direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijfsuitbreiding Ratumseweg 65a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1404BGRATUMSEW65-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Bedrijfsuitbreiding Ratumseweg 65a met identificatienummer NL.IMRO.0294.BP1404BGRATUMSEW65-VA01 van de gemeente Winterswijk;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;

1.7 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen waaronder boomteelt en/of het houden van dieren;

1.10 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.12 archeologische verwachtingswaarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten;

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bed & breakfastvoorziening

het kleinschalig verlenen van logies en ontbijt in een woning, inclusief bijbehorende bijgebouwen;

1.16 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, niet zijnde een verblijfsruimte;

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 dagrecreatie

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen voor ontspanning of vrijetijdsbesteding op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden;

1.30 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszones, met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;

1.31 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.32 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.33 extensieve dagrecreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel;

1.36 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.37 horeca

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.38 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf of een deel daarvan waar ten minste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van dieren, waarbij dit houden van dieren geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in bebouwing. Het biologisch houden van dieren en het houden van melkrundvee, schapen en paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.39 kleinschalige terrasvoorziening

terras dat ondergeschikt is aan een andere, in de regels nader omschreven, (hoofd-)functie en dat tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken. Feesten en partijen met commerciële doelstelling zijn niet toegestaan;

1.40 kweektunnel

een halfrond of nagenoeg halfrond verplaatsbaar bouwwerk overtrokken met lichtdoorlatend materiaal en bestemd voor de kweek van gewassen en de bescherming van gewassen tegen neerslag;

1.41 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

1.42 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.43 nevenactiviteit

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;

1.44 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering niet of nagenoeg niet is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel;

1.45 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.46 omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.47 ondersteunende horeca

horeca die ondergeschikt is en gerelateerd is aan een andere, nader in de regels omschreven (hoofd)functie;

1.48 overkapping

een overkapt bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;

1.49 paardenbak

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden op paarden;

1.50 permanente bewoning

bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

1.51 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.52 schuilgelegenheid

een bouwwerk in een weiland dat beschutting biedt tegen weersinvloeden aan vee;

1.53 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 staat van bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.55 teeltondersteunende voorzieningen

constructies bedoeld voor de tijdelijke ondersteuning van container(teelt)velden en opengrondteelt, zoals kweektunnels;

1.56 ter plaatse geproduceerde producten

producten die ter plaatse op het erf of op de eigen landbouwpercelen geproduceerd worden;

1.57 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waar sprake is van een bedrijfsomvang van minimaal 70 Nederlandse grootte-eenheden (Nge);

1.58 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.59 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.60 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.7 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;

2.8 uitzondering voor inhoud

Voor het meten van de inhoud van woningen worden bijgebouwen niet meegerekend.

2.9 wijze van meten op de verbeelding

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Cultuurlandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Cultuurlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, is toegestaan tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 350 m2;
  • b. teeltondersteunende voorzieningen;
  • c. drie bedrijfswoningen per bouwvlak met inachtneming van het gestelde in 3.5.2;
  • d. maximaal 1 paardenbak per bouwvlak met een maximale oppervlakte van 800 m2, met dien verstande dat tevens de bestaande paardenbakken buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  • e. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • f. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de volgende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden:
    • 1. kleinschalige landschapselementen met een oppervlakte van maximaal 400 m2 zoals poelen, ruigtes, heggen, boomgroepen, houtwallen en -singels;
    • 2. on- en halfverharde wegen en paden;
  • g. een biogasinstallatie binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. het agrarisch bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
    • 2. het agrarisch bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
    • 3. het agrarisch bedrijf aangevoerde mest geproduceerd door derden verwerkt en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
  • h. detailhandel, uitsluitend in ter plaatse geproduceerde producten met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van detailhandel maximaal 50 m2 mag bedragen;
  • i. bed & breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat hiervoor maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de woning, dan wel het (bedrijfs-)gebouw waar de woning deel van uitmaakt, mag worden gebruikt met inbegrip van maximaal 2 slaapverblijven van elk maximaal 30 m2 voor in totaal maximaal 4 personen;
  • j. een terrasvoorziening in de vorm van een theetuin met inachtneming van het gestelde in artikel 3.5;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ruiter- fiets- en wandelpaden, ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen, watergangen, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'alleen kuilvloerplaten toegestaan' geen bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht;
  • b. de goothoogte is maximaal 6,5 m;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen is maximaal 12 m;
  • d. de bouwhoogte van bedrijfswoningen is maximaal 10 m;
  • e. de inhoud van de bedrijfswoningen gezamenlijk is maximaal de bestaande inhoud van het totale gebouw;
  • f. de oppervlakte van de bedrijfswoningen is maximaal de bestaande oppervlakte met dien verstande dat voor zover er geen sprake is van een bestaande oppervlakte, de oppervlakte maximaal 150 m2 bedraagt.
  • g. een omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het huisvesten van vee wordt slechts verleend, indien uit een rapportage blijkt dat dit niet leidt tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden;
  • h. de bouw van kassen is niet toegestaan;
  • i. de bouw van rijhallen is niet toegestaan.
3.2.2 Bijgebouwen bij de bedrijfswoning

Bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bijgebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte is maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte is maximaal 6 m.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. sleufsilo's, mestsilo's, mestfoliebassins, mestopslagplaatsen, kuilvoerplaten en bouwwerken ten behoeve van een paardenbak moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde gebouwd binnen het bouwvlak bedraagt maximaal, voor:
    • 1. mestsilo's 10 m;
    • 2. voersilo's 15 m;
    • 3. sleufsilo's, mestfoliebassins, mestopslagplaatsen en kuilvoerplaten 3 m;
    • 4. lichtmasten 6 m;
    • 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde gebouwd buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 2 m, met dien verstande dat:
    • 1. tevens de bestaande kuilvoerplaten en sleufsilo's zijn toegestaan;
    • 2. lichtmasten ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan.
3.2.4 Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. teeltondersteunende voorzieningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1,5 m.
3.2.5 Stalling en opslag in bestaande bouwwerken buiten het bouwvlak

In aanvulling op het bepaalde in deze bouwregels zijn tevens de bestaande bijgebouwen en overkappingen voor opslag ten behoeve van agrarische activiteiten alsmede voor de stalling van vee buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat:

  • a. de goot- en bouwhoogte en oppervlakte maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte en oppervlakte mogen bedragen;
  • b. in geval van sloop en herbouw van het betreffende bijgebouw of overkapping:
    • 1. voor zover de bestaande oppervlakte gelijk is aan of minder bedraagt dan 35 m2, bedraagt de oppervlakte maximaal de bestaande oppervlakte:
    • 2. voor zover de bestaande oppervlakte meer bedraagt dan 35 m2, bedraagt de oppervlakte maximaal 35 m2 vermeerderd met 50% van de oppervlakte van het gesloopte bijgebouw of overkapping, voor zover deze meer bedraagt dan 35 m2;
    • 3. mag de inhoud niet toenemen;
    • 4. mag de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, in relatie tot de bestaande bebouwing indien en voor zover noodzakelijk voor de bescherming van de landschappelijke waarden.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in dit artikel voor het toestaan van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan gedurende de periode van 1 maart tot en met 31 oktober, tenzij het in verband met de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is dat de teeltondersteunende voorzieningen ook buiten deze periode zijn toegestaan;
  • b. de voorzieningen dienen aansluitend aan het bouwvlak van het bijbehorende agrarische bedrijf te worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 5.000 m2 per bedrijf;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1,5 m;
  • e. de bepalingen onder 3.4.4 zijn onverkort van toepassing.
3.4.2 Sleufsilo's, kuilvoerplaten en een paardenbak buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3.a voor de bouw van sleufsilo's, kuilvoerplaten en een paardenbak met een maximale oppervlakte van 800 m2, buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwwerken dienen aansluitend aan het bouwvlak van het agrarisch bedrijf te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 m;
  • c. de bepalingen in artikel 3.4.4 zijn onverkort van toepassing.
3.4.3 Schuilgelegenheden buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in dit artikel voor de bouw van schuilgelegenheden voor vee buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd dient een oppervlak te hebben van minimaal 1 ha;
  • b. maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan per hectare;
  • c. er bestaat geen redelijk alternatief voor de schuilgelegenheid binnen het bouwvlak;
  • d. de oppervlakte bedraagt maximaal 35 m2;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
  • f. voor zover een perceel grenst aan een houtsingel, -wal of een bosrand dient de schuilgelegenheid binnen een afstand van 25 m uit die houtsingel, -wal of bosrand te worden gebouwd, dan wel voor zover een perceel grenst aan een openbare weg dient de schuilgelegenheid binnen een afstand van 100 m uit de as van die weg te worden gebouwd;
  • g. de bepalingen in artikel 3.4.4 zijn onverkort van toepassing.
3.4.4 Toetsing belangenafweging

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels dient ten minste aan de volgende voorwaarden te worden getoetst:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Extensiveringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - Extensiveringsgebied' is vestiging en/of omschakeling naar intensieve veehouderij niet toegestaan.

