direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kottenseweg 132
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om op het perceel Kottenseweg 132 te Winterswijk - Brinkheurne, kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie D, nummers 9310, 9510, 9541, 9542 en 9928, de bedrijfsbestemming te wijzigen naar een woonbestemming.

Het betreft een herontwikkeling van de voormalige maalderij op het perceel, waarbij is voorzien in vijf appartementen in de maalderij en zes woningen op het achtererf. De woning naast de maalderij (huisnummer 128) wordt gesloopt. Op basis van de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Het college van burgemeester en wethouders is bereid op basis van een partiële herziening medewerking te verlenen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt het beoogde plan planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen dat het plan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de bedrijfsbestemming gewijzigd in een woonbestemming, waarmee wordt voorzien in het toevoegen van in totaal tien wooneenheden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Winterswijk in de Brinkheurne. Op onderstaande afbeelding is het plangebied rood omcirkeld weergegeven. Op de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01_0002.jpg"

Plangebied bij benadering (bron: googlemaps)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Kottenseweg 132' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

Het plangebied ligt in het buitengebied op ruim 1,5 kilometer ten zuidoosten van de kern Winterswijk. Het is onderdeel van het buurtschap Brinkheurne. Dit buurtschap kent geen echte kern, de maalderij vormt eigenlijk het hart van een stuk lintbebouwing langs de Kottenseweg. In de directe omgeving staan woningen, een bakkerij, een winkel en een bouwbedrijf.

Het omliggende landschap maakt deel uit van het oud hoevelandschap: Kotten. Het gebied is nog oorspronkelijk en kleinschalig. Het bestaat uit weidegebieden begrenst door houtwallen en bosgebiedjes. Een netwerk van kleine kronkelende wegen dooradert het landschap.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Kottenseweg (N319), een provinciale weg die Winterswijk verbindt met Duitsland (Oeding). Op het perceel staat een voormalige maalderij, sinds 1990 niet meer in gebruik. Een deel van het gebouw is karakteristiek. Achter de de maalderij staan een loods en vrijstaand schuurtje. Er zijn twee woningen aanwezig. De gebouwen bevatten de nodige asbest en de bodem dient gesaneerd te worden.

De bebouwing staat in een groene omgeving, is omringd met weilanden en een aantal bospercelen. De woningen op het perceel zijn thans in gebruik ten behoeve van wonen, de maalderij en loods worden incidenteel gebruikt voor opslag. Op onderstaande afbeeldingen zijn aangezichten van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01_0003.jpg"

Aangezicht komend vanuit Winterswijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01_0004.jpg"

Aangezicht vanaf De Slingeweg

2.3 Planopzet

Voor het buurtschap Brinkheurne heeft de gemeente in januari 2006 een gebiedsvisie vastgesteld (zie paragraaf Visie Brinkheurne 2006). Hierin is in woningbouw voorzien in combinatie met het hergebruik van karakteristieke bebouwing als woningen. De gemeente wenst op deze wijze de leefbaarheid, beeldkwaliteit en de verkeersveiligheid te verbeteren. Het plan maakt het buurtschap bereikbaar voor diverse doelgroepen, ontsierende gebouwen worden gesloopt en de groenstructuur wordt versterkt. De herontwikkeling voorziet tevens in de sanering van asbest en aanwezige bodemverontreiniging.

Het historische deel wordt zoveel mogelijk intact gelaten, het volume van de maalderij blijft behouden. De toren, de woning met huisnummer 128 en alle overige bebouwing wordt gesloopt. Op onderstaande afbeelding is de ruimtelijke inrichting weergegeven. De herontwikkeling van de maalderij met vijf appartementen en een woning is in oranje weergegeven. In rood zijn vijf nieuwe woningen weergegeven en in bruin de bestaande woning waarbij een nieuw bijgebouw wordt gerealiseerd. Inrichtingschets bevat de inrichtingschets in origineel formaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01_0005.jpg"

inrichtingschets

Het plangebied voorziet in een besloten erf met de maalderij op de kopse kant. Het erf wordt aan de achterzijde op De Slingeweg ontsloten. Uitgangspunt voor de bebouwing is het industriële karakter en de overgang naar het landelijk gebied. Er is een duidelijke samenhang in de uitstraling en vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan. Uitgangspunt in de inrichting is behoud van de zichtlijnen naar het landschap en een groene inpassing van de nieuwbouw.

