direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dollemansweg 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer wenst het bestaande gebruik ten behoeve van landbouwmechanisatie, -constructie en loonwerk op het perceel Dollemansweg 2 te Winterswijk planologisch mogelijk te maken en bestaande bebouwing ten behoeve van deze functie uit te breiden. Genoemde functie is circa 1990 aanwezig.

In het geldende bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk' heeft het perceel de bestemming "Agrarisch cultuurlandschap". Op basis van het bestemmingsplan zijn er geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om medewerking aan dit verzoek te verlenen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk is bereid om medewerking te verlenen aan een partiële herziening van onderhavig plan, onder voorwaarde dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Voorliggend bestemmingsplan maakt het onderhavig plan juridisch-planologisch mogelijk, dat wil zeggen; het regelt datgene wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt aan de huidige bestemming "Agrarisch - Cultuurlandschap" een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landbouwmechanisatie, -constructie en loonwerkbedrijf' met bijbehorende bouwregels toegevoegd. Tevens vindt er ter compensatie een wijziging en verkleining van het bouwvlak plaats.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt op circa 3,5 km ten westen van de kern Winterswijk in het buurtschap Corle. Op onderstaande afbeelding is het plangebied met kruis aangegeven. In de daarop volgende afbeelding is indicatief met een rode lijn het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0001.jpg"

Luchtfoto omgeving plangebied (Bron: Google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0002.png"

Plangebied met rode omlijning bij benadering (Bron: Google maps)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Dollemansweg 2' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de regels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het onderhavige plan waarvoor de partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

Het plangebied maakt deel uit van het heide- en broekontginningenlandschap: "Het Tuunterveld". Dit landschap is gelegen tussen Winterswijk en het Korenburgerveen. Het gebied kenmerkt zich door de natte lage gebieden in het veen en de omgeving van de Corleseweg en het hooggelegen Rommelgebergte. Het karakter is grootschalig met boscomplexen en open velden. Het plangebied is aangemerkt als Groene Ontwikkelzone (GO), dat onderdeel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk (GNN; voormalig Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast ligt het gebied tegen de spoordijk Winterswijk-Zutphen, de Ecologische Verbindingszone (EVZ) Baakse Beek - Venegoot, model IJsvogelvlinder.

2.2 Huidige situatie

Aan de Dollemansweg 2, kadastraal bekend gemeente Winterswijk sectie T, nummer 197 en nummer 199, is al jaren sprake van een nevenfunctie in de vorm van een landbouwmechanisatie, -constructie en loonwerkbedrijf. Op het perceel worden tevens tien paarden gehouden. De bebouwing bestaat uit een woning, twee bedrijfsgebouwen, een bijgebouw dat functioneert als carport en paardenstalling en een hooiberg. Het bedrijfsgebouw aan de straatzijde is gebruik als werkplaats, het gebouw dat direct achter de woning is gelegen is in gebruik als carport en paardenstalling en het bedrijfsgebouw aan de noordzijde is in gebruik als werktuigenberging en paardenstalling. Een hooiberg is aan de noordzijde van het perceel gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0003.png"

Bovenaanzicht huidige situatie

De agrarische en loonwerkwerkzaamheden bestaan uit graslandbeheer, maisland, bosbeheer, paardenhouderij (3 boxen voor eigen gebruik en 7 boxen voor verhuur) en diverse (seizoensgebonden) werkzaamheden met eigen machines op locatie. De werkzaamheden voor landbouwmechanisatie en -constructie bestaan uit las- en staalwerk, knippen, kanten, draaien, freezen en onderhoud en machinebouw. Tevens worden stalinrichtingen vervaardigd en gerepareerd.

 

2.3 Planopzet

De gewenste ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw, nieuwbouw van een bedrijfsgebouw en een wijziging en verkleining van het bouwvlak ter compensatie van de uitbreiding.

Uitbreiding en nieuwbouw bedrijfsgebouwen en wijziging/verkleining bouwvlak

Om de exploitatie van het agrarisch bedrijf voort te kunnen zetten, is het alleen economisch rendabel indien op genoemde bestemming tevens de landbouwmechanisatie, -constructie en loonwerkbedrijf wordt toegestaan. Om de benodigde werkzaamheden aan de werktuigen volgens de geldende veiligheidsnormen te kunnen blijven uitoefenen is de uitbreiding gewenst. Het bedrijfsgebouw, direct naast de woning aan de zuidoost zijde van kadastraal perceel 197, wil de initiatiefnemer uitbreiden met 72 m2 (bestaand is 144 m2). Daarnaast is een nieuwe werktuigenberging van 240 m2 gewenst op de plek van de bestaande hooiberg. Op perceel 199 wordt hiervoor een nieuw bouwvlak geïntroduceerd. Om een compact erf te behouden wordt het bouwvlak gewijzigd en verkleind (westzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0004.jpg"

Planopzet met voorstel uitbreiding en wijziging bestemmingsvlak (lijnen zijn indicatief)

Concrete maatregelen omtrent natuur en landschap

Gezien de ligging in de GO en de gebiedsaanduidingen "ehs natuur"en "natte natuur" (zie paragraaf 2.4) hebben gemeente Winterswijk en Schödinger Advies in samenspraak met de initiatiefnemer voorwaarden gesteld aan de landschappelijke inrichting en uitwerking van het beoogde plan. Dit betreffen de volgende voorwaarden:

