direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Partiële herziening Misterweg 179
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Obelink is een groot bedrijf aan de Misterweg 179 dat sedert jaar en dag alles aanbiedt op het gebied van sport, kamperen en recreatie in het algemeen. Obelink Vrijetijdsmarkt is inmiddels uitgegroeid tot een bedrijf met een winkeloppervlak van ca. 60.000 m² waar tientallen medewerkers werkzaam zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0001.jpg"

Globale locatie Obelink vrijetijdsmarkt (bron: Google Maps)

Obelink vrijetijdsmarkt is voornemens de bestaande winkel uit te breiden. De wens is tweeledig:

1. het uitbreiden van de winkelruimte met een showroom 4.515 m2;

2. de huidige overloopterreinen voor parkeren wijzigen van incidenteel naar permanent gebruik.

ad. 1. De eigenaar heeft de gemeente gevraagd of hij het huidige bedrijf mag uitbreiden omdat er veel vraag is naar campers. Hiervoor is geen showroom beschikbaar. Ook kan op dit moment een aantal caravans, wegens ruimtegebrek, niet binnen gestald worden; deze caravans staan momenteel buiten. Dit heeft, door invloed van weer en wind, negatieve gevolgen voor de kwaliteit van deze caravans. Deze buitenstalling is daarnaast geen pré voor de uitstraling van de winkel en heeft als gevolg daarvan een negatief effect op de omgeving/ het landschap.

De wens is de winkel uit te breiden zodat inpandig ruimte ontstaat om de caravans en campers in een showroom te etaleren. De geplande uitbreiding is op onderstaande afbeelding in rood weergegeven.

ad. 2. In 2007 is het geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Misterweg Winterswijk” vastgesteld. Dit naar aanleiding van onder andere een voorlaatste verzoek van Obelink om het bedrijf uit breiden. Bij deze uitbreiding is de voorwaarde gesteld om afdoende parkeergelegenheid op eigen terrein te bieden. Om die reden is er onder het bedrijf een grote parkeergarage gebouwd voor 247 auto's. Daarnaast is er extra parkeergelegenheid in de vorm van twee overloopterreinen mogelijk gemaakt voor de opvang van extra bezoekers op de koopzondagen en Duitse feestdagen. Deze twee terreinen mogen 25 dagen per jaar gebruikt worden als parkeerterrein. De bezoekersaantallen zijn sinds 2007 echter gegroeid met als gevolg dat de huidige bestemmingsplanregeling inzake parkeren niet meer voldoet. Uitbreiding van permanent te gebruiken parkeerterrein is dan ook noodzakelijk om alle bezoekers parkeergelegenheid te kunnen bieden.

In onderstaande afbeelding zijn de overloopterreinen in blauw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0002.jpg"

Overloopterrein 1 en 2 (blauw) die dienst doen als parkeerplaats bij piekbelastingen. In rood de locatie van de geplande nieuwbouw (bron"Bing Maps)

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Misterweg 179. De bestaande winkel maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Misterweg. De locatie van de overloopgebieden die tijdelijk dienst doen als parkeerterrein zijn onderdeel van het buitengebied van Winterswijk.

Op de volgende afbeelding is de globale ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0003.jpg"

Plangebied Obelink Vrijetijdsmarkt (Bron: Bing Maps)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over de bouwmogelijkheden van gronden. Aanvragen om omgevingsvergunning moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzes van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken, maatvoeringen, etc. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Op het perceel Misterweg 179 in Winterswijk is Obelink Vrijetijdsmarkt gevestigd. Obelink is het grootste bedrijf (detailhandel) in Nederland op het gebied van alles wat met outdoor en recreatie te maken heeft. Het bedrijf heeft een bruto-verkoopvloeroppervlak van ca. 60.000 m2. Obelink maakt deel uit van het bedrijventerrein van Winterswijk dat aan de Misterweg is gelegen. Naast Obelink zitten op dit bedrijventerrein, Steenfabriek De Vlijt en HSF Logistics. Verder liggen in de nabije omgeving ca. 9 burgerwoningen, allen gesitueerd aan de Misterweg. Achter Obelink ligt een natuurgebied, dat tevens als evenemententerrein is aangeduid. De directe omliggende gronden doen dienst als parkeerterrein behorende bij Obelink. Sommige terreinen worden niet permanent gebruikt maar enkel op piekmomenten, zoals (Duitse) feestdagen.

2.2 Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid het bedrijf veel in vierkante meters te laten toenemen. Op dit moment zou Obelink mogen uitbreiden aan de noordoostzijde van de winkel. Echter in verband met de logische indeling van het terrein komt de zuidwestzijde eerder in aanmerking voor uitbreiding. Op dit deel van het terrein ligt echter geen bouwvlak. Dit bestemmingsplan verlegt wat dit betreft het bouwvlak. Aan de noordoostzijde wordt een deel van het bouwvlak verwijderd. Dit wordt aan de zuidwestzijde toegevoegd. Per saldo neemt het bouwvlak en het te bebouwen aantal vierkante meters niet toe.

Schets toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0004.jpg"

De nieuw te bouwen showroom is rood aangegeven. Overloopterrein ligt ten zuidwesten van het pand. Overloopterrein twee ligt ten zuiden van het pand.

Obelink ziet zich daarnaast geconfronteerd met een tekort aan parkeergelegenheid. Op dit moment mag gebruik gemaakt worden van een overloopterrein dat op piekmomenten wordt opengesteld. Dit mag, volgens het geldende bestemmingsplan, maximaal 25 keer per jaar gebeuren. In de praktijk heeft Obelink dit overloopterrein echter vaker nodig. Daarnaast zal de gewenste uitbreiding ook extra bezoekers aantrekken, wat weer gevolgen heeft voor de parkeerbalans. De huidige parkeerbehoefte en de gewenste uitbreiding zijn redenen voor permanet gebruik van de overloopterreinen.

Momenteel maakt initiatiefnemer gebruik van parkeerregelaars (op drukke dagen) zodat zowel het verharde als het - tijdelijk te gebruiken - onverharde parkeerterrein efficiënt wordt gebruikt. Hierdoor wordt zo veel mogelijk voorkomen dat auto's langs de parallelweg (tussen Obelink en de Misterweg) geparkeerd worden. In de nieuwe situatie blijft dit zo en zullen, daar waar nodig, aanvullende afspraken in deze gemaakt worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten. Lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen en bestaat uit drie 'treden' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Onder bestaand stedelijk gebied wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

3.1.2 AMvB Ruimte

De inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (afgekort Wro) op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijk beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan de AMvB aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is.

Planspecifiek

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Waardevol landschap" is. De nadere invulling van het beleid omtrent Waardevol landschap wordt overgelaten aan de Provincie. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing. Verder is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied.

Ladder duurzame verstedelijking

Voortvloeiend uit het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' van toepassing. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.


De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0005.png"

In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen bepaalt. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties of een binnenstedelijke herstructurering, dekken dan immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Met de "regio" wordt het verzorgingsgebied van het bedrijf in kwestie bedoeld. Het bedrijf Obelink overstijgt echter de regionale vraag. Obelink heeft landelijke bekendheid en heeft daardoor een verzorgingsgebied dat heel Nederland bedekt en zelfs delen van Duitsland. De ladder voor duurzame verstedelijking houdt met bedrijven van deze omvang rekening door te stellen dat detailhandel met een dermate groot verzorgingsgebied uitgezonderd worden van de ladder voor duurzame verstedelijking (pagina 17 van de handreiking).

Het plan is in overeenstemming met geldend rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale structuurvisie

Het streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Het streekplan schept kaders voor diverse uitwerkingen. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van Structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0006.jpg"

Uitsnede Beleidskaart ruimtelijke structuur met rood omcirkeld het plangebied

In de afbeelding is een uitsnede van de Beleidskaart ruimtelijke structuur van de provincie Gelderland weergegeven. De globale locatie van het plangebied is met een rode cirkel aangegeven. De kaart geeft aan dat ter plaatse sprake is van een "Waardevol landschap" en "Extensivering intensieve veehouderij". In het kader van het Waardevol Landschap worden de volgende kernkwaliteiten aan het Winterswijkse landschap toegekend:

Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft. 