Vanwege de bijzondere situatie en de omvang van de ontwikkeling wil de gemeente de ruimtelijke randvoorwaarden voor deze ontwikkeling goed vastleggen. De regels behorende bij dit bestemmingsplan voorzien daar deels in, ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Bijlage 2 bevat het beeldkwaliteitsplan met kenmerk 1002 BKP en datum 7 april 2016. Het beeldkwaliteitsplan vult het bestemmingsplan waar nodig aan en vormt uiteindelijk ook het beoordelingskader van de gemeentelijke welstandscommissie. Na vaststelling door de gemeenteraad, als verlengde van de welstandsnota, vervangt dit document dan ook als welstandsnota voor deze specifieke ontwikkeling.

Concreet regelt het bestemmingsplan de maximale massa (bebouwd oppervlak, bouwhoogte, etc.) en regels omtrent gebruik. Ook worden middels het bestemmingsplan regels gesteld voor de bescherming van de landschappelijke en natuurwaarden. Het beeldkwaliteitsplan regelt aspecten zoals inrichting van de buitenruimte, architectuur, materiaalgebruik en er worden nadere eisen gesteld aan de opbouw van de massa. De uitvoering van de landschappelijke inpassing is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. Het bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan samen vormen het ontwikkelingskader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01_0006.jpg"

Impressie voorzijde maalderij

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De gronden bij deze bestemming zijn respectievelijk bestemd voor de uitoefening van een bedrijf, specifiek aangeduid met 'opslag' en de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Bij de bedrijfsbestemming zijn het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan.

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting #2' en '#3', en zijn aangeduid met 'openheid', 'hoogteverschillen', 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. De gronden met een archeologische verwachting zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Voor de gronden met de aanduiding waardevol landschap geldt dat een ruimtelijk plan geen aantasting van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap tot gevolg heeft of leidt tot behoud of versterking van die bijzondere kwaliteiten. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven, het plangebied is rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01_0007.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De ontwikkeling is in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan. Medewerking kan alleen op basis van een partiële herziening. Het in het bestemmingsplan vastgelegde hergebruikbeleid heeft alleen betrekking op voormalige agrarische percelen. Naar analogie van het in het bestemmingsplan opgenomen hergebruikbeleid kan het volgende toetsingskader worden toegepast.

In artikel 35.6 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kunnen wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch - Cultuurlandschap in de bestemming Wonen ten behoeve van meerdere woningen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. in het geval er geen vervangende nieuwbouw plaatsvindt:
    • 1. mogen maximaal twee van de karakteristieke gebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 voor in totaal maximaal drie wooneenheden worden gebruikt (inclusief de voormalige eventuele gesplitste bedrijfswoning);

Er is geen sprake van een voormalig agrarisch bedrijf, dit plan voorziet in maatwerk in het buurtschap Brinkheurne. De maalderij is karakteristiek en blijft behouden door middel van een functieverandering naar wonen.

    • 1. dienen alle overige voormalige bedrijfsgebouwen alsmede kassen, te worden gesloopt, tenzij het monumentale of karakteristieke bebouwing betreft, en dienen voorts alle aanwezige kassen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, te worden gesloopt;

De overige (niet-karakteristieke) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, evenals de woning (met huisnummer 128). Met het slopen van overtollige bebouwing wordt een aanzienlijke landschappelijke versterking gerealiseerd.

    • 1. dient de inhoud van elke afzonderlijke wooneenheid minimaal 400 m3 te bedragen;

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan wordt niet aangesloten op de systematiek die gangbaar is ten aanzien van woningen in het buitengebied van Winterswijk. Het betreft maatwerk waarbij het gebied en de aanwezige kwaliteit het uitgangspunt is.

    • 1. bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal de bestaande oppervlakte tot een absoluut maximum van 150 m2 per wooneenheid, met dien verstande dat het meerdere aan bijgebouwen en overkappingen wordt gesloopt, tenzij het karakteristieke bebouwing betreft;

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een aparte regeling voor bijgebouwen. Vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan.

  • b. in het wijzigingsplan wordt bepaald dat de oppervlakte van het gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt niet mag vergroot ten opzichte van de op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit bestaande oppervlakte;

De 'footprint' van maalderij waarin het hergebruik wordt gerealiseerd wijzigt niet. Voor de nieuwbouw van woningen is een aparte regeling van toepassing.

