direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Scholtemaatweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1512BGSCHOLTMTW1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om op het perceel Scholtemaatweg 1 te Winterswijk - Ratum, kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie C, nummer 5314, de agrarische bestemming te wijzigen ten behoeve van een zonnepark voor stroomopwekking. Het gaat om de plaatsing van circa 1.000 zonnepanelen met een lokaal afzetgebied. Het park heeft tevens een informatie- en onderzoeksfunctie ten behoeve van lokale duurzame energieopwekking.

Op basis van de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is het perceel bestemd tot "agrarisch cultuurlandschap". Een zonnepark is een bedrijfsmatige activiteit in strijd met deze bestemming. Het college van burgemeester en wethouders wenst op basis van een partiële herziening van genoemd bestemmingsplan de gevraagde ontwikkeling mogelijk te maken.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen het regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de agrarische bestemming gewijzigd in een specifieke bedrijfsbestemming ten behoeve van een zonnepark.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Scholtemaatweg 1 ligt op circa 3 kilometer ten oosten van de kern Winterswijk, in het buurtschap Ratum, ten noorden van de Ratumseweg. Het omliggende gebied is voor het merendeel aan te merken als agrarisch gebied. Op onderstaande afbeelding is de locatie rood omcirkeld aangegeven. Op de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512BGSCHOLTMTW1-VA01_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512BGSCHOLTMTW1-VA01_0002.jpg"

Plangebied bij benadering (bron: googlemaps)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Scholtemaatweg 1' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1512BGSCHOLTMTW1-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

Het plangebied ligt op circa 3 kilometer ten oosten van de kern Winterswijk en maakt landschappelijk gezien deel uit van het oude hoevenlandschap. Algemene kenmerken van het een oude hoevenlandschap zijn:

  • een grote mate van kleinschaligheid in de akkergebieden die door de beplanting nader geaccentueerd wordt;
  • de aanwezigheid van veel opgaande begroeiing in de vorm van erfbeplantingen, bossen en bosjes;
  • een reeds van nature aanwezig microreliëf, dat door de mens nader is geaccentueerd (de glooiende essen en steilranden);
  • de beekdalen;
  • de onregelmatige en vaak ook bochtige perceels- en kavelvormen;
  • op enkele plaatsen grote open essencomplexen.


De hedendaagse omgeving kenmerkt zich hoofdzakelijk door het agrarisch gebruik. Het is een extensief gebruikt gebied met een lage bebouwingsdichtheid.

2.2 Huidige situatie

Op het perceel Scholtemaatweg 1 is een woonboerderij met bijbehorende gebouwen aanwezig. Het perceel is als zodanig in gebruik ten behoeve van wonen, waarbij initiatiefnemer een bedrijf aan huis heeft dat gericht is op de (maatschappelijke) ontwikkeling van duurzame energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512BGSCHOLTMTW1-VA01_0003.jpg"

Locatie zonnepanelen vanaf de Scholtemaatweg

Het plangebied ligt in agrarisch gebied, de direct omliggende gronden van het woonperceel zijn in gebruik ten behoeve van grasland. Aan de noordzijde van het plangebied is een kenmerkende houtwal gesitueerd, op bovenstaande afbeelding rechts zichtbaar. De landschappelijke waarde van het perceel is redelijk.

2.3 Planopzet

Het zonnepark met circa 1.000 zonnepanelen is gesitueerd op de direct omliggende agrarische gronden bij het woonperceel. De zonnepanelen worden gerealiseerd op het maaiveld en hebben een constructiehoogte van circa 1,6 meter. Het bijbehorende grondgebruik komt neer op circa 3.000 m2. Omdat de opwekking van elektriciteit verder gaat dan het voorzien in de eigen behoefte is sprake van een bedrijfsmatige activiteit. Initiatiefnemer werkt voor de levering van energie samen met de AGEM, de coöperatieve Achterhoekse Groene Energiemaatschappij.

Naast energieopwekking door zonnekracht ten behoeve van het bestaande elektriciteitsnetwerk, is het de bedoeling om op het perceel (commerciële) voorlichting en (wetenschappelijk) onderzoek ten behoeve van lokale duurzame energieopwekking te laten plaatsvinden. Het plan voorziet in de presentatie van meerdere vormen van duurzame energieopwekking en -opslag. In juni 2015 is een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van één windmolen (10 meter hoog) en de realisatie van een (blus)vijver (400 m2) waarin een modelopstelling voor waterenergie mogelijk is. In een hooimijt op het woonperceel is een ontvangst- en presentatieruimte beoogd. Gezien het beoogde gebruik is sprake van een kleinschalige functie passend bij de woonbestemming.