De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfolgie van het Oost-Nederlands Plateau, dat sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar.

Grondgebonden landbouw op economische basis draagt bij aan een landschap dat door eigenaren, gebruikers, bewoners en toeristen als ‘levend’ wordt ervaren.

Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes. 

De structuur van beken en beekjes die samenstromen in de Groenlosche Slinge ende Bovenslinge wordt bepaald door de ondergrond en menselijke activiteit. Langs de beken zijn veel kleine tot middelgrote (loof)bossen gelegen. Op hogere plaatsen langs de beken is het natuurlijke reliëf opgehoogd met esdekken.

Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden. Binnen de begrenzing van de open escomplexen komen gebiedjes voor die geen oude open bouwlanden zijn, maar bijvoorbeeld overgangen naar beekdalen, kleine beekdalen, bosjes. Deze gebiedjes zijn toleranter voor toevoegingen als opgaande beplanting. Bijzondere broek- en veengebieden zijn het Korenburgerveen en omgeving en het Wooldsche Veen, die getuigen van kleinschalige turfwinning.

Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

De enige grote nederzetting in het gebied zelf is Winterswijk, dat als een spin in een web van wegen zit. Aan de westrand van het gebied en het plateau liggen Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten. Daarnaast ligt een aantal buurtschappen verspreid in het landschap. De meeste bestaan uit oude en jongere gebouwen, van oorsprong veelal hoeven, in een karakteristieke losse structuur gegroepeerd bij of rond essen en esjes en in veel gevallen aan een beek. Escomplexen liggen bij zulke buurtschappen: onder meer Barlo, Meddo, Huppel, Kotten, Miste en Corle en het dorp Vragender.

3.2.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en de deze geldt sinds maart 2011. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

3.2.3 Omgevingsvisie en -verordening

Op 14 januari 2014 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de ontwerp omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Naar verwachting zullen in de tweede helft van 2014 de visie en de verordening door Provinciale Staten vastgesteld worden. Deze verordening is nog niet bindend maar is voor de toekomst wel leidend met betrekking tot het te voeren beleid. De omgevingsvisie en -verordening vervangen het Streekplan en de provinciale verordening Gelderland.

Met de Omgevingsverordening worden de onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie verantwoordelijk is juridisch geborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Verwacht wordt dat de omgevingsvisie in het derde kwartaal van 2014 door Provinciale Staten van Gelderland wordt vastgesteld.

Planspecifiek

Het bedrijf Obelink ligt volgens het provinciaal beleid binnen bestaand bebouwd gebied. Dit heeft tot gevolg dat er geen verdere toetsing aan het provinciaal beleid hoeft plaats te vinden. De provincie heeft aangegeven dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van het bestaande bebouwde gebied, zo lang het beleid voor 'duurzame verstedelijking' wordt gevolgd. Dat is in casu het geval.

Het parkeerterrein van Obelink ten zuidwesten van het bedrijfspand ligt in het buitengebied van Winterswijk. De provincie Gelderland heeft gesteld dat iedere ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied van Winterswijk van provinciaal belang is. Dit volgt uit de aanwijzing van het landelijk gebied van de gemeente als "Nationaal landschap" en komt door de drie Natura2000 gebieden die Winterswijk rijk is. Doordat iedere ontwikkeling in het buitengebied provinciaal belang kent dient in alle gevallen overleg gevoerd te worden met de provincie, hoe klein een ruimtelijke ontwikkeling ook is. Dit kan in sommige gevallen leiden tot onnodige vertraging in de ruimtelijke procedure. Om toch tot snelle besluitvorming te komen is door de gemeente Winterswijk beleid opgesteld waarvan de provincie heeft gezegd dat de in dat beleidsstuk genoemde categorieën van gevallen geen overleg is vereist. Dit is vastgelegd in het beleidsstuk "Uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied van Winterswijk". Dit bestemmingsplan past binnen de kaders van dit beleid. Voor een verdere uitleg en korte samenvatting van dit beleid wordt verwezen naar paragraaf 3.3.4.

Het plan is besproken met de provincie, vanwege de omvangrijke bedrijvigheid en de locatie van het bedrijf tegen de rand van het landelijk gebied. De parkeerplaats ligt in het buitengebied en dus dient toetsing plaats te vinden aan het provinciaal beleid. De uitkomsten van dit overleg zijn opgenomen in paragraaf 6.2. Gezien bovenstaande en het overleg met provincie is het plan conform geldend provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiezen wij voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaats vindt. De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige ‘vorm’ van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt.

De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • beschermen van waardevolle elementen;
  • ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan.

Deze nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.).

Het cultuurlandschap is een dynamisch geheel. De gemeente wil gebruik maken van de veranderingen die optreden, ten gunste van het cultuurlandschap en de bewoners en gebruikers.

Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van gemeentelijk beleid. Karakteristieke groene landschapselementen dienen in het gemeentelijk beleid te worden beschermd. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen. De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk.

Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud van karakteristieke openheid vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het gaat om zowel kleinschalige openheid, bijvoorbeeld van essen, als meer grootschalig, zoals in het jonge ontginningslandschap.

Zoals hiervoor is beschreven, geldt behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap als een belangrijk beleidsuitgangspunt voor het gehele buitengebied van Winterswijk. Dit landschap heeft een belangrijke op zichzelf staande waarde. Dit wordt in het bestemmingsplan tot uitdrukking gebracht door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals alle zogenaamde veldkavels (weilanden en akkers) en alle zogenaamde bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘Agrarisch - Cultuurlandschap’. Met deze naamgeving wordt benadrukt dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

3.3.2 Omgevingsvergunningen in het agrarisch cultuurlandschap

Behoud en bescherming van de karakteristieke landschapswaarden is een belangrijke voorwaarde binnen het agrarisch cultuurlandschap. Binnen de bestemming ‘Agrarisch - Cultuurlandschap’ wordt deze bescherming vormgegeven via een omgevingsvergunningstelsel. Dit betekent dat ingrepen die kunnen leiden tot aantasting van de gebiedskwaliteiten vooraf moeten worden getoetst, zodat de overweging kan worden gemaakt of de ingreep kan worden uitgevoerd met behoud van de kwaliteiten. Dit kan betekenen dat aan ingrepen aanvullende eisen (bijvoorbeeld, in geval van EHS: compensatie) worden gesteld.

Bij het bepalen van de landschapswaarden is uitgegaan van de waarden zoals die reeds waren toegekend in de vigerende bestemmingsplannen buitengebied Oost en West. Op basis van het gemeentelijk landschapsbeleidsplan en recente ontwikkelingen op het gebied van natuur- en landschapsontwikkeling (Streekplan/structuurvisie Gelderland 2005, Gebiedsplan natuur en landschap, Reconstructieplan Achterhoek en Liemers, Natuurbeschermingswet) is deze systematiek verder aangevuld.

Het gaat om de volgende landschapswaarden:

  • beplantingselementen/houtsingels:

In het coulissenlandschap van Winterswijk is de aanwezigheid van kleinschalige en aaneengesloten beplantingselementen essentieel. Voor een aantal beekdallandschappen is eveneens een versterking van de beplantingsstructuur wenselijk gebleken. In deze gebieden dienen de aanwezige houtsingels behouden te blijven. In uitzonderlijke situaties kan met verwijdering worden ingestemd waarbij elders herplant en compensatie van kwaliteitsverlies plaatsvindt;

  • hoogteverschillen:

Lokaal komt er veel variatie in microreliëf voor bij oevers en oeverwallen langs beken, afgesneden beekarmen, ophogingen door esdekken, steilranden langs essen, houtwallen, veendijken, poelen en vennen maar ook ter plaatse van spoorwegtracés en door klei- en kalkwinning. Het microreliëf is deels natuurlijk ontstaan en deels het gevolg van het in cultuur brengen van de gronden. Deze bestaande hoogteverschillen dienen behouden te blijven;

  • openheid:

Met name in de grote aaneengesloten escomplexen en open ontginningsgebieden is openheid een belangrijke landschapswaarde;

  • onverharde wegen:

Alle huidige halfverharde en onverharde wegen worden beschermd tegen verharding. Het half- en onverharde karakter leidt ertoe dat doorgaand en gemotoriseerd verkeer slechts in beperkte mate gebruik maakt van deze paden en wegen. Dit schept goede condities voor andere gebruikers om de paden te gebruiken als recreatieve

verbindingen. Een onverhard pad leidt tot een beleving van rust en landelijkheid.