  • c. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;

De toetsing belangenafweging is in hoofdstuk 4 vastgelegd. Hieruit komt naar voren dat geen onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige functies en waarden plaatsvindt.

  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

De toetsing belangenafweging van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden is in hoofdstuk 6 vastgelegd.

  • e. er dient een beeldkwaliteitsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de noodzaak van:
    • 1. sloop van ontsierende bebouwing en bouwwerken;
    • 2. een landschappelijke inpassing in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting;
    • 3. een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur;

Voor dit plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat in combinatie met het bestemmingsplan het kader vormt voor de herontwikkeling van het gebied. De sloop van overtollige gebouwen en inpassing van het gebied is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit bestemmingsplan vastgelegd.

  • f. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    • 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
    • 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
    • 4. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Het plan voorziet in een bodem- en asbestsanering, waarmee een aanzienlijke milieuwinst is voorgestaan. In hoofdstuk 4 is op alle genoemde aspecten ingegaan. Hieruit komt naar voren dat het plan uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' (treden) worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Voor toepassing van de ladder is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu een 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' opgesteld. Voor een verdere uitleg wordt naar die handreiking verwezen.

3.1.2 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van tien wooneenheden in het buitengebied van Winterswijk. Uit jurisprudentie komt naar voren dat woningbouwplannen tot 10 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Voorliggend plan is dus aan te merken als stedelijke ontwikkeling in de zin van genoemd artikel.

Uit recente jurisprudentie (201500276/1/R2, 5 augustus 2015) komt naar voren dat indien sprake is van een planologische functieverandering, maar geen uitbreiding van het toegestane oppervlak aan bebouwing ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hoewel hieraan wordt voldaan, beoordeelt de ABRS plannen zeer casuïstisch en is niet met zekerheid te zeggen dat deze lijn wordt vastgehouden. In het kader van goede ruimtelijke ordening is voorliggend plan daarom getoetst aan de Ladder.

1. Is sprake van een actuele regionale behoefte?

Uit paragraaf Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 komt naar voren dat sprake is van een regionale behoefte. De invulling van het plangebied met diverse woningtypes voor verschillende doelgroepen sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarin gestreefd wordt naar duurzame en betaalbare woningen in leefbare dorpen en wijken en aangenaam wonen in diverse woonmilieus. De ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

2. Kan de behoefte in bestaand stedelijk gebied in de regio worden gerealiseerd?

In het Bro (en de Omgevingsverordening Gelderland) is bestaand stedelijk gebied gedefinieerd als: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Het plangebied is onderdeel van het buurtschap Brinkheurne, dat is te beschouwen als bestaand stedelijk gebied. Voorgestane ontwikkeling voorziet daarnaast in een versterking van de milieu- en omgevingskwaliteit ter plaatse. Gezien de samenhang is het onderzoeken van een andere locatie niet aan de orde.

3. is de locatie multimodaal ontsloten?

Uit de toets aan trede 2 komt naar voren dat de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Toch is toetsing aan trede 3 gewenst, gelet op de doelgroep starters.

Het plangebied wordt goed ontsloten voor autoverkeer. Voor grondgebonden woningen in een landelijk woonmilieu is dit een passende ontsluiting. In de kern Winterswijk is een treinstation en busverbinding beschikbaar, de dichtsbijzijnde halte (bus) ligt op een half uur lopen (2,3 km). Deze ontsluiting per OV is voor een landelijk woonmilieu voldoende te noemen. De ontsluiting voor langzaamverkeer is uitstekend. Qua voorzieningen is op korte afstand een bakkerij en een buurtsupermarkt met slijterij aanwezig. Voor de overige voorzieningen is men aangewezen op de kern Winterswijk. Ook dit is voor een landelijk woonmilieu acceptabel.

Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het Rijksbeleid. In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de provincie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek streven de provincie en haar partners er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

In het kader van de Regionale Woonagenda maakt de provincie op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Dit Regionaal Programma Wonen wordt momenteel nog uitgewerkt en vormt de opvolger van de Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) dat thans nog van kracht is. Zie ook paragraaf 3.3.3 onder 'Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025'.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte. Dit betekent dat: alle nieuwe woningen in de Regionale woonprogrammering of Woonagenda moeten passen, er een aangetoonde (regionale) behoefte moet zijn en dat er in de binnen-regionale programmering de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen. De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft bijzondere aandacht. Het gebied heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

In de verordening is ten aanzien van waardevol landschap bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners wordt in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het bovengenoemde beleid ten aanzien van landschap is in grote lijnen een voortzetting van het provinciale beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005 en bijbehorende uitwerkingen. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf Geldend bestemmingsplan. Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de gestelde voorwaarden.

