direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Paardenhouderij Mr. ten Houtenlaan 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1405BGMRHOUTENL2-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op het adres Meester A. Th. Ten Houtenlaan 2 in Winterswijk is in 2011 ter plaatse een paardenstal gebouwd ten behoeve van het opstarten van een gebruiksgerichte paardenhouderij. Voor de bouw van de stal is destijds een aantal (oude) opstallen gesloopt. Het perceel kent op dit moment een woonfunctie. De gebruiksgerichte paardenhouderij was hieraan ondergeschikt. Door de jaren heen is de activiteit uitgebreid en is er langzaamaan een volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderij ontstaan.

De ontwikkeling is ruimtelijk niet onwenselijk. Voor vestiging van gebruiksgerichte paardenhouderijen en stoeterijen is door de gemeente Winterswijk zelfs beleid vastgesteld. De nota "Paardenhouderijen in het buitengebied van de gemeente Winterswijk". Een wijziging van de bestemming is echter alleen mogelijk door een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuiden van de bebouwde kom van Winterswijk aan de Mr. A. Th. Ten Houtenlaan. In de directe omgeving ligt de spoorwegverbinding Winterswijk - Arnhem. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1405BGMRHOUTENL2-OW01_0001.jpg"  
bron: Google Maps  

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over de bouwmogelijkheden van gronden. Aanvragen om omgevingsvergunning moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is het volgende opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzes van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken, maatvoeringen, etc. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Op het perceel Mr. A. Th. ten Houtenlaan 2 in Winterswijk is een woning gelegen. In 2011 is een paardenstal gebouwd ten behoeve van het uitoefenen van een niet-agrarische nevenactiviteit (gebruiksgerichte paardenhouderij) bij de woning. Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Een paardenbak en een paddock die behoren bij de activiteit vallen (deels) buiten de bestemming 'Wonen' en hebben de mede de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1405BGMRHOUTENL2-OW01_0002.jpg"

Luchtfoto plangebied

De omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gebruikt ten behoeve van agrarische doeleinden. Omdat het perceel op ca. 170 meter van de bebouwde kom van Winterswijk ligt, zijn in de omgeving een redelijk aantal burgerwoningen aanwezig. Aan de mr. Ten Houtenlaan bevindt zich daarnaast nog een restaurant.

In de directe omgeving komt veel natuur voor. De Bovenslinge ligt op minder dan 100 meter van het plangebied. Delen van de Bovenslinge zijn onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur wat inhoudt dat deze natuur niet mag verminderen in oppervlak danwel verslechteren in kwaliteit.

2.2 Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid de nevenactiviteit, die nu op het perceel ontplooit wordt, als hoofdactiviteit toe te staan. De wens om de paardenhouderij als hoofdactivititeit op het perceel te exploiteren bestaat echter wel. De aanvrager heeft een economische onderbouwing overlegd met de gemeente waaruit blijkt dat het bedrijf het financieel haalbaar is, op deze locatie een volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderij te exploiteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1405BGMRHOUTENL2-OW01_0003.jpg"

Inrichtingsschets gewenste situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen en bestaat uit drie 'stappen' die doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

3.1.2 AMvB Ruimte

De inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (afgekort Wro) op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijk beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan de AMvB aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is.

Planspecifiek

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Waardevol landschap" is. De nadere invulling van het beleid omtrent Waardevol landschap wordt overgelaten aan de Provincie. Verder is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plan is niet in strijd met het geldende rijksbeleid.

Ladder duurzame verstedelijking

Dit plan voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. De ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale structuurvisie

Het streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Het streekplan schept kaders voor diverse uitwerkingen. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van Structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1405BGMRHOUTENL2-OW01_0004.jpg"

Uitsnede Beleidskaart ruimtelijke structuur

In de afbeelding is een uitsnede van de Beleidskaart ruimtelijke structuur van de provincie Gelderland weergegeven. De globale locatie van het plangebied is met een rode cirkel aangegeven. De kaart geeft aan dat ter plaatse sprake is van een "Waardevol landschap" en "Extensivering intensieve veehouderij".

De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft. 

De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfologie van het Oost-Nederlands Plateau, dat sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar.

Grondgebonden landbouw op economische basis draagt bij aan een landschap dat door eigenaren, gebruikers, bewoners en toeristen als ‘levend’ wordt ervaren.

Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes. 

