direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dwarsweg 13-06
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1511BGDWARSW1306-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om op perceel Dwarsweg 13-06, kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie C, nummer 4272, de bouwmogelijkheden voor een recreatiewoning uit te breiden naar maximaal 125 m2.

Op basis van de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" heeft het perceel een recreatieve bestemming. De bouw van een recreatiewoning groter dan 66 m2 is in strijd met het bestemmingsplan. Gelijk aan de bouwmogelijkheden voor recreatiewoningen op (bedrijfsmatig geëxploiteerde) verblijfsrecreatieterreinen in de gemeente, is het college van burgemeester en wethouders voornemens met toepassing van een partiële herziening medewerking te verlenen aan het verzoek. Een bestemmingsplan wordt uiteindelijk door de gemeenteraad vastgesteld.

Voorliggend bestemmingsplan maakt het beoogde plan planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen dat het plan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt het maximum bebouwd oppervlak ten behoeve van een recreatiewoning verruimd tot 125 m2.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Dwarsweg 13-06 ligt ten noordoosten van de kern Winterswijk, bij het buurtschap Ratum. Op onderstaande afbeelding is het plangebied rood omcirkeld weergegeven. Op de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1511BGDWARSW1306-VA01_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1511BGDWARSW1306-VA01_0002.jpg"

Plangebied bij benadering (bron: googlemaps)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Dwarsweg 13-06' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1511BGDWARSW1306-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

Het plangebied ligt op ruim 5 kilometer ten noordoosten van de kern Winterswijk en maakt deel uit van het heide- en broekontginningenlandschap: Het Masterveld. In het algemeen wordt dit landschap gekenmerkt door de rechte lijnen, ontstaan bij ontginning van de toen aanwezige heidevelden. De hedendaagse omgeving van het plangebied kenmerkt zich hoofdzakelijk door het agrarisch gebruik. Het is een extensief gebruikt gebied met een lage bebouwingsdichtheid. Landschappelijk is het een kleinschalig gebied met redelijk grote bospercelen en open velden. Qua natuurwaarden heeft het Masterveld, mede door de enorme variatie, veel te bieden aan veel verschillende soorten. Het is een gebied met veel natte heidevelden die uiteindelijk afwateren op de Vennevertlose beek.

2.2 Huidige situatie

Het perceel Dwarsweg 13-06 ligt in een heideontginningsbos en is onderdeel van een (niet-bedrijfsmatig geëxploiteerd) huisjespark van circa 5,2 ha met meerdere recreatiewoningen. De omvang van het betreffende perceel is circa 4.600 m2 en bestaat uit bos met een open plek. Hier is de bebouwing gesitueerd bestaande uit een chalet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1511BGDWARSW1306-VA01_0003.jpg"

Dwarsweg (westelijke richting) met entree huisjespark

2.3 Planopzet

Dit plan voorziet in het vergroten van de bebouwingsmogelijkheden voor een solitaire recreatiewoning tot dat wat bij omgevingsvergunning mogelijk is voor recreatiewoningen op verblijfsrecreatieterreinen in de gemeente, te weten:

  • a. het uitbreiden van het bebouwd oppervlak tot maximaal 125 m2;
  • b. het onderkelderen;
  • c. het toestaan van overkappingen binnen de maximale norm van bijgebouwen;

Het maximum bebouwd oppervlak voor bijgebouwen is 15 m2. Hierbij geldt dat het totaal te bebouwen oppervlak de verhouding 1:4 van het bouwvlak niet te boven mag gaan. Uitgangspunt voor de regels bij dit bestemmingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan Verblijfsrecreatieterreinen van de gemeente Winterswijk (zie paragraaf 2.4).

