direct naar inhoud van Regels
Plan: Spoorzone - Fase 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1502SGSPOORFASE4-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Spoorzone - Fase 4' met identificatienummer NL.IMRO.0294.BP1502SGSPOORFASE4-VA01 van de gemeente Winterswijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.6 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.7 archeologische verwachting

een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.8 archeologische waarde

een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek naar archeologische waarden uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm voor Nederlandse Archeologie;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 bruto vloeroppervlakte (bvo)

de vloeroppervlakte van een ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een bouwwerk gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen;

1.20 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F1, F2 of F3 van het Vuurwerkbesluit en dat bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik;

1.21 de verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.26 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.27 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.28 ondergeschikte horeca

Het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca);

1.29 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse;

1.30 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

1.31 perifere grootschalige detailhandel

detailhandelsvestigingen die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling en uit dien hoofde niet binnen het aangewezen kernwinkelgebied gevestigd kunnen worden.

1.32 pick-up-point

een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van afrekenen van goederen en/of uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten;

1.33 professioneel vuurwerk

vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F4 van het Vuurwerkbesluit alsmede vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F2 of F3 en dat niet bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik;

1.34 raamprostitutie

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);

1.35 recreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden alsmede rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair;

1.36 risicovolle inrichting

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare object; 

1.37 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet gecombineerd met elkaar;

1.38 straatprostitutie

het door handelen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken tot prostitutie;

1.39 supermarkt:

een zelfbedieningszaak in goederen met hoofdzakelijk een grote verscheidenheid aan levens- en genotsmiddelen;

1.40 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld de periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen; 

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen;

1.42 winkelvloeroppervlakte (wvo)

de verkoopruimte, d.w.z. het voor het winkelend publiek toegankelijke deel van (het bruto oppervlak) van een detailhandelsbedrijf, inclusief etalages en de ruimte achter toonbanken en kassa's.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk

2.4 ondergeschikte bouwonderdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. perifere grootschalige detailhandel waarbij, een combinatie van, de volgende branches worden toegestaan:
    • 1. doe-het-zelfartikelen als bedoeld in Detailhandelbranches onder a tot een maximum winkelvloeroppervlakte van 3.500 m2;
    • 2. plant en dier als bedoeld in Bijlage 1 onder b tot een maximum winkelvloeroppervlakte van 2.500 m2;
    • 3. rijwielen en/of autoaccessoires als bedoeld in Detailhandelbranches onder c tot een maximum winkelvloeroppervlakte van 1.000 m2, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.1 onder b;
    • 4. sport en spel als bedoeld in Detailhandelbranches onder d tot een maximum winkelvloeroppervlakte van 2.000 m2, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.1 onder b;
    • 5. woninginrichting als bedoeld in Detailhandelbranches onder e tot een maximum winkelvloeroppervlakte van 3.000 m2, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.1 onder b;
  • b. vestiging van de lid 3.1 onder a, sub 3,4 en 5 genoemde branches zijn uitsluitend toegestaan indien sprake is van:
    • 1. een verplaatsing, waarbij voldaan dient te worden aan het bepaalde in lid 3.3.3; of
    • 2. complementaire assortimenten en vernieuwende concepten.
  • c. pick-up-points tot een maximum brutovloeroppervlak van 500 m2;
  • d. bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten tot een maximumkaveloppervlak van 5.000 m2 per bedrijf;
  • e. een supermarkt tot een maximum winkelvloeroppervlakte van 2.000 m2, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.3;

met de daarbijbehorende:

  • f. ondergeschikte horeca tot een maximum winkelvloeroppervlakte van 100 m2 ten behoeve van het bepaalde onder a;
  • g. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf en bestemmingsverkeer;
  • h. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • i. tuinen en erven;
  • j. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. inritten en uitwegen (ontsluitingen), met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 2 ontsluitingen per bestemmingsvlak 'Gemengd' zijn toegestaan;
    • 2. de onderlinge afstand tussen de ontsluitingen als bedoeld onder 1 minimaal 50 m dient te bedragen;
    • 3. de afstand tussen de ontsluitingen en de mogelijk toekomstige rotonde ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied’ minimaal 50 m dient te bedragen;

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogtes;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag de bouwhoogte van gebouwen op de koppen van de bouwvlakken 25 m bedragen, met dien verstande dat dit is toegestaan over een oppervlak van maximaal 200 m2 per kop.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldende de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m binnen het bouwvlak en maximaal 1,1 m buiten het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van licht-, reclame- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 6 m, met dien verstande dat reclame- en vlaggenmasten uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m, met dien verstande dat overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van:
    • 1. perifere grootschalige detailhandel als bedoeld in 3.1 onder a;
    • 2. een supermarkt als bedoeld in lid 3.1 onder e, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.3;
  • b. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van perifere grootschalige detailhandelsvestigingen en bedrijvigheid met een brutovloeroppervlakte kleiner dan 1500 m2, met uitzondering van het bepaalde in 3.1 onder a sub 3;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het wonen;
  • d. het gebruik van pick-up-points als bedoel in lid 3.1 onder c ten behoeve van afrekenen van goederen en/of uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten;
  • e. risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen.
3.3.2 Parkeren