Vanwege deze waarden geldt de plicht een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden (omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten) aan te vragen voor:

  • het rooien, vellen van opgaande beplanting in het gehele plangebied;
  • het vergraven, verdiepen, verhogen en egaliseren van gronden in gebieden die op de kaart landschapswaarden zijn aangemerkt als gebied met hoogteverschillen;
  • het aanbrengen van hoog opgaande beplanting in gebieden die op de kaart landschapswaarden zijn aangemerkt als gebied met kenmerkende openheid;
  • het verder verharden van onverharde of halfverharde paden en wegen in het gehele plangebied.

Binnen de bestemming ‘Groen’ kunnen houtwallen en -singels via het omgevingsvergunningstelsel voor (groot) onderhoud worden vernieuwd door de beplanting regelmatig af te zetten. Het rooien en geheel verwijderen van een houtwal of -singel is in de regel niet toegestaan. Alleen bij hoge uitzondering kan ermee worden ingestemd dat een houtwal of -singel wordt gerooid omdat het agrarische gebruik van de percelen onevenredig wordt gehinderd. Voorop staat echter dat de ecologische en landschappelijke kwaliteit niet verloren mag gaan. Daarom zal alleen met het rooien van een houtwal of -singel akkoord worden gegaan indien in de nabijheid (op één van de aangrenzende percelen) een vervangende houtwal of -singel wordt gerealiseerd. Bovendien geldt dat het rooien van een houtwal of -singel niet wordt toegestaan bij volgroeide wallen of singels, met een hoge ecologische of landschappelijke waarde.

Bij vervanging van een bestaande houtwal of -singel gaan ecologische waarden die samenhangen met de ouderdom van de wal of singel verloren. Hiervoor wordt compensatie geëist door de nieuwe houtwal of -singel in oppervlak groter te maken dan de verwijderde houtwal of -singel. Hier hoort maatwerk bij waarbij rekening wordt gehouden met de waarde van de wal of singel die is gerooid en de landschappelijke situatie op de plek waar de nieuwe wal of singel wordt ingepland.

Voor het verwijderen van de houtsingel of -wal is het college van burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning dan wel wijziging te verlenen, waarbij de vervangende inplant en de compensatie als voorwaarden kunnen gelden. Na verlening van de vergunning dient als eerste de vervangende inplant plaats te vinden, alvorens tot het rooien van de bestaande wal of singel wordt overgegaan.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

Door verdergaande schaalvergroting, achterstallig onderhoud en verdwijning van traditioneel landgebruik verslechteren de bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De gemeente heeft daarom de krachten gebundeld. Samen met diverse adviescommissies, provincie Gelderland, waterschap Rijn en IJssel maar vooral ook bewoners en gebruikers van het gebied is een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. In dit plan zijn de unieke landschapswaarden zo goed mogelijk in kaart gebracht en is aangegeven hoe dit het best bewaard en verder ontwikkeld kan worden. Uiteraard moet er ook geleefd en gewoond kunnen worden in het landschap en blijft er daarom ook volop ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Ook het LOP is net als de Visie Buitengebied vertaald in het bestemmingsplan buitengebied.

3.3.4 Uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied van de Winterswijk

In december 2010 is het beleidsdocument "Uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied van Winterswijk" vastgesteld. Door de gemeente is geconstateerd dat er een spanningsveld lijkt te bestaan tussen behoud en versterking van de bestaande waarde van het buitengebied. Regionaal is er een overschot aan bedrijfsfuncties en winkelvoorzieningen maar in het buitengebied is daar juist wel behoefte aan om het gebied leefbaar en economisch vitaal te houden. Het lijkt daarmee wenselijk bepaalde initiatieven op het gebied van niet-agrarische bedrijvigheid bij bestaande bedrijven de ruimte te bieden om zich in het buitengebied onder voorwaarden verder te ontplooien. Uitgangspunt voor dit beleid is het functieveranderingsbeleid "Functies zoeken plaatsen zoeken functies". Voor uitbreiding van functies zijn vier scenario's uitgewerkt waarbij uit wordt gegaan van een regionale norm voor bedrijfsuitbreiding van niet agrarische bedrijven in het buitengebied.

3.3.5 Geldende bestemmingsplannen

De juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Misterweg” (vastgesteld 5 juli 2007) en "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" van de gemeente Winterswijk. Het bestemmingsplan voor het buitengebied is vastgesteld op 27 januari 2011.

Het winkelgedeelte van het Obelink ligt in het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Misterweg" en is bestemd als 'Grootschalige Detailhandel'.

Een deel van het parkeerterrein ligt in het plangebied van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De beoogde uitbreiding van Obelink wordt gebouwd binnen de bestemming 'Grootschalige detailhandel', maar de bouwlocatie ligt buiten het bouwvlak. Het bouwplan is daarmee strijdig met de vigerende bestemmingsregels.
De voor 'Grootschalige detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor grootschalige detailhandelsvestigingen waaronder worden verstaan: bouwmarkten, autoshowrooms, garagebedrijven, meubelshowrooms, kampeermarkten, een en ander met bijbehorende bebouwing, met uitzondering van dienstwoningen, onbebouwde terreinen en parkeervoorzieningen alsmede watergangen en waterpartijen. De voorzijde van het pand dient representatief te zijn. Er is geen maximum vloeroppervlakte of bebouwingspercentage van toepassing, wat betekent dat het hele bouwvlak bebouwd mag worden. Nieuwe bebouwing mag maximaal 10 meter hoog worden.

Op de volgende afbeeldingen is een uitsnede van beide bestemmingsplankaarten gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0007.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan "Bedrijventerrein Misterweg" met zwart gearceerd de locatie van de gewenste nieuwbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0008.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk"

De onverharde parkeergelegenheid is op gronden met een agrarische bestemming geprojecteerd. Op dit moment is incidenteel parkeren toegestaan, voor maximaal 25 dagen per jaar. Permanent parkeren op dit terrein is volgens het huidige bestemmingsplan niet toegestaan. Om de benodigde parkeerruimte, ook op het onverharde deel, permanent mogelijk te maken is aldus aanpassing van het bestemmingsplan op dit punt noodzakelijk.

Planspecifiek

Alle gemeentelijke beleidsstukken stellen dat wanneer een ruimtelijke ontwikkeling plaats vindt er ook geïnvesteerd moet worden in verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent een investering in het kader van het versterken van het Waardevolle Lanschap van Winterswijk. Ten behoeve van dit plan waarbij wordt beoogd om het onverharde deel permanent te gebruiken voor parkeren zijn inrichtingseisen gesteld ten aanzien van de parkeerruimte op het onverhard parkeerterrein (agrarisch gebied). Deze inrichtingseisen zijn als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen Inrichtingsschets parkeerterrein.

Voor bedrijfsuitbreiding van niet agrarische bedrijvigheid is in beginsel het beleidsstuk "Uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied van Winterswijk" het toetsingskader. Uitgangspunt voor dit beleid is het functieveranderingsbeleid "Functies zoeken plaatsen zoeken functies". Voor uitbreiding van functies zijn vier scenario's uitgewerkt waarbij wordt uitgegaan van een regionale norm voor bedrijfsuitbreiding van niet agrarische bedrijven in het buitengebied.

