Om de identiteit van het kleinschalige agrarische cultuurlandschap te behouden en te versterken zijn goed inpasbare en kleinschalige vormen van toerisme en recreatie in het buitengebied gewenst. De gemeente kan hierop inspelen door het toelaten van nieuwe (recreatieve) functies in het landschap die versterkend zijn voor het platteland als geheel. Het gaat hier bijvoorbeeld om het bieden van mogelijkheden voor recreatie en toerisme op (voormalige) landbouwbedrijven en landgoederen. Door recreatieve en toeristische activiteiten op landbouwbedrijven en landgoederen toe te staan, kan niet alleen de verdiencapaciteit in het buitengebied versterkt worden, maar ook de landschapsbeleving bij toeristen en recreanten. Hierdoor kan het imago van Winterswijk worden versterkt. De kwaliteit en de bijzonderheid van het cultuurlandschap is daarbij de onderscheidende factor voor Winterswijk.

De slotsom is dan ook dat aanbod van horeca in het buitengebied beperkt is. De bezoekersaantallen en het nog onbenutte klantenpotentieel maken een verdere ontwikkeling van kleinschalige horecagelegenheden op bijzondere locaties (in karakteristieke gebouwen, op (voormalige) agrarische bedrijven, landgoederen etc.) mogelijk. Om verstening te voorkomen geeft de gemeente Winterswijk de voorkeur aan ontwikkelingen binnen de muren van bestaande bebouwing.

Beleidsregel:

Overal in het buitengebied van Winterswijk is het mogelijk om horeca als nevenfunctie (ondersteunend en kleinschalig) te realiseren bij een hoofdfunctie, die bijdraagt aan het versterken van het toeristisch/recreatief product. Het op commerciële wijze exploiteren van ruimtes voor feesten en partijen is niet toegestaan.

Voorwaarden:

De bebouwing

  • Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande, legale gebouwen, zoals deze bestonden op 25 januari 2007. Bij voorkeur zijn dit karakteristiek gebouwen. Nieuwbouw is niet toegestaan;
  • Maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte van de bebouwing mag worden gebruikt met een maximum van 200 m2 (bruto-vloeroppervlak);
  • Maximaal 100m2 van de gronden buiten de bebouwing mogen worden ingericht ten behoeve van een terras. Een terras is in dit geval een buitengelegen ruimte waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;
  • Binnen de bebouwing ten behoeve horeca is een vrij toegankelijke sanitaire ruimte

Het erf

  • Zorggedragen dient te worden voor behoud en waar mogelijk versterken van bestaande kwaliteiten. Het gaat hierbij om:
  • Een streekeigen landschappelijke inpassing;
  • Behoud van de kwaliteit van monumentale/karakteristieke bebouwing;
  • Er dient geen sprake te zijn van buitenopslag.
  • De toegang van de horeca-activiteit kan uitsluitend via die toegangsweg van de hoofdactiviteit
  • De planontwikkeling mag de ecologische waarden niet onevenredig aantasten.

De omgeving

  • Er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
  • Op eigen terrein moet worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • De in de omgeving aanwezige (agrarische) functies mogen niet worden geschaad;
  • Het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving van het horeca-initiatief mag door de exploitatie daarvan niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

Conclusie:
Het initiatief past binnen het beleid voor horeca als nevenfunctie in het buitengebied.

3.2.5 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers

In Gelderland zijn in 2005 reconstructieplannen opgesteld die de toekomst van het platteland vormgeven. Dat is gebeurd in drie reconstructiegebieden. Een van deze gebieden is de Achterhoek en Liemers. In delen van het landelijk gebied komen (intensieve) landbouw, wonen, werken, recreatie natuur en landschap met elkaar in aanraking. Het gevolg is dat vooral economisch belangrijke sectoren als landbouw en recreatie zich niet genoeg kunnen ontwikkelen en de kwaliteit van natuur, landschap en water te weinig verbetert. Dit heeft gevolgen voor de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland. In het reconstructieplan worden de functies opnieuw over de gebieden gereguleerd en nieuwe ontwikkelmogelijkheden gestimuleerd.

Volgens het Reconstructieplan is het plangebied gedeeltelijk gelegen in het verwevingsgebied en gedeeltelijk en extensiveringsgebied. Het verwevingsgebied is gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied het toelaten. In het extensiveringsgebied geldt het primaat wonen of natuur. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij is onmogelijk of wordt in het kader van de reconstructie onmogelijk gemaakt

Conclusie

Het reconstructieplan richt zich in eerste instantie op verplaatsing van de intensieve veehouderij van kwetsbare natuurgebieden naar minder kwetsbare gebieden en heeft derhalve geen raakvlak met voorliggend initiatief.

3.2.6 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) maakt het voor de provincie onder andere mogelijk het instrument verordening in te zetten.

Met een verordening kunnen Provinciale Staten regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005).

In de Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn de volgende onderwerpen opgenomen die raakvlakken hebben met het voorgenomen initiatief:

  • verstedelijking algemeen;
  • nationale landschappen.

