Plan: | Goudvinkenstraat 4d |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.BP1610CEGOUDVKST4D-OW01 |
Voor het perceel Goudvinkenstraat 4d, grenzend aan de achterzijde van Misterstraat 63, kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie L, nummer 1881, heeft de gemeente op 5 januari 2012 toestemming verleend om af te wijken van het bepaalde in het bestemmingsplan Centrum ten behoeve van berging en opslag. Hierbij is tevens bepaald dat ten behoeve van berging en opslag de nokhoogte mocht worden verhoogd en de oppervlakte van de bovenverdieping mocht worden verruimd. Het college van B&W heeft hiervoor met toepassing van artikel 2.12 WABO beoogde afwijking van het bestemmingsplan verleend, echter onder de nadrukkelijke voorwaarde dat op de bovenverdieping geen woning werd toegestaan. Het bouwplan is inmiddels gerealiseerd en de bovenverdieping is, in strijd met genoemde afwijking, in gebruik genomen als woning terwijl dat nadrukkelijk, bij besluit van 5 januari 2012, was uitgesloten.
Uiteraard dient in een dergelijk geval, alvorens handhaving op te starten, te worden onderzocht of legalisatie mogelijk is. Hierbij dient vanuit ruimtelijk oogpunt te worden nagegaan of een (boven)woning bezwaarlijk is.
Het plangebied ligt in het centrum van Winterswijk. De voorzijde van het perceel grenst aan de Goudvinkenstraat 4d en aan de achterzijde ligt de Misterstraat 63. De omgeving is te omschrijven als een gemengd stedelijk gebied, met functies als wonen, werken en winkelen. Ten noordoosten van het perceel ligt een 'entree' tot het winkelgebied van Winterswijk (Burgemeester Bosmastraat en Meddosestraat). Op onderstaande afbeelding is de ligging met een blauw kruis globaal weergegeven. In de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd weergegeven.
globale ligging plangebied (bron: googlemaps)
plangebied bij benadering (bron: googlemaps)
Het perceel Goudvinkenstraat 4b in Winterswijk heeft in het geldende bestemmingsplan "Centrum" (vastgesteld op 29 mei 2008) de bestemming 'Gemengde doeleinden' met daarbij de aanduidingen 'drukkerij' en 'goothoogte en hoogte 2'. De voor 'gemengde doeleinden' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor wonen. Daarnaast bevat het perceel de dubbelbestemming Archeologische zone 1.
In het geldende bestemmingsplan is de standaard bouwdiepte 15 meter vanaf de voorste bebouwingsgrens. Voor het plan heeft het college van B&W op 5 janauari 2012 met toepassing van artikel 2.12 Wabo afwijking verleend van het bestemmingsplan voor verhoging van de nokhoogte. Deze afwijking is verleend onder de volgende voorwaarden:
Het huidige gebruik van de bovenverdieping als woning is dus strijdig met de bovengenoemde afwijking van het bestemmingsplan. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding weergegeven.
Uitsnede digitale verbeelding (bron: Bestemmingsplan Centrum)
In het beginsel is dit een basis voor handhaving. In het geval van handhaving dient echter ook de mogelijkheid tot legalisatie onderzocht te worden door vanuit 'ruimtelijk oogpunt' na te gaan of een (boven)woning bezwaarlijk is.
Het perceel heeft volgens het bestemmingsplan Centrum de bestemming “gemengde doeleinden”. Volgens de planregels is binnen deze bestemming ook wonen toegestaan. Echter, volgens de bouwregels mag vanaf 15 meter achter de voorste bebouwingsgrens, de hoogte maximaal 3,5 m bedragen. Deze beperkte bouwhoogte beperkt van nature de kans dat te veel woningen ontstaan. Gezien het huidig woningcontingent is dit een voordeel.
In voorliggend geval was, voordat de afwijking werd verleend, al sprake van een bestaand bouwwerk dat hoger was dan 3,5 m. Volgens het bestemmingsplan mocht het meerdere, omdat deze afwijkende hoogte reeds bestond op de dag van terinzagelegging van het ontwerpplan, als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
Het meerdere bleek echter te gering voor het realiseren van een verblijfsruimte.