Echter in voorliggend plan vindt de feitelijke bedrijfsuitbreiding (bouw) binnen het bestemmingsvlak, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Misterweg, plaats. De regionale norm geldt enkel voor bedrijfsuitbreiding in het buitengebied en is aldus hier niet van toepassing.

Het plandeel voor parkeren ligt wel in het buitengebied maar hier kan volgens het bestemmingsplan Bedrijventerrein Misterweg nu al incidenteel geparkeerd worden. Voorliggende bestemmingsplanwijziging voorziet, voor wat betreft het onderdeel parkeren, enkel in een wijziging van de huidige mogelijkheid voor incidenteel parkeren naar een permanente parkeermogelijkheid.

Op basis van vorenstaande is toetsing van de regionale norm, en daarmee genoemd beleid, hier niet toepasbaar. Het beleid "Uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied van Winterswijk" kan hier dan ook buiten beschouwing blijven.

Aan de eisen die gesteld worden in de overige gemeentelijke beleidstukken wordt in casu voldaan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

De gronden die zullen worden gebruikt als parkeerplaats hoeven niet onderzocht te worden. Op basis van de beschikbare bodeminformatie wordt ter plaatse van de uitbreiding geen bodemverontreiniging verwacht. Aangenomen mag worden dat de bodemkwaliteit voldoet aan de – in de bodemkwaliteitskaart – vastgestelde achtergrondwaarden. De bodemkwaliteit wordt daarmee geschikt geacht voor de beoogde functie.

Voor de uitbreiding van Obelink met een showroom is wel bodemonderzoek nodig. De showroom wordt als “verblijfsruimte” aangemerkt, omdat hier mensen verblijven, langer dan 2 uur per dag. Daarnaast zal bij de bouw van de nieuwe showroom veel grond verzet worden en is onderzoek naar de bodemkwaliteit belangrijk in verband met het verplaatsen van grond. Grond dient schoon te zijn als het wordt afgevoerd.

Op 12 mei 2014 is door Tauw bv onderzoek verricht naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater ter plaatse van de locatie waar de nieuwe showroom is geprojecteerd (projectnr.: 1222126). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat op de locatie enkele stoffen zijn aangetroffen (PAK en PCB), waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Dit vormt echter geen probleem de geplande funcite. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn voor de herziening van het bestemmingsplan en de voorgenomen uitbreiding van het bedrijfspand.

Voor een volledige afweging wordt verwezen naar het bodemonderzoek dat is bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting.

4.1.2 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling nibm kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m3 komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze “gevoelige bestemmingen” zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van “gevoelige bestemmingen” binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:

  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (ondermeer veehouderijen).

 

Planspecifiek

Het besluit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing omdat detailhandel geen gevoelige bestemming is.

Het besluit Nibm is niet zonder meer toepasbaar omdat sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling met een potentieel grote verkeersaantrekkende werking. In deze situatie bedraagt de verkeersaantrekkende werking voor Obelink:

  • weekdag gemiddeld (indien open): 1028 motorvoertuigen per etmaal;
  • zaterdag gemiddeld: 1859 motorvoertuigen per etmaal;
  • zondag gemiddeld (indien open): 2442 motorvoertuigen per etmaal;
  • gemiddeld per jaar (indien open): 1214 motorvoertuigen per etmaal.

In deze cijfers is 4% groei verwerkt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Dit betekent dus dat de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling 40 motorvoertuigen als weekdaggemiddelde bedraagt. Gemiddeld per jaar gaat het om 47 motorvoertuigen per jaar. Omdat het een winkel betreft is voor de verkeersaantrekkende werking gerekend met het jaargemiddelde en niet zoals te doen gebruikelijk met het weekdaggemiddelde.

De bijdrage aan de luchtverontreiniging is berekend met de Nibm-tool. Uit de berekening blijkt dat de bijdrage aan de luchtverontreiniging minder bedraagt dan 1,2 microgram per m3 (zie onderstaande tabel). Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0009.png"

De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming, zodat ook om deze reden geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig is.

4.1.3 Geluid

Geluidbeleid Winterswijk

De gemeente Winterswijk heeft beleid op het gebied van geluid vastgesteld. Het betreft gebiedsgericht beleid. Volgens dit beleid heeft het terrein waarop Obelink is gevestigd de typering 'Bedrijventerreinen'. De aangrenzende terreinen hebben de typeringen 'Agrarisch gebied' en 'Agrarisch gebied intensief'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0010.jpg"

Bedrijventerreinen

Bedrijventerreinen zijn veelal niet-gezoneerde terreinen zonder grote lawaaimakers. Verkeer is meestal de maatgevende factor voor geluidsproductie. In de avond en nacht zijn hier vrijwel geen activiteiten en liggen de geluidniveaus op circa 40 dB(A). Het beleid staat de benodigde akoestische ruimte van de bedrijven voor. Er wordt gestreefd naar geluidbelastingen op woningen van 45 tot 50 dB(A) ten gevolge van alle bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Bedrijfswoningen worden wel beschermd maar de bescherming is minder streng dan voor burgerwoningen.

Agrarisch intensief gebied

Naast het terrein aangegeven als Agrarisch intensief gebied liggen de twee als “overloopveld” aangeduide parkeerterreinen. Het eerste veld bevindt zich op het terrein “waarin” de woning Misterweg 189 ligt. Dit terrein wordt nu - incidenteel - als overloopterrein gebruikt. Het tweede overloopterrein ligt aan de overzijde van de Eekelerweg. Beide overloopvelden/parkeerterreinen zitten in gebiedstype Agrarisch intensief gebied.
In deze gebieden is de dichtheid van agrarische activiteiten groter (dan in rustig gebied), is meer agrarisch verkeer en zijn uitbreidingen van activiteiten voorzien. Voor het agrarisch intensieve gebied geldt een streefwaarde van 45 dB(A) met uitwijkmogelijkheden naar 50 dB(A). Waarbij maatwerk geldt voor sporadische activiteiten (afvoer vee, lossen voer en dergelijke).

Grens gebiedstypen

Op de grens tussen twee gebiedstypen kunnen uitzonderingssituaties ontstaan. Met name waar een gebied met een hoge streefwaarde grenst aan een gebied met een lage streefwaarde. Omdat het geluidklasseverschil 5 dB(A) bedraagt is er geen “akoestische kloof”, omdat de marge van 5 dB(A) tussen streef- en grenswaarde van beide gebieden volgens het geluidbeleid voldoende zijn om een goede aansluiting te garanderen.

Piekniveaus

Piekniveaus ten gevolge van nieuwe bedrijfsactiviteiten mogen op woningen buiten het industrieterrein in beginsel niet hoger liggen dan respectievelijk 70/65/60 dB(A) in dag/avond/nacht.

Vigerende vergunning

De geluidvoorschriften van de vigerende vergunning zijn van belang. Voor de omgevingsvergunning is het bestemmingsplan maatgevend (artikel 2.14, zevende lid Wabo).

Geluidgevoelige bestemmingen

Binnen de invloedsfeer liggen diverse woningen. De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. In verband met de uitbreiding van Obelink is akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting op deze woningen. Voor de beoordeling van de berekende geluidsniveaus is aangesloten bij de ‘Handreiking industrielawaai en vergunningverlening’ en de circulaire indirecte hinder. Op basis van de rekenresultaten en de beoordeling hiervan kan de gemeente Winterswijk ten aanzien van het aspect geluid een afweging maken ten aanzien van de ruimtelijke inpassing van het voornemen. De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, de maximale geluidsniveaus en indirect hinder in de gewenste nieuwe situatie met uitbreiding van een extra parkeervoorziening zijn berekend en beoordeeld. Uit de beoordeling wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de woningen van derden wordt voldaan aan de gehanteerde grenswaarden. Op basis hiervan leidt de gewenste uitbreiding van Obelink ten aanzien van het aspect geluid niet tot een belemmering van een goed woon- en leefklimaat in directe de omgeving. De planontwikkeling wordt ten aanzien van geluid ruimtelijk inpasbaar beoordeeld. Voor de volledige afweging wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.