Verstedelijking algemeen

De Ruimtelijke Verordening Gelderland schrijft over 'Verstedelijking algemeen' (artikel 2) het volgende:

a. Nieuwe bebouwing toegestaan

In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan:

  • binnen bestaand bebouwd gebied,
  • binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
  • binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8 (van de RVG),
  • binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70% geldt.

b. Nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan

In afwijking kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt:

  • a. indien de nieuwe bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied;
  • b. in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak, en 2) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw, en 3) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;
  • c. bij oprichting van nieuwe landgoederen, mits 1) sprake is van een substantiële verbetering van in de directe omgeving aanwezige kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden van die omgeving, en 2) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;
  • d. ten behoeve van uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid tot een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak, met dien verstande dat de maximale bedrijfsoppervlakte na uitbreiding niet groter is dan 375m2, waarbij een grotere uitbreiding kan worden toegestaan, indien deze uitbreiding in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader.

c. Nieuwe bebouwing in zoekzones landschappelijke versterking, wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen.

In afwijking kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing tevens mogelijk worden gemaakt in het kader van de invulling van de zoekzones landschappelijke versterking, de zoekzones wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen, mits voldaan wordt aan het bepaalde in de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8 (van de RVG).

In de toelichting op 'Verstedelijk algemeen' staat het volgende:

Slechts een beperkt deel kan daarbuiten plaatsvinden. Naast functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval agrarische bebouwing, bebouwing voor recreatie, voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten of voor de levering van gas, water of elektriciteit wordt verstaan, kan het ook gaan om functieverandering bij vrijkomende agrarische gebouwen, herbestemming van kazernegebouwen of gebouwen van zorginstellingen en de oprichting van nieuwe landgoederen.

In het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering kan voor de maatvoering en specifieke voorwaarden ten aanzien van het bepaalde in artikel 2.3 onder b worden aangesloten bij het bepaalde in paragraaf 2.3 van de structuurvisie en de volgende als uitwerking hiervan door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale beleidskader voor de regio Achterhoek: “Functies zoeken plaatsen zoeken functies”.

Conclusie

Het beoogde plan voldoet aan het gestelde in de RVG. De enige nieuwbouw betreft de nieuwe bedrijfswoning, welke functioneel is aan het buitengebied. Hierdoor is het plan niet strijdig met de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

3.2.7 Nationale landschappen

De Ruimtelijke Verordening Gelderland schrijft over 'Nationale Landschappen' het volgende: in gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken (het 'ja, mits...'-principe). Uit deze zin kan worden afgeleid dat in het multifunctioneel gebied formeel geen kernkwaliteiten aanwezig zijn: 'De wijze van bestemming in multifunctioneel gebied (geen kernkwaliteiten) wordt aan gemeenten overgelaten' (pag. 18 RVG).

Conclusie

Met de realisatie van het beoogde plan worden de voornoemde kernkwaliteiten niet aangetast.

3.2.8 Conclusie

In deze subparagraaf wordt onderhavig plan getoetst aan voornoemd provinciaal beleid.

Onderhavig plangebied is gelegen in een 'Waardevol landschap'. Deze landschappen bezitten belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, die deels overlappen met natuurlijke kwaliteiten. Het al dan niet toestaan is naar de aard, schaal en verschijningsvorm van initiatieven in deze gebieden nadrukkelijk afhankelijk van de effecten op de kernkwaliteiten en gebiedskenmerken (Kampen- of Hoevenlandschap).' Onderhavig plangebied is een zogenaamde. multifunctioneel gebied. Hier zijn meer functies mogelijk naast de agrarische bedrijvigheid.

De kernkwaliteiten van het kleinschalig land van Winterswijkse beken binnen het Waardevol landschap zijn:

  • kleinschalig landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen;
  • rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand
  • (westzijde)
  • meanderende beken, overstromingsvlaktes in laagtes
  • fraaie, open essen en bijzondere broekgebieden
  • historisch nederzettingspatroon vervlochten in het landschap

Op onderhavig plangebied is een mix van de genoemde kernkwaliteiten relevant. Het plan is middels het stappenschema getoetst aan deze kernkwaliteiten. Daarbij is de 'ontwerpende benadering' toegepast. De ontwerpende benadering gaat uit van een vooraf nadenken over de plek en over de inrichting ervan. In het voorliggende ontwerp zijn de ruimtelijke ingrepen afgestemd op de kenmerken van de omgeving, waardoor onderhavig initiatief in de huidige vorm het best past in deze omgeving: het is dusdanig kleinschalig dat de schaal en belevingswaarde van het landschap niet worden aangetast. Een waardevol erf krijgt een nieuwe invulling zonder dat dit nadelig uitpakt voor de waarde van dit erf, aanwezig groen blijft behouden en wordt aangevuld met nieuwe gebiedseigen groenelementen. Het initiatief wordt verbeterd door gedeeltelijke verwijdering van de landschapsontsierende oude stallen. Het terrein behoud de landschappelijke uitstraling door erfbeplanting. Op de locatie worden karakteristieke en monumenten gebouwen behouden en hersteld. Zowel in situering, ontwerp als inrichting van de diverse gebruiksvormen in het terrein en ten opzichte van elkaar is rekening gehouden met het landschap. Het ontwerp van de nieuwe woning zal zoveel mogelijk aansluiten op de landschapskenmerken. Mede door de goede inpassing is de beoogde functie van het terrein ondersteunend aan de landschapskenmerken en kernkwaliteiten.

Op onderstaande afbeelding is de beoogde invulling van het terrein weergegeven, waaruit blijkt dat de kleinschaligheid en waardevolle elementen behouden blijven en versterkt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0006.png"

Afbeelding inrichtingsplan. Bron: bijlage inrichtingsplan.