Een voorwaarde voor uitvoering van het plan is een goede landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.4). Bijlage 1 bevat het bijbehorende inrichtingsplan, waarin de beoogde eindsituatie is geïllustreerd. Het plan voorziet in een landschappelijke versterking door aan de westzijde een houtwal te plaatsen bestaande uit bosplantsoen. Langs de Scholtemaatweg wordt de bestaande groenstructuur versterkt door middel van een grondwal en aanplant bosplantsoen. Als afscherming van het zonnepark wordt langs de oostzijde een meidoornhaag geplaatst. Bij de entree van het perceel, vanaf de Scholtemaatweg langs de zuidzijde van het woonperceel, worden parkeerplaatsen op halfverharding gerealiseerd. Inpassing gebeurt met fruitbomen, solitaire bomengroep, bosplantsoen en meidoorn.

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De landschappelijke inpassing is om die reden belangrijk en het inrichtingsplan is door middel van een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemmingen 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De gronden bij deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Een zonnepark is op deze gronden niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512BGSCHOLTMTW1-VA01_0004.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting #2', '#3' en '#4', en zijn aangeduid met 'hoogteverschillen', 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

De gronden met een archeologische verwachting zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Voor de gronden met de aanduiding waardevol landschap is in artikel 33.12 van het bestemmingsplan bepaald dat een besluit voor het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid niet wordt genomen, voor zover dit besluit:

  • a. geen aantasting van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap tot gevolg heeft, of;
  • b. het besluit leidt tot behoud of versterking van die bijzondere kwaliteiten.

In het geldende bestemmingsplan zijn geen flexibiliteitsbepalingen opgenomen op basis waarvan een zonnepark mogelijk is. Medewerking geschiedt op basis van een partiële herziening. Hieraan ten grondslag ligt een toetsing belangenafweging. Samengevat houdt dat in dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige functies en waarden en van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. Specifiek ten aanzien van de landschappelijke waarde dient, analoog aan de hiervoor genoemde bepaling, tenminste sprake te zijn van behoud of versterking van de aanwezige landschappelijke kwaliteit. De uitvoering en verantwoording van de toets belangenafweging is in de hoofdstukken 3, 4 en 6 vastgelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'treden' van de ladder worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Voor toepassing van de ladder is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu een 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' opgesteld. Voor een verdere uitleg wordt naar die handreiking verwezen.

3.1.2 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct nationaal belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Voor onderhavig plan is op basis van de wet en jurisprudentie niet zeker of sprake is van een stedelijke ontwikkeling, maar omdat het gaat om een bedrijfsmatige activiteit dat geen agrarisch karakter heeft is zekerheidshalve een verantwoording in het kader van de ladder opgenomen.

Het doel van de ladder is het voorkomen van overprogrammering. Dit betekent dat niet teveel van eenzelfde ontwikkeling dient te worden gerealiseerd, waardoor het aanbod de vraag overschiet en dus mogelijk ontwikkelingen zonder doel plaatsvinden. De eerste trede van de ladder is het bepalen van de regionale vraag naar de functie. In de eerste plaats dient hier gesteld te worden dat het energievraagstuk een kwestie is van nationaal en Europees belang, waardoor het de regionale vraag overstijgt. Wel is het zo dat het Rijk in de doorwerking van haar plannen de verantwoordelijkheid bij de provincies, gemeenten en de markt legt. Hierdoor wordt het mede een vraag van regionaal niveau. Op de vraag of in een actuele regionale behoefte wordt voorzien, kan worden geantwoord dat het initiatief deels (de levering van energie) in samenwerking met de AGEM wordt uitgevoerd. De AGEM is een coöperatie van acht gemeenten en werkt aan een energieneutrale Achterhoek. Dat betekent dat zij evenveel stroom en warmte willen produceren als in de regio gebruikt wordt. Als leverancier van energie zorgt zij er voor dat lokaal opgewekte energie bij de Achterhoekers en de Achterhoekse organisaties en bedrijven terecht komt. Het initiatief vloeit op die wijze rechtstreeks voort uit een actuele regionale vraag. De behoefte om deze energie duurzaam op te wekken is minder evident, maar ligt wel voor de hand gezien de doelstellingen die de gemeenten gezamenlijk hebben gesteld op dit gebied.