Geluidbronnen

Het betreft een detailhandelsbedrijf op het gebied van kamperen, outdoor, sport, tuinmeubelen en vrije tijd. Er zijn drie typen geluidbronnen te weten:

  • 1. Geluid afkomstig van de gebouwen van de inrichting

De uitbreiding betreft de twee overloopvelden/parkeerterreinen en een bedrijfshal die enkel bedoeld is als showroom voor campers (2/3) en caravans (1/3). Er wordt niets opgeslagen. Geluid zal door de uitbreiding van de gebouwen met een showroom voor campers niet of amper toenemen. Het is niet nodig de akoestische gevolgen in beeld te brengen.

  • 2. Verkeersgeluid
  • weekdag gemiddeld (indien open): 1028 motorvoertuigen per etmaal;
  • zaterdag gemiddeld: 1859 motorvoertuigen per etmaal;
  • zondag gemiddeld (indien open): 2442 motorvoertuigen per etmaal;
  • gemiddeld per jaar (indien open): 1214 motorvoertuigen per etmaal.

In deze cijfers is 4% groei verwerkt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Gelet op de verwachte toename met 4% verkeersbewegingen is de geluidtoename minder dan 0,2 dB en is er geen sprake van een significante toename van het wegverkeerslawaai.

3. Parkeergeluid

Het parkeerterrein dat nu nog als overloopgebied (1) wordt gebruik zal permanent als zodanig gaan worden gebruikt. Hierdoor komt er een definitief permanent parkeerterrein dichterbij de woning Misterweg 189 te liggen. Dit heeft gevolgen voor de geluidsbelasting op de woning. Naast vervoersbewegingen spelen stemgeluiden en piekgeluiden van dichtslaande portieren een rol. Voor het agrarisch intensieve gebied geldt een streefwaarde van 45 dB(A) met uitwijkmogelijkheden naar 50 dB(A). Piekniveaus mogen op woningen niet hoger liggen dan 70/65/60 dB(A) in dag/avond en nacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0011.jpg"

Luchtfoto bedrijfswoning Misterweg 189

De woning Misterweg 189 betreft een bedrijfswoning waarvan het achterste deel gebruikt wordt voor opslag van goederen voor de winkel. Hier woont een familielid/mede-eigenaar. De bedrijfswoning bevindt zich aan de voorzijde; het achterdeel van het pand wordt gebruikt voor opslag van artikelen voor de vrijetijdswinkel Obelink. Nu het hier om een bedrijfswoning gaat is geluid in deze geen probleem.

Aan de overzijde van weg zijn echter burgerwoningen gelegen. Ten behoeve van deze woningen is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op deze woningen ten gevolge van deze planwijziging. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting.

Conclusie

De uitbreiding met een showroom vindt plaats op voldoende afstand van woningen en andere gevoelige objecten. Deze woningen en andere gevoelige objecten vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.

Wel leidt de uitbreiding tot een toename van het verkeersgeluid binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N318. Gelet op de verwachte toename met 4% verkeersbewegingen is er geen sprake van een significante bijdrage van het wegverkeerslawaai. Naast vervoersbewegingen spelen stemgeluiden en piekgeluiden van dichtslaande portieren een rol. Voor het agrarisch intensieve gebied geldt op grond van het geluidbeleid van Winterwijk een streefwaarde van 45 dB(A) met uitwijkmogelijkheden naar 50 dB(A). Piekniveaus mogen op woningen niet hoger liggen dan 70/65/60 dB(A) in dag/avond en nacht. Hieraan wordt voldaan zoals uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 2) is gebleken.

De planontwikkeling wordt ten aanzien van het aspect 'geluid' ruimtelijk inpasbaar beoordeeld.

4.1.4 Geur

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij;
  • Besluit landbouw milieubeheer.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer vallen (met name intensieve veehouderijen).

Besluit landbouw milieubeheer

Het Besluit landbouw is onder meer van toepassing op melkrundveehouderijen, paardenhouderijen en kleinschalige veehouderijen. Anders dan de Wgv onderscheidt het Besluit landbouw milieubeheer meer dan twee omgevingscategorieën. Het besluit kent een indeling van categorie I tot en met V. Daarbij gelden de volgende afstanden:

  • 100 meter voor categorie I en II;
  • 50 meter voor categorie III, IV en V.

Anders dan bij de Wgv hoeft niet perse sprake te zijn van een gebouw. Zo zijn de onbebouwde delen van kampeerterreinen, sportvelden en speeltuinen volgens de Wgv niet geurgevoelig, maar volgens het Besluit landbouw milieubeheer wel.

Planspecifiek

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In deze situatie is geen sprake van een geurgevoelig object. Een showroom is namelijk niet aan te merken als een ruimte bedoeld voor permanent of daarmee vergelijkbaar menselijk verblijf.

Overigens bevinden zich in de omgeving alleen veehouderijen van beperkte omvang of is sprake van woningen die op kortere afstand van deze veehouderijen liggen dan de hier aangevraagde bedrijfsuitbreiding. Deze veehouderijen ondervinden dus geen beperkingen van deze bedrijfsuitbreiding.

Het aspect "geur" is in het kader van deze ontwikkeling niet relevant.

4.1.5 Milieuzonering

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. De uit de publicatie voortvloeiende afstanden staan hieronder per bedrijf vermeld. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Voor de beoordeling van concrete activiteiten kan concreet en gedetailleerd onderzoek naar de werkelijke milieubelasting zinvol of noodzakelijk zijn. Uit de globale beoordeling aan de richtafstanden kan blijken dat een ontwikkeling niet mogelijk is. Dit hoeft niet te betekenen dat deze hoe dan ook niet door kan gaan. Uit onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van bedrijven kunnen namelijk kleinere afstanden dan de richtafstanden volgen. Op dat moment is een afweging aan de orde met betrekking tot de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.

Planspecifiek

Obelink Vrijetijdsmarkt is een detailhandelsbedrijf op het gebied van kamperen, outdoor, sport, tuinmeubelen en vrije tijd. Qua aard en omvang sluiten de bedrijfsactiviteiten het meest aan bij de omschrijving “Bouwmarkten, tuicentra en hypermarkten”. Daarnaast is sprake van een groot parkeerterrein voor auto's en een parkeergarage. Op grond van de bedrijfsactiviteiten geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter.

SBI 2008   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Categorie  
4752   Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten   0   0   30   10   2  
5221   Autoparkeerterreinen, parkeergarages   10   0   30   0   2  

Binnen deze richtafstand bevinden zich ten opzichte van het uit te breiden gedeelte van het bedrijf en parkeerterrein/parkeergarage geen woningen van derden (of andere gevoelige objecten). Nader onderzoek in deze kan dan ook achterwege blijven.

4.1.6 Externe veiligheid

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (plus de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen);
  • Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Berkelland;
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (plus de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen).

Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisco.

Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi. Informatie uit risicoatlassen en toepassing van vuistregels wijst uit dat in Berkelland sprake is van een laag risiconiveau. Alleen bij ontwikkelingen in de omgeving van de N18 binnen de bebouwde kom van Eibergen is momenteel nog een nadere beoordeling van het groepsrisico nodig. Uit de Trajectnota/MER voor de nieuwe N18 komt naar voren dat bij het nieuwe tracé geen sprake is van een extern veiligheidsprobleem. Na ingebruikname van dit nieuwe tracé is ook binnen de kern Eibergen geen verdere beoordeling meer nodig van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Het vrachtverkeer rijdt straks om de kern Eibergen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg blijft dan beperkt tot bestemmingsverkeer en lokaal verkeer. Bij deze aantallen zijn de externe veiligheidsrisico's verwaarloosbaar klein.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (voorheen VROM) adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig.

Voor het berekenen van risico's van ondergrondse gasleidingen (“hogedruk aardgastransportleidingen”) is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.