3.5.2 Toegestane bedrijfswoningen
  • a. de bedrijfswoningen mogen enkel in de bestaande bebouwing gevestigd zijn;
  • b. wanneer de bewoning van één van de bedrijfswoningen eindigt, geldt dat er vanaf dat moment nog slechts twee bedrijfswoningen in de bestaande bebouwing aanwezig mogen zijn in plaats van drie.
3.5.3 Kleinschalige terrasvoorziening

Voor het gebruik van gebouwen en gronden ten behoeve van een terrasvoorziening gelden de volgende regels:

  • a. voor zover deze functie binnen bebouwing plaatsvindt, mag hiervoor uitsluitend de bebouwing zoals deze bestond op 25 januari 2007, worden gebruikt;
  • b. maximaal 50%, met een absoluut maximum van 200 m2, van de vloeroppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt en maximaal 100 m2 van de gronden buiten de bebouwing mogen worden ingericht ten behoeve van kleinschalige terrasvoorzieningen;
  • c. er dient zorg te worden gedragen voor een streekeigen landschappelijke inpassing conform het in Bijlage 2 opgenomen Landschapsinrichtingsplan Ratumseweg 65a;
  • d. er dient voorzien te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf;
  • e. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.5.4 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Voordat de nieuw te bouwen stal in gebruik wordt genomen dient ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' het agrarisch bedrijf landschappelijk ingepast te worden conform het in Bijlage 2 van de deze regels opgenomen 'Landschapsinrichtingsplan Ratumseweg 65a'.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a mag de landschapsinrichting op andere wijze plaatsvinden. Hiervoor dient een nieuw landschapsinrichtingsplan te worden overlegd en akkoord bevonden te worden door het bevoegd gezag.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Recreatieve nevenactiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van bij het agrarische bedrijf behorende en daaraan ondergeschikte recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van:

  • a. bed & breakfastvoorzieningen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
    • 1. de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd in de bedrijfswoning en/of karakteristieke bijgebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 en hiervoor mag geen nieuwbouw plaatsvinden;
    • 2. maximaal 50%, met een absoluut maximum van 120 m2, van de vloeroppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt met inbegrip van maximaal 4 slaapverblijven van elk maximaal 30 m2 voor in totaal maximaal 8 personen;
    • 3. voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf;
    • 4. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
    • 5. de bepalingen in artikel 3.6.6 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
  • b. kleinschalige dagrecreatieve activiteiten, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
    • 1. uitsluitend de bebouwing zoals deze bestond op 25 januari 2007, mag worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve activiteiten;
    • 2. maximaal 50%, met een absoluut maximum van 350 m2, van de vloeroppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt, waarbij direct aansluitend op de aanwezige bebouwing maximaal 200 m2 buitenruimte mag worden ingericht;
    • 3. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
    • 4. voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf;
    • 5. de bepalingen in artikel 3.6.6 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
    • 6. de bepalingen in artikel 3.6.4 (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing.
3.6.2 Detailhandel in ter plaatse geproduceerde producten of streekproducten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder h voor detailhandel in uitsluitend of in hoofdzaak ter plaatse geproduceerde producten en/of streekproducten, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. het hiervoor gebruikte bedrijfsvloeroppervlak mag maximaal 50% van de bebouwing bedragen met een maximum van 350 m2;
  • b. buiten het bouwvlak is verkoop van geproduceerde gewassen toegestaan op het perceel waar ze geteeld zijn;
  • c. buiten het bouwvlak is verkoop van op het bedrijf geproduceerde agrarische producten mogelijk op een locatie gelegen op maximaal 150 m vanaf de grens van de bouwvlak, zo mogelijk direct bij de entree tot het agrarische bedrijf of in de berm bij de toegangsweg tot het agrarische bedrijf gesitueerd;
  • d. ten behoeve van de detailhandel buiten het bouwvlak is een overkapping toegestaan met een oppervlakte van maximaal 6 m2 en een bouwhoogte van maximaal 2,5 m;
  • e. de bepalingen in artikel 3.6.6 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
  • f. de bepalingen in artikel 3.6.4 (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing.
3.6.3 Overige nevenactiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van nevenactiviteiten als bedoeld in Bijlage 1 met inachtneming van de onderscheiden deelgebieden ter plaatse van de aanduidingen zoals aangegeven in de bijlage, dan wel niet-agrarische nevenactiviteiten die voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die zij veroorzaken gelijk kunnen worden gesteld aan activiteiten als bedoeld in Bijlage 1, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 50% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007, mag hiervoor wordt gebruikt, met inachtneming van de in onderstaande tabel aangegeven maximum bedrijfsvloeroppervlakte in m2 zoals die geldt ter plaatse van de aanduidingen zoals opgenomen in de tabel.
  'EHS verweving'  
Verblijfsrecreatie   500 m2  
Dagrecreatie   500 m2  
Zorg   500 m2  
Opslag   350 m2  
Overige nevenfuncties   350 m2  