Het plangebied ligt in het Gelders Natuurnetwerk (zie paragraaf 3.2). Een vergroting van het bebouwd oppervlak betekent een significante aantasting van de aanwezige natuurwaarden. Voorwaarde voor uitvoering van het plan zijn compenserende maatregelen, per saldo dienen de kernkwaliteiten van het gebied te worden versterkt. Deze maatregelen worden planologisch vastgelegd, ze zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Dwarsweg 13-06 heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemmingen 'Recreatie' en 'Bos'. De gronden bij deze bestemmingen zijn respectievelijk bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van één recreatiewoning, bos en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van algemene natuur- en landschappelijke waarden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1511BGDWARSW1306-VA01_0004.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 4', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en zijn aangeduid met 'ehs natuur', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'recreatiewoning'. In bovenstaande afbeelding is onderhavig bouwperceel (aanduiding recreatiewoning) weergegeven met een blauwe marker.

Op 28 maart 2013 is het bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen" vastgesteld. Bij amendement is hierbij besloten dat de normen en voorwaarden ten aanzien van recreatiewoningen op bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatieterreinen van toepassing zijn voor alle recreatiewoningen in de gemeente. Naar analogie van de in genoemd bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbepaling voor vergroting van het te bebouwen oppervlak is het volgende toetsingskader van toepassing:

  • a. de oppervlakte maximaal 125 m2 mag bedragen;
  • b. aantoonbaar markttechnische behoefte bestaat voor vergroting; en
  • c. per bouwperceel de verhouding 1:4 wordt aangehouden.

De oppervlakte van het bouwperceel in het plangebied is 532 m2, met in achtneming van de verhouding 1:4 is een maximaal te bebouwen oppervlak van (532/4) 133 m2 mogelijk. Dit oppervlak is inclusief een mogelijk bijgebouw, een recreatiewoning kan nooit groter dan 125 m2 zijn.

De voorwaarde dat er markttechnisch gezien behoefte is aan uitbreiding kan worden aangetoond door middel van een (toeristisch) marktonderzoek waarbij de regionale planologische restcapaciteit is betrokken. Deze bepaling vindt zijn grondslag in de provinciale verordening Gelderland (maart 2011) en is van toepassing voor bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatieterreinen. Dit bestemmingsplan voorziet in een vergroting van een solitaire recreatiewoning, waarmee een kwalitatieve verbetering beoogd is. Het object is niet per definitie beschikbaar voor de toeristische markt, een toetsing op dit aspect kan achterwege blijven. Het huidige provinciaal beleidskader is opgenomen in paragraaf 3.2.

Voor de gronden met de aanduiding 'ehs natuur' in artikel 33.1 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" bepaald dat een besluit voor het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid niet wordt genomen, indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied, met dien verstande dat significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied geen belemmering vormt voor het nemen van dat besluit:

  • a. voor zover mitigerende maatregelen deze aantasting te niet doen, of;
  • b. voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is van groot openbaar belang;
    • 2. er is geen reëel alternatief voor de voorgenomen wijzigingsbevoegdheid;
    • 3. de aantasting wordt zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen;
    • 4. voor zover de aantasting niet door mitigerende maatregelen wordt beperkt, worden hiervoor compenserende maatregelen getroffen.

Samengevat houdt de toetsing belangenafweging in dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige functies en waarden en van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. De uitvoering en verantwoording van deze toets is in de hoofdstukken 3, 4 en 6 vastgelegd. Hieruit komt naar voren dat, met in achtneming van de maatregelen ten behoeve van de versterking van de natuur, geen sprake is van een onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Voor toepassing van de ladder is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu een 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' opgesteld. Voor een verdere uitleg wordt naar die handreiking verwezen.

3.1.2 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Onderhavig plan voorziet in het vergroten van een recreatiewoning in het buitengebied van Winterswijk. Dit is geen ontwikkeling die kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals vastgelegd in het Bro. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan achterwege kan blijven.