Planspecifiek

In de omgeving van deze locatie bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten het invloedsgebied van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden van omliggende bedrijven.

In de omgeving zijn geen ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van aardgas onder hoge druk of vloeibare brandstoffen aanwezig.

Bij deze ontwikkeling is geen sprake van vervoersbewegingen die vallen onder het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wel ligt het bedrijf langs een provinciale weg (N318) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De begrenzing van het invloedsgebied van het groepsrisico is op onderstaande afbeelding aangeduid met stippellijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0012.png"

Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. De regionale brandweer (VNOG) moet in de gelegenheid worden gesteld om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied.

Vergroting van het pand van Obelink leidt tot een potentiële toename van het groepsrisico. In een groter pand kunnen zich meer bezoekers ophouden. Conform het gestelde in de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet daarom verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden. Uit berekeningen blijkt (Bijlage 3) dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft, maar wel toeneemt met 1,6% als gevolg van de planontwikkeling. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dient het groepsrisico, op basis van vigerende wetgeving, te worden verantwoord. De verantwoording is opgesteld en de veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland (advies van 17 juli 2014, 'advies externe veiligheid Obelink, Winterswijk').

Vooruitlopend op het Besluit externe veiligheid transportroutes, welke naar verwachting nog in 2014 in werking zal treden, kan de verantwoording van het groepsrisico achterwege gelaten worden indien:

  • Het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft en
  • Het groepsrisico niet meer dan 10% toeneemt

Wel dient nog ingegaan te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Uit de verantwoording van de veiligheidsregio blijkt dat de toename van mensen in Obelink door de uitbreiding geen belemmering is voor verandering van het bestemmingsplan. Wel dient aandacht besteed te worden aan het organiseren van een BHV-organisatie in het pand. Daarnaast dienen vluchtroutes in het pand weg te leiden van de risicobron, dus naar de achterkant van het pand of de nieuw te realiseren permanente parkeerplaats.

Het plan is vanuit het aspect 'externe veiligheid' inpasbaar en haalbaar.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan bestaat uit het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing op het perceel Misterweg 179 (Obelink). De nieuwe bebouwing wordt aan de zuidwestzijde, in twee bouwlagen, aangebouwd. Daarnaast wordt het benodigd incidenteel gebruik van het parkeerterrein aan de zijde Misterweg (overloopterrein 1) en het incidenteel parkeerterrein aan de Eekelerweg (overloopterrein 2) voorzien van permeabele verharding.

Voor het parkeren is afgesproken dat voor de reguliere parkeerbehoefte in eerste instantie gebruik wordt gemaakt van de bestaande parkeergarage en het verharde deel aan de noordzijde van de locatie. Enkel in geval van topdrukte mag, nadat genoemde parkeercapaciteit volledig is benut, overloopterrein 1 en, nadat deze is gevuld, overloopterrein 2 worden opengesteld.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  

Nee

Nee  

2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee

Nee  
2
1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee
N.v.t.

Nee  

2

1
1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Ja  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Ja
Nee
Nee
Nee  

1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Ja
Nee  

1
2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee



Nee  
1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

De beperkte toename van vuilwater door de uitbreiding (toiletgroep) wordt aangesloten op het bestaande vuilwatersysteem van Obelink, dat via gemaal G792 loost op het gemeentelijk drukrioleringssysteem. De bestaande riolering heeft voldoende capaciteit om de geringe toename vuilwater af te voeren.

Wateroverlast

Bebouwing en terreinverharding van het gehele perceel zijn afgekoppeld en lozen via de retentie Misterweg Obelink aan de noordoostzijde van het bedrijf op de watergang aan de Misterweg. De beoogde bouwlocatie is reeds verhard en afgekoppeld en nu in gebruik als parkeerterrein. Er is dus geen toename van verhard oppervlak.

De onverharde parkeerterreinen aan de Misterweg en de Eekelerweg worden gedeeltelijk verhard met grasbetonstenen. Doordat de terreinen hoger liggen dan de omgeving en zijn omgeven door zaksloten zal hemelwater, evenals in de huidige situatie, infiltreren in de bodem. Door aanbrengen van een zandcunet onder de grasbetonstenen zal de infiltrerende capaciteit zelfs toenemen.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Het incidentele gebruik van de overloopterreinen leidt niet tot een significante toename van activiteiten die een aantasting van de waterkwaliteit met zich meebrengen.

Grondwateroverlast

Op geringe diepte (door de hoge ligging van het perceel op circa 1 meter minus maaiveld) bevinden zich leemlagen. Aangezien in de huidige situatie het terrein voldoende infiltreert om ernstige wateroverlast te voorkomen is de verwachting dat aanbrengen van semiverharding op een zandcunet de situatie eerder verbeterd dan verslechterd.

Inrichting en beheer

De retentie Misterweg Obelink en de watergang aan de westzijde van de Misterweg zijn in eigendom, beheer en onderhoud van het Waterschap Rijn & IJssel. Het plan heeft geen invloed op de retentie en de watergang.

4.3 Verkeer en parkeren

Obelink is een druk bezochte winkel waar klanten vanuit het hele land, voor een groot deel Duitsland, en andere (Europese) landen komen. Dit heeft logischerwijs gevolgen voor de parkeerbehoefte op de locatie. Door de ligging van de winkel in het buitengebied is Obelink alleen voor wegverkeer ontsloten. Door de uitbreiding van Obelink met een showroom voor caravans en campers, neemt het winkeloppervlak toe. Dit heeft tot gevolg dat meer klanten bedient (kunnen) worden, wat weer gevolgen heeft voor de verkeerssituatie en de parkeerbalans.

Verkeer

De ontsluiting van de winkel vindt plaats op de N318. Deze provinciale weg is ter plaatse bekend als de Misterweg. In het verleden is geconstateerd dat deze provinciale weg een bovengemiddelde verkeersonveiligheid kende, vanwege de ligging van Obelink aan deze weg. Door grote drukte ontstonden files op de weg, omdat de aanvoer van verkeer niet voldoende verwerkt kon worden. In 2009 is deze weg om die reden aangepast. In samenwerking met de gemeente Winterswijk en Obelink heeft de provincie de situatie gewijzigd om de aan- en afvoer van bezoekers bij Obelink beter te reguleren. Daarnaast is de situatie ter plaatse duidelijker gemaakt door de bebording aan te passen en bezoekers naar de juiste op- en afrit te leiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0013.jpg"

De verkeersituatie ter hoogte van Obelink. Bebording en een uitvoegstrook moeten het verkeer beter reguleren (Bron: Google Maps)

Met betrekking tot de geplande uitbreiding met een showroom voor campers en caravans wordt verwacht dat er een kleine hoeveelheid extra bezoekers naar Obelink zal komen. Enerzijds omdat het aanbod van Obelink niet wordt uitgebreid; het betreft namelijk het onder dak brengen van caravans en campers die nu in de open lucht gestald zijn. Anderzijds wordt de beoogde showroom relatief extensief gebruikt omdat campers en caravans, door de omvang, relatief veel ruimte van beoogde uitbreiding innemen waardoor het aantal te verwachten extra bezoekers, als gevolg van de uitbreiding, relatief laag zal zijn. Door het extensieve gebruik van de uitbreiding als showroom is 4.500 m2 ca. 4% van het bestaande winkelvloeroppervlak. Het weekdaggemiddelde ligt nu op 1.028 voertuigbewegingen. Een toename van 4% betekent dat 41,12 extra voertuigbewegingen per weekdag verwacht kunnen worden. Ten opzichte van het totaal kan deze uitbreiding niet aangemerkt worden als een onevenredige toename van het aantal voertuigbewegingen. De capaciteit van de Misterweg is afdoende om deze geringe toename te verwerken.