De structuur van beken en beekjes die samenstromen in de Groenlosche Slinge ende Bovenslinge wordt bepaald door de ondergrond en menselijke activiteit. Langs de beken zijn veel kleine tot middelgrote (loof)bossen gelegen. Op hogere plaatsen langs de beken is het natuurlijke reliëf opgehoogd met esdekken.

Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden. Binnen de begrenzing van de open escomplexen komen gebiedjes voor die geen oude open bouwlanden zijn, maar bijvoorbeeld overgangen naar beekdalen, kleine beekdalen, bosjes. Deze gebiedjes zijn toleranter voor toevoegingen als opgaande beplanting. Bijzondere broek- en veengebieden zijn het Korenburgerveen en omgeving en het Wooldsche Veen, die getuigen van kleinschalige turfwinning.

Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

De enige grote nederzetting in het gebied zelf is Winterswijk, dat als een spin in een web van wegen zit. Aan de westrand van het gebied en het plateau liggen Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten. De vele gehuchten liggen verspreid in het land, de meeste bestaan uit oude en jongere gebouwen, van oorsprong veelal hoeven, in een karakteristieke losse structuur gegroepeerd bij of rond essen en esjes en in veel gevallen aan een beek. Escomplexen liggen bij zulke gehuchten: onder meer Vragender, Barlo, Meddo, Huppel, Kotten, Miste en Corle.

3.2.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en de deze geldt sinds maart 2011. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

3.2.3 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 14 januari 2014 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de ontwerp omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Naar verwachting zullen in de tweede helft van 2014 de visie en de verordening door Provinciale Staten vastgesteld worden. Deze verordening is nog niet bindend maar is voor de toekomst wel leidend met betrekking tot het te voeren beleid. De omgevingsvisie en verordening vervangen het Streekplan en de provinciale verordening Gelderland.

Met de verordening worden de onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie verantwoordelijk is juridisch geborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Verwacht wordt dat de omgevingsvisie in het derde kwartaal van 2014 door Provinciale Staten van Gelderland wordt vastgesteld.

Planspecifiek

Het provinciale beleid stelt geen regels die rechtstreeks doorwerken naar dit plan. Het plan is niet in strijd met provinciale regels en kent geen provinciaal belang.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiezen wij voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaats vindt. De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige ‘vorm’ van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt.

De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • beschermen van waardevolle elementen;
  • ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan.

Deze nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.).

Het cultuurlandschap is een dynamisch geheel. De gemeente wil gebruik maken van de veranderingen die optreden, ten gunste van het cultuurlandschap en de bewoners en gebruikers.

Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van gemeentelijk beleid. Karakteristieke groene landschapselementen dienen in het gemeentelijk beleid te worden beschermd. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen. De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk.

Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud van karakteristieke openheid vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het gaat om zowel kleinschalige openheid, bijvoorbeeld van essen, als meer grootschalig, zoals in het jonge ontginningslandschap.

Zoals hiervoor is beschreven, geldt behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap als een belangrijk beleidsuitgangspunt voor het gehele buitengebied van Winterswijk. Dit landschap heeft een belangrijke op zichzelf staande waarde. Dit wordt in het bestemmingsplan tot uitdrukking gebracht door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals alle zogenaamde veldkavels (weilanden en akkers) en alle zogenaamde bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘agrarisch cultuurlandschap’. Met deze naamgeving wordt benadrukt dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

3.3.2 Omgevingsvergunningen in het agrarisch cultuurlandschap

Behoud en bescherming van de karakteristieke landschapswaarden is een belangrijke voorwaarde binnen het agrarisch cultuurlandschap. Binnen de bestemming ‘Agrarisch - Cultuurlandschap’ wordt deze bescherming vormgegeven via een omgevingsvergunningstelsel. Dit betekent dat ingrepen die kunnen leiden tot aantasting van de gebiedskwaliteiten vooraf moeten worden getoetst, zodat de overweging kan worden gemaakt of de ingreep kan worden uitgevoerd met behoud van de kwaliteiten. Dit kan betekenen dat aan ingrepen aanvullende eisen (bijvoorbeeld, in geval van EHS: compensatie) worden gesteld.

Bij het bepalen van de landschapswaarden is uitgegaan van de waarden zoals die reeds waren toegekend in de vigerende bestemmingsplannen buitengebied Oost en West. Op basis van het gemeentelijk landschapsbeleidsplan en recente ontwikkelingen op het gebied van natuur- en landschapsontwikkeling (Streekplan/structuurvisie Gelderland 2005, Gebiedsplan natuur en landschap, Reconstructieplan Achterhoek en Liemers, Natuurbeschermingswet) is deze systematiek verder aangevuld.