De ontwerpende benadering is afhankelijk van de aard van de ingreep en de omgeving ervan. Bestaand materiaal, zoals een actueel bestemmingsplan / LOP, kan voldoende basis zijn om tot gemotiveerde keuzes te komen. Dit blijkt ook uit het feit dat het initiatief goed past in het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan. In de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan is gewaarborgd dat deze kernkwaliteiten behouden blijven.

In 2010 is reeds door het Gelders Genootschap een uitgebreid erfadvies opgesteld. Hierin was het plan opgenomen om een nieuwe stal te bouwen. In voorliggend plan is op basis van de analyse en beschrijving door het Gelders Genootschap van het landschap en de kwaliteiten van de locatie, door Buro Collou een nieuwe inrichtingsschets gemaakt op basis van de nieuwe plannen.

Geconcludeerd wordt dat dit initiatief voor de genoemde kernkwaliteiten dusdanig veel positieve elementen bevat en dat er duidelijk sprake is van een versterking van de aanwezige kernkwaliteiten. Het plan voldoet hiermee aan de provinciale 'ja mits'-benadering. Een streekplanafwijking of -herziening is ten behoeve van dit plan dan ook niet nodig.

In deze paragraaf is het voorgenomen initiatief getoetst aan de provinciale verordening, waaruit blijkt dat het hieraan voldoet. In het erfadvies van het Gelders Genootschap zijn de landschappelijke kwaliteiten weergegeven en is een Erfadvies uitgebracht hoe met de kwaliteiten om te gaan tijdens de uitvoering van het project. De opmerkingen uit het advies zijn verwerkt in het nieuwe erfinrichtingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Waterparagraaf

Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.

De locatie Roerdinkweg 1 is aangesloten op de drukriolering. Het plan betreft een wijziging van

agrarische bedrijfsbestemming in 'recreatie' met daarbij de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning. Aangezien een deel van de gebouwen gesloopt wordt neemt het verhard oppervlak af. Voor de waterhuishouding heeft het plan geen negatieve effecten. Hieronder vindt u een tabel met de verschillende waterthema's.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwater-keten   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
1
1
1
 
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Ja   1
 
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee
Nee
Nee  
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee
Nee  
1
2  
Volksgezond-heid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2-vraag met een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2-vragen met een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets worden doorlopen. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap te worden gevraagd

Het plan is kortgesloten met het Waterschap Rijn & IJssel. De uitgangspunten genoemd in de notitie "2009-09 Duurzaam en veilig water in de stad (afkoppelbeslisboom)" van het Waterschap Rijn & IJssel worden aangehouden.

Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m2 in de nieuwe situatie hoeft in principe geen infiltratie/berging gerealiseerd te worden. Het hemelwater kan rechtstreeks op een sloot worden aangesloten.

Bij plannen tot 2500 m2 verhard oppervlak kan in overleg 20 mm statische berging als uitgangspunt genomen worden. Deze berging moet worden gerealiseerd op of nabij het betreffende perceel. De berging kan in de vorm van een greppel of poel worden aangelegd.

Bij plannen groter dan 2500 m2 moeten buien tot 40 mm (T=10+10%) vertraagd worden afgevoerd richting het watersysteem. De afvoer uit de retentievoorziening is maximaal de landelijke afvoer, deze wordt door middel van een knijpconstructie bereikt. (Gedurende bui T=10+10% is dit gemiddeld 1,5 maal de maatgevende afvoer van het bruto oppervlak van het plangebied.) De knijpconstructie wordt zo ontworpen dat buien tot 40 mm (T=10+10%) vertraagd worden afgevoerd richting het watersysteem

Het initiatief valt in principe onder de eerste categorie. De oppervlakte wat direct op de sloot loost is < 500m2 (nieuwe woning). Tevens is een afname van bebouwing en verhard oppervlak. Gezien de beperkte ruimtelijke gevolgen op het watergebied, kan de hemelwaterafvoer van de nieuwe woning rechtstreeks plaatsvinden op een bestaande sloot en is statische berging niet nodig. De lozing vindt plaats op een eigen sloot en niet op een leggenwatergang (A-watergang) van het waterschap. Uit het vooroverleg met het Waterschap (dhr. B. Weener) is gebleken dat het Waterschap in kan stemmen met de voorgenomen ontwikkeling. Het plan belemmerd het onderhoud van de watergangen niet.

4.2 Cultuurhistorische en archeologische waarden

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn, zodat waar nodig die waarden kunnen worden veiliggesteld en/of het initiatief kan worden aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0007.png"

Afbeelding XX: Gemeente Winterswijk Archeologische waarden- en verwachtingenkaart blad 24 (RAAP, 2009), met het plangebied in het rode kader.

De uitbreiding ligt ten zuiden van de bestaande bebouwing. Omdat het een bestemmings-planherziening betreft dient het gehele plangebied onderzocht te worden met een omvang van 1.500 m2. De uitbreiding ligt op een gebied met een zeer hoge (cat. 3) en een lage (cat. 8) archeologische verwachtingswaarde op de archeologische verwachtingskaart van Gemeente Winterswijk. Daarnaast ligt het in de 100m zone rond het historisch bekende erf 'Hof Roerdink' waar de resten van voorgangers uit de periode vòòr 1450 kunnen voorkomen. Boerderijencomplex Roerdink is uniek en een cultuurhistorische parel. Dat gegeven en de ambities in de richting van toeristisch-recreatieve ontwikkeling van het Scholtegoed maakt het volgens de gemeente van groot (historisch en economisch) belang om het archeologisch onderzoek zorgvuldig uit te voeren. Tevens overschrijdt de geplande ontwikkeling de ondergrens van 100 m2, en dient derhalve voorafgaand aan de vergunningverlening in het kader van de Omgevingsvergunning (Bouwen) en voorafgaand aan de graafwerkzaamheden voor de nieuwbouw in het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het uitgevoerde onderzoek bestaat uit een KNA conform bureauonderzoek dat aangevuld is met een

verkennend inventariserend veldonderzoek (karterende fase). Het bureauonderzoek en booronderzoek zijn uitgevoerd door Hamaland Advies uit Zelhem.