  • I. De bossen ten noorden van het perceel (ook in beheer bij de initiatiefnemer) grenzen aan de spoordijk die onderdeel uitmaakt van de EVZ. Spoordijken zijn vaak zeer waardevol voor reptielen en amfibieën. Aan beide zijden van het spoor wordt een strook van ca. 10 meter gekapt. De 5 meter het dichtst bij het spoor wordt verschraald en vrij gehouden van opslag, zodat hier heide kan ontwikkelen, in aansluiting op de reeds aanwezige heide langs het spoor. In de 5 meter tussen de heide en het bos wordt een overgang gecreëerd door het ontwikkelen van een geleidelijke bosrand. Om de IJsvogelvlinder te stimuleren wordt op nader te bepalen kansrijke plekken ca. vijf stuk inheemse wilde kamperfoelie aangeplant.
  • II. In het bos ten noorden van het perceel worden momenteel al open plekken gestimuleerd door regelmatig te kappen. Voorgesteld wordt om dit beheer voort te zetten.
  • III. Om de nieuwbouw en het erf geschikt(er) te maken voor vogels van bos en cultuurgrond worden nestkasten voor steenuil en kerkuil op nader te bepalen (geschikte) locaties opgehangen. Momenteel broeden boerenzwaluw en bonte vliegenvanger reeds op het erf. Deze soorten dienen te worden behouden.

Landschappelijke inpassing

De opbouw van het erf is op het moment goed en logisch. De schuren worden achter de woning gebouwd waarmee het bouw vlak aan de achterzijde van de woning wordt uitgebreid. Hierdoor blijft de huidige opbouw van het erf in stand, blijft de waardevolle ontginningsweg in stand en blijft een solitaire boom bespaard.

Er wordt voorgesteld om de bouwwerken in de stijl van de rest van het erf te bouwen. De nieuwe bebouwing in het noorden wordt ingeklemd tussen de bosrand en het huidige erf. De uitbreiding van de schuur direct naast de woning gelegen verlengt een reeds bestaande, ingepaste schuur.

De landschappelijke inpassing van de bebouwing wordt verbeterd door de bestaande rij zomereiken aan de zuidrand aan te vullen met nog twee exemplaren. Aan de westzijde van de woning is ruimte voor de aanplant van circa tien hoogstamfruitbomen in aanvulling op de reeds aanwezige bomen. Tevens staat de aanplant van een boomgaard met fruitbomen op de planning. Hiervoor wordt voorgesteld oude rassen van hoogstamfruitbomen met de maatvoering 8-10 cm omtrek te gebruiken.

Het perceel langs het spoor is ook in het bezit van initiatiefnemer. Langs het spoor dienen bomen te worden gekapt voor een bijdrage aan de soortenontwikkeling van waardevolle flora en fauna. Verder voorziet het plan in een voorzetting van het beheer en onderhoud van de open plek in het bos zodat de openheid van het landschap wordt benadrukt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0005.png"

Opzet plan natuurontwikkeling

2.4 Geldend bestemmingsplan

Zoals benoemd in de aanleiding, kent het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om medewerking aan dit verzoek te verlenen en moet er een partiële herziening van het bestemmingsplan plaatsvinden om de ontwikkeling mogelijk te maken. Deze paragraaf gaat in op de regels die gelden voor het plangebied in het geldend bestemmingsplan.

De twee percelen hebben in het geldende bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2011, de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' waarbij de gronden respectievelijk zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. De percelen bevatten tevens de volgende functie- en gebiedsaanduidingen:

  • I. Functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
  • II. functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen';
  • III. gebiedsaanduiding 'ehs natuur';
  • IV. gebiedsaanduiding 'natte natuur';
  • V. gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

De percelen bezitten daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' waarbij de aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Op de hierna volgende afbeelding is een uitsnede van de digitale verbeelding opgenomen, het plangebied is bij benadering rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0006.jpg"

Uitsnede digitale verbeelding (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Bestemming "Agrarisch Cultuurlandschap"

De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals benoemd in het vigerende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

Functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid: De functieaanduiding stelt de voorwaarde voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde: openheid.

Functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen:  De functieaanduiding stelt de voorwaarde voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde: hoogteverschillen.

Gebiedsaanduiding - ehs natuur: De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'EHS Natuur', 'EHS Verweving' en 'EHS Verbinding' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden. Kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied mogen niet significant worden aangetast bij het nemen van een besluit.

Gebiedsaanduiding - Natte natuur: De gronden ter plaatse van de aanduiding 'natte natuur' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden in de vorm van natte natuur. Het is o.a. verboden om zonder omgevingsvergunning de waterhuishouding te wijzigen, draineren, vergraven, diepploegen of bemalen van de gronden.

Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied: Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'.

Overige nevenactiviteiten - Agrarisch Cultuurlandschap: Agrarische hulpbedrijven, loonbedrijven zoals opgenomen in bijlage 1: indicatieve lijst van neven-/hergebruiksactiviteiten van het geldend bestemmingsplan zijn niet toegestaan.

Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor Waarde - Archeologische verwachting 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. De regels gelden voor Waarde - Archeologische verwachting 2 zoals deze gelden in het vigerende bestemmingsplan. Voor de beoogde uitbreiding van de bedrijfsgebouwen die groter dan 100 m2 betreffen dient de initiatiefnemer een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

Wijzigingsbevoegdheid

Veranderen van het bouwvlak: Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het veranderen van de bouwgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • I. de verandering niet mag leiden tot een vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak, zoals dat bestaat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit, en evenmin leiden tot een vergroting van de oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, zoals die is toegestaan op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit;
  • II. er dient een compacte bouwvlak te blijven bestaan;
  • III. de bepalingen in artikel 3.8.3 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.

Toetsing belangenafweging

Bij het toepassen van de (afwijkings)bevoegdheden dient tenminste aan de volgende voorwaarden te worden getoetst:

  • I. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • II. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Analoog aan het bovengenoemde toetsingskader is in deze toelichting een ruimtelijke onderbouwing van het plan opgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Het Rijk formuleert in de SVIR de volgende drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze 13 belangen, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

3.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AmvB Ruimte, geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerende ruimtelijk Rijksbeleid te borgen. In het Barro zijn de nationale belangen opgenomen. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is zoals bij het Gelders Natuurnetwerk (GNN, voormalig Ecologische Hoofdstructur) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor deze onderwerpen voorziet het besluit ook niet in de (definitieve) begrenzing. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

3.1.3 Ladder van Duurzame Verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is vastgelegd als proces vereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat als een bestemmingsplan nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting moet voldoen aan de hieronder genoemde voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoef te binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking (de ladder) wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro heeft het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Volgens het Bro en ladderplicht is er sprake van een bedrijfsontwikkeling wanneer er meer dan 1.500 m2 BVO wordt ontwikkeld.

3.1.4 Toetsing aan het Rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat er in het kader van het SVIR er geen sprake is van een nationaal belang. Het GNN is ondergebracht bij de provincie Gelderland, het heeft daardoor vanuit het Rijk geen directe doorwerking op het plangebied. De beoogde ontwikkeling is niet beschouwd als een stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro en ladderplicht aangezien er geen sprake is van een bedrijfsontwikkeling van meer dan 1.500 m2 BVO. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd op 8 juli en 11 november 2015) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.

Regio Achterhoek

Het plangebied is onderdeel van de regio Achterhoek. De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • I. gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • II. aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • III. een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • IV. beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • V. verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • VI. streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • VII. zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-) bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • a. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • b. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • c. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Gelders Natuurnetwerk

In het Gelders Natuurnetwerk is het plangebied onderdeel van het deelgebied Korenburgerveen. Korenburgerveen is een landschap dat zich kenmerkt als hoogveengebied met bijzondere gradiënten en rand zones. Het is een gebied met bijzondere vegetaties zoals levend hoogveen, overgangsmoerassen, blauw grasland, vochtige heide, berken broek en beek begeleidend bos. Het dorp Meddo verbindt het Korenburgerveen met het Zwillbrocker Venn in Duitsland. Het gebied rondom de spoordijk Winterswijk - Zutphen, onderdeel van de ecologische verbindingszone Baakse Beek - Venegoot, is van belang als leefgebied en migratie zone voor reptielen en de ijsvogel vlinder. Deze ecologische verbindingszone verbindt het gebied tevens met andere schraallandreservaten. Voor het Korenburgerveen zijn de volgende ontwikkelingsdoeleinden voor natuur en landschap opgesteld:

  • I. ontwikkeling hoogveen vegetaties en overgangsmoerassen (galigaanmoerassen), vochtige heide en blauw graslanden, met bijbehorende flora en fauna
  • II. ontwikkeling gradiënten in basen rijkdom door kwel en contact met de ondergrond; opheffen verdroging
  • III. ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën (m.n. kamsalamander, heikikker)
  • IV. ontwikkeling ecologische verbinding Baakse Beek - Veengoot met beken, beekoevers, poelen, natte graslanden en moeras, beschutte, zonnige plekjes (spoordijk), opgaande landschapselementen, etc.
  • V. ontwikkeling uitwisseling met de omgeving en vermindering barrière werking N18 en N319
  • VI. ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuur gronden, heide en schrale graslanden
  • VII. ontwikkeling biotopen voor vogels van bossen en cultuur gronden
  • VIII. ontwikkeling cultuurhistorische patronen (bijv. ontginningen, houtwallen) en beheers vormen
  • IX. ontwikkeling ecosysteem diensten

Het Korenburgerveen is tevens onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone en het Nationaal landschap Winterswijk. De volgende twee alinea's gaan hier dieper op in.

Groene Ontwikkelingszone (GO)

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. Het plangebied maakt deel uit van de GO en herbergt kenmerkende natuurwaarden. Voor de Groene ontwikkelingszone zijn de volgende ontwikkelingsdoelen voor natuur en landschap op de locatie kansrijk: opgesteld:

  • I. ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën (m.n. kamsalamander, heikikker)
  • II. ontwikkeling ecologische verbinding Baakse Beek - Veengoot met poelen, natte graslanden en moerasjes, beschutte, zonnige plekjes (spoordijk), opgaande landschapselementen, etc.
  • III. ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuur gronden, heide en schrale graslanden
  • IV. ontwikkeling biotopen voor vogels van bossen en cultuur gronden
  • V. ontwikkeling cultuurhistorische patronen (bijv. ontginningen, houtwallen) en beheersvormen

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap, overstromingsvlaktes in laagtes;
  • Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0007.png"

GNN (bron: Omgevingsvisie Gelderland)

De bestemmingsplanwijziging vindt plaats in het GO. Dit is alleen mogelijk indien de ecologische en landschappelijke kernkwaliteiten van het gebied worden versterkt. De ecologische verbindingszone Baakse Beek - Venegoot zal niet worden aangetast door de bestemmingsplanwijziging. Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd op 8 juli en 11 november 2015) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.