Het gaat om de volgende landschapswaarden:

  • beplantingselementen/houtsingels:

In het coulissenlandschap van Winterswijk is de aanwezigheid van kleinschalige en aaneengesloten beplantingselementen essentieel. Voor een aantal beekdallandschappen is eveneens een versterking van de beplantingsstructuur wenselijk gebleken. In deze gebieden dienen de aanwezige houtsingels behouden te blijven. In uitzonderlijke situaties kan met verwijdering worden ingestemd waarbij elders herplant en compensatie van kwaliteitsverlies plaatsvindt;

  • hoogteverschillen:

Lokaal komt er veel variatie in microreliëf voor bij oevers en oeverwallen langs beken, afgesneden beekarmen, ophogingen door esdekken, steilranden langs essen, houtwallen, veendijken, poelen en vennen maar ook ter plaatse van spoorwegtracés en door klei- en kalkwinning. Het microreliëf is deels natuurlijk ontstaan en deels het gevolg van het in cultuur brengen van de gronden. Deze bestaande hoogteverschillen dienen behouden te blijven;

  • openheid:

Met name in de grote aaneengesloten escomplexen en open ontginningsgebieden is openheid een belangrijke landschapswaarde;

  • onverharde wegen:

Alle huidige halfverharde en onverharde wegen worden beschermd tegen verharding. Het half- en onverharde karakter leidt ertoe dat doorgaand en gemotoriseerd verkeer slechts in beperkte mate gebruik maakt van deze paden en wegen. Dit schept goede condities voor andere gebruikers om de paden te gebruiken als recreatieve

verbindingen. Een onverhard pad leidt tot een beleving van rust en landelijkheid.

Vanwege deze waarden geldt de plicht een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden (omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten) aan te vragen voor:

  • het rooien, vellen van opgaande beplanting in het gehele plangebied;
  • het vergraven, verdiepen, verhogen en egaliseren van gronden in gebieden die op de kaart landschapswaarden zijn aangemerkt als gebied met hoogteverschillen;
  • het aanbrengen van hoog opgaande beplanting in gebieden die op de kaart landschapswaarden zijn aangemerkt als gebied met kenmerkende openheid;
  • het verder verharden van onverharde of halfverharde paden en wegen in het gehele plangebied.

Binnen de bestemming ‘Groen’ kunnen houtwallen en -singels via het omgevingsvergunningstelsel voor (groot) onderhoud worden vernieuwd door de beplanting regelmatig af te zetten. Het rooien en geheel verwijderen van een houtwal of -singel is in de regel niet toegestaan. Alleen bij hoge uitzondering kan ermee worden ingestemd dat een houtwal of -singel wordt gerooid omdat het agrarische gebruik van de percelen onevenredig wordt gehinderd. Voorop staat echter dat de ecologische en landschappelijke kwaliteit niet verloren mag gaan. Daarom zal alleen met het rooien van een houtwal of -singel akkoord worden gegaan indien in de nabijheid (op één van de aangrenzende percelen) een vervangende houtwal of -singel wordt gerealiseerd. Bovendien geldt dat het rooien van een houtwal of -singel niet wordt toegestaan bij volgroeide wallen of singels, met een hoge ecologische of landschappelijke waarde.

Bij vervanging van een bestaande houtwal of -singel gaan ecologische waarden die samenhangen met de ouderdom van de wal of singel verloren. Hiervoor wordt een compensatie geëist door de nieuwe houtwal of -singel in oppervlak groter te maken dan de verwijderde houtwal of -singel. Hierbij zal maatwerk plaatsvinden waarbij rekening wordt gehouden met de waarde van de wal of singel die is gerooid en de landschappelijke situatie op de plek waar de nieuwe wal of singel wordt ingepland.

Voor het verwijderen van een houtsingel of -wal kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen, waarbij vervangende inplant en/of compensatie als voorwaarden kunnen worden gesteld. Na verlening van de vergunning dient als eerste de vervangende inplant plaats te vinden, alvorens tot het rooien van de bestaande wal of singel wordt overgegaan.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

Door verdergaande schaalvergroting, achterstallig onderhoud en verdwijning van traditioneel landgebruik verslechteren de bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De gemeente heeft daarom de krachten gebundeld. Samen met diverse adviescommissies, provincie Gelderland, waterschap Rijn en IJssel maar vooral ook bewoners en gebruikers van het gebied is een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. In dit plan zijn de unieke landschapswaarden zo goed mogelijk in kaart gebracht en is aangegeven hoe dit het best bewaard en verder ontwikkeld kan worden. Uiteraard moet er ook geleefd en gewoond kunnen worden in het landschap en blijft er daarom ook volop ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Ook het LOP is net als de Visie Buitengebied vertaald in het bestemmingsplan buitengebied.