In paragraaf 3.1.2 is geconcludeerd dat de voorgestane ontwikkeling past in de voor de regio vastgelegde woningbehoefte (Ladder duurzame verstedelijking). Een expliciete afweging in het kader van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde. De borging van ruimtelijke kwaliteit vindt plaats in de vorm van een beeldkwaliteitsplan dat in combinatie met het bestemmingsplan het kader vormt voor de herontwikkeling van het gebied. De sloop van overtollige gebouwen en inpassing van het gebied is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit bestemmingsplan vastgelegd. Dit past binnen de uitgangspunten van de aspecten nationaal landschap. Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het provinciaal beleid.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De woonfunctie is altijd aanwezig geweest in het Winterswijkse cultuurlandschap. Er is echter een verschuiving waar te nemen in het type bewoner van het buitengebied: van boer naar burger. Deze verschuiving wordt onder andere veroorzaakt door de teruggang in de landbouw en de groeiende voorkeur voor landelijk wonen. Deze verschuiving heeft invloed op het gebruik en de beleving van het cultuurlandschap. Het buitengebied is daardoor niet langer alleen een ‘productieruimte’ voor de landbouw. Het is ook een woon-, werk- en recreatiegebied geworden. De gemeente Winterswijk streeft er naar de verschuivende functies van het buitengebied op elkaar af te stemmen. Het belang van de landbouw is hierbij nog steeds groot.

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied. Bijzondere aandacht gaat uit naar buurtschappen, daar waar sociale en culturele activiteiten zich concentreren. De sociale samenhang en maatschappelijke functies dragen bij aan de leefbaarheid op het platteland.

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd.

Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren op het vlak van landschap, economie, leefbaarheid, etc.

3.3.2 Visie Brinkheurne 2006

De buurtschap Brinkheurne is de kleinste van de negen buurtschappen binnen de gemeente Winterswijk. De buurtschap Brinkheurne heeft geen echte kern. Binnen de visie op de kern is daarom het omringende landschap als uitgangspunt bij toekomstige ontwikkelingen genomen. Voor de buurtschap wordt gestreefd naar een reductie van het bebouwd oppervlak en versterking van het groene karakter.

De visie voor Brinkheurne is gebaseerd op de volgende thema’s:

  • Versterking van de leefbaarheid, onder andere door het wonen in de buurtschap bereikbaar te maken voor diverse doelgroepen;
  • versterking van de beeldkwaliteit, door de sloop van ontsierende gebouwen en het realiseren van nieuwe groenstructuren die aansluiten op het omringende landschap;
  • verbetering van de verkeersveiligheid, door een fiets/voet verbinding tussen de Burloseweg en de Slingeweg en door een nieuwe ontsluiting voor een aantal percelen;
  • de herontwikkeling van drie bedrijfslocaties;
  • versterking en/of realising van natuurwaarden door herinrichting van het slachterijterrein aan de Slingebeek.

Op onderstaande afbeelding zijn de thema's weergegeven. In de toekomstschets komen drie locaties voor herontwikkeling aan de orde. In 2010 is in woningbouw voorzien langs de Burloseweg (slachterijterrein, plan Grijsen). Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van het maalderijterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01_0008.jpg"

3.3.3 Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025', die aansluit op de Regionale Woonvisie 2010-2020. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015.

Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Dit initiatief staat op de gemeentelijke planningslijst.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In paragraaf 2.1 is een gebiedsprofiel van het plangebied beschreven. In het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied Kotten. Een oud hoevelandschap met een hoge cultuurhistorische waarde. Bij verlies van bestaande functies kan door middel van functieverandering het ensemble van gebouw(en) met de omgeving worden geconserveerd en versterkt met inbegrip van sloop van overtollige niet waardevolle bebouwing. De landschappelijke visie voor dit gebied is gericht op kleinschalige aanplant van singels en overhoeken.