Verzoeker heeft in 2011, ten behoeve van opslag, een verzoek ingediend voor uitbreiding van de bovenverdieping en verhoging van de nokhoogte. Het college heeft op 6 december 2011 besloten in te stemmen met het plan om ten behoeve van berging en opslag, de bovenverdieping uit te breiden en de nokhoogte te verhogen. Dit onder de voorwaarde dat op de verdieping geen woning werd toegestaan. Dit plan is vervolgens juridisch mogelijk gemaakt door middel van een afwijking (d.d. 5 januari 2012) van het bepaalde in het bestemmingsplan Centrum.
Het bouwplan is inmiddels gerealiseerd. De benedenverdieping is verbouwd tot kantoorruimte, de nok is verhoogd en de oppervlakte van de bovenvloer is vergroot ten behoeve van een bovenwoning. Het gebruik van de bovenruimte als woning is aldus strijdig met genoemde afwijking van het bestemmingsplan. Dit is opmerkelijk nu het college van B&W nadrukkelijk het gebruik als woning had uitgesloten.
In beginsel is dit een basis voor handhaving. In geval van handhaving zal echter ook onderzocht moeten worden of legalisatie mogelijk is. Voor het beantwoorden van de vraag of gelegaliseerd kan worden moet worden nagegaan of een (boven)woning in deze – uit ruimtelijke oogpunt – al dan niet bezwaarlijk is. Gezien de aard van de Goudvinkenstraat, een woonstraat, is de functie wonen op deze locatie een passende functie. Daarnaast is het pand, voor wat uitstraling betreft, geschikt als woning.
Het nadeel is echter dat als deze bovenwoning zonder meer gelegaliseerd wordt, het risico bestaat dat ook op de benedenverdieping een woning wordt gerealiseerd. (De geldende planregels van het bestemmingsplan Centrum bieden deze mogelijkheid). In het kader van het woningcontingent is echter beperking van het aantal woningen gewenst. Dit was de reden om het gebruik van de bovenverdieping als woning in het afwijkingsbesluit d.d. 5 janauri 2012 uit te sluiten. Door middel van voorliggend bestemmingsplan zal het planologisch kader dan ook zo worden ingeperkt dat op deze locatie slechts één woning wordt toegestaan.
Ruimtelijk gezien is wonen op dit perceel, gezien de woonomgeving, aanvaardbaar. Daarnaast is het wonen op de verdieping, ruimtelijk gezien, geen probleem mede omdat volgens de geldende planregels wonen op de verdieping in dit plangebied al is toegestaan en bovendien wordt in de nabije omgeving al op verschillende plekken op de verdieping gewoond.
Voor de bovenwoning zal een extra parkeerplaats op eigen terrein nodig zijn. Verzoeker heeft aangegeven om, nu beperkt ruimte voor een extra parkeerplaats aanwezig is, een storting in het parkeerfonds te doen.
Het bestemmingsplan 'Goudvinkenstraat 4d' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1610CEGOUDVKST4D-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige bebouwing zijn. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de regels.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het hogere overheidsbeleid, milieu aspecten zoals akoestisch onderzoek, water, archeologie, flora en fauna en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in het vijfde en laatste hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Het plangebied betreft het perceel Goudvinkenstraat 4d. De bebouwing op het perceel bestaat oorspronkelijk uit een drukkerij, zetterij, binderij en aansluitend een winkel. De winkel op het perceel bevindt zich aan de zijde van de Misterstraat (nr. 63), aan de achterzijde van het perceel bevindt zich de Goudvinkenstraat. In de huidige situatie is de benedenverdieping van de Goudvinkenstraat in gebruik ten behoeve van kantoor en is de bovenverdieping in gebruik als woning. De bebouwing bestaat uit 1 laag met kap en een dakterras in het midden. Het dakterras sluit aan op het platte dak van de winkel aan de Misterstraat. Aan de rechterzijde van het pand aan de Goudvinkenstraat is een smalle steeg aanwezig die dient als achteringang voor de winkel. Aan de linkerzijde van het pand is een woning aanwezig met twee parkeerplaatsen aan de voorzijde.