3.3.4 Achterhoekse erven veranderen

De raad van de gemeente Winterswijk heeft in zijn vergadering van 4 november 2009 de kadernota "Achterhoekse erven veranderen" vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota conform artikel 12 juncto 12a van de Woningwet. De kadernota is het uitgangspunt voor beoordeling door welstand als een ruimtelijk project een functieveranderingsproject in het buitengebied is.

In 2008 is beleid vastgesteld voor de functieverandering van gebouwen in het buitengebied. Dit beleid is verwoord in de nota "Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk". Beeldkwaliteit speelt bij deze functieveranderingsprojecten een zeer belangrijke rol. In de kadernota "Achterhoekse erven veranderen" stelt de gemeente daarom richtlijnen vast om deze beeldkwaliteit te waarborgen. Het doel van het functieveranderingsbeleid is om niet alleen de vitaliteit maar ook de kwaliteit van het buitengebied te vergroten. Bij een functieveranderingsproject transformeert niet alleen de bebouwing, maar het hele erf. In de kadernota "Achterhoekse erven veranderen" worden daarom richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld de positionering van de gebouwen, de inrit en de beplanting.
De kadernota maakt voor functieveranderingsprojecten onderdeel uit van het welstandsbeleid. Voor nieuwbouw op bestaande agrarische bouwpercelen en voor nieuwe landgoederen is deze nota geen toetsingskader.

3.3.5 Functies zoeken plaatsen zoeken functies

In de beleidsnota "Functies zoeken plaatsen zoeken functies" staat het hergebruikbeleid voor de Regio Achterhoek beschreven. Deze nota is opgesteld door de acht gemeenten binnen de Regio Achterhoek. De nota beschrijft de hergebruikmogelijkheden voor verschillende typen gebouwen op verschillende locaties. Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft deze nota vastgesteld op 19 december 2006 als een nadere uitwerking op het Streekplan Gelderland 2005. Hiermee kan de nota "Functies zoeken plaatsen zoeken functies" worden gezien als het provinciale toetsingskader voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. Het hergebruikbeleid beschrijft de mogelijkheden, de voorwaarden, normen en de te volgen procedure voor functieverandering. Bijgebouwen mogen in dit beleid in bepaalde gevallen worden hergebruikt. Dan wordt wel een vereveningsbijdrage gevraagd.

Tekstueel is de notitie "Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk" vrijwel gelijk aan de regionale nota, maar de gemeente Winterswijk wil op bepaalde vlakken stringenter zijn dan de regionale nota. De reden hiervoor is dat er behoefte is aan verdere structuur, ongelijkheid tegen moet worden gegaan en ongewenste ontwikkelingen het hoofd moeten worden geboden. Om ongelijkheid tegen te gaan wordt met de nadere uitwerking richting gegeven en kan ieder verzoek getoetst worden aan dezelfde beleidsuitgangspunten, specifiek geldend voor de Winterswijkse situatie, zodat er een duidelijke en eensluidende motivering is om wel of geen medewerking te verlenen aan een verzoek om hergebruik.

Uitgangspunt van het beleid is dat iedere (ruimtelijke) verandering een bijdrage levert aan de verbetering van de kwaliteit van het buitengebied. Voor het functieveranderingsbeleid geldt de sector recreatie & toerisme, als speerpunt.

3.3.6 Paardenhouderijen in het buitengebied van de gemeente Winterswijk

De paardenhouderij biedt kansen voor het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het geeft de lokale economie een impuls. De breedte van de sector, zowel de bedrijfsmatige als de hobbymatige tak, biedt mogelijkheden voor de toekomst. Aan de andere kant bestaat het risico dat ongecontroleerde groei leidt tot verrommeling van het landschap. Het is wenselijk bepaalde initiatieven op het gebied van paardenhouderij de ruimte te bieden om zich in het buitengebied verder te ontplooien. Dit onder bepaalde voorwaarden, rekening houdend met de kwaliteiten van het bijzondere buitengebied van Winterswijk. Bij de ontwikkeling van een bestaande of nieuwe (gebruiksgerichte) paardenhouderij dient rekening te worden gehouden met de volgende aspecten:

  • paardenbakken dienen zo min mogelijk zichtbaar te zijn vanaf de openbare weg. Hoogopgaande beplanting om een paardenbak te verhullen is niet toegestaan. (lagere) Heggen of hagen zijn wel toegestaan;
  • rijhallen zijn toegestaan wanneer hiervoor duidelijk is dat deze vanuit een bedrijfseconomisch oogpunt nodig zijn. Wanneer is aangetoond dat een rijhal nodig is voor de bedrijfsvoering dan mag deze ten hoogste 1.500 m2 zijn;
  • horeca is enkel toegestaan bij een gebruiksgerichte paardenhouderij mits hiervoor niet meer dan 250 m2 wordt gebruikt

Voor het overige dient rekening te worden met andere beleidsstukken waaronder de kadernota 'Achterhoekse erven veranderen'.

3.3.7 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het perceel Mr. A. Th. ten Houtenlaan 2, is het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2011. Het perceel heeft de bestemming 'Wonen'. Volgens de regels van het plan mag ter plaatse gewoond worden in de bestaande woning. Ten behoeve van het wonen mag ondergeschikt een bedrijf of beroep aan huis uitgeoefend worden. Daarnaast is onder voorwaarden bed & breakfast toegestaan. In afwijking van het bestemmingsplan is het mogelijk een manege als nevenactiviteit te exploiteren.

Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1', en geldt de gebiedsaanduiding 'Waardevol Landschap'. Vanuit de "Reconstructiewet concentratiegebieden" is het gebied getypeerd als 'extensiveringsgebied'. het noordelijk deel van het perceel ligt in de geluidszone van de spoorverbinding Arnhem - Winterswijk. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd.

Planspecifiek

Dit plan houdt rekening met de diverse beleidsstukken die van toepassing zijn op een ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied. Samengevat kan gesteld worden dat alle beleidsdocumenten (Visie buitengebied, LOP, Erven veranderen, functieveranderingsbeleid, paardenhouderijen in het buitengebied) het waardevolle landschap van Winterswijk als uitgangspunt nemen. Landschappelijke inpassing van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen staat voorop.

Landschappelijke inpassing

De bestaande gebouwen passen goed in het landschap en zijn daarin voldoende ingepast. De paardenbak is slechts vanaf een klein deel van de Mr. Ten Houtenlaan duidelijk zichtbaar. Vanaf de Wooldseweg valt de rijbak weinig op. De hekken rondom de rijbak hebben een natuurlijke kleurstelling. Verlichting staat in de vorm van 2 lichtmasten aan de zuidoostzijde van de rijbak en de graslanden rondom de bak worden beweid door paarden.

De paardenbak en de gebouwen liggen in deelgebied 11 (het Grote Veld) van het LOP. In dergelijke heideontginningsgebieden passen geen kleinschalig aangelegde beplantingen om opvallende zaken als paardenbakken te camoufleren. De kleurstelling van de hekken en het lint volstaat daarom.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In de verantwoording van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Om in beeld te brengen of ter plaatse bodemverontreiniging wordt verwacht is archiefonderzoek gedaan:

  • voor zover bekend is op het perceel niet eerder bodemonderzoek uitgevoerd;
  • er is geen ondergrondse tank bekend.

Planspecifiek

De bodemkwaliteit op het perceel is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. Op grond van het uitgevoerde archiefonderzoek wordt verondersteld dat op het betreffende perceeldeel geen sprake is van een (ernstige) bodemverontreiniging. Het uitvoeren van bodemonderzoek om de feitelijke bodemkwaliteit vast te leggen is niet noodzakelijk en er zijn geen (sanerings)maatregelen nodig om de bodemkwaliteit te verbeteren. De bodemkwaliteit is geschikt voor de (toekomstige) functie.

4.1.2 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling Nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling Nibm kan deze nog steeds, niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m3 komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze “gevoelige bestemmingen” zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

Planspecifiek

Invloed van de partiële herziening op in de omgeving gelegen veehouderijen

Deze partiële herziening verandert een woonbestemming in een sport bestemming. De woning op het perceel is voor andere veehouderijen na de wijziging van de bestemming nog steeds een geurgevoelige bestemming, maar wordt na wijziging van het plan bestempeld als bedrijfswoning.

Bij de omgevingsvergunning van andere veehouderijen wordt de geurhinder betrokken op geurgevoelige objecten. Voor woningen bij veehouderijen die zijn gelegen in het buitengebied, moet de afstand tussen de veehouderij (dichtstbijzijnde emissiepunt) en de woning (buitenzijde) minimaal 50 m. bedragen. Deze wijziging van de bestemming kan voor andere veehouderijen gunstig zijn.