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt tevens begrepen het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW opgenomen parkeernormen en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

3.3.3 Voorwaardelijke verplichting verplaatsing supermarkt en perifere detailhandel

Het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken, overeenkomstig de in lid 3.1 onder a, sub 3, 4 en 5 en lid 3.1 onder e opgenomen bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. het supermarkten en perifere detailhandel als bedoeld in lid 3.1 onder a, sub 3, 4 en 5 betreft die vanuit een locatie elders in de kern Winterswijk wordt verplaatst naar het plangebied van dit plan en waarbij door middel van een bestemmingsplanherziening juridisch-planologisch wordt vastgelegd dat ter plaatse van de bestaande locatie van de betreffende supermarkt(en) geen supermarkt(en) dan wel de bedoelde perifere detailhandel meer is/zijn toegestaan en/of kan worden geëxploiteerd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a kunnen tevens nieuwe supermarkt(en) en perifere detailhandel als bedoeld in lid 3.1 onder a, sub 3, 4 en 5 binnen het plangebied van dit plan worden toegestaan indien bestaande supermarkt(en) en perifere detailhandel als bedoeld in lid 3.1 onder a, sub 3, 4 en 5 is/zijn beëindigd en waarbij door middel van een bestemmingsplanherziening juridisch-planologisch wordt vastgelegd dat ter plaatse van de bestaande locatie de hiervoor bedoelde functies niet meer is/zijn toegestaan en/of kan worden geëxploiteerd;
  • c. bij verplaatsing of nieuwvesting van de in artikel 3.3.3 onder sub a en b genoemde functies is een uitbreiding van het wvo toegestaan tot maximaal 20% van de te verplaatsen of te beëindigen wvo.
3.3.4 Voorwaardelijke verplichting groene inpassing
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe gebouwen, overeenkomstig de in lid 3.1 sub a tot en met e opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van inrichtingsmaatregelen aan de hand van een inrichtingsplan dat dient te voldoen aan het gemeentelijk Groenstructuurplan 2010 (vastgesteld d.d. 28 april 2011);
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het voltooien van de bouw geheel uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen als bedoeld onder a.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Perifere grootschalige detailhandel

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 onder a teneinde perifere grootschalige detailhandel toe te staan die niet wordt genoemd in Detailhandelbranches, met dien verstande dat:

  • a. deze vormen van perifere grootschalige detailhandel qua aard, omvang en branche gelijk is te stellen met de reeds toegestane vormen van perifere grootschalige detailhandel;
  • b. dit op regionaal niveau niet leidt tot onacceptabele effecten op de bestaande detailhandelsstructuur, voorzieningenstructuur en/of de (structurele) leegstandsontwikkeling, waarbij het gemeentelijk detailhandelsbeleid richtinggevend is;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzingen ten behoeve van het toestaan van vernieuwende en innovatieve branches in de perifere grootschalige detailhandel indien en voor zover:

  • a. deze complementair is aan het bestaande aanbod;
  • b. dit op regionaal niveau niet leidt tot onacceptabele effecten op de bestaande detailhandelsstructuur, voorzieningenstructuur en/of de (structurele) leegstandsontwikkeling, waarbij het gemeentelijk detailhandelsbeleid richtinggevend is;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • d. op basis van een behoefteonderzoek de behoefte wordt aangetoond;
  • e. onverkort voldaan wordt aan het bepaalde in lid 3.3.1.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. tuinen, parken en plantsoenen;
  • c. (verharde) fiets - wandelpaden en speelvoorzieningen;
  • d. inritten en uitwegen;
  • e. recreatief medegebruik;
  • f. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het realiseren van private aansluitingen, perceelsontsluitingswegen, inritten, uitwegen en parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - private aansluitingen'.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden van het gebied en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Groen’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer’, mits:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied’;
  • b. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels;

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht indien de bodemverstoring niet dieper reikt dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. bij een bodemverstoring die dieper reikt dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld dient de activiteit te worden begeleid door een archeologisch deskundige;
  • c. indien uit het bepaalde onder b blijkt dat in de bodem archeologische waarden aanwezig zijn en deze door de vergunde activiteit zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

5.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in lid 5.2.1 onder b is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 5.4.1 bedoelde verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, beplantingen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend.

5.4.3 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Bij een bodemverstoring die dieper reikt dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld dient de activiteit te worden begeleid door een archeologisch deskundige;
  • b. indien uit het bepaalde in b blijkt dat in de bodem archeologische waarden aanwezig zijn en deze door de vergunde activiteit zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie', indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting en/of escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verkoop en opslag van professioneel vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de regels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 3 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • b. de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
8.2 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 kan slechts worden verleend indien:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmings- en/of aanduidingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1.1 met maximaal 10%.

10.1.3 Uitzondering

Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4 Uitzondering

Artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Spoorzone - Fase 4'.

Vastgesteld door de raad op 14 september 2017 met nr. 2017, IX-1