bij een combinatie van meer(dere) nevenactiviteiten is de hoogste oppervlaktenorm bepalend, met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum vloeroppervlakte mag overschrijden;

  • b. in aanvulling op het bepaalde in de tabel mag een oppervlakte van maximaal 200 m2 aan buitenruimte worden gebruikt ten behoeve van de nevenfunctie, met dien verstande dat de nevenactiviteiten 'opslag' en 'overige nevenfuncties' volledig inpandig dienen plaats te vinden;
  • c. de landschappelijke inpassing van het gehele erf in de vorm van streekeigen erfbeplanting dient te zijn gewaarborgd;
  • d. indien de vloeroppervlakte bedrijfsgebouwen dat wordt ingezet voor nevenactiviteiten groter is dan 350 m2 dient er een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van de bedrijvigheid in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan:aanvullende landschapsversterkende maatregelen in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting;
    • 1. aanvullende landschapsversterkende maatregelen in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting;
    • 2. dan wel een ecologische inpassing in de vorm van de aanleg van kleinschalige natuurelementen;
    • 3. dan wel een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur;
  • e. de (gezamenlijke) omvang van de nevenactiviteiten in oppervlakte van de in gebruik zijnde bebouwing en uitstraling dient ondergeschikt te blijven aan het agrarisch bedrijf;
  • f. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
  • g. er mag geen onevenredige toename plaatsvinden van de verkeersaantrekkende werking;
  • h. de bepalingen in artikel 3.6.6 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
  • i. de bepalingen in artikel 3.6.4 (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing.
3.6.4 Stapeling van afwijkingen uit artikel 3.6.1, 3.6.2 en 3.6.3

Bij een combinatie van twee of meer van de volgende nevenactiviteiten uit artikel 3.6.1, artikel 3.6.2 en artikel 3.6.3:

  • kleinschalige terrasvoorzieningen;
  • kleinschalige dagrecreatieve activiteiten;
  • detailhandel in ter plaatse geproduceerde producten of streekproducten;
  • overige nevenactiviteiten volgens artikel 3.6.3;

geldt de hoogste toegestane vloeroppervlakte als het totale toegestane maximum met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum vloeroppervlakte mag overschrijden.

3.6.5 Evenementen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van evenementen mits dit gebruik per locatie beperkt blijft tot maximaal negen dagen per kalenderjaar exclusief opbouwen en afbreken, met inachtneming dat de bepalingen in artikel 3.6.6 (toetsing belangenafweging) onverkort van toepassing is.

3.6.6 Toetsing belangenafweging

Bij het toepassen van de bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 3.6.1 tot en met 3.6.5 dient aan tenminste de volgende voorwaarden te worden getoetst:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.7 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen, rooien en/of kappen van houtwallen en/of houtsingels;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden of verdergaand verharden van paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
3.7.2 Grond voor weigering

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.7.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

3.7.3 Uitzondering op het verbod

Geen omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.7.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Veranderen van het bouwvlak

Het bevoegd gezag mag het plan wijzigen in de vorm van het veranderen van de bouwgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. de verandering niet mag leiden tot een vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak, zoals dat bestaat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit, en evenmin leiden tot een vergroting van de oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, zoals die is toegestaan op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit;
  • b. er dient een compact bouwvlak te blijven bestaan;
  • c. de bepalingen in artikel 3.8.3 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
3.8.2 Vergroten van het bouwvlak