De tweede trede ziet erop dat potentiële stedelijke ontwikkelingen die in een actuele regionale vraag voorzien binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Dit is het principe van "inbreiding voor uitbreiding". Bestaand stedelijk gebied is omschreven in het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De regionale behoefte aan zonne-energie kan deels worden voorzien door zonnepanelen te plaatsen op daken van bestaande gebouwen. Daarnaast zijn er initiatieven voor het aanleggen van (grotere) zonneparken op het maaiveld op bijvoorbeeld voormalige vuilstorten en terreinen waarop oorspronkelijk woningbouw was voorzien. Het is echter niet waarschijnlijk dat in de totale behoefte kan worden voorzien in het bestaande stedelijke gebied. Zie paragraaf 3.3.3.

Ten aanzien van de derde trede wordt in het Bro de nadruk gelegd op de goede ontsluiting van het gekozen plangebied voor het verkeer. Gezien het type functie speelt het verkeersvraagstuk echter een ondergeschikte rol. Wat wel van belang is (zowel technisch als qua kosten) is de ligging nabij een geschikte aansluiting op het bestaande elektriciteitsnetwerk. Initiatiefnemer geeft aan dat dit het geval is en dat de grootte van het zonnepark is afgestemd op de aansluitmogelijkheden op het elektriciteitsnet.

In het rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de provincie. Vanuit het rijksbeleid is het plan ruimtelijk inpasbaar en uitvoerbaar.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.


Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.

Duurzame energie

De Omgevingsvisie stelt doelen ten aanzien van de toekomst. Eén van de doelen is zorgen voor CO2-reductie en minder afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. Hiervoor is een energietransitie nodig, naar de inzet van meer hernieuwbare vormen van energie, zoals:

  • zonne-energie;
  • aardwarmte;
  • wind-energie;
  • energie uit biomassa.


Deze vormen van energie-opwekking vragen veel ruimte en bieden kansen voor stedelijke en plattelandsontwikkeling. Daarnaast biedt ook de bio-based economy nieuwe kansen voor de toekomst. Innovaties en decentrale energieopwekking zijn voor Gelderland belangrijk. Vanwege de verantwoordelijkheid voor de leefomgeving, omwille van uitputtende grondstoffen, een goed ruimtegebruik, de potentie voor de Gelderse economie en de verminderde afhankelijkheid van andere (instabiele) energieproducerende landen. Duurzame energie is een graadmeter voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het decentraal opwekken van energie zou mensen en ondernemers extra inkomsten kunnen opleveren. Duurzaam opwekken van energie zou een economische activiteit kunnen zijn op vrijkomende agrarische bestemmingen. Het gezamenlijk opwekken van energie in buurt- of wijkverband kan de sociale cohesie vergroten. Een hernieuwbare energievoorziening vraagt om veel ruimte. Waar fossiele energie ver van huis uit de bodem wordt gehaald en minder zichtbaar is, wordt de meeste hernieuwbare energie ter plekke bovengronds opgewekt en moet zij een plaats krijgen in het landschap. De transitie naar een energieneutraal Gelderland zal dan ook steeds zichtbaarder worden in het landschap. Met betrekking tot zonne-energie wordt gesteld dat tot op heden zonne-energie vooral wordt toegepast op daken. Dit is een efficiënte toepassing waarbij ruimte meervoudig wordt gebruikt en de energie achter de meter kan worden verrekend. Voor een grote bijdrage van zonne-energie aan de energietransitie is echter meer nodig. Daarvoor moeten grote opstellingen worden gerealiseerd.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners wordt in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening. De toetsing op de ladder is opgenomen in paragraaf 3.1.2.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.

In de Omgevingsverordening is bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken.

In de Omgevingsverordening zijn ten aanzien van energietransitie regels opgenomen voor het ontwikkelen van locaties als het gaat om windturbines en biomassavergistingsinstallaties omdat deze een grote impact hebben op de directe omgeving. Voor de realisatie van zonneparken zijn geen regels in de verordening opgenomen.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Ingevolge de provinciale Omgevingsvisie en -verordening is ontwikkeling van een zonnepark in lijn met gestelde duurzaamheidsdoelstellingen.