Het plangebied ligt op het grondgebied van het 'Hof Roerdink', waarvan het Hof (rijksmonument) aan de noordzijde van de Roerdinkweg is gelegen. Ten zuiden van de Roerdinkweg stonden de 'schoppe'. Vanouds is 'Hof Roerdink' een van de belangrijkste scholtengoederen van Winterswijk. De geschiedenis van de scholtengoederen rond Winterswijk gaat terug tot de vroege Middeleeuwen. Het grootgrondbezit nam in de toenmalige samenleving een belangrijke plaats in.

Het waren de wereldlijke en geestelijke machthebbers die hier grote bezittingen hadden. Deze bezittingen werden verdeeld in hoven met aan het hoofd een Scholte. Hij vertegenwoordigde de grondeigenaar, maar was - evenals een groot deel van de lokale bevolking - tot horig gemaakt. De Scholte diende ervoor te zorgen, dat de hofhorigen hun verplichtingen goed nakwamen. Van 'Hof Roerdink' is reeds in 1225 gesproken in oude geschriften. Al eeuwenlang was het een heel belangrijk

hofgoed, horig aan het Huis Bredevoort. In de periode met de meest uitgebreide bezittingen,

zouden onder Roerdink wel 86 schoorstenen hebben gerookt. Naast de scholtenboerderij Roerdink staat de voormalige pachtboerderij Roerdinkschoppe, bekend van de dikke boom.

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden vanaf het Paleolithicum, meer specifiek uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd in relatie tot de Roerdinkhof. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek. De aangetroffen bodemopbouw bestaat vanaf het maaiveld tot circa 50 cm-mv uit een recente bouwvoor. Daaronder bevindt zich een oud plaggendek dat op een diepte van 115 cm overgaat in een 25 cm dikke inspoelingslaag (podzol B) op een ondergrond van dekzand. Op basis van de onderzoeksinspanning, waarbij geen archeologisch relevante indicatoren zijn aangetroffen, is er geen reden om archeologische waarden aan te kunnen treffen in het plangebied. Er zijn voor de archeologie geen gevolgen vanuit de voorgenomen bodemingrepen. Wat betreft landschappelijke ligging en verwacht oorspronkelijk bodemtype geeft het booronderzoek een overeenstemmend beeld met dat wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek. Het booronderzoek wijst uit dat het plangebied al lange tijd, vermoedelijk al vanaf het ontstaan van de Roerdinkhof in de Late Middeleeuwen, in gebruik geweest is als akkerland. Sporen van oude bebouwing of een oude cultuurlaag ontbreken.

Conclusie

Aangezien er tijdens het karterend booronderzoek is aangetoond dat de bodemopbouw voldoet aan de verwachting van het bureauonderzoek, maar er geen archeologische vondsten gedaan zijn bevestigd dit de lage verwachting op archeologische vindplaatsen. De kans dat voorgenomen graafwerkzaamheden een bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief is verwaarloosbaar. Hamaland Advies adviseert daarom om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

4.3 Verkeer en parkeren

De bouwplannen zijn gelegen op een private kavel in het buitengebied van de gemeente Winterswijk met voldoende ruimte. Het parkeren kan en zal op eigen terrein/erf plaatsvinden. Op het erf is voldoende ruimte voor parkeerplaatsen. De voormalige kuilvoeropslagen aan de westzijde van de locatie zijn reeds geschikt gemaakt als parkeerplaatsen. Hier kunnen ruim 50 auto's parkeren. De parkeermogelijkheden zijn ruimschoots voldoende. De nieuwbouw van de bedrijfswoning heeft geen invloed op de verkeerssituatie en verkeersintensiteit. Door verbouw van het varkenshuis tot recreatieverblijf zullen er meer gasten kunnen verblijven op Roerdinkhof. Ook zal het aantal verkeersbewegingen van personenauto's licht toenemen in verband met de extra mogelijkheden die op recreatief gebied worden geboden op de locatie. Het aantal extra verkeersbewegingen per dag ten opzichte van de huidige situatie wordt geprognosticeerd op gemiddeld vijf autobewegingen per dag.

Conclusie

Het parkeren kan en zal volledig op eigen terrein plaatsvinden. Het plan heeft slechts geringe gevolgen voor de verkeersintensiteit in de directe omgeving.

4.4 Riolering en overige nutsvoorzieningen

De bestaande gebouwen welke gebruikt worden voor de verblijfsrecreatie zijn voor het afvalwater reeds op het bestaande riolering (dwa) aangesloten. De 'schoppe' wordt verbouwd tot multifunctionele ruimte en zal net als de nieuwe bedrijfswoning ook op de bestaande riolering worden aangesloten. Voor wat het hemelwater betreft, zal dit in de directe omgeving worden geïnfiltreerd in het omliggende groen en bij een overschot op de bestaande watergangen. Bij de meeste gebouwen wijzigt er wat dit betreft niets. Het hemelwater van de nieuwe woning wordt afgevoerd naar een naastgelegen sloot.