In de verordening is bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken.

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:

  • I. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
  • II. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • III. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt;
  • IV. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2.7.1.1, derde tot en met zesde lid, en 2.7.1.3.

Voor onderhavig plan geldt dat de bedrijfsactiviteiten gebiedsgebonden zijn en verplaatsing is om die reden niet gewenst en economisch niet rendabel. Ingaande op punt lll en punt lV, moet de nieuwe bebouwing in het beoogde plan zo dicht mogelijk bij de bestaande bebouwing worden geplaatst. Met daarbij als voorwaarde dat dit moet gebeuren op locaties met een zeer beperkte natuurwaarde om het negatieve effect op de kernkwaliteiten te minimaliseren.

3.2.3 Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro en is getoetst in paragraaf 3.1.3 ,is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

3.2.4 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het provinciale beleid ten aanzien van natuur en landschap is in grote lijnen een voortzetting van het beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005 en bijbehorende uitwerkingen. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.4.

Door de geplande bestemmingsplanwijziging en plaatsing van nieuwe bebouwing zullen de kernkwaliteiten van het gebied worden aangetast. Om te waarborgen dat de effecten op de natuur worden geminimaliseerd en de kernkwaliteiten naar saldo juist worden versterkt, hebben gemeente Winterswijk en Schödinger Advies tijdens een veldbezoek voorwaarden opgesteld in overleg met de initiatiefnemer. De concrete maatregelen beschreven in paragraaf 2.3 zijn door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels behorende bij dit plan. De maatregelen zijn naar verhouding voldoende om de negatieve effecten te minimaliseren en per saldo is sprake van een versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

In lijn met het provinciale ruimtelijke beleid streeft de gemeente Winterswijk naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden terug gebracht en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee worden de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiezen wij voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau.

Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaats vindt. De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige ‘vorm’ van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend en gewaardeerd wordt.

De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • I. beschermen van waardevolle elementen;
  • II. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Deze nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.). Het cultuurlandschap is een dynamisch geheel. De gemeente wil gebruik maken van de veranderingen die optreden, ten gunste van het cultuurlandschap en de bewoners en gebruikers. Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van gemeentelijk beleid. Karakteristieke groene landschapselementen dienen in het gemeentelijk beleid te worden beschermd. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen.

De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk. Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud van karakteristieke openheid vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het gaat om zowel kleinschalige openheid, bijvoorbeeld van essen, als meer grootschalige in het jonge ontginningslandschap.

Zoals hiervoor is beschreven, geldt behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap als een belangrijk beleidsuitgangspunt voor het gehele buitengebied van Winterswijk. Dit landschap heeft een belangrijke op zichzelf staande waarde. Dit wordt in het bestemmingsplan tot uitdrukking gebracht door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals alle zogenaamde veldkavels (weilanden en akkers) en alle zogenaamde bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘agrarisch cultuurlandschap’. Met deze naamgeving wordt benadrukt dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2.1). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • I. Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • II. Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • III. Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • IV. Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Het plangebied is getypeerd als 'heide- en broekontginningenlandschap'. Uitgangspunt is dat met de ontwikkeling de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Kenmerken van het heide- en broekontginningenlandschap zijn:

  • I. de rechtlijnige structuur van ontsluiting en kavelindeling;
  • II. de grootschaligheid. Er is een solitaire boom aanwezig. Erfbeplanting is grotendeels afwezig. Indien aanwezig bestaat het uit een enkel lijnelement.
  • III. het bodemgebruik dat overwegend uit grasland en bos (hoofdzakelijk naaldbos) bestaat. De bossen zijn vooral ten behoeve van de mijnhoutproductie aangelegd.

In het LOP zijn de verschillende landschapstypen onderverdeeld in deelgebieden, waarin de specifieke kenmerken uitgebreid zijn beschreven. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Het Tuunterveld'. Het Tuunterveld is een heide- en broekontginningenlandschap tussen Winterswijk en het Korenburgerveen. Het gebied is zeer gradiëntrijk door de lage natte gebieden in het veen en de omgeving van de Corleseweg en het hooggelegen Rommelgebergte.gebied is grootschalig van karakter met boscomplexen en open velden. Het valt op dat in dit gebied nog veel beplantingen vóórkomen die ook op de kaart van 1925 staan. Het veencomplex en de esgronden ten zuiden van het Rommelgebergte zijn van grote cultuurhistorische waarde. Het overige deel van het gebied scoort in het zuiden hoofdzakelijk ‘midden’ en in het noordelijke deel hoofdzakelijk ‘laag’ voor cultuurhistorie.

Net als de Visie Buitengebied zijn de kernkwaliteiten uit het LOP vertaald in het bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk. Dit plan sluit aan op de systematiek van eerder genoemd bestemmingsplan.