Invloed van de partiële herziening op andere bedrijven dan veehouderijen

Omliggende bedrijven worden door deze functiewijziging niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Invloed van de bestemmingsplanwijziging op andere woningen

De Wet geurhinder en veehouderij hanteert bij het houden van paarden een minimale afstand van 50 meter tot woningen in het buitengebied. Ook het Activiteitenbesluit hanteert 50 meter als voorwaarde. Omdat de afstand tot de dichtstbijzijnde woning meer dan 50 meter bedraagt wordt aan de voorwaarde voldaan.

Invloed van de partiële herziening op natuurgebieden

Er wordt voor paardenhouderijen geen afstand gehanteerd tot zeer kwetsbare gebieden.

4.1.3 Geluid

Binnen ruimtelijke procedures is het van belang om mogelijke hinder of overlast voor mensen voor het aspect geluid te beoordelen. Voor een aantal bestemmingen (zoals wonen) in combinatie met een aantal typen geluidsbronnen is de Wet geluidhinder het wettelijk kader dat van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Deze partiële herziening betreft het mogelijk maken van een niet geluidsgevoelig object waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

Het vastgestelde geluidbeleid is van toepassing. De Mr. A. Th. Ten Houtenlaan 2 ligt nabij het stiltebeleidsgebied conform dit beleid. Het betreft echter een extensief bedrijf met paarden. Er wordt verwacht dat de gevraagde formele wijziging binnen het kader van het geluidbeleid kan worden toegestaan. Om te onderzoeken in hoeverre de nieuwe functie een geluidsproducerende activiteit is, is op 8 juli 2013 een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Planspecifiek

In opdracht van Klein Wolterink Vastgoed is onderzocht welke geluidsbelasting ontstaat op de omgeving van de manege aan de Mr. Ten Houtenlaan 2 te Winterswijk t.g.v. het lesgeven. Het lesgeven komt vrijwel dagelijks voor en duurt in de avond tot hooguit 21:00 uur.

Het onderzoek is gedaan op basis van bronmetingen. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. het lesgeven in de rijbak bedraagt in het immissiepunt 1 bij de woning hooguit 26 dB(A) overdag en 27 dB(A) in de avond. Daarmee kan ruimschoots aan de eisen worden voldaan. Wanneer zonder versterking les wordt gegeven liggen deze waarden ca 10 dB(A) lager.

De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van het versterkt lesgeven bedraagt bij de woning hooguit 39 dB(A) overdag en 40 dB(A) in de avond. Ook daarmee kan ruimschoots aan de eisen worden voldaan. Bij de manege is geen sprake van (eigen) dominante geluidsbronnen met een onnodig hoge geluidsemissie. Geluidsbeperkende voorzieningen zijn niet noodzakelijk om aan de eisen te voldoen. Voor een verder uitleg en toetsing met betrekking tot dit aspect wordt verwezen naar Bijlage 1 van de toelichting.

Het aspect Geluid vormt geen belemmering om de voorgestane ontwikkeling planologisch toe te staan.

4.1.4 Geur

Een geurgevoelig object is kortweg een woning die volgens het bestemmingsplan mag worden gebruik voor wonen.

Bij de omgevingsvergunning wordt de geurhinder betrokken op geurgevoelige objecten. Voor woningen bij veehouderijen (ook woningen die na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij) die zijn gelegen in het buitengebied, moet de afstand tussen een emissiepunt en de dichtsbijgelegen woning (buitenzijde) minimaal 50 m. bedragen.

Het Activiteitenbesluit stelt dat de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object bedraagt ten minste 50 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Planspecifiek

Het perceel ligt op voldoende afstand van omliggende woningen. De ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op deze locatie is niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit derhalve geen problemen op. Geurhinder is geen aandachtspunt.

4.1.5 Milieuzonering

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. De uit de publicatie voortvloeiende afstanden staan hieronder per bedrijf vermeld. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

De publicatie Bedrijven en milieuzonering gaat bij maneges uit van een aan te houden richtafstand van 50 meter tot woningen.

OMSCHRIJVING   AFSTANDEN IN METERS  
    GEUR  
STOF  

GELUID  

GEVAAR  

VERKEER  
GROOTSTE AFSTAND  
Paardenfokkerijen   50   30   30   0   1   50  
Maneges   50   30   30   0   2   50  
kuilvoer   50   10   -   0       50  

Er zijn binnen 50 meter van de geprojecteerde activiteit geen woningen aanwezig.