Alle gangbare nutsvoorzieningen zijn aanwezig op de locatie Roerdinkweg 1. De nieuwe woning en 'de schoppe' worden aangesloten op de bestaande infrastructuur. Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van transportleidingen en andere tracés.

Conclusie
De riolering en het overige nutsvoorzieningentracé vormen geen belemmeringen voor de bouwplannen.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgv) bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Voor nieuwe bouwlocaties geldt een onderzoeksplicht indien ze zijn gelegen binnen zones als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder.

Wegverkeerslawaai
Overeenkomstig artikel 82.1 van de Wgh, is voor woningen binnen een geluidszone van een weg de hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de gevel 48 dB, de zogenaamde "voorkeursgrenswaarde".

De maximaal te verlenen ontheffingswaarde voor nog niet geprojecteerde woningen in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB voor wegverkeerslawaai. Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar niet van de maximale ontheffingswaarde, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. De nieuwe bedrijfswoning is gelegen op ruim 50 meter vanaf de Roerdinkweg, een rustige plattelandsweg. Tussen de nieuwe bedrijfswoning en de openbare weg ligt nog een bijgebouw en wat groen.

Op de locatie is reeds jaren sprake van verblijfsrecreatie (minicamping met 25 plaatsen, groepsaccommodatie en Bed&Breakfast). In onderhavig verzoek worden het aantal kamers uitgebreid doordat het 'varkenshuis' geheel gebruikt gaat worden voor verblijfsrecreatie. De genoemde vormen van recreatie zijn niet bedoeld voor permanente bewoning (personen verblijven hier slechts gedurende korte tijd) en zijn hierdoor ook geen geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in de Wet geluidshinder. Ondanks het feit dat de bestemmingen niet geluidgevoelig zijn in het kader van de Wet geluidhinder kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat er sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat Zoals hierboven reeds is aangegeven verblijven personen slechts gedurende korte tijd op deze locatie. Deze personen bepalen zelf of sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat. Per persoon zal dit echter verschillen. Wordt het verblijf op de locatie als onaanvaardbaar geacht dan zal men niet langer op deze locatie verblijven

Conclusie
De verwachting is dat de nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemming (bedrijfswoning) geen geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde zal hebben. Een aanvullende akoestisch onderzoek naar de geluidswering van de gevel wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

4.6 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die worden verdacht van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoekslocatie, waarmee kan worden bekeken in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen. De locatie waar de nieuw te realiseren bedrijfswoning wordt gesitueerd is onderzocht. De gemeente Winterswijk heeft aangegeven dat de twee bovengrondse tanks bij de oude bedrijfswoning geen aanleiding geven om een ernstig geval van bodemverontreiniging te verwachten en de tanks hoeven, zolang ze niet binnen de bouwgrenzen vallen of in de directe nabijheid zijn gelegen, niet separaat onderzocht te worden. Het onderzoek zal zich daarom richten op de bouwlocatie.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 150 cm-mv voor peilbuis 1. Tijdens de werkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuigelijk zijn geen afwijkingen waargenomen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens;
    • 1. het grondwater licht verontreinigd is met Barium en Zink.

Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

De vooraf gestelde hypothese “de gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstig gebruik van het terrein.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

4.7 Geur

Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan moet onder andere het aspect geurhinder worden beoordeeld. Enerzijds moet er beoordeeld worden of ter plaatse een goed woon- en verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd, anderzijds mogen de belangen van omliggende bedrijven en derden niet onevenredig worden geschaad.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) - per 1 januari 2007 in werking getreden - vormt bij vergunningverlening in het kader van Wet milieubeheer het exclusieve toetsingskader voor de geurbelasting afkomstig van dierenverblijven bij veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort (bedrijven met een intensieve tak) wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede (veelal rundveehouderijbedrijven) gelden vaste minimumafstanden tot dergelijke objecten.

Voor het aspect geur is de Wet geurhinder en veehouderij het beoordelingskader voor vergunningverlening. Voor ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen is deze wet eveneens van toepassing vanuit het principe van de zogenaamde omgekeerde werking. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij zijn de woning en recreatieve functies aan te merken als geurgevoelige objecten, die deel uitmaken van een buiten de bebouwde kom gelegen veehouderij. Er blijft immers sprake van een veehouderij binnen het plangebied. Dit geheel aan functies valt aan te merken als één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Voor deze geurgevoelige objecten geldt vanuit de Wet geurhinder en veehouderij daarom een minimaal aan te houden afstand van 50 meter. Aan die afstand wordt in deze situatie in zeer ruime mate voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0008.png"

Afbeelding ligging veehouderijbedrijven in omgeving (rode stippen).

Alle veehouderijbedrijven liggen op ruime afstand (meer dan 350 meter) van de locatie Roerdinkweg 1. Het betreffen hoofdzakelijk melkveebedrijven waarvoor de vaste afstand van 50 meter geldt. Het dichtbijgelegen veehouderijbedrijf met een intensieve veehouderijtak betreft de locatie Brandenweg 6, ten zuidwesten van de locatie Roerdinkweg 1. Dit bedrijf heeft een vergunning van 19-3-2009 voor o.a. 3808 vleesvarkens. Voor de volledigheid is een geurberekening met het programma V-stacks uitgevoerd. Hierbij is de nieuw te bouwen bedrijfswoning als geurgevoelig object ingevoerd. Uit de berekening volgt dat de geurbelasting maximaal 3,9 Ou/ m3 bedraagt waarde maximale geurnorm 14,0 Ou/m3 bedraagt. De geurbelasting is ruim onder de norm. Het initiatief aan de Roerdinkweg 1 vormt geen belemmering voor de locatie Brandenweg 6. Daarbij wordt het bedrijf aan de Brandenweg reeds belemmerd door een naastgelegen burgerwoning en zal de locatie Roerdinkweg 1 derhalve nooit de meest belemmerende factor zijn.