3.3.3 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Het huidig niet-agrarische gebruik van het plangebied is strijdig met het vigerend bestemmingsplan. Het plan voorziet in een legalisatie, een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren en een bestaand bedrijfsgebouw uit te breiden. Ter compensatie wordt een deel van het bouwvlak verkleind en gewijzigd ten behoeve van het waardevolle agrarische cultuurlandschap. In de planopzet paragraaf 2.3 zijn voorwaarden opgesteld die door middel van een voorwaardelijke verplichting zijn vastgelegd in de regels behorende bij dit plan.

Het plan is gelegen in een agrarisch cultuurlandschap waarbij de belangrijkste voorwaarden gegeven in de Visie buitengebied en het LOP zijn dat waardevolle elementen worden beschermd en dat nieuwe functies en/of kwaliteitselementen een bijdrage moeten leveren aan het buitengebied. Het beoogde plan voorziet met de compensatie per saldo in een versterking van de landschappelijke waarden. De nieuwe functie agrarische bedrijfsmechanisatie, -constructie en loonwerkbedrijf levert een economische bijdrage en daarmee een bijdrage aan de leefbaarheid in het gebied. Hiermee voldoet het plan aan de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (zoals woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed woon- en leefklimaat voor de gevoelige functie.


Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven en waarbij de grootste richtafstand maatgevend is. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoeligebestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het betreft een bedrijf met uiteenlopende bedrijfsactiviteiten:

  • werkzaamheden voor het constructie- en mechanisatiebedrijf: las- en staalwerk, knippen, kanten, draaien, frezen, onderhoud en machinebouw (in hoofdzaak activiteiten voor het onderhoud aan landbouwmachines en het maken en repareren van stalinrichting);
  • paardenstalling met 10 boxen, waarvan 3 voor eigen gebruik en de rest voor de verhuur;
  • agrarisch loonwerk;
  • beheer van grasland, maïsland en bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0008.jpg"

De maatgevende afstand is geluid met bijbehorende richtafstand van 100 m. De dichtstbijzijnde woning ligt op meer dan 100 meter afstand van het plangebied, zie onderstaand figuur. De afstand van 100 meter voor het aspect geur bij SBI-code 0150 is dan niet van toepassing. Op grond van het Activiteitenbesluit geldt voor deze omgeving voor het aspect geur een minimaal aan te houden afstand van 50 meter. Zie voor verdere onderbouwing paragraaf 4.1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0009.png"

Afstand volgende woning tot plangebied

De bedrijfsactiviteiten zijn gericht op particulieren en (agrarische) bedrijven in de omgeving en zijn kleinschalig van aard en omvang. Het is vanuit het perspectief van milieuzonering (geluid) niet wenselijk dat deze activiteiten zich uitbreiden naar een grotere schaal. Om dit te bereiken zijn deze activiteiten in de regels behorende bij dit bestemmingsplan gemaximeerd, zodat uitbreiding van de activiteiten is uitgesloten. Met in achtneming van het bovenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen (met name intensieve veehouderijen). Een vergunning is nodig bij het houden van meer dan 1.200 vleesrunderen, 2.000 schapen/geiten, 3.750 gespeende biggen, 200 stuks melkrundvee (exclusief vrouwelijk jongvee), 340 stuks melkrundvee (inclusief vrouwelijk jongvee), 100 paarden/pony's (exclusief dieren in opfok), 50 overige landbouwhuisdieren, 750 zeugen, 2.000 vleesvarkens, 40.000 stuks pluimvee of 0 pelsdieren.


Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).


Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor hen gelden de voorschriften uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit naast de omgevingsvergunning milieu. Dit zijn type C-bedrijven. Het gaat hierbij om IPPC-bedrijven, bedrijven met dieraantallen boven de drempels uit het Besluit omgevingsrecht, nertsenhouderijen en bedrijven die mest vergisten. Verder kan een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) nodig zijn voor het houden van bepaalde aantallen dieren: een OBM vanwege fijn stof of een OBM vanwege milieueffectrapportage.


Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wgv. Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.


Planspecifiek

Het houden van 10 paarden valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor paarden is geen geuremissiefactor bekend. Het is daarom voldoende om te toetsen aan de ten opzichte van geurgevoelige objecten aan te houden vaste afstanden van 50 en 100 meter. Het bedrijf voldoet ruimschoots aan deze afstanden.

Andersom is sprake van geurgevoelige objecten binnen het bedrijf. Het gaat hierbij om de bedrijfswoning (waaraan nu niets verandert) en de (uit te breiden) werkplaats. Die objecten worden vanwege de tot het bedrijf behorende paardenhouderij gezien als geurgevoelige objecten, die onderdeel uitmaken van een veehouderij. In dat geval hoeft enkel te worden getoetst op de ten opzichte van omliggende veehouderijen aan te houden vaste afstand van 50 meter. In deze situatie wordt ruimschoots aan die afstand voldaan.

4.1.3 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodem informatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.