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de provincie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Het provinciaal beleid ten aanzien van verblijfsrecreatie is gericht op ruimte voor kwaliteitsverbeteringen en innovatie van recreatiebedrijven. Voor solitaire recreatiewoningen geldt een stringent beleid. Vanwege de kans op gebruik als permanente of tweede woning, werkt de provincie in principe niet mee aan de bouw van solitaire recreatiewoningen.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid). De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft bijzondere aandacht. Het gebied heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied ligt volledig in het Gelders Natuurnetwerk (GNN), in onderstaande afbeelding is de GNN in groen weergegeven. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het plangebied ligt in het deelgebied Ratum, een overwegend kleinschalig kampenlandschap op het Oost-Nederlands Plateau met vrij grootschalige, deels beboste vochtige heideontginningen langs de Duitse grens en op het Vosseveld. Ontwikkelingsdoelen voor natuur en landschap in dit gebied zijn:

  • ontwikkeling droge en vochtige bossen met bijbehorende flora en fauna;
  • ontwikkeling beken, beekoevers, poelen, natte graslanden en moerasjes, bosjes en singels;
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën (m.n. kamsalamander);
  • ontwikkeling uitwisseling met de omgeving en vermindering barrièrewerking N820 en N319;
  • ontwikkeling intensieve groen-blauwe en recreatieve dooradering;
  • ontwikkeling herkenbaarheid essen;
  • ontwikkeling beleefbaarheid geologie;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden, heide en schrale graslanden;
  • ontwikkeling biotopen voor vogels van bossen en cultuurgronden;
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen (bijv. ontginningen, houtwallen) en beheersvormen;
  • ontwikkeling ecosysteemdiensten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1511BGDWARSW1306-VA01_0005.jpg"

Uitsnede verbeelding Omgevingsvisie Gelderland (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het GNN. In het algemeen stelt de provincie bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt, waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de compensatie. Voor de bescherming en ontwikkeling van de GNN is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners wordt in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.

In artikel 2.7.1. van de Omgevingsverordening is het beschermingsregime voor het GNN vastgelegd. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het GNN kan uitbreiding van bestaande functies mogelijk worden gemaakt indien in de toelichting bij het plan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

In de verordening is ten aanzien van waardevol landschap bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het provinciaal beleid ten aanzien van natuur en landschap is in grote lijnen een voortzetting van het provinciale beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005 en bijbehorende uitwerkingen. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.4.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaande situatie, er wordt geen recreatiewoning toegevoegd en het bestaande bouwperceel wordt niet vergroot. Permanente bewoning is uitgesloten. In paragraaf 3.1.2 is al geconcludeerd dat de voorgestane ontwikkeling kleinschalig van aard is, een expliciete afweging in het kader van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde.

Het vergroten van de bouwmogelijkheden leidt tot een significante aantasting van de in het plangebied aanwezige landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten. Gelet op de schaal van het plan is een compensatieplan niet noodzakelijk, wel zijn compenserende maatregelen vereist op basis waarvan de kernkwaliteiten van het gebied worden versterkt. De maatregelen benoemd in paragraaf 2.3 beogen een versterking van deze kernkwaliteiten. Met een voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit bestemmingsplan is de uitvoering en instandhouding van de beoogde versterking geborgd. Het plan is daarmee in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het provinciaal beleid.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Nota verblijfsrecreatie

De gemeente heeft haar beleid voor toerisme en recreatie geactualiseerd in de nota Verblijfsrecreatie in Winterswijk, die op 29 mei 2008 door de raad is vastgesteld. De nota geeft de kaders en kansen voor de verdere ontwikkeling van verblijfsrecreatie in Winterswijk.

In de visie van de gemeente zal toerisme en recreatie in de gemeente Winterswijk zich in de komende jaren verder ontwikkelen als een economische drager voor het bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle buitengebied. Uitgangspunt voor de verdere toeristisch-recreatieve ontwikkeling van Winterswijk is het versterken van het decor, de voorzieningen en het toeristisch-recreatieve aanbod. De gemeente wil dat alle verblijfsrecreatieve voorzieningen door inpassing in het landschap en investeren in landschap, natuur en cultuurhistorie ruimte voor kwaliteit wordt geboden. De gemeente wil door deze kwaliteitsverbetering bereiken dat het aantal overnachtingen in de gemeente wordt verhoogd. Het ontwikkelen van nieuwe, kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen past in het streven om door diversiteit in het aanbod de kwaliteit van het verblijfsrecreatief aanbod te verhogen. In aansluiting op de veranderende vraag van de consument wil de gemeente stimuleren dat het aantal toeristische standplaatsen toeneemt.