Onderstaand de uitvoergegevens van V-stacks vergunning:

Brongegevens:

Volgnr.   BronID   X-coord.   Y-coord.   EP Hoogte   Gem.geb. hoogte   EP Diam.   EP Uittr. snelh.   E-Aanvraag  
1   stal 3   246 085   436 199   5,4   4,2   0,50   4,00   2 077  
2   stal 7   246 100   436 159   3,4   4,2   0,50   4,00   6 730  
3   stal 8   246 116   436 157   4,1   3,5   0,60   4,00   9 236  
4   stal 9   246 026   436 202   7,8   5,0   0,60   8,60   22 540  
5   stal 10   246 006   436 203   7,8   5,0   0,50   8,60   22 540  

Geur gevoelige locaties:

Volgnummer   GGLID   Xcoordinaat   Ycoordinaat   Geurnorm   Geurbelasting  
6   Roerdinkhof woning   246 407   436 415   14,0   3,9  

Conclusie
Binnen de straal van 50 meter vanaf de grens van het bouwvlak van de locatie Roerdinkweg 1 bevinden zich geen veehouderijbedrijven die hinder kunnen ondervinden van de ontwikkelingen op de locatie. Door de realisatie van het plan is er geen sprake van belemmering voor het naastgelegen intensieve veehouderij bedrijf. De reeds aanwezige veehouderijbedrijven vormen omgekeerd ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkelingen op de locatie Roerdinkweg 1.

4.8 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de 'Wet milieubeheer' goedgekeurd. Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het NSL is op 1 augustus 2009 officieel vastgesteld. Het programma leidt tot het verbeteren van de luchtkwaliteit en het voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen. Naast het rijksprogramma wordt per provincie een programma opgesteld. In de reconstructieprovincies, waaronder Gelderland, zal in dit Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit naast verkeer ook de landbouw als bron worden meegenomen. In de programma's zal een maatregelenpakket worden aangegeven waarmee aan de normen voldaan kan worden. De programma's zullen naar verwachting binnenkort opgesteld worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
  • De Regeling NIBM kent voor woningbouw de volgende criteria waaronder de verslechtering van de luchtkwaliteit per definitie 'niet in betekenende mate' is:
  • minder dan 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • minder dan 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Verblijfs- en dagrecreatie wordt niet specifiek genoemd in de regeling, maar voor wat betreft mogelijke effecten op de luchtkwaliteit is dit vergelijkbaar met een woninglocatie. Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Gelet op bovenstaande criteria bij woninglocaties kan dus ook redelijkerwijs gesteld worden dat dit plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.

Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan voor de uitbreiding van dag- en verblijfsrecreatie en de verplaatsing van de bedrijfswoning aan de Roerdinkweg 1 te Winterswijk-Woold.

4.9 Externe veiligheid

Inrichtingen

De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het “Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi). In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen c.q. risiconormen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi.

Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De risiconormen zijn verwoord in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Tevens beperkt het BEVI de totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. In de directe omgeving van de Roerdinkweg 1 zijn geen (risicovolle) bedrijven gevestigd. Het dichtstbijzijnde bedrijf waar het BEVI van toepassing is, is gelegen op ca. 500 meter (propaangastank bij camping Harminahoeve). In de nabijheid van de Roerdinkweg 1 zijn geen doorgaande wegen gelegen waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt dan wel kan plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0009.png"

Locatie Bevi bedrijven in omgeving Roerdinkweg (Bron: Risicokaart provincie Gelderland)

Om te kunnen bepalen of het vervoer van gevaarlijke stoffen over een bepaalde route voldoet aan de externe veiligheidsnormen, moeten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) worden berekend. De circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' is hiervoor het toetsingskader. Een gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse is echter niet altijd noodzakelijk. In de handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen (1998) en in het Paarse boek (CPR 18E 1999) worden vuistregels gegeven aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse noodzakelijk is. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden dat deze vuistregels indicatief zijn. Ze houden geen rekening met details van de situatie die moeten worden beoordeeld zoals lokale variaties in bebouwingsdichtheid. Voor het vervoer gelden op dit moment de normen uit de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Op regionaal niveau is aandacht besteedt aan dit onderwerp in de rapportage Regio Achterhoek: Transport en Externe Veiligheid. In de omgeving van de planlocatie zijn regionale wegen aanwezig. De hoogste 'status' van de aanwezige wegen is die van regionale ontsluitingsweg. Hierdoor is het transport over de weg van gevaarlijke stoffen in dit plan beperkt. Geconstateerd mag worden dat de wegen in het plangebied op dit punt dan ook niet tot knelpunten zullen leiden.

Plaatsgebonden risico (PR)

Rekening houdend met de vuistregels voor het plaatsgebonden risico is het aannemelijk dat de drempelwaarde voor het aantal vervoersbewegingen met gevaarlijke stoffen voor de Roerdinkweg niet wordt overschreden zodat er geen risicocontour van de 10-6 bestaat.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is afhankelijk van de jaarlijkse frequentie van transportbewegingen, van de bevolkingsdichtheid langs de weg en van de afstand waarop de bevolking zich van de weg bevindt. Gelet op de vuistregels voor het groepsrisico wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.