Planspecifiek

Wanneer meer dan 5 paarden worden gehouden valt een inrichting onder de werking van het Activiteitenbesluit.

Artikel 3.112 van het Activiteitenbesluit stelt dat binnen een inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden in een dierenverblijf dat is gelegen binnen een zeer kwetsbaar gebied of in een zone van 250 meter rondom een zodanig gebied, het uitbreiden van het aantal landbouwhuisdieren van een of meer diercategorieën niet toegestaan is. De uitzondering hierop geldt echter voor de uitbreiding van dieraantallen voor schapen en/of paarden.

Artikel 3.117 stelt dat voor het uitbreiden van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor (waar ook paarden onder vallen) enkel mogelijk is wanneer de afstand tot geurgevoelige objecten meer bedraagt dan 50 meter.

Het plan voldoet, gezien boventaande, aan het aspect Milieuzonering. Het Activiteitenbesluit blijft voor het overige van toepassing.

4.1.6 Externe veiligheid

Het op 27 oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder aangeduid met Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het besluit het plaatsgebonden risico vast en geeft het besluit een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Planspecifiek

De onderstaande uitsnede uit de landelijke Risicokaart Externe veiligheid geeft aan dat er geen aandachtspunten in de directe omgeving aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1405BGMRHOUTENL2-OW01_0005.jpg"

Uitsnede gemeentelijke risicokaart

In bovenstaande figuur is een uitsnede van de gemeentelijke risicokaart. Op deze kaart staat het plangebied aangegeven met een rode cirkel. Het spoor bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied. De roze contour is de contour van de provinciale weg N318. De paarse contour is de contour van een van de hogedruk aardgas transportleidingen. De twee blauwe contouren zijn van de bedrijven Kingspan en Wikkerink Winterswijk b.v. De kleinste afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde risicobron bedraagt ongeveer 650 meter. Dit is de afstand tot het bedrijf Kingspan. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar van deze risicobronnen. De locatie valt bovendien buiten het invloedsgebied van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Bij deze ontwikkeling is geen sprake van vervoersbewegingen die vallen onder het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op wegen in de omgeving is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen bovendien zodanig gering, dat de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is. De spoorlijn Winterswijk Zutphen ligt in de directe omgeving van het plangebied. Over deze transportroute worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Volgens het basisnet spoor wordt de route Doetinchem – Winterswijk en de route Winterswijk – Zutphen niet aangewezen als routes waarbij rekening moet worden gehouden met het transport van gevaarlijke stoffen.

In de omgeving zijn geen ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van aardgas onder hoge druk of vloeibare brandstoffen aanwezig.

Met betrekking tot het aspect externe veiligheid kan gesteld worden dat de ontwikkeling ruimtelijke goed inpasbaar is.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Planspecifiek

In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor en zijn geen watergangen gelegen. De bestemming 'Water' is dan ook niet specifiek opgenomen in deze herziening. Ten behoeve van een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met waterthema's ontwikkeld. Op deze wijze kan getoetst worden of aan alle aspecten van het waterbeleid wordt voldaan.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee
Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee

Nee  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  

Nee
Nee
Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee
Nee
Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee

Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee
Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Het plan maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk, het betreft enkel een functiewijziging van de gronden. De bestaande situatie wordt in casu vastgelegd.

4.3 Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd project op de verkeersstructuur.

Het plangebied is ontsloten aan de Mr. A. Th. ten Houtenlaan. Dit is een matig drukke weg zonder speciale verbindende functie enkel dan voor het ontsluiten van de percelen die aan deze weg gelegen zijn. Aan de weg zijn echter restaurant De Gulle Waarde gevestigd en het Strandbad. In verhouding zal de paardenhouderij hier weinig verkeersbewegingen aan toevoegen.

Planspecifiek

Het plan zoals beoogd door initiatiefnemer zal enige verkeersaantrekkende werking hebben. Het betreft evenwel een relatief kleinschalige bedrijfsactiviteit die boven de reguliere (betrekkelijk lage) verkeersintensiteit in de directe omgeving geen betekenende toename van verkeersbewegingen genereert. Zulks is inmiddels in de praktijk reeds gebleken aangezien de functie al enige tijd wordt uitgeoefend. De huidige verkeersstructuur is goed in staat de minimale toename te verwerken. De extra parkeerbehoefte die de nieuwe functie in beperkte mate genereert, zal op eigen terrein worden opgevangen.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1405BGMRHOUTENL2-OW01_0006.jpg"