Parkeren

De parkeersituatie is op dit moment als volgt. In eerste instantie parkeren bezoekers op de parkeerplaatsen rondom en in de parkeergarage onder Obelink. Doorgaans volstaat deze ruimte. Op (Duitse) feestdagen is het aanbod parkeerplaatsen echter onvoldoende. Tijdens deze piekmomenten, die zo'n 60 keer per jaar voorkomen, wordt de aangrenzende grond aan de zuidwestzijde van Obelink in gebruik genomen als tijdelijk parkeerterrein. Dit gebied is op onderstaande afbeelding aangemerkt als overloopgebied '1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0014.jpg"

Bij zeer hoge piekbelasting wordt er aanspraak gemaakt op een tweede overloopgebied. In bovenstaande afbeelding eveneens weergegeven (2). Voor een vlotte toewijzing van parkeerplaatsen aan bezoekers wordt door het bedrijf gebruik gemaakt van parkeerregelaars. Dit is belangrijk inzake het efficiënt gebruiken van het parkeerterrein.

Naar aanleiding van de huidige parkeerbehoefte en de wens om het pand uit te breiden is berekend en beoordeeld of de locatie, genoeg parkeergelegenheid kan bieden.

In beginsel wordt uitgegaan van de feitelijke uitbreiding van het bruto vloeroppervlak: 8,6 %. Echter maatwerk is hier van toepassing omdat de uitbreiding namelijk een showroom voor caravans en campers en zal dus relatief extensief gebruikt worden. De campers in caravans nemen, vanwege hun omvang, relatief veel ruimte van beoogde uitbreiding in waardoor het aantal te verwachten extra bezoekers, als gevolg van de uitbreiding, relatief laag zal zijn. Een uitbreiding van 4% wordt in deze een reëel percentage geacht.

Op een gemiddelde dag zijn er volgens de parkeerberekening, exclusief de beoogde uitbreiding, maximaal 1.291 auto's te verwachten (piekdag). Inclusief de uitbreiding komt het totaal, uitgaande van een uitbreiding van genoemde 4%, op 1.343.

Gezien de beschikbare ruimte voor parkeren is een dergelijk geringe toename aanvaardbaar. De bestaande parkeerplaatsen op het terrein, in de parkeergarage en op de overloopterreinen bieden in totaal 1.421 parkeerplaatsen. Daarbij zal op de plekken waar nu een aantal caravans (buiten) zijn gestald ook een aantal parkeerplaatsen worden aangelegd. De caravans die hier stonden zullen in de nieuw te bouwen showroom komen.

Ook is op zowel overloopterrein 1 als 2 een gedeelte van de parkeerruimte geschikt gemaakt voor campers.

De nieuwe inrichting van het parkeerterrein op beide overloopterreinen en naast de nieuwe uitbreiding zal als een voorwaardelijke verplichting in de planregels worden opgenomen (artikel 6.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0015.jpg"

Schets nieuwe (parkeer)situatie

Op dit moment mag ingevolge het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" alleen overloopterrein 1 als parkeerterrein gebruikt worden. Hierbij is bepaald dat het overloopterrein maximaal 25 dagen per jaar als parkeerterrein gebruikt mag worden. Overloopterrein 2 is in het bestemmingsplan buitengebied bestemd als 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en mag niet gebruikt worden als parkeerterrein.

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk zowel overloopterrein 1 als 2 in gebruik te nemen als permanent parkeerterrein. Voordat is besloten dat genoemde overloopterreinen permanent gebruikt mogen worden is de eis gesteld dat aangetoond diende te worden dat permanent gebruik daadwerkelijk nodig is. Initiatiefnemer heeft hiertoe een parkeeronderzoek laten verrichten waarbij recente bezoekersaantallen uitgangspunt zijn geweest. Hieruit bleek, naar het oordeel van de verkeerskundige, dat permanent gebruik van de overloopterreinen inderdaad nodig is. Bedoeld onderzoek is om privacy-redenen niet bijgevoegd.

De parkeerterreinen moeten wanneer ze als zodanig gebruikt worden, gefaseerd geopend worden: eerst dient het verharde parkeerterrein en de parkeergarage gebruikt te worden. Nadat deze vol zijn moet eerst overloopterrein 1 gebruikt worden. Pas wanneer overloopterrein 1 vol staat mag overloopterrein 2 in gebruik genomen worden. De gefaseerde ingebruikname van de parkeerterreinen is in overleg tussen gemeente en de initiatiefnemer tot stand gekomen. De goede wil van initiatiefnemer is hierin al getoond doordat hij op drukke dagen al jaren parkeerregelaars inzet.

Beide overloopterreinen moeten landschappelijk ingepast worden en dienen te worden voorzien van half-verharding, zodat een voldoende afvoer van hemelwater mogelijk blijft. Landschappelijke inpassing, half-verharding en het gebruik van de overloopgebieden (terrein 1 gebruiken nadat andere parkeerplaatsen in gebruik zijn en terrein 2 gebruiken, nadat terrein 1 vol is) zijn als voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan opgenomen.

4.4 Ecologie en landschap

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Waardevol Landschap

Volgens de provinciale Streekplanbeleidscategorieën liggen de overloopgebieden in Waardevol landschap (multifunctioneel gebied) en Nationaal Landschap. Hiervoor geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen de “ja, mits….” benadering, inhoudende dat ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, mits de kernkwaliteiten van de locatie daarbij behouden blijven of worden versterkt. Op het Oost-Nederlands plateau, waarop Winterswijk ligt, gaat het om:

  • kleinschalig, organisch gegroeid, halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen, waarbij de oostelijke helft kleinschaliger is dan westelijke helft,
  • rijk aan microreliëf, deels van natuurlijke oorsprong, deels door menselijk toedoen ontstaan, zoals steilranden van essen, schansen en diverse (andere) aardwerken (deels van onbekende oorsprong en ouderdom, zoals wal-greppel systemen, restanten van landweren, onder meer bij de huidige rijksgrens, en schootsvelden),
  • meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes,
  • fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo), gave escomplexen en eenmansessen, vaak met steilranden (de essen liggen vaak langs de beekdalen en bevatten meestal      archeologische sporen van vroegere bewoning,
  • bijzondere broekgebieden,
  • historisch nederzettingenpatroon vervlochten in het landschap: grotere nederzettingen, vele gehuchten en oude boerderijplaatsen (zoals oude waardevolle scholtehoeven) in samenhang met kleinschalige beplantingenen verkavelingspatronen,
  • restanten van havezaten uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd,
  • (restanten van) watermolens, grachten, steengroeve, kerken, kapellen en kloosters,
  • terreinen met hoge archeologische waarde en/of betekenis, zoals bewoningssporen uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen, grafheuvels en urnenvelden, restanten van wallen, schansen, een galgenberg en de vermoede, maar niet aangetroffen, celtic fields.

Hiermee hangt het van de aanwezige kernkwaliteiten op een ontwikkelingslocatie en de ruime omgeving af of de ontwikkeling mogelijk is.

Planspecifiek

Flora en fauna

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0016.jpg"

Het plangebied ligt in het 'Nationaal landschap Winterswijk'. In het plangebied is verder geen nadere aanduiding van toepassing. Aangrenzend aan het plangebied liggen delen van de EHS. Op ca. 1,5 km afstand ligt het Natura2000 gebied "Bekendelle". De Bekendelle is een bosgebied langs de vrij meanderende Boven-Slinge en is begin negentiende eeuw spontaan bebost geraakt. De Bekendelle is met name gevoelig voor effecten op het gebied van: oppervlakteverlies, versnippering, verzuring, vermesting, verzilting, verontreiniging, vernatting, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten, verandering in populatiedynamiek en verandering in soortensamenstellen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling is het voor de Bekendelle met name van belang om te weten of er sprake is van een toename aan stikstof emissies op of eventuele wateronttrekkingen binnen het Natura2000 gebied. Aangezien het initiatief van Obelink het bouwen van een showroom op een bestaand perceel bestemd ten behoeve van het gevestigde bedrijf, in casu een detailhandelsbedrijf betreft kan gesteld worden dat er geen gevolgen zijn voor een toename van stikstofemissies of wateronttrekkingen in de Bekendelle. De ontwikkeling heeft om die redenen geen (significant) negatief effect op de instandhouding van de Bekendelle.