Conclusie

Om te kunnen bepalen of het vervoer van gevaarlijke stoffen over een bepaalde route voldoet aan de externe veiligheidsnormen, moeten in principe het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) worden berekend. De circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' is hiervoor het toetsingskader. Gelet op de zeer beperkte intensiteit van de transporten met gevaarlijke stoffen over de Roerdinkweg en andere wegen in de omgeving kan worden gesteld dat zowel de PR als het GR geen belemmering vormt voor de realisatie van de plannen. Uit het oogpunt van externe veiligheid is er geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

4.10 Flora en Fauna

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met het beleid en de wetgeving op het gebied van de natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Voor wat betreft de gebiedsbescherming gaat het allereerst om de bescherming van de gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en Natura2000. Het bestemmingsplan is gericht op de bescherming van deze gebieden en biedt geen mogelijkheden die in strijd zijn met de natuurfunctie.

De soortenbescherming is in Nederland geïmplementeerd in de Flora en faunawet (april 2002). Op grond van deze wet mogen beschermde soorten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om beesten, holen en of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is omgevingsvergunning voor afwijken van deze gebodsbepalingen mogelijk. Voor een aantal (bedreigde Rode Lijst) soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

De Flora- en faunawet is altijd en onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat er nieuwe activiteiten aan de orde zijn (bij recht, via omgevingsvergunning voor afwijken of via wijziging) in het kader van de Flora- en faunawet de mogelijke effecten op beschermde soorten altijd moeten worden meegewogen. Een beoordeling op het moment dat de activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Indien op dat moment blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit strijdigheid oplevert met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, zal de activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat hiervoor een omgevingsvergunning voor afwijken is verkregen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet wel redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventueel benodigde omgevingsvergunning voor afwijken. Anders is het bestemmingsplan niet uitvoerbaar.

De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde natuurgebieden en/of de EHS. Het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van deze gebieden. Gelet op de aard en omvang van de

voorgenomen activiteit en de forse afstand tussen het plangebied en deze terreinen, is het aannemelijk dat de voorgenomen activiteit niet zal leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS en de instandhoudingsdoelen van de beschermde natuurgebieden. Voorgenomen initiatief voorziet in voortzetting van een gangbaar gebruik. Nader onderzoek of het aanvragen van een natuurbeschermingswetvergunning wordt niet nodig geacht. Vanuit de algemene zorgplicht, zoals opgenomen in de Ff-wet, zijn geen nadere maatregelen noodzakelijk om de voorgenomen activiteit in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de Ff-wet.

De uitgevoerde Quickscan flora en fauna is in de Bijlagen opgenomen. Uit het onderzoek is gebleken dat de plannen uitvoerbaar zijn.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Hoewel het initiatief voor de Roerdinkhof niet geheel valt te scharen onder 'functieverandering', geven de hoofdpunten of 'spelregels' van dit beleid wel een richtinggevend kader voor de ontwerpfase bij ontwikkelingen in het buitengebied. Er is een integraal ontwerp gemaakt van de erfinrichting én de landschappelijke inpassing van de gebouwen. Hierbij zijn de uitgangspunten en adviezen van het Gelders Genootschap ook gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0010.png"

Op bovenstaande foto is links de schoppe te zien. Deze wordt verbouwd tot multifunctioneel gebouw waar gasten/recreanten wat kunnen drinken (theetuinfunctie), maar waar ook kan worden genoten van een maaltijd van onder andere streekproducten. Verder kan de ruimte ook worden gebruikt voor verkoop vlees en streekproducten, exposities, kleine vergaderingen en bijeenkomsten. Het betreft de oudste schuur van Nederland. Rechts is het 'varkenshuis' te zien. Het gedeelte aan de wegzijde doet momenteel dienst als bedrijfswoning. In de nieuwe opzet wordt een deel van het gebouw gebruikt voor kantoor, ontvangstruimte en kantine voor personeel en een deel wordt verbouwd tot kamers voor gasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0011.png"

Het voorhuis van de negentiende eeuwse T-boerderij (rechts op de foto) is reeds verbouwd tot groepsaccommodatie en Bed&Breakfast. Het achterhuis zal in eerste instantie dienst blijven doen als multifunctionele ruimte maar zal in de toekomst tevens verbouwd worden tot gastenverblijf.

In de huidige situatie biedt de locatie Roerdinkhof plaats aan 28 personen. In de nieuwe opzet wordt dit uitgebreid naar maximaal 42 personen. Tevens wordt er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het aantal slaapplaatsen uit te breiden. Er zijn reeds plannen voor de verbouw van de aardappelschoppe en de bouw van een nieuwe rundveeschuur met daarin slaapplaatsen voor gasten. Deze plannen zijn reeds bekend bij de gemeente, maar nog niet nader uitgewerkt. Hiervoor is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bestaande gebouwen mogen gebruikt worden voor verblijfsrecreatie is het uitgangspunt.

Er wordt in het bestemmingsplan niet exact vastgelegd hoeveel slaapplaatsen elk gebouw heeft. Er geldt een maximum slaapplaatsen voor alle gebouwen samen. Zo is er enige flexibiliteit.