Aangezicht Goudvinkenstraat 4b
Voorliggend plan beoogd de legalisatie van de bovenwoning aan Goudvinkenstraat 4d. De bovenwoning is gelegen op de eerste verdieping van het gebouw met daarachter een dakterras dat middels een plat dak aansluit op het winkelpand aan de Misterstraat. Fysiek wordt er niets uitgebreid of veranderd in de ruimte. Het plan behelst concreet om op het perceel maximaal één woning toe staan. Daarnaast wordt er een storting voldaan in het parkeerfonds van gemeente Winterswijk om aan de geldende parkeernorm tegemoet te komen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Dit betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking (de ladder) wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het voorliggend plan een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft een stedelijke als volgt: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Om te bepalen of er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, is gekeken naar uitspraken van de Afdeling Raad van State. Op 24 december 2014 heeft RvS aangegeven dat er geen toets inzake de Ladder duurzame verstedelijking nodig is bij initiatieven van minder dan acht woningen.
Planspecifiek
Voorliggend plan beoogt het aantal woningen, dat volgens de planregels van het bestemmingsplan Centrum reeds mogelijk is, te beperken tot maximaal één. Er is aldus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder durzame verstedelijking behoeft niet getoetst te worden.
Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:
De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.
Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.
In het kader van de Regionale Woonagenda maakt de provincie op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Dit Regionaal Programma Wonen wordt momenteel nog uitgewerkt en vormt de opvolger van de Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) dat thans nog van kracht is. Zie ook paragraaf 3.1.3 zonder 'Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2020'.
Gelderse Ladder
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).
Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte. Dit betekent dat: alle nieuwe woningen in de Regionale woonprogrammering of Woonagenda moeten passen, er een aangetoonde (regionale) behoefte moet zijn en dat er in de binnen-regionale programmering de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen. De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.
Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
In paragraaf 3.1.1 is geconcludeerd dat er geen sprake is van een ontwikkeling maar dat het aantal toegestane juist wordt ingeperkt tot maximaal één woning. De woningvoorraad blijft onveranderd. Een expliciete afweging in relatie tot de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is dan ook niet aan de orde. Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het provinciaal beleid.
Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025
Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.
Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020
De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:
Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:
Woonvisie Winterswijk Vitaal 2016-2020
De toekomstvisie "Een vitaal Winterswijk" is leidend voor de Winterswijkse Woonvisie. In de Structuurvisie van 2010 is al geanticipeerd op door bevolkingsprognoses voorspelde krimp: verdunning in iets te versteende woonwijken voor meer groen, speelruimte en parkeren. In het centrum, waar voorzieningen zijn geconcentreerd, kan het wonen worden versterkt.
Aanvullend kader voor de Woonvisie wordt gevormd door de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025. Winterswijk heeft de Regionale Woonagenda onderschreven, in die zin is er geen aparte gemeentelijke visie nodig. Maar er is behoefte om iets verder in te zoomen vanuit het regionale niveau naar het plaatselijke: er zijn van die dingen die specifiek Winterswijks zijn. Deze nota bestrijkt de langere termijn, waar in wordt gegaan op de volgende punten:
- Voldoende woningen, er moet zorgvuldig worden gekeken naar de behoefte op korte en lange termijn om te voorkomen dat we bouwen voor leegstand. Winterswijk heeft bijna voldoende woningen om aan de vraag te voldoen;
- De woningvoorraad toekomstbestendig maken, de bestaande voorraad moet in haar kwaliteit blijvend worden verhoogd om leegstand tegen te gaan;
- Het scherpstellen van de plaatselijke woningbehoefte, de ontwikkeling van het aantal huishoudens moet scherp worden gesteld. Een daling van het aantal huishoudens tussen 2020 en 2030 wordt verwacht. Een optie is gericht onderzoek naar woningbehoefte op specifieke doelgroepen;
- Rekening houden met trends op lange termijn, als wel trends op korte termijn en recente ontwikkelingen.