De bodemkwaliteit van het perceel is niet eerder met een bodemonderzoek vastgesteld. Op basis van het Provinciaal georegister is er geen aanleiding om de locatie als verdacht aan te merken en zijn er geen verontreinigingen bekend. De ontwikkeling is geen gevoelige functie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Voor het bestemmingsplan is geen nader onderzoek vereist, omdat geen sprake is van de bouw van verblijfsruimte(n). Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

Het perceel is in het Provinciale georegister als ''asbestverdacht'' aangemerkt, omdat mogelijk sprake is van erosie van asbesthoudend bouwmateriaal (bijvoorbeeld dakbedekking) of een erfverharding bestaande uit puin-/sloopafval. De kansenkaart geeft weer, hoe groot de kans is op aantreffen van asbest in de bodem. De kans op de aanwezigheid van asbest in bodem is afgeleid van de ouderdom van gebouwen in de buurt. De asbestkansenkaart geeft alleen het vermoeden van de aanwezigheid van asbest weer. Of er werkelijk asbest in de bodem aanwezig is, kan alleen door middel van gericht bodemonderzoek worden vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0010.jpg"

Asbestkansen Dollemansweg 2

Op de kaart is de locatie aangemerkt als grote kans op asbest, dit betekent dat er een kans van meer dan 20% aanwezig is op het aantreffen van asbest. Voor toekomstige uitvoering van werkzaamheden zoals bouwen en/of landschappelijke aanpassingen geldt dat: wanneer asbestverdacht materiaal op of in de bodem wordt aangetroffen of anderszins zintuiglijke afwijkingen worden waargenomen het werk direct gestaakt dient te worden en de gemeente te informeren.

4.1.4 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

In onderhavige situatie gaat het om legalisatie van bestaande bedrijfsactiviteiten. Bij die legalisatie dient de maximale invulling van de huidige bestemming vergeleken te worden met de invulling in de nieuwe situatie (maximaal vanuit oogpunt van het aspect lucht). Daartoe dient een raming te worden gemaakt van het aantal extra vervoersbewegingen. Een lastige opgave omdat loonwerkbedrijf 'A' een ander type bedrijf is met een ander verkeerspatroon dan loonwerkbedrijf 'B'.

Gelet op hetgeen bestemmingstechnisch mogelijk wordt gemaakt is het aannemelijk dat in elk geval niet méér dan 100 extra voertuigbewegingen op een weekdaggemiddelde voor zullen komen (en vermoedelijk minder, en zeker minder in vergelijking met de voertuigbewegingen welke de laatste jaren feitelijk plaats vinden). Het betreft een worst case benadering. Indien genoemd aantal van 100 voertuigbewegingen per weekdag ingevuld wordt in de 'nibm-tool' van Infomil bij een aandeel vrachtverkeer van 70% blijkt dat de bijdragen 'niet in betekenende mate' bij draagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en wordt daarmee uitvoerbaar geacht. Zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0011.png"

NIBM tool berekening

Op basis van het bovenstaande resultaat is geen nader onderzoek nodig, het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Daarnaast blijkt uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer) dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):

    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Het volgend figuur geeft de geluidskaart weer van de nabije omgeving:

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0012.png"

Geluid in nabije omgeving plangebied

Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen (al dan niet gezoneerd) industrieterrein aanwezig.

Weg- en railverkeerslawaai

Ten noordoosten van het plangebied op 1,1 km afstand ligt de provinciale weg N18. Het plangebied valt buiten de zonering van de N18.

Planspecifiek

Een loonbedrijf met nevenfuncties is zelf geen geluidgevoelige functie in de zin van de Wgh, maar kan wel een geluidsbelastende functie voor haar omgeving zijn. Ten aanzien van geluid ten opzichte van de omgeving anders dan geluid van weg- en railverkeer en industriezones, voorziet de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit) en is in paragraaf 4.1.1 een afweging opgenomen onder het kopje planspecifiek (Het gemeentelijk geluidbeleid van februari 2016 hanteert voor het buitengebied dezelfde uitgangswaarden als het Activiteitenbesluit). Op basis van deze afweging kan worden gesteld dat het aspect geluid in het kader van de Wgh de uitvoering van dit plan niet belemmert.

4.1.6 Externe veiligheid

In december 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (autowegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstand te houden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.

Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit.

Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev)

De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs) is per 1 april 2015 vervangen door dit besluit. Het besluit is van toepassing op initiatieven die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen. Het besluit maakt gebruik van het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen (hoge druk aardgasleidingen en K1, K2, K3 vloeistofleidingen) door buisleidingen is verwoord in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De normstelling is in lijn met het Bevi.

In de verschillende besluiten en de circulaire is de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Dit geldt ook wanneer het resultaat onder de oriëntatiewaarde blijft. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico houdt in dat, naast de rekenkundige hoogte van het GR tevens rekening gehouden dient te worden met een aantal kwalitatieve aspecten. Hiertoe behoren in het bijzonder de aspecten "zelfredzaamheid" en "bestrijdbaarheid".

In artikel 13 lid 3 van het Bevi is vastgelegd dat de regionale brandweer in de gelegenheid gesteld moet worden om te adviseren. Dit advies gaat in op het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het plan wat betreft de mogelijkheden van risicovermindering en rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloed gebied van de risicobron. Eenzelfde bepaling is ook opgenomen in artikel 12 lid 2 van het Bevb.