Het provinciale beleid ten aanzien van natuur en landschap is in grote lijnen een voortzetting van het beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005 en bijbehorende uitwerkingen. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.4. Hoewel met het inrichtingsplan behorende bij dit bestemmingsplan niet direct een versterking is voorgestaan, is de beoogde landschappelijke inpassing in overeenstemming met de provinciale doelstellingen en ambities.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

Het gemeentelijke ruimtelijke beleid gaat niet concreet in op initiatieven als deze. In de Visie Buitengebied 2005 worden algemene kaders geschetst voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het hoofddoel voor de visie buitengebied is 'behoud door ontwikkeling'. Dit wil zeggen het behoud van de bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten die het gebied herbergt en ruimte bieden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Diverse economische dragers maken het buitengebied van Winterswijk leefbaar en vitaal. Voor het landschap is een continue ontwikkeling van belang. Er wordt niet gestreefd naar herstel van een historisch landschap, maar naar het realiseren van een landschap van deze tijd, dat is geïnspireerd op het verleden. De Visie Buitengebied biedt in zijn algemeenheid dus ruimte voor nieuwe initiatieven. Bij dit initiatief wordt een nieuwe bedrijfsactiviteit toegevoegd aan het buitengebied en daarmee dus een (potentiële) economische drager. Door het zonnepark te omzomen met deels nieuwe en deels bestaande beplanting wordt dit park (grotendeels) aan het oog van voorbijgangers onttrokken. In zoverre draagt het initiatief niet bij aan het behoud of de ontwikkeling van bestaande waarden, maar vormt het ook geen aantasting daarvan.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In paragraaf 2.1 is een gebiedsprofiel van het plangebied beschreven. In het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied Ratum. Dit gebied is in cultuurhistorisch opzicht van grote waarde. In het gebied zijn acht bouwkundige monumenten aanwezig, allen van agrarische oorsprong. In ecologisch opzicht zijn met name watergangen een belangrijke drager van natuurwaarden. Landschappelijk dient met name de essengordel met eenmansesjes goed zichtbaar te blijven door accentuering van de steilranden en het open houden van de gordel zelf. Openheid geldt voor het plangebied niet als bijzondere waarde. De aanwezigheid van veel houtopstanden is kenmerkend voor het Ratumse landschap, waar veel NSW-landgoederen aanwezig zijn. Het LOP laat de aanleg van een houtwal dan ook toe, en is daar in de nabijheid van de Ratumse en Willinkbeek zelfs een voorstander van.

3.3.3 Duurzaam energiebeleid

Winterswijk heeft een hoge ambitie als het gaat om het opwekken van duurzame energie. De gemeenteraad heeft deze ambitie onder andere onderschreven in 2008 met het vaststellen van de beleidsnota 'Duurzaam Winterswijk'. Ten aanzien van de productie van duurzame energie staat in deze nota het volgende: "De gemeente Winterswijk staat positief tegenover de opwekking en het gebruik van hernieuwbare energie".

Ook op regionaal niveau zijn er ambities uitgesproken. In het 'Akkoord van Groenlo (AvG'13)' verklaren de acht gemeenten van de Regio Achterhoek te streven naar een energie-neutrale Achterhoek in 2030 door inzet op grootschalige energiebesparing en productie van hernieuwbare energie'. Door in 2030 al energieneutraal te zijn, wil de regio Achterhoek vooruit lopen op de (inter)nationale en provinciale klimaatdoelstellingen.

Het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk heeft op 4 februari 2015 kennisgenomen van de 'Energiestrategienota duurzame energie Achterhoek'. Op basis hiervan is besloten om samen met de commissie Ruimte richting te geven aan keuzemogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie om invulling te geven aan Winterswijk energieneutraal in 2030. Als het huidige energieverbruik (elektrisch) van bedrijven, instellingen en inwoners wordt vertaald naar zonne-energie, betekent dat minimaal 314.925 zonnepanelen (63 GWh) gerealiseerd moeten worden. Zonne-energie maakt daarmee een groot deel uit van de duurzaamheidsopgave waar we voor staan. In de Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek wordt het volgende aanbevolen om de plaatsing van zonnepanelen op daken en op land te versnellen:

  • Het lokale ruimtelijk beleid te inventariseren en op elkaar af te stemmen;
  • Lokale burgerinitiatieven te stimuleren;
  • Actief op zoek gaan naar financieringsmogelijkheden, te denken valt aan duurzaamheidslening (Wet Hof en Wet schatkistbankieren), subsidiemogelijkheden bij hogere overheden (PPM-Oost);
  • Gemeentelijke strategische gronden in te zetten voor zonneparken;
  • Informatiebijeenkomsten te houden om de mogelijkheden van zonne-energie onder de aandacht te brengen;
  • Te onderzoeken of lagere leges bij omgevingsvergunning/RO-procedures voor duurzame projecten mogelijk zijn;
  • Gemeentelijke daken beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld (lokale) energiecoöperaties en bedrijven stimuleren om dat ook te doen.
3.3.4 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Het initiatief levert met directe energieopwekking en een voorlichting/onderzoeksfunctie een duidelijke bijdrage aan de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzame energie. Uitvoering geschiedt in overeenstemming met de overige ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen milieugevoelige en milieubelastende functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 algemeen geaccepteerd als toetsingskader. Hierin worden richtafstanden gegeven voor de hinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie.

Een zonnepark vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering, zodat een verdere toetsing achterwege kan blijven. Het zonnepark vormt wel een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het zonnepark is een type A-inrichting. De inrichting valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit, maar er is geen melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu nodig. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.

De bodemkwaliteit van het perceel is niet eerder met een bodemonderzoek vastgesteld. Op basis van de "bodemkwaliteitskaart regio Achterhoek" en provinciale bodemgegevens (provinciaal georegister) is er geen aanleiding om de locatie als verdacht aan te merken en zijn er geen verontreinigingen bekend. Een zonnepark is geen gevoelige functie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Voor het bestemmingsplan is geen nader onderzoek vereist. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Een zonnepark leidt niet tot een verandering in de uitstoot van stikstofdioxide of fijnstof. De productie van energie middels zonne-energie leidt niet tot de uitstoot van stoffen. De verkeersaantrekkende werking blijft beperkt tot beheer en onderhoud en ook de voorlichting/onderzoeksfunctie leidt niet tot een significante toename van verkeer. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Op basis van het gemeentelijk geluidbeleid (september 2008) is het perceel gelegen in gebiedstype 'Natuurgebied'. In dit gebied zijn lagere streef- en grenswaarden dan de wettelijke norm van 48 dB van toepassing.

Een zonnepark is geen geluidgevoelige functie in de zin van de Wgh en betreft ook geen geluidsproducerende functie, zodat een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in een omgevingsvergunning of bestemmingsplan zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

In de 'Nota Externe Veiligheid Winterswijk' van januari 2009 is de gemeentelijke visie op de beheersing van veiligheidsrisico's als gevolg van opslag, gebruik en vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Aangegeven is hoe om te gaan met het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij beperkt kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512BGSCHOLTMTW1-VA01_0005.jpg"

Uitsnede risicokaart met 300 m zone rondom het object (bron: risicokaart.nl)

Een zonnepark is geen gevoelige functie in het kader van externe veiligheid. In het kader van goede ruimtelijke ordening is wel inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen. Op basis van de risicokaart Nederland (zie bovenstaande afbeelding) bevinden zich ten aanzien van het plaatsgebonden risico in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen. Met de realisatie van een zonnepark neemt het groepsrisico niet toe. Een verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Nader onderzoek voor externe veiligheid is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding. Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Deze watertoets stelt de randvoorwaarden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen in relatie tot het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en de directe omgeving.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden - Bergen - Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Watertoets

Het voorliggende plan betreft het plaatsen van circa 1.000 zonnepanelen, het totale oppervlak is circa 1.275 m2. De parkeervoorziening wordt met halfverharding uitgevoerd. Voor een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. In onderstaande watertoets zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512BGSCHOLTMTW1-VA01_0006.jpg"

Algemeen

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid eisen gesteld betrekking tot het duurzaam omgaan met water. In eerste instantie dient er te worden getoetst in hoeverre de voorgenomen plannen er toe leiden dat er sprake is van de toename van verhard oppervlak. Indien dit toeneemt, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • Nieuwe plannen dienen (indien mogelijk) te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van regenwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen van enige omvang altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone regenwater omgegaan kan worden.
  • Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) regenwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.
  • Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Plangebied

Riolering en afvalwaterketen: Huishoudelijk afvalwater van het perceel is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P363). Er is geen toename van vuilwater.