Voor terreinen met recreatiewoningen, die op dit moment niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd, geldt dat de huidige situatie is bevroren. Het huidige aantal recreatiewoningen mag op deze terreinen niet worden uitgebreid. Permanente bewoning van recreatiewoningen is uitgesloten, in dat licht wordt het handhavingsbeleid betrokken in de overwegingen over de aanvaardbaarheid van nieuwvestiging of uitbreiding van recreatiewoningen. De agrarische belangen en de waarden van natuur en landschap mogen als gevolg van de aanwezigheid van recreatiewoningen niet onevenredig worden aangetast.

Ten aanzien van een aantal onderwerpen is de gemeente van oordeel dat het omschreven beleid aanpassing behoeft om te kunnen voldoen aan de huidige visie en inzichten. Dit betekent dat in afwijking van het beleid in voorliggend bestemmingsplan een aantal onderwerpen afwijkend zijn geregeld (zie ook paragraaf 2.4). Het gaat in de maximale oppervlakte van recreatiewoningen op niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde terreinen, de mogelijkheid tot onderkeldering en het bouwen van overkappingen.

Maximale oppervlakte van recreatiewoningen 

De mogelijkheid tot het vergroten van de oppervlakte van recreatiewoningen tot maximaal 125 m² geldt ook voor particuliere recreatiewoningen op niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde terreinen en permanent bewoonde recreatiewoningen. Met deze verruiming kan ingespeeld worden op een mogelijke behoefte voor duurzaamheidswensen, die extra ruimte in beslag nemen. Een verdere verruiming van een bijgebouw wordt niet wenselijk geacht. Vergroting leidt tot een aantasting van de beleving van rust en ruimte.

Onderkeldering 

Omdat onderkeldering geen landschappelijke impact heeft is, in plaats van de mogelijkheid tot het vergroten van de oppervlakte van bijgebouwen, deze mogelijkheid opgenomen in het bestemmingsplan. Toegestaan wordt onderkeldering van uitsluitend bovengrondse gebouwen, die dan ook ten dienste kan staan voor de opwekking van duurzame energie.

Overkapping 

Naast het bouwen van bijgebouwen wordt ook het bouwen van overkappingen toegestaan. De maximale oppervlaktemaat van bijgebouwen gaat gelden als gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In paragraaf 2.1 is een gebiedsprofiel van het plangebied beschreven. In het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied het Masterveld. De visie voor dit gebied is gericht op het behoud van de rust en de beslotenheid.
Landschappelijk is er geen behoefte aan het veranderen van de verhoudingen tussen open en dicht. De kwaliteit van de bossen neem toe door een grotere variatie aan soorten en leeftijden. Nieuwe beplantingselementen worden gerelateerd aan de bestaande bossen in de vorm van bosmantels. Het areaal natte heidevelden mag toenemen. Verder kunnen kleine heiderelicten worden vergroot of met elkaar worden verbonden door brede zomen, bermen en bosmantels, alle met een schrale vegetatie. De kernkwaliteiten uit het LOP zijn vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". De met het initiatief voorgestane inrichting en maatregelen sluiten goed aan op de doelstellingen en visie van het LOP.

3.3.3 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

De met dit bestemmingsplan voorgestane ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen de beoogde functie en omliggende functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor.

Hinderaspecten kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Voor het aspect geur geldt in principe de toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij, zie paragraaf 4.1.2.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk. Het plan voorziet niet in het toevoegen van een gevoelige functie en het feitelijke bouwperceel wordt niet vergroot. In de nabije omgeving bevinden zich ook geen agrarische bedrijven die hinder kunnen ondervinden van voorgestane ontwikkeling en omgekeerd wordt het leefklimaat niet beperkt door andere omliggende functies. Het aspect milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Geur

In het kader van dit bestemmingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste
toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.


Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld
melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom de geurbelasting niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Aan de hand van de Wgv is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Het plan voorziet niet in het toevoegen van een geurgevoelig object en in de omgeving zijn geen agrarische bestemmingen aanwezig. Er zijn vanuit het aspect geur geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.1.3 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.