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de externe veiligheidswet- en regelgeving. Voorliggend plan maakt niet de vestiging van een Bevi-inrichting, de realisatie van een route gevaarlijke stoffen of de aanleg van een buisleiding mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1609BGDOLLMNSWG2-OW01_0013.jpg"

Uitsnede risicokaart met 500 m zone rondom het object (bron: risicokaart.nl)

In het kader van goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen. Op basis van de risicokaart Nederland (zie bovenstaande afbeelding) bevinden zich ten aanzien van het plaatsgebonden risico in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen. Ook een verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Nader onderzoek voor externe veiligheid is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding. Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Deze watertoets stelt de randvoorwaarden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen in relatie tot het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en de directe omgeving.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden - Bergen - Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Watertoets

Met voorliggende plan neemt de verharding toe met circa 312 m2. Voor een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. In onderstaande watertoets zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

N.v.t.
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bedrijfswoning en bijgebouwen is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P702). Afvalwater uit nieuwe bedrijfsgebouwen moet op het drukrioleringssysteem worden aangesloten. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast

Hemelwater mag niet worden aangesloten op het drukrioleringssysteem. Zowel het bestaande als het nieuwe verharde oppervlak (van dak en terrein) moet binnen het perceel geïnfiltreerd worden of worden geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot.

Het bestaande verharde oppervlak is niet op riolering aangesloten en wordt geïnfiltreerd in de bodem en/of beperkt geloosd op een watergang. De opslag wordt gerealiseerd in een voormalig weiland aan de noordoost zijde van het perceel. Hemelwater wordt hier rechtstreeks in de bodem geïnfiltreerd.

Inrichting en beheer

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde bodem – en watervervuiling te voorkomen.

Er is geen oppervlaktewater of een watergang/waterkering aanwezig in de nabije omgeving. Het aspect water vormt, met in achtneming van bovenstaande maatregelen, geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In een bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.


Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Het plangebied bevat de bestemming Agrarisch - Cultuurlandschap. In paragraaf 3.3.2. is een beschrijving gegeven van de kenmerken van dit agrarische cultuurlandschap. Het uitgangspunt van het Agrarisch - Cultuurlandschap is dat de kernkwaliteiten moeten worden behouden en versterkt, met de daarbij behorende kenmerken.

Deze uitgangspunten zijn door vertaald in het bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswjk. Ingaande op de kernkwaliteiten van zowel LOP als het bestemmingsplan wordt gesteld dat indien de aanwezige functies en waarden niet worden aangetast ontwikkeling mogelijk is. Door de gemeente Winterswijk en Schödinger Advies zijn tijdens een veldbezoek concrete maatregelen opgesteld. Deze maatregelen zijn door middel van een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

In het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', wat betekent dat bij bodemingrepen groter dan 100 m2, respectievelijk 2.500 m2, een archeologisch onderzoek nodig is. In onderhavig plan is sprake van nieuwbouw met een groter oppervlak dan 100 m2 en is in wezen archeologisch onderzoek nodig. In het najaar van 2014 is op en nabij het plangebied 10.000 kuub schone grond toegepast in het kader van het project "Korenburgerveen fase 2" (melding 234318.0, 16 juli 2014). Het is daarom goed mogelijk dat de bodem zodanig geroerd is dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

De gronden en de mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn in dit bestemmingsplan beschermd. Wanneer sprake is van een bouwplan, wordt bij de omgevingsvergunningaanvraag bekeken of nader archeologisch onderzoek nodig is. Onder deze voorwaarde is voorliggend plan uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is het Gelders Natuurnetwerk (GNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het GNN is het voormalig EHS en is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het GNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden; verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden; verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in de Groene Ontwikkelszone (GO), welke deel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk (GNN; voormalig Ecologische Hoofdstructuur). Ook ligt het gebied tegen de spoordijk Winterswijk-Zutphen, de Ecologische Verbindingszone (EVZ) Baakse Beek - Venegoot, model IJsvogelvlinder. En is het 500 meter gelegen van het Natura 2000 gebied Korenburgerveen.

Door de geplande bestemmingsplanwijziging, verdwijnt er een deel van de GO. Dit is alleen mogelijk indien de kernkwaliteiten van het gebied worden versterkt, zodat er per saldo een versterking zal plaats vinden. De EVZ wordt niet aangetast door de wijziging. Door de plaatsing van de nieuwe bebouwing zo dicht mogelijk bij de reeds bestaande bebouwing, op locaties die momenteel een zeer beperkte natuurwaarde hebben, blijft het negatieve effect op de kernkwaliteiten en de samenhang van het gebied beperkt tot een minimum. Oppervlakteverlies is niet te vermijden, maar het oppervlakte wat verloren gaat is relatief klein.

Kansrijke ontwikkelingsdoelen om de GO te versterken op deze locatie zijn:

  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën (m.n. kamsalamander, heikikker)
  • ontwikkeling ecologische verbinding Baakse Beek - Veengoot met poelen, natte graslanden en moerasjes, beschutte, zonnige plekjes (spoordijk), opgaande landschapselementen, etc.
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden, heide en schrale graslanden
  • ontwikkeling biotopen voor vogels van bossen en cultuurgronden
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen (bijv. ontginningen, houtwallen) en beheersvormen

Door de gemeente Winterswijk en Schödinger Advies zijn maatregelen voorgesteld. Op basis van deze maatregelen en een veldbezoek ter plaatse zijn in overleg met de initiatiefnemer onderstaande maatregelen geformuleerd:

  • De bossen ten noorden van het perceel zijn ook in beheer bij de initiatiefnemer. Deze bossen grenzen aan de spoordijk die onderdeel uitmaakt van de EVZ. Spoordijken zijn vaak zeer waardevol voor reptielen en amfibieën. Voorgesteld wordt om aan beide zijden van het spoor een strook van ca. 10 meter te kappen. De 5 meter het dichtst bij het spoor wordt verschraald en vrij gehouden van opslag, zodat hier heide kan ontwikkelen, in aansluiting op de reeds aanwezige heide langs het spoor. In de 5 meter tussen de heide en het bos wordt een overgang gecreëerd door het ontwikkelen van een geleidelijke bosrand. Om de IJsvogelvlinder te stimuleren wordt op kansrijke plekken ca. vijf stuk inheemse wilde kamperfoelie aangeplant.
  • In het bos ten noorden van het perceel worden momenteel al open plekken gestimuleerd door regelmatig te kappen. Voorgesteld wordt om dit beheer voort te zetten.
  • Om de nieuwbouw en het erf geschikt(er) te maken voor vogels van bos en cultuurgrond worden nestkasten voor steenuil en kerkuil op een geschikte locaties opgehangen. Momenteel broeden boerenzwaluw en bonte vliegenvanger reeds op het erf. Deze soorten dienen te worden behouden.

Door deze maatregelen worden zowel de EVZ, als de kernkwaliteiten van de GO versterkt. Gezien de verhouding tussen het oppervlakteverlies en de te nemen maatregelen, is sprake van voldoende compensatie. In de regels van dit bestemmingsplan is een uitvoeringsverplichting opgenomen.

Door de opgestelde maatregelen zijn er op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. De uitvoerbaarheid van het plan voor ecologie is daarmee aangetoond. Te allen tijde geldt de zorgplicht vanuit de Flora- en Faunawetgeving (Flora en Faunawet, artikel 2, lid 1).

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plangebied ligt aan de Dollemansweg een smalle erftoegangsweg. De relatieve toename van landbouwverkeer als gevolg van de verbreding van bedrijfsactiviteiten is gering en kan niet worden aangemerkt als een onevenredige toename.

Het plan behoudt met de beoogde uitbreiding zijn kleinschalig karakter, waarmee een beperkte toename van verkeer is gemoeid. Het verkeer kan op reguliere dagen zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Dollemansweg. De landbouwvoertuigen worden in een werktuigenstalling geparkeerd op het terrein. Hiermee wordt de parkeerdruk niet afgewenteld op de omgeving. Van belang is dat het bedrijf geen grootschalige groei beoogd, waarmee een grote toename van (zware) verkeersbewegingen is uitgesloten. Dit bestemmingsplan beperkt zich tot het vastleggen van de bestaande situatie. Het verkeerskundige aspect belemmert de uitvoerbaarheid van dit plan niet.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De initiatiefnemer is eigenaar van alle gronden en er zijn geen grote ontwikkelingen voorzien, het gaat om legalisatie van bestaande bedrijfsactiviteiten, een uitbreiding van een bestaande werkplaats en de nieuwbouw van een opstal.

In geval van planschade zal de gemeente een planschade- en vereveningsovereenkomst afsluiten met de initiatiefnemer waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan weergegeven. Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm: Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP2012). De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De bijlagen maken onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden conform de SVBP2012 de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Regels

In de SVBP2012 is een standaard hoofdstukindeling vastgelegd. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels (begrippen en wijze van meten). Hoofdstuk II bevat de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Tenslotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

De regels van een bestemming in hoofdstuk 2 kennen een standaardopbouw en worden (indien van toepassing) als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

'Agrarisch - Cultuurlandschap' waar grondgebonden agrarische activiteiten zijn toegestaan. Ten aanzien van de functie landbouwmechanisatie, -constructie en loonwerk is een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – landbouwmechanisatie, -constructie en loonwerkbedrijf' opgenomen. Hierbij is de bebouwing ten behoeve van de opslag/stalling van werktuigen en de werkplaats in oppervlak gemaximeerd.

'Waarde - Archeologische verwachting 2' waarbij de verwachte archeologische waarden in de bodem beschermd worden.

Ter verduidelijking zijn de volgende begrippen toegevoegd:

agrarisch loonwerkbedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven.

landbouwmechanisatie en -constructiebedrijf:

Een bedrijf gericht op het vervaardigen, repareren en onderhouden van landbouwwerktuigen, stalinrichtingen en machines, waaronder tractoren en maaimachines, als servicefunctie voor de agrarische bedrijven in de omliggende regio, met de daaraan ondergeschikte, incidentele verkoop van die producten en daarbij behorende onderdelen.

De maatregelen om te komen tot een versterking van natuur en landschap zijn belangrijk. Om die reden is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Voor het opstellen van een bestemmingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat de gemeenteraad binnen twaalf weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan de provincie Gelderland. Het bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling, die met in achtneming van de voorgestane maatregelen een versterking van de natuur en landschapswaarden voorstaat. Een nadere onderbouwing is opgenomen in paragraaf 3.2. Het ontwerpbestemmingsplan is wel toegezonden.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Het bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling, die geen direct of indirect gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie in het gebied. Een nadere onderbouwing is opgenomen in paragraaf 4.2. Het ontwerpbestemmingsplan is wel toegezonden.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Indien gedurende deze periode zienswijzen zijn ingediend, volgt in deze paragraaf of separate bijlage een verslag.