Natuur in en rond het plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van Nationaal landschap 'Winterswijk'. In het plangebied is verder geen nadere aanduiding van toepassing. Aangrenzend aan het plangebied liggen delen van de EHS. Op 1,5 kilometer afstand ligt het Natura2000 gebied Bekkendelle. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden en gebieden die als beschermd natuurmonument zijn aangewezen. Om negatieve effecten op de gebieden te voorkomen is in de wet een vergunningplicht opgenomen. Om de natuurwaarden van De Bekendelle te behouden, stelt de provincie beheerplannen op met beschermende maatregelen. Om negatieve effecten op de gebieden te voorkomen is in de wet een vergunningplicht opgenomen. De provincie Gelderland is bevoegd voor de vergunningverlening van de in Gelderland liggende Natura 2000-gebieden. Activiteiten met mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden zijn vergunningplichtig. Ook voor projecten buiten een Natura 2000 gebied - of een Beschermd Natuurmonument - kan een vergunning nodig zijn.

Ten behoeve van dit plan is door de aanvrager een vergunning aangevraagd bij de provincie in het kader van de Natuurbeschermingwet. Deze vergunning is afgegeven op 5 november 2012 met nr. 2012-009792. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

Het effect van het plan op de EHS is klein. Er wordt geen bebouwing gesloopt zodat er geen verstoring van soorten plaats vindt. Bij nieuwbouw van de stal moeten de gebruikelijke richtlijnen in acht worden, zodat soorten niet in het broedseizoen worden gestoord. De aanwezige verlichting zal geen houtopstanden aanlichten waardoor negatieve gevolgen voor daaraan verbonden vleermuizenroutes of –foerageergebieden niet te verwachten zijn.

De uitvoerbaarheid van het initiatief op het gebied van ecologie is daarmee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Bij veranderingen van de bestaande bestemming dient naar het aspect van de archeologie te worden gekeken. Op die locaties binnen het plangebied waar in de toekomst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zullen plaatsvinden, zal bekeken moeten worden of het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van het onderzoek kan worden beslist hoe met de eventueel aanwezige archeologische waarden dient te worden omgegaan.

Op 25 november 2010 is de nieuwe Erfgoedverordening met bijbehorende archeologische beleidskaart door de gemeenteraad vastgesteld. De archeologische beleidskaart geeft de archeologische (onderzoeks)verplichtingen voor verschillende bodemingrepen. Deze kaart is als onderlegger gebruikt voor de vaststelling van het Bestemmingsplan Buitengebied. De archeologische beleidskaart dient ook als onderlegger voor dit bestemmingsplan.

Planspecifiek

Op grond van de archeologische beleidskaart wordt archeologisch onderzoek noodzakelijk geacht als de bodemverstoring groter is dan 100 m2. Het voorgenomen initiatief betreft echter een functiewijziging van de gronden. Hiervoor wordt niet in de bodem geroerd.

Op basis van de archeologische beleidskaart zullen de gronden in dit plan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' krijgen. In de westhoek van het plangebied is de trefkans op een archeologische iets minder, hier word de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' op van toepassing verklaard.

Grondwerkzaamheden, archeologische vondsten en meldingsplicht

Bij de uitvoering van niet archeologische graafwerkzaamheden dient te allen tijde de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) in acht te worden genomen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien het initiatief voor rekening en risico van de initiatiefnemer komt. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Kostenverhaal

Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Sport'; waar sportactiviteiten in de vorm van een manege is toegestaan.
  • 'Archeologische verwachting 1';
  • 'Archeologische verwachting 2';
  • 'Archeologische verwachting 3';
  • 'Archeologische verwachting 4';

De dubbelbestemming 'Archeologische verwachting #' is een bestemming ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische relicten in de grond. De waarde is gebaseerd op de archeologische verwachtingswaarde uit de gemeentelijke erfgoedverordening.

Daarnaast zijn twee gebiedsaanduidingen van toepassing te weten:

  • 'Geluidzone - spoor';
  • 'Waardevol landschap';

Dit plan kent verder als noemenswaardigheid dat de in bestemming 'Sport' gronden en gebouwen enkel gebruikt mogen worden ten behoeve van een manege. Dit is gedaan door in de regels enkel de functie 'manege' als sportactiviteit ter plaatse toe te staan.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de inspectie. Het plan is mede in het kader van het aanvragen van een Natuurbeschermingswetvergunning met de provincie overlegd.

Samen met het waterschap Rijn en IJssel zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming zie hiervoor paragraaf 4.2.

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd eventuele zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.