Uit het provinciaal georegister blijkt dat de bodemkwaliteit ter plaatse niet eerder met een bodemonderzoek is vastgesteld. Op luchtfoto's zijn geen bodemverstoringen of andere bijzonderheden zichtbaar. Gelet op het historisch en huidig gebruik (verblijfsrecreatie en bos) is naar verwachting geen sprake van bodembedreigende activiteiten. Op basis van de uitgevoerde inventarisatie is de locatie onverdacht, er is geen bodemverontreiniging te verwachten die de gewenste ontwikkeling belemmerd. In het kader van onderhavig plan is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

Overigens is het bouwperceel op het provinciale georegister als ''asbestverdacht'' aangemerkt, omdat mogelijk sprake is van erosie van asbesthoudend bouwmateriaal (bijvoorbeeld dakbedekking) of een erfverharding bestaande uit puin-/sloopafval. Voor toekomstige uitvoering van werkzaamheden zoals bouwen en/of landschappelijke aanpassingen geldt dat: wanneer asbestverdacht materiaal op of in de bodem wordt aangetroffen of anderszins zintuiglijke afwijkingen worden waargenomen, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente te worden geïnformeerd.

4.1.4 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

De Regeling NIBM is niet van toepassing omdat de ruimtelijke procedure voorziet in een ondergeschikte wijziging van de functie, niet in de bouw van nieuwe woningen of kantoren, of een andere ontwikkeling die in de lijst van categorieën valt. Overigens bevinden de achtergrondconcentraties aan stikstofdioxide en fijn stof in dit gebied zich ruimschoots onder de grenswaarden (Wet luchtkwaliteit). Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit in het kader van genoemde besluiten is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

In het kader van de Wgh wordt onder woning verstaan een gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidsgevoelig en dus niet beschermd. In de zin van de Wgh voorziet dit plan niet in een geluidgevoelig object.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een beoordeling van de situatie uitgevoerd. Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden.

Op basis van het gemeentelijk geluidbeleid (september 2008) is het plangebied gelegen in gebiedstype 'Natuurgebied'. Dit gebiedstype is gekarakteriseerd als een gebied waar rust en stilte belangrijk zijn. Voor functies zoals wonen en recreëren geldt een streef- en grenswaarde van respectievelijk 35 en 40 dB. Dit is lager dan de wettelijke norm.

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorweg of industrieterrein van belang. De recreatiewoning ligt in de geluidszone van de Dwarsweg. De verkeersintensiteit is echter dermate laag (ongeveer 100 vervoersbewegingen per dag) dat kan worden verondersteld dat wordt voldaan aan de norm. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in een omgevingsvergunning of bestemmingsplan zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

In de 'Nota Externe Veiligheid Winterswijk' van januari 2009 is de gemeentelijke visie op de beheersing van veiligheidsrisico's als gevolg van opslag, gebruik en vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Aangegeven is hoe om te gaan met het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij beperkt kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1511BGDWARSW1306-VA01_0006.jpg"

Uitsnede risicokaart met 500 m zone rondom het object (bron: risicokaart.nl)

In het kader van goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen. Op basis van de risicokaart Nederland (zie bovenstaande afbeelding) bevinden zich ten aanzien van het plaatsgebonden risico in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen. Met het vergroten van de bouwmogelijkheden neemt het groepsrisico niet toe. Een verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Nader onderzoek voor externe veiligheid is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding. Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Deze watertoets stelt de randvoorwaarden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen in relatie tot het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en de directe omgeving.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden - Bergen - Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Watertoets

Het voorliggende plan betreft een verruiming van het maximum bebouwd oppervlak voor een recreatiewoning tot 125 m2. Ten behoeve van een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. In onderstaande watertoets zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

N.v.t.
Nee  
2

1

1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee
Nee  
1

1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de recreatiewoning is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P186). De bestaande afvoercapaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast

Het toekomstige verharde oppervlak bedraagt circa 125 m2. Vrijkomend schoon hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd.

Inrichting en beheer

Aan de noordoostzijde van het perceel overzijde bevind zich een watergang van het waterschap Rijn & IJssel. De voorgenomen nieuwbouw infiltreert vrijkomend hemelwater in de bodem en zal dus geen invloed hebben op de watergang.