Planspecifiek
Het plan voorziet in de beperking van het toegestane aantal woningen door maximaal één woning toe te staan. Het plan valt onder de 'verborgen woningcapaciteit' die middels de bestemming 'Gemengde doeleinden' opgenomen is in Bestemmingsplan Centrum. Hiermee valt het plan binnen de kaders van de gemeentelijke planningslijst en is het plan in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Voor het initiatief wordt op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Om in beeld te brengen wat de (verwachte) plaatselijke bodemkwaliteit is, zijn de volgende informatiebronnen geraadpleegd:
Om in beeld te brengen of ter plaatse van Goudvinkenstraat 4d in Winterswijk mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn de bovenbeschreven lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd. De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht:
Conclusie
Uit de uitgevoerde bodeminventarisatie blijkt dat ter plaatse van Goudvinkenstraat 4d sprake is van diffuse verontreiniging die eigen is aan geroerde grond in (binnen)stedelijk gebied. Echter, omdat enkel sprake is van het realiseren van een bovenwoning, zonder grondingrepen en zonder feitelijk blootstellingsrisico, wordt de bodemkwaliteit geschikt geacht voor het gebruik van de bovenverdieping als woning. Het uitvoeren van bodemonderzoek is niet nodig. Het aspect Bodem vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Bij het toetsen en afwegen van het milieu aspect geluid wordt er in principe naar vier zaken gekeken: Voldoen aan de Wet geluidhinder; geen belemmering voor de omgeving; aanvaardbaar woon- en leefklimaat; extern beleid en overige regelgeving. Als het een ontwikkeling van een geluidsgevoelige bestemming betreft dienen alle vier de punten te worden getoetst.
Wet Geluidhinder
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het plan betreft de legalisatie van het feitelijk gebruik wonen, een woning is een geluidsgevoelig object. Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen. De onderstaande afbeelding geeft de geluidskaart van het plangebied weer.
Geluidskaart plangebied met rode stip aangegeven
Industrielawaai
Dichtsbijzijnde bedrijven zijn een taxibedrijf, een autowasserette en ondergeschikte detailhandel. Deze bedrijven vallen onder bedrijfscategorie 1 en 2 in de VNG bedrijven en milieuzonering. De richtafstanden voor geluid hierbij zijn voor het taxibedrijf en autowasserette 30 meter en voor de detailhandel 10 meter. Het plangebied is gelegen op zeker 150 meter afstand van bovengenoemde bedrijven en valt dus ruim buiten de richtafstanden.
Weg- en railverkeerslawaai
Het plangebied is op ongeveer 800 meter afstand van de geluidscontouren van de rondweg N319 gelegen en buiten de 100 meter contour van de spoorlijn. De wegen direct rondom het plangebied zijn wegen waar een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur of lager. De verkeersintensiteit op deze wegen is zodanig laag dat de geluidsbelasting gering zal zijn.
Stiltebeleidsgebied
Het plangebied is verder aangemerkt als stiltebeleidsgebied. De stilte in 'stiltebeleidsgebieden' wordt beschermd via de ruimtelijke ordening. Het ruimtelijk beleid van Rijk, provincie en gemeenten moet ervoor zorgen dat de bestaande stilte en rust gehandhaafd blijven en waar mogelijk verder toenemen: het 'standstill -step forward' beginsel. In deze gebieden moet worden voorkomen dat activiteiten plaatsvinden die de gebiedseigen geluiden verstoren. Dat wil zeggen dat het geluidsniveau niet mag toenemen en bij voorkeur dient af te nemen. Gebiedseigen activiteiten ondervinden hiervan geen belemmering.
Alle ruimtelijke activiteiten die niet gebiedseigen zijn en die de norm overschrijden worden in beginsel geweerd. Door in bestemmingsplannen rekening te houden met de regels voor stiltegebieden wordt voorkomen dat nieuwe geluidsoverlast ontstaat.
Het plan valt buiten de geluidsbelastingszone van dichtstbijzijnde industrie, wegen en spoorlijn. De bestemming ''Gemengde doeleinden 2" is mede bestemd voor wonen in het centrum. De woning past hierbij. Ook is een woning aangemerkt als een geluidsgevoelig object dus oefent het verder geen invloed uit op toename van het geluidsniveau.