3.3.5 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Net als de Visie Buitengebied zijn de kernkwaliteiten uit het LOP vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". In paragraaf 2.4 is dit toetsingskader opgenomen. De met het initiatief voorgestane (landschappelijke) inrichting en maatregelen sluiten goed aan op de doelstellingen en visie van het LOP en zijn verankerd door middel van een beeldkwaliteitsplan behorend bij dit bestemmingsplan.

Met de ontwikkeling wordt een vervolg gegeven aan de ruimtelijke en sociaal-economische versterking van de buurtschap Brinkheurne. Netto worden tien wooneenheden toegevoegd in het buitengebied van Winterswijk, waarmee de gewenste bijdrage aan de leefbaarheid en omgevingskwaliteit in Brinkheurne wordt gerealiseerd. Het betreft een maatwerkoplossing, de wooneenheden zijn opgenomen in de gemeentelijke planningslijst op basis waarvan een evenwichtige kwalitatieve en kwantitatieve woningvoorraad in de Achterhoek is voorgestaan. Het plan is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De aanpak van milieuzonering is gebaseerd op richtafstanden uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De richtafstanden zijn namelijk, afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken, naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren (bijvoorbeeld met een akoestisch onderzoek). Uitgangspunt is dat de in de publicatie genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de dichtsbij gelegen gevel van de gevoelige functie. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden aangehouden. Dit geldt voor het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Voor bedrijven waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstand is reductie van de richtafstanden met één afstandsstap niet zonder meer mogelijk.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijven. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Die wettelijke afstanden gaan dan voor de richtafstanden. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Voor het aspect geur geldt in principe de toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij, zie paragraaf 4.1.2.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk direct aan een provinciale weg en is te kenmerken als gemengd gebied. Op het naburige perceel is een detailhandel en bakkerij gevestigd. Voor deze functies (SBI-2008, 471 en 4724) geldt, zonder verlaging met één afstandstap, een richtafstand van 10 meter. De eerste te bouwen woning bevindt zich op meer dan 15 meter afstand van de bakkerij, zodat in het kader van milieuzonering er geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan. De omliggende functies ondervinden geen hinder van voorgestane ontwikkeling en omgekeerd wordt het toekomstig woon- en leefklimaat niet beperkt door diezelfde functies.

4.1.2 Geur

In het kader van dit bestemmingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste
toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld
melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom de geurbelasting niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Aan de hand van de Wgv is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Het plan voorziet in het toevoegen van
een woonfunctie. In de omgeving zijn geen agrarische bestemmingen aanwezig (de dichtsbijzijnde ligt op meer dan 400 meter afstand), waarbij geldt dat op kortere afstand van deze bedrijven al meerdere woningen gesitueerd zijn. Het toevoegen van de woonfunctie belemmert de agrarische bedrijfsvoering van deze bedrijven niet en omgekeerd is geen sprake van een ontoelaatbare geurbelasting. Er zijn vanuit het aspect geur geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.1.3 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.

Bodemonderzoek

Het plan behelst het wijzigen van het bestemmingsvlak van een voormalige maalderij naar wonen. In de periode 1995 tot en met 2016 zijn ter plaatse van geïdentificeerde (voormalige) bodembedreigende activiteiten diverse onderzoeken uitgevoerd. Recent is ten behoeve van dit plan door Rouwmaat Groep een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Bijlage 3 bevat het bijbehorende rapport met nummer MT.15357-1 en datum 3 december 2015. Bijlage 4 bevat het aanvullende rapport met nummer MT.15486 en datum 28 januari 2016.

Met de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn de (voormalige) bodembedreigende activiteiten zo goed als volledig onderzocht. De bodemsituatie kan als volgt worden samengevat:

  • Ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieselolietank bij de garage/carport is met bodemonderzoek in 1995/1998 in de grond en het grondwater een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie vastgesteld. Met het actualiserend bodemonderzoek eind 2015 is aangetoond dat de verontreiniging zich niet verder heeft verspreid. Deze verontreiniging kan als "niet ernstig" worden aangemerkt.
  • Verspreid over een groot deel van het terrein zijn in de bovengrond wisselende bijmengingen aan kooltjes, puin en slakken aangetroffen. Als gevolg hiervan zijn op het terrein vier verschillende spots met een sterke PAK-verontreiniging vastgesteld. De verontreiniging lijkt zich hoofdzakelijk te beperken tot de bovenste halve meter en is horizontaal afgeperkt tot aan de bebouwing of perceelsbegrenzing. De verontreiniging kan als een "ernstig geval van bodemverontreiniging" worden aangemerkt.
  • Op twee plaatsen zijn in de puinhoudende bovengrond sterke verontreinigingen met Asbest vastgesteld. Het gaat om twee (redelijk) afgeperkte spots welke als een "ernstig geval van verontreiniging" moeten worden aangemerkt. Opgemerkt wordt dat de (volledige) puinlagen onder de bebouwing en onder het asfalt aan de voorzijde van het pand niet op asbest zijn onderzocht.