Op basis van de watertoets zijn er zijn geen hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving te verwachten. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In een bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer.

De landschappelijke waarden zijn in paragraaf 2.1 aan bod gekomen. Het plan zelf heeft geen betrekking op een bouwkundig monument of een karakteristiek gebouw. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De locatie van het bouwperceel heeft in het genoemde bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. De gronden met deze bestemming behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij deze bestemming geldt voor bebouwing van 2.500 m2 of meer een onderzoeksplicht. Voorliggend plan voorziet in bebouwing met een omvang van circa 125 m2. Nader archeologisch onderzoek is niet vereist. Het aspect cultuurhistorie en archeologie belemmert de uitvoerbaarheid van het plan niet.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. In een straal van 3 kilometer bevindt zich geen Natura 2000 gebied. De invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling is lokaal, er treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van beschermde natuurgebieden op.

Ecologische Hoofdstructuur

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies. De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen.

In Gelderland wordt de EHS thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk (GNN) (en Groene Ontwikkelingszone). In paragraaf 3.2 is geconstateerd dat het plangebied in het GNN ligt. Omdat het uitbreiden van verstening een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS tot gevolg heeft, dient met het plan tevens een per saldo versterking van de aanwezige waarden te worden gerealiseerd.

Voor dit plan is een natuuronderzoek uitgevoerd door Ecologisch Adviesbureau Schröder. Bijlage 1 bevat het bijbehorende rapport met nummer 1507 en datum 7 september 2015. Op basis van het onderzoek is inzichtelijk welke soorten voorkomen in het plangebied en de directe omgeving. Voor de noodzakelijke maatregelen om te komen tot een versterking van de aanwezige waarden is een separaat inrichting- en beheerplan opgesteld, dat als voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit plan is opgenomen. Nader onderzoek en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd.

Het plan voorziet in de sloop van bestaande bebouwing. Uit de bovenaangehaalde natuurtoets komt naar voren dat uitvoering van het plan, met in achtneming van de voorgestane maatregelen, niet leidt tot verstoring of vernietiging van mogelijk aanwezige soorten. Nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Voor alle beschermde soorten geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (artikel 2 Flora- en faunawet). Indien voor aanvang of tijdens de uitvoering van werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen, dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft een verruiming van de bouwmogelijkheden van een bestaande recreatiewoning. Het verkeer ten behoeve van deze functie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de omliggende verkeersstructuur. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan weergegeven. Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm: Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP2012). De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De bijlagen maken onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden conform de SVBP2012 de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Regels

In de SVBP2012 is een standaard hoofdstukindeling vastgelegd. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels (begrippen en wijze van meten). Hoofdstuk II bevat de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Tenslotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

De regels van een bestemming in hoofdstuk II kennen een standaardopbouw en worden (indien van toepassing) als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Bos, waarin de functie bos en het behoud, bescherming en ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden is vastgelegd;
  • Recreatie, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van de functie recreatie (één recreatiewoning) zijn vastgelegd;
  • Waarde - Archeologische verwachting 3 (dubbelbestemming), waarin de bescherming van de archeologische waarden in de bodem is vastgelegd;
  • Waarde - Archeologische verwachting 4 (dubbelbestemming), waarin de bescherming van de archeologische waarden in de bodem is vastgelegd;

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden, behalve dat een voorwaardelijke verplichting is opgenomen ten behoeve van de uitvoering en instandhouding van de maatregelen ter versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.

Dit bestemmingsplan is ambtelijk voorgelegd aan de provincie Gelderland, omdat zij bevoegd gezag zijn inzake de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk (voorheen EHS - Natuur). Gelet op het schaalniveau en de voorgestane maatregelen die zijn verankerd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan zijn zij op 26 oktober 2015 akkoord gegaan.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Het bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling, die geen direct of indirect gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie in het gebied. Voor een nadere onderbouwing zie paragraaf 4.2. Het ontwerpbestemmingsplan is wel toegezonden aan het waterschap.

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 augustus tot en met 20 september 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlagen bij toelichting