Voorliggend plan voorziet niet in het wijzigen van de gebieden aangewezen voor wonen dan wel het toevoegen van woningen. Een akoestisch onderzoek is in het kader van de Wgh niet nodig. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".
Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.
Voor de functie wonen zijn locaties die niet meer dan 1500 woningen omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Voorliggend plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Voor de omgeving van het plangebied geldt in het kader van bedrijven en milieuzonering een bijzondere omstandigheid. Het is namelijk een centrumgebied. Daarbij is sprake van functiemenging tussen wonen en bedrijvigheid. Voor dit gebied geldt een andere categorieaanduiding dan in een gebied zonder functiemenging.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Voorliggend plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Toetsing milieuzonering kan aldus buiten beschouwing blijven.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (transportroutes, buisleidingen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimaal beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. In het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De volgende alinea's gaan in op de onderwerpen die worden getoetst binnen externe veiligheid.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstand te houden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs) is per 1 april 2015 vervangen door het Bevt. Het besluit is van toepassing op initiatieven die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen. Het besluit maakt gebruik van het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen (hoge druk aardgasleidingen en K1, K2, K3 vloeistofleidingen) door buisleidingen is verwoord in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De normstelling is in lijn met het Bevi. In de verschillende besluiten en de circulaire is de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Dit geldt ook wanneer het resultaat onder de oriëntatiewaarde blijft. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico houdt in dat, naast de rekenkundige hoogte van het GR tevens rekening gehouden dient te worden met een aantal kwalitatieve aspecten. Hiertoe behoren in het bijzonder de aspecten "zelfredzaamheid" en "bestrijdbaarheid".
In artikel 13 lid 3 van het Bevi is vastgelegd dat de regionale brandweer in de gelegenheid gesteld moet worden om te adviseren. Dit advies gaat in op het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het plan wat betreft de mogelijkheden van risicovermindering en rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloed gebied van de risicobron. Eenzelfde bepaling is ook opgenomen in artikel 12 lid 2 van het Bevb. Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de externe veiligheidswet- en regelgeving. Voorliggend plan maakt niet de vestiging van een Bevi-inrichting, de realisatie van een route gevaarlijke stoffen of de aanleg van een buisleiding mogelijk.
Verantwoordingsplicht
Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van het groepsrisico verantwoord worden. Dit wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico genoemd. Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken.
Voor transport van gevaarlijke over weg, spoor en vaarweg geldt een verantwoordingsplicht als sprake is van een toename van het groepsrisico groter dan 10% of een overschrijding van de oriëntatiewaarde wordt berekend.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Toetsing externe veiligheid kan aldus buiten beschouwing blijven.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het plan behelst het legaliseren van het feitelijk gebruik, fysiek verandert er niets aan het gebouw. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering.
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.
In het geldende bestemmingsplan is in het plangebied de dubbelbestemming 'Archeologische zone 1' opgenomen. Deze aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden. Op deze gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders werkenzaamheden uit te voeren. De volgende werkzaamheden zijn hierbij relevant voor het beoogde plan:
Er worden geen werkzaamheden in of op aangewezen archeologische gronden uitgevoerd; er worden geen archeologische en cyultuurhistorische waarden aangetast.
Wanneer dit wel gebeurt, dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV
Ecologische Hoofdstructuur
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen.
Het plangebied is niet gelegen in een EHS gebied of Groene Ontwikkelingszone. In het plangebied is geen beschermde natuur aanwezig. Op minder dan 3 kilometer van het plangebied liggen geen Natura-2000 gebieden, wel liggen er gronden die onderdeel zijn van de EHS. Een groene ontwikkelingszone is op ongeveer 100 meter van het plangebied afgelegen. Gezien de omvang, intentie van het plan is het onwaarschijnlijk dat het een negatief effect geeft op de wezenlijke kenmerken en waarden van de nabij gelegen groene ontwikkelingszone. Nader onderzoek en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd.