Met de uitgevoerde onderzoeken zijn (ernstige) bodemverontreinigingen vastgesteld. Om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het toekomstige gebruik als wonen moeten deze verontreinigingen worden gesaneerd. De provincie Gelderland en Omgevingsdienst regio Arnhem (ODRA) zijn bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming.

Voor de uitvoering van de sanering dient een saneringsplan of BUSmelding te worden ingediend bij de provincie Gelderland. Als onderdeel van een saneringsplan of BUSmelding wordt ook een kostenraming opgesteld. Op basis hiervan kan door de initiatiefnemer worden ingeschat of de saneringsmaatregelen financieel haalbaar zijn. Mocht sprake zijn van een zogenaamde spoedeisend geval, zal de provincie Gelderland op basis van de Wet bodembescherming een sanering verplichten, ook wanneer er geen ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt.

Voor de inschatting van de financiële haalbaarheid moet ook rekening worden gehouden met de volgende aspecten:

  • Eventueel aanwezige verontreiniging onder de te slopen bebouwing. De PAK-verontreiniging is aan die zijde namelijk niet afgeperkt. Waarschijnlijk kan dit pas goed in beeld worden gebracht na sloop van de bebouwing.
  • De (volledige) puinlagen onder de te slopen bebouwing en het asfalt aan de voorzijde van het pand. Deze puinlagen zijn immers niet op asbest onderzocht. Wanneer de verhardingen niet intact blijven, zal het puin alsnog op Asbest onderzocht moeten worden.
  • De sloot op het achterterrein (afvoeren slib/demping).
  • De (heterogeen) aanwezige bijmengingen aan puin, slakken en kooltjes die de grond minder geschikt maakt voor tuingrond of fundering.

Conclusie

Als gevolg van voormalige (bedrijfs)activiteiten zijn op het perceel ernstige verontreinigingen met PAK en Asbest ontstaan. Ook is sprake van een niet-ernstige oliespot. Om het plangebied geschikt te maken voor een woonfunctie is een bodemsanering nodig. Met het opstellen van een saneringsnotitie of volledig saneringsplan/BUSmelding kan de financiële haalbaarheid in beeld worden gebracht.

Op basis van het bovenstaande wordt in het bestemmingsplan de voorwaarde opgenomen dat niet eerder met de bouw van de woningen wordt gestart dan dat de bodemkwaliteit op het perceel geschikt is gemaakt voor de functie wonen en de provincie Gelderland met dit saneringsresultaat door middel van een beschikking op het evaluatieverslag heeft ingestemd.

4.1.4 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Een woning wordt niet aangemerkt als een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). De ontwikkeling van tien woningen valt onder 'kleine' projecten en draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit in het kader van genoemde besluiten is niet noodzakelijk.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Het plangebied ligt in de geluidzone van de Kottenseweg en De Slingeweg. Volgens de Wgh geldt voor woningen die in een geluidszone van een weg liggen een voorkeurswaarde van 48 dB. Het college van Burgemeester en wethouders kan van dit beschermingsniveau afwijken door voor woningen een hogere waarde vast te stellen tot ten hoogste 53 dB.

Bijlage 5 bevat het akoestisch onderzoek met nummer 15-056 en datum 20 juni 2016, uitgevoerd door Adviesbureau van der Boom. Uit het onderzoek komt naar voren dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Kottenseweg ten hoogste 54 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden op de gevels die in het rapport zijn aangeduid met 1, 2, 3, 4 en 6. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt op gevel 1 - 4 overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de De Slingeweg bedraagt ten hoogste 39 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden.

Het verlagen van de geluidbelasting door het aanbrengen van een stiller wegdek, dan wel door het verlagen van de maximale snelheid is niet haalbaar. Afscherming met een geluidsscherm of wal is op deze locatie eveneens niet haalbaar. Er kunnen dus geen maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen tot (onder de) maximale hogere waarde.