Aangezien de huidige bedrijfswoning verbouwd wordt tot kantoor/ontvangstruimte/kantine plus recreatieverblijf, wordt aan de andere zijde van het erf een nieuwe bedrijfswoning opgericht. De uitstraling van deze nieuwe woning zal aansluiten bij de karakteristieke boerderijen in de omgeving. Het naastgelegen gebouw 'De Besker' zal dienst doen als bijgebouw bij de nieuwe bedrijfswoning. De ontsluiting van de nieuw woning zal plaatsvinden via een bestaande inrit achter De Besker.

De oude aardappelschoppe wordt momenteel gebruikt voor de theetuin. In de nieuwe situatie zal dit gebouw onder andere dienst gaan doen als berging voor de recreatie-activiteiten. Op zolder van dit gebouw kan in de toekomst een klein gastenverblijf voor twee personen gecreëerd worden (stroslapen). De opslag en berging voor de recreatie-activiteiten kan ook elders in bestaande gebouwen plaats vinden.

Ten noordoosten van de locatie Roerdinkweg 1 is de minicamping 'Roerdinkhof' gelegen. Deze minicamping was in beheer bij de ouders en broer van initiatiefnemer. In de nieuwe opzet wordt de camping actief betrokken bij het gehele complex Roerdinkhof. De camping heeft 25 plaatsen. Het sanitairgebouw wordt in de nieuwe opzet uitgebreid.

Landschap en erfinrichting

Het erf Roerdink maakt landschappelijk deel uit van een besloten essen/kampenlandschap met daarin verspreid liggende erven, houtopstanden en (open) kampen. Het bestaande groen rond de Roerdinkhof bestaat uit laanbeplanting met zomereik, solitaire (monumentale) bomen, en struweel.

Voor het groenplan is aansluiting gezocht bij de historische en landschappelijke situatie. Historische kavelgrenzen zijn opgezocht en zijn bepalend voor de locatie van nieuwe groenstructuren.

Het nieuwe woonhuis

Het woonhuis staat op een plek die historisch gezien aansluit bij de bebouwingsituatie. Op het erf is geen regelmaat aanwezig. De bebouwing ligt grillig verspreid zoals dit typerend is voor een erf in het kampenlandschap. Het nieuwe woonhuis sluit hier goed bij aan en maakt landschappelijk deel uit van het bestaande ensemble. Voor de groenstructuren om de woning is aansluiting gezocht bij historische verkavelingslijnen.

Parkeren

Voor de recreatieve functie is parkeergelegenheid nodig. Dit parkeren is mogelijk in de historisch gegroeide situatie waarbij de voormalige kuilvoeropslag dienst doet als parkeergelegenheid. Deze parkeersituatie wordt grotendeels aan het oog onttrokken door nieuwe beplanting. Zowel vanuit het landschap als vanaf het erf. Naast de stal blijft beperkt ruimte voor voeropslag. Maar dit wordt ook afgeschermd door groen.

Minicamping

De verkaveling rond de minicamping heeft geen historische oorsprong maar detoneert niet doordat

deze aansluit bij het uitwaaierende patroon vanuit de kern van de Roerdinkhof. Wel kan de minicamping beter landschappelijk worden ingepast door de omzoming met 'tuingroen' ,bestaande uit voornamelijk Prunus laurocerasus, te vervangen door inheems struweel. Door te kiezen voor bloeiende en besdragende soorten heeft deze omzoming ook een verhoogde ecologische functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1307BGROERDINKW1-VA01_0012.png"

afbeelding: nieuwe terreininrichting. bron: erfinrichtingsplan.

Het landschapsplan opgesteld 25 april 2013 door buro Collou, is leidend voor de uitvoering van de erfinrichting. Het plan zal conform het voorgestelde als in het erinrichtingsplan worden uitgevoerd.Het erfinrichtingsplan is als bijalge Erfinrichtingsplanaan dit plan gevoegd.

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project betreft een volledig particulier initiatief. Voor dit project is een anterieure overeenkomst gesloten, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Binnen de overeenkomst zijn eveneens verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van de erf inrichting opgenomen. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.2 Inspraak en vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening aan artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het Waterschap Rijn en IJssel en de provincie Gelderland.

Gedurende de inzage termijn van het ontwerp bestemmingsplan is er één zienswijzen ingediend. Het raadsbesluit is als bijlage bij het plan gevoegd.

6.3 Verantwoording regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig kan worden toegestaan. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Recreatie

De bouwvlakken die in gebruik zijn c.q. in gebruik worden genomen voor recreatiedoeleinden zijn bestemd voor dagrecreatie met daarbij ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca en verblijfsrecreatie in de vorm van groepsaccommodaties en Bed&Breakfast in alle bestaande gebouwen en een camping. Daarnaast is ter plekke van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan met alle daarbij horende gebouwen en functies.

De bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3 en een oppervlakte van 150 m2.

6.4 Inspraak reacties en zienswijzen

Gedurende de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan is er 1 zienswijze ingekomen. De zienswijze is ingediend namens de bewoners van Brandenweg 6, 7108 AX Winterswijk. In de bijlage Beoordeling zienswijze is de beoordeling van de ingediende zienswijze toegevoegd.

Vanwege de grote afstand tussen de veehouderij Brandenweg 6 en het plangebied is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat beide functies met elkaar zullen conflicteren. Het verzoek om in het bestemmingsplan een regel op te nemen dat geen gevoelig object ontstaat in het kader van de milieuwetgeving is daarom overbodig. De ingediende zienswijze leidt niet tot wijziging van het ontwerpplan om bovengenoemde reden.