Op deze locatie is geen groen aanwezig waardoor een toets in het kader van ecologie achterwege kan blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan voorziet in de legalisatie van het feitelijk gebruik 'wonen'. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie op het perceel kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de omliggende verkeerstructuur. Ten aanzien van het parkeren wordt een storting voldaan in het parkeerfonds van de gemeente Winterswijk.
In het geldende bestemmingsplan is een parkeernorm opgenomen. Het plangebied ligt in de schil, hierbij geldt voor een wooneenheid een parkeernorm van 1,5. Door de storting in het parkeerfonds belemmert het aspect verkeer de uitvoering van dit plan niet.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
In onderstaande watertoetstabel zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit# |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Ja Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Watertoetstabel (Bron: WRIJ)
Riolering en afvalwaterketen
Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om het afvalwater te verwerken aangezien alleen het feitelijk gebruik wijzigt en wonen middels het Bestemmingsplan Centrum al was toegestaan op deze plek. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast dan in de huidige situatie.
Wateroverlast
Er vindt geen wijziging of toename plaats in verhard oppervlak door de wijziging van het feitelijk gebruik.
Inrichting en beheer
De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden. Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. Voor eventuele planschade is een overeenkomst getekend met de initiatiefnemer omdat het plan enkel particulier belang van de initiatiefnemer dient.
Het plan is aldus economisch uitvoerbaar.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een plantoelichting. Verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De wijze waarop dit juridisch bindende deel is vormgegeven, wordt de planmethodiek genoemd. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens nader ingegaan op de opbouw van de verbeelding, de regels en de functie van de plantoelichting. Tevens volgt een toelichting op de diverse bestemmingen die in het plan zijn opgenomen.
verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de regels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers).
regels
De regels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:
inleidende, algemene en slotregels
De inleidende regels, de algemene regels en de slotregels behoeven hier geen nadere toelichting. Voor zover een toelichting noodzakelijk is, volgt die in de hierna.
bestemmingsbepalingen
De bestemmingsbepalingen kennen allen eenzelfde opbouw. Deze opbouw bestaat uit achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:
De omschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze omschrijving worden limitatief de functies genoemd die binnen de bestemming zijn toegestaan. In een aantal gevallen geeft de omschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een maximaal aantal of een maximale maatvoering.
plantoelichting
De plantoelichting behoort niet tot het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en heeft geen rechtskracht. Het belang ervan is vooral gelegen in de weergave die de toelichting vormt van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Deze zijn ook in belangrijke mate bepalend voor de wijze waarop het gemeentebestuur omgaat met ruimtelijke initiatieven en ontwikkelingen in het plangebied. Daarnaast is de toelichting van belang voor een juiste interpretatie en toepassing van de verbeelding en regels.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.
Wonen
Alle woningen zijn bestemd als Wonen. Er is gebruik gemaakt van diverse aanduidingen voor woning categorieën: aaneengebouwd, gestapeld, twee-aan-een en vrij-staand. Daarnaast zijn praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep in alle woningen toegestaan.
In de bouwregels is uitgebreid omschreven aan welke maatvoeringseisen de bouw-werken moeten voldoen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In artikel 1 zijn de meeste begrippen nader omschreven. De maximale goot- en bouwhoogte zijn aangegeven op de verbeelding.
Via een afwijkingsbevoegdheid kan, onder voorwaarden, een aan huis verbonden be-drijf worden toegestaan.
Archeologische verwachting
In het bestemmingsplan zijn de gebieden met bekende archeologische verwachtingswaarde bestemd als 'Waarde - Archeologische verwachting - 1'. De gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen en andere omgevingsvergunningen waarbij sprake is van bodemverstoringen. Door middel van deze regeling wordt voor-komen dat zondermeer bekende waarden door bepaalde activiteiten verloren gaan.
Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan desgewenst een zienswijze indienen. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging. Is er beroep ingesteld en tevens om een voorlopige voorziening verzocht dan treedt het bestemmingsplan niet in werking. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
In dirt geval waarbij geen ontwikkeling is beoogd maar enkel het maximaal toegestane aantal woningen wordt ingeperkt kan overleg in deze achterwege blijven.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.