De uitvoerbaarheid van het initiatief op het gebied van ecologie is daarmee aangetoond.

Landschap

De rechte kavelgrenzen zijn kenmerkend voor het landschapstype, het jonge heide- en broekontginningenlandschap. Ter plekke is het gebied tamelijk open, maar er zijn in het noordoostelijke deel ook grootschalige boscomplexen aanwezig. Het is onwenselijk om hier gebiedsvreemde kenmerken te realiseren die passen in het oudhoevige landschapstype. De rechte kavelgrenzen van het ontginningenlandschap kunnen met hagen worden geaccentueerd en weer zichtbaar worden gemaakt. Hierdoor wordt de historische ontstaanswijze ervan weer zichtbaar. Door de ontwikkeling worden de overige kenmerkende elementen niet aangetast.

De groene uitstraling van het perceel is behoorlijk aangetast door de aanleg van stroken met betonklinkers. De overloopterreinen zijn daardoor niet alleen niet meer agrarisch, maar ogen ook niet meer als zodanig. Om die reden dienen deze vervangen te worden door grasstenen wanneer toch verharding is gewenst. De betonklinkers dienen in ieder geval verwijderd te worden.

De ecologische waarde van de overloopgebieden is laag. Het gaat hier om regelmatig gemaaid grasland, dat vaak wordt gebruikt om te kunnen parkeren, geen situatie die aanleiding geeft tot interessante natuur. Het is nodig dat de terreinen worden omzoomd met beplanting om de geparkeerde voertuigen aan het zicht te onttrekken. Geadviseerd wordt om te kiezen voor vrij uitgroeiende struweelhagen van meidoorn, omdat deze voldoende hoog zullen opgroeien. Bij aanplanten daarvan 2 stuks bosplantsoen in de maat 60-80 per strekkende meter planten. Ook de aan de zuidoostkant van overloopterrein 2 gelegen houtsingel kan het beste van een struweelrand er voorlangs worden voorzien.

De inrichting en uitstraling van het parkeerterrein in het landschap is voorwaardelijk verplicht in de 'Groen'-bestemming van dit bestemmingsplan.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Bij veranderingen van de bestaande bestemming dient naar het aspect van de archeologie te worden gekeken. Op die locaties binnen het plangebied waar in de toekomst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zullen plaatsvinden, zal bekeken moeten worden of het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van het onderzoek kan worden beslist hoe met de eventueel aanwezige archeologische waarden dient te worden omgegaan.

Op 25 november 2010 is de nieuwe Erfgoedverordening met bijbehorende archeologische beleidskaart door de gemeenteraad vastgesteld. De archeologische beleidskaart geeft de archeologische (onderzoeks)verplichtingen voor verschillende bodemingrepen. Deze kaart is als onderlegger gebruikt voor de vaststelling van het Bestemmingsplan Buitengebied.

De archeologische beleidskaart dient als onderlegger voor dit bestemmingsplan.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft voor de overloopgebieden en haar omgeving aan dat het hier een heide- en broekontginningenlandschap betreft met in de ondergrond winbare klei.

In vroeger tijden stond op deze locatie een pannen- en steenfabriek van steenfabrikanten Te Siepe, Schulten en co. Van de historische fabrieksbebouwing is behalve een deel van de schoorsteen niets zichtbaars meer behouden gebleven. De schoorsteen is herbouwd opgebouwd in 1946. Eind jaren '70 van de vorige eeuw is een deel van de schoorsteen afgebroken waarschijnlijk als veiligheidsmaatregel en kostenbesparing. De schoorsteen vormt tegenwoordig een herkenningspunt in het landschap.

De schoorsteen wordt als bijzonder historisch bebouwingselement beschouwd. Dit is het enige element in het plangebied van cultuurhistorische waarden. De woonbebouwing aan de overkant van de Misterweg zijn oude arbeiderswoningen en geven nog een authentiek beeld. De kavelgrenzen zijn historische grenzen die in 1852 ook al aanwezig waren, met uitzondering van de houtopstand die de begrenzing van overloopgebied 2 vormt. De houtopstand zelf heeft geen historische waarde. De Misterweg en Eekelerweg zijn historische wegen die er in 1852 ook al waren. Voor een complete overweging met betrekking tot het aspect 'cultuurhistorie' in en rond het plangebied wordt verwezen naar Bijlage 5 van de toelichting.

De karakteristieke schoorsteen die in het plangebied ligt krijgt een beschermde status, door in de regels een regeling op te nemen die instandhouding van de schoorsteen garandeert.

Archeologie

Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Archeologische beleidskaart van Winterswijk. Ter hoogte van het plangebied hebben de gronden de waardering 'categorie 6' gekregen. Voor gronden met een archeologische verwachtingswaarde van categorie 6 is de verwachting op het aantreffen van een archeologische vondst 'middelmatig'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1311SGMISTERW179-OW01_0017.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart Winterswijk

Gebieden met een middelmatige archeologische verwachting. Streven naar behoud in huidige staat; inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht (IVO-protocol 1; § 3.3) als het oppervlak van het totaal aan bodemingrepen groter is dan 100 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm Mv.

Het bouwvoornemen van Obelink betreft een uitbreiding van de winkel met showroom met een oppervlak van 4.500 m2. Om dit gebouw te funderen zal 30 cm in de grond geroerd worden. Een onderzoek naar eventuele archeologische relicten dient daarom uitgevoerd te worden, voordat met de bouwwerkzaamheden wordt aangevangen. In dit ruimtelijk plan wordt de archeologische verwachtingswaarde van de archeologische beleidskaart juridisch vertaald, door een vergunningstelsel op te nemen. Op de verbeelding wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting' opgenomen. In de regels wordt gesteld dat bij (bouw)werken waartoe in de grond geroerd moet worden een verkennend archeologisch bureau- en booronderzoek verricht moet worden, alvorens aangevangen mag worden met de werkzaamheden. De waarden uit de archeologische beleidskaart worden hierbij overgenomen.

Grondwerkzaamheden, archeologische vondsten en meldingsplicht

Bij de uitvoering van niet archeologische graafwerkzaamheden dient te allen tijde de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) in acht te worden genomen:

Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het verdient tevens aanbeveling de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente, waar de vondst is gedaan, hiervan per direct in kennis te stellen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Kostenverhaal

Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd. Kosten voor de bouw zijn voor rekening van Obelink. Kosten met betrekking tot de bestemmingsplanprocedure worden in rekening gebracht conform de geldende legesverordening van Winterswijk. Ten behoeve van dit plan is met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de intiatiefnemer. Het is niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit plan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Detailhandel';
  • 'Archeologische verwachting 3';
  • 'Archeologische verwachting 4'.

Dit plan kent als noemenswaardigheid dat in de bestemming 'detailhandel' de functie wordt beperkt tot detailhandel in leisure en outdoor en vrijetijdsartikelen alsmede verkoop van volumineuze goederen. In de gebruiksregels wordt detailhandel in de vorm van een supermarkt expliciet uitgesloten om duurzame ontwrichting van de detailhandel in (de kom van) Winterswijk te voorkomen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg besproken met de ambtenaren van de provinciale diensten van de Provincie Gelderland. Omdat het bedrijf in de buurt van het Natura2000 gebied 'Bekendelle' is gelegen is met de provincie gekeken in hoeverre de ontwikkeling significant negatieve effecten op de Bekendelle zou kunnen hebben. In overleg met de provincie is geconstateerd dat dit plan geen significant negetieve gevolgen heeft voor de Bekendelle. De Bekendelle is met name vatbaar voor vernatting en verzuring. Onderliggend plan heeft noch gevolgen voor het watersysteem van de Bekendelle, noch voor enige vorm van verzuring van het gebied.

Samen met het waterschap Rijn en IJssel zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming zie hiervoor paragraaf 4.2.