Door de gevel 1 - 4 uit te voeren als dove gevel (zonder te openen delen), hoeft geen hogere waarde te worden verleend. De geluidbelaste gevel is dan geen gevel is in de zin van de Wgh. Voor de gevel met een te hoge geluidbelasting (rekenpunt 6) dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 49 - 53 dB voor wegverkeer op de Kottenseweg. Tevens zijn voor deze gevel op grond van het Bouwbesluit geluidwerende voorzieningen noodzakelijk.

In onderhavig bestemmingsplan is door middel van een voorwaardelijke verplichting de uitvoering van dove gevels vastgelegd. Voor de gevel met rekenpunt 6 in het akoestisch onderzoek wordt een hogere grenswaardenprocedure in het kader de van de Wgh doorlopen (zie hoofdstuk 6). Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in een omgevingsvergunning of bestemmingsplan zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

In de 'Nota Externe Veiligheid Winterswijk' van 17 december 2015 is de gemeentelijke visie op de beheersing van veiligheidsrisico's als gevolg van opslag, gebruik en vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Aangegeven is hoe om te gaan met het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij beperkt kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1605BGKOTTWEG132-OW01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart met 500 m zone rondom het object (bron: risicokaart.nl)

In het kader van goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen. Op basis van de risicokaart Nederland (zie bovenstaande afbeelding) zijn er in de omgeving van het plangebied geen Bevi-bedrijven en het perceel ligt niet in het invloedsgebied van enig groepsrisico. Ook is op basis van het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit geen sprake van in acht te nemen veiligheidsafstanden. In de omgeving is geen sprake van vervoersbewegingen die vallen onder het vervoer van gevaarlijke stoffen of zijn er ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van aardgas onder hoge druk of vloeibare brandstoffen aanwezig. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.2 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding. Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Deze watertoets stelt de randvoorwaarden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen in relatie tot het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en de directe omgeving.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.


Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt "stand still - step forward". Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.


Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving. Het plan betreft de herinrichting van het terrein rond de voormalige maalderij aan de Kottenseweg 132 in de Brinkheurne. Het maalderijgebouw zelf en een bedrijfswoning worden gehandhaafd. Een tweede bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw (nummers 128 en 130) worden gesloopt. In het maalderijgebouw worden 5 appartementen gerealiseerd. Daarnaast worden 4 nieuwe woningen met ontsluitingen vanaf de Kottenseweg en de Slingeweg gebouwd.

Watertoets

Het voorliggende plan betreft een functieverandering naar wonen. Netto neemt met de sloop van bebouwing de verharding af. Ten behoeve van een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. In onderstaande watertoets zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Ja
Ja
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1
1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Vuilwater van de bestaande bebouwing wordt geloosd op het gemeentelijk (druk)rioleringssysteem aan de zuidzijde van het perceel. Vuilwater van de nieuwe woningen wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem. De afvoercapaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast

Door de sloop van het bedrijfsgebouw en de bedrijfswoning (ca. 1000 m2) en de nieuwe woningen (ca. 1000 m2) blijft het verharde oppervlak gelijk. De aanleg van de ontsluiting van de woningen zorgt voor een toename van verhard oppervlak van ca. 1500 m2. Het vrijkomende schone hemelwater van zowel de bestaande bebouwing (maalderij) als van de nieuwe woningen en ontsluiting moet worden geïnfiltreerd in de bodem of worden geborgen in een retentievoorziening. De voorziening moet binnen het plangebied worden gerealiseerd. Het riolerings- en afwateringssysteem moet in een waterhuishoudkundig plan nader worden uitgewerkt in de uitvoeringsfase van deze herontwikkeling.

Op basis van de watertoets zijn er zijn geen hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving te verwachten. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In een bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.


Cultuurhistorie

De maalderij is karakteristiek en van historische waarde. Het gebouw heeft geen monumentstatus. Met de sloop van de loods en het mogelijk maken van bewoning is een zekere versterking van de karakteristiek en behoud van het gebouw gerealiseerd. Bij de definitieve aanvraag omgevingsvergunning wordt beoordeeld of met het verlenen van de vergunning sprake is van onevenredige afbreuk van karakteristieke waarden.


Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De gronden in het plangebied hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde, om die reden is door Synthegra BV een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Bijlage 6 bevat het bijbehorende rapport met nummer S150048 en datum 18 mei 2015. In het onderzoek zijn geen relevante archeologische indicatoren vastgesteld, die wijzen op de aanwezigheid van archeologische waarden. Op basis van de resultaten van het onderzoek is in het plangebied geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000-gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is "Willinks Weust", dat op circa 2 km ligt.

Ecologische Hoofdstructuur

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies. De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. In Gelderland is de EHS thans onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het plangebied ligt niet in het GNN of GO, zie ook paragraaf 3.2.

Om te bepalen of sprake is van externe werking is een Quickscan natuurtoets uitgevoerd door Staring Advies BV. Bijlage 7 bevat het bijbehorende rapport met nummer 1507 en datum 21 april 2015. De invloedsfeer van de voorgenomen functiewijziging is lokaal. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van beschermde natuurgebieden (GNN en GO) optreedt. Nader onderzoek en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd.

Het plan voorziet in de sloop van bebouwing. Om verstoring of vernietiging van mogelijk aanwezige soorten te voorkomen is een inventarisatie uitgevoerd. Uit bovengenoemde rapport komt naar voren dat de sloop van bebouwing op bestaand erf geen negatief effect heeft op beschermde soorten en functies. Nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk.

De sloopwerkzaamheden dienen bij voorkeur buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) plaats te vinden. Uit de sloop van de loods volgt een aanbeveling tot het plaatsen van een speciale nestkast voor de grote gele kwikstaart op te hangen.

Voor alle beschermde soorten geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (artikel 2 Flora- en faunawet). Indien voor aanvang of tijdens de uitvoering van werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen, dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). De uitvoerbaarheid van het plan voor ecologie is daarmee aangetoond.

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft een functieverandering naar wonen. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de omliggende verkeersstructuur. Het parkeren ten behoeve van de vijf woningen achter de maalderij vindt plaats op eigen terrein. De woningen zijn toegankelijk vanaf een nieuw te realiseren toegang vanaf De Slingeweg. In de maalderij worden vijf wooneenheden gerealiseerd en per eenheid is voorzien in twee parkeerplaatsen op het terrein toegankelijk vanaf de Kottenseweg. Dit is voldoende, de parkeernorm is door middel van het beeldkwaliteitsplan vastgelegd. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan weergegeven. Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm: Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP2012). De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De bijlagen maken onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden conform de SVBP2012 de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Regels

In de SVBP2012 is een standaard hoofdstukindeling vastgelegd. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels (begrippen en wijze van meten). Hoofdstuk II bevat de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Tenslotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

De regels van een bestemming in hoofdstuk 2 kennen een standaardopbouw en worden (indien van toepassing) als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Wijze van bestemmen

Dit bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen:

  • Wonen, waarbij de woonfunctie wordt neergelegd. Binnen de woonbestemming is middels het gebruik van bouwaanduidingen aangegeven of het gaat om appartementen (gestapelde woningen), vrijstaande woningen danwel aaneengebouwde woningen;
  • Waarde - Arcvheologische verwachting 2 (dubbelbestemming), waarbij de archeologische waarden in de bodem beschermd worden;
  • Waarde - Archeologische verwachting 3 (dubbelbestemming), waarbij de archeologische waarden in de bodem beschermd worden;
  • Waarde - Cultuurhistorie, waarbij dit plan als bijzondere noemenswaardigheid heeft dat het deels gaat om hergebruik van een voormalige maalderij waaraan een cultuurhistorische waarde is toegekend. Het pand heeft daarom de aanduiding 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen. Hieraan zijn regels verbonden om in beginsel het behoud van het pand te waarborgen;
  • Agrarisch - Cultuurlandschap, waarbij deze bestemming is toegekend aan een weiland dat deel uitmaakt van het plangebied;
  • Verkeer - Verblijfsgebied, waarbij deze bestemming is toegekend aan de onbebouwde ruimten in het plangebied die door de bewoners gezamenlijk gebruikt worden ten behoeve van o.a. verkeersdoeleinden en parkeren.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.

Dit bestemmingsplan isvoorgelegd aan de provincie Gelderland. Een toetsing aan het provinciaal beleid is in paragraaf 3.2 opgenomen.

Dit bestemmingsplan is voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Het bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling, die geen direct of indirect gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie in het gebied. Zie voor een nadere onderbouwing paragraaf 4.2.

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd en indien van toepassing de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.