Het bevoegd gezag mag het plan wijzigen in de vorm van het vergroten van de oppervlakte van het bouwvlak, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. na vergroting mag de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 2 ha bedragen;
  • b. de vergroting dient noodzakelijk te zijn in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. er dient een compacte bouwvlakvorm te blijven bestaan waarbij de nieuwe vorm van het bouwvlak de oude vorm in grote lijnen volgt;
  • d. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen;
  • e. de bepalingen in artikel 3.8.3 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
3.8.3 Toetsing belangenafweging

Bij het toepassen van de afwijkingsbevoegdheden zoals opgenomen in de artikelen 3.8.1 en 3.8.2 dient tenminste aan de volgende voorwaarden te worden getoetst:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
4.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 4.2.1 onder a wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

4.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 4.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, tenzij er sprake is van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, tenzij er sprake is van nieuwe kelders.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

4.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 4.4.1 bedoelde verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld of een kleinere oppervlakte beslaan dan 2.500 m2;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, beplantingen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. in geval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist, dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
  • g. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
4.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in artikel 4.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
4.4.4 Voorwaarden aan vergunning

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 Verwijderen van Waarde - Archeologische verwachting 4

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

4.5.2 Omzetting naar Waarde - Archeologie

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk omzetten van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' in de bestemming Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bestaande maatvoering
  • 1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  • 2. Het bepaalde onder 1 met betrekking tot de bestaande oppervlakte is niet van toepassing in geval van sloop van bestaande bijgebouwen en overkappingen.
6.2 Ondergronds bouwen

Het bouwen van ondergrondse bouwwerken is uitsluitend toegestaan onder bovengrondse gebouwen.

6.3 Afstand bijgebouwen tot openbare weg
  • 1. In afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van dit plan geldt dat de afstand van bijgebouwen tot de naar de openbare weg gekeerde bestemmingsgrens minimaal 20 meter bedraagt.
  • 2. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder 1 voor zover dit:
    • a. vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • b. niet op milieuhygiënische bezwaren stuit.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden:

  • a. en bouwwerken ten behoeve van intensieve veehouderij, tenzij dit nadrukkelijk krachtens de regels is toegestaan;
  • b. als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • d. en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, tenzij dit uitdrukkelijk krachtens de regels is toegestaan.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 EHS

De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'EHS Verweving' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

8.2 Voorwaarden omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid wordt niet genomen indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied, met dien verstande dat significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied geen belemmering vormt voor het nemen van dat besluit:

  • a. voor zover mitigerende maatregelen deze aantasting te niet doen, of;
  • b. voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid of het verlenen van een omgevingsvergunning is van groot openbaar belang;
    • 2. er is geen reëel alternatief voor de voorgenomen omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid;
    • 3. de aantasting wordt zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen;
    • 4. voor zover de aantasting niet door mitigerende maatregelen wordt beperkt, worden hiervoor compenserende maatregelen getroffen.
8.3 Advies

Een in het plan opgenomen bevoegdheid om bij omgevingsvergunnig af te wijken van de bouw- of gebruiksregels of bij omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden toe te staan, of een wijzigingsbevoegdheid, dat een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied tot gevolg heeft, wordt niet eerder verleend respectievelijk toegepast dan nadat advies is gevraagd aan een onafhankelijke deskundige op het gebied van natuur en landschap.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijken van de regels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
9.2 Voorwaarden om af te wijken

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts worden verleend, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Geringe veranderingen van bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
10.2 Wijziging van een bestemming in de bestemming Bos of Natuur

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming 'Bos' of 'Natuur', met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. er dient een inrichtings- en beheersvisie te worden opgesteld waarin de natuurontwikkeling dan wel de bosaanleg is uitgewerkt;
  • b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
10.3 Wijziging van een bestemming in de bestemming Groen

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming 'Groen', met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
  • b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 11 Algemene procedureregels

Procedure nadere eis

Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het bevoegd gezag schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 12 Overige regels

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid onder artikel 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 13.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 13.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het eerste lid onder artikel 13.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijfsuitbreiding Ratumseweg 65a'.

Aldus vastgesteld d.d. 18 september 2014, met nummer IX-8