Wateroverlast: Hemelwater op zonnepanelen wordt ter plaatse in de bodem geïnfiltreerd. Het terrein waarop de panelen geplaatst worden watert af naar de aan te leggen vijver. Hier vindt berging plaats. Er is geen toename van afstromend hemelwater buiten het perceel.

Op basis van de watertoets zijn er zijn geen hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving te verwachten. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In een bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.


Cultuurhistorie

Een gebiedsbeschrijving is opgenomen in paragraaf 2.1 en paragraaf 3.3.2. In het plangebied zijn geen bouwkundige cultuurhistorische waarden aanwezig.


Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De beoogde gronden voor het zonnepark hebben een lage archeologische verwachtingswaarde. Evenwel wordt met de realisatie de bodem beperkt geroerd, mogelijk aanwezige archeologische waarden blijven intact en nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het beschermingsregime zoals vastgelegd in het aangehaalde bestemmingsplan blijft ook in dit plan onverkort van toepassing. Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied: Willinks Weust

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied is Willinks Weust. Dit gebied ligt op circa 1,5 kilometer ten zuiden van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling is lokaal. Gezien de geografische afstand treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van genoemd beschermd natuurgebied op.

Ecologische Hoofdstructuur

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies (thans Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone). De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. In of in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen gronden die onderdeel zijn van de EHS. Nader onderzoek, ontheffing en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd.

Het plan voorziet in de plaatsing van zonnepanelen op gronden thans in gebruik als weiland. Deze gronden hebben, gelet op dit gebruik, naar verwachting geen bijzondere natuurwaarden. Voor mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden, nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk.

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. De uitvoerbaarheid van het plan voor ecologie is daarmee aangetoond. Te allen tijde geldt de zorgplicht vanuit de Flora- en Faunawetgeving (Flora en Faunawet, artikel 2, lid 1).

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan voorziet in een nieuwe ontsluiting op de Scholtemaatweg. Met een zonnepark is hooguit een toename van verkeer ten behoeve van onderhoud te verwachten. De functie voorlichting en onderzoek heeft een kleinschalig karakter, waarmee een beperkte toename van verkeer is gemoeid. Het verkeer ten behoeve van de nieuwe functie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Scholtemaatweg. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan weergegeven. Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm: Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP2012). De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De bijlagen maken onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden conform de SVBP2012 de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Regels

In de SVBP2012 is een standaard hoofdstukindeling vastgelegd. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels (begrippen en wijze van meten). Hoofdstuk II bevat de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Tenslotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

De regels van een bestemming in hoofdstuk 2 kennen een standaardopbouw en worden (indien van toepassing) als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Bedrijf - Zonnepark, waarin het zonnepark en bijbehorende functies zoals parkeren en groen is toegestaan. Ten aanzien van de (plaatsing van) zonnepanelen is een specifieke aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepanelen' opgenomen. Een bouwvlak is opgenomen voor een ontvangst-, demo- en onderzoekruimte met een maximum bebouwd oppervlak van 50 m2. Tevens is de reeds vergunde windmolen opgenomen;
  • Waarde - Archeologische verwachting (dubbelbestemming), waarbij de archeologische waarden in de bodem beschermd worden;

Omdat de landschappelijke inpassing belangrijk is, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit houdt in dat de landschappelijke inpassing binnen één jaar na het bouwkundig gereed komen van het zonnepark dient te zijn gerealiseerd conform het inrichtingsplan dat als bijlage bij de regels is opgenomen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Voor het opstellen van een bestemmingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.

Dit bestemmingsplan is ambtelijk voorgelegd aan de provincie Gelderland, zij is positief ten opzichte van zonne-energie. Uit paragraaf 3.2.3 blijkt dat ten aanzien van de landschappelijke waarden het plan acceptabel is.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Het bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling, die geen direct of indirect gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie in het gebied. Een nadere onderbouwing is opgenomen in paragraaf 4.2.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 20 januari 2016 tot en met 1 maart 2016. Gedurende deze inzagetermijn zijn er geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan.

Bijlagen bij toelichting