Plan: | Grote Veldweg 4, 6 en 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.BP1808BGGROTVLDWG4-VA01 |
Aan de Grote Veldweg 4, 6, 8 zijn 3 burgerwoningen en een aannemersbedrijf gevestigd. Op de percelen zijn meerdere activiteiten in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Voor een eerder vergunde schuur op het perceel is op 4 januari 2017 een bouwstop opgelegd. De bouwstop is opgelegd omdat de schuur hoger werd gebouwd dan toegestaan. Vervolgens zijn ter plekke nog diverse strijdigheden met het bestemmingsplan geconstateerd. Het betreffen de volgende afwijkingen:
De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de hoogte van de schuur gelegaliseerd, de woonbestemming vergroot en een bedrijfsbestemming toegestaan, waarbinnen meer bedrijfsgebouwen zijn toegestaan.
Het perceel Grote Veldweg 4, 6 en 8 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Winterswijk nabij de buurtschap Corle en circa 2,5 kilometer van de kern Winterswijk. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Globale ligging plangebied, plangebied rood omcirkelt (bron: openstreetmaps.org)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', vastgesteld op 27 januari 2011. Het perceel heeft de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch - Cutluurlandschap' en 'Groen'.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Naast de enkelbestemmingen hebben de gronden in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Binnen de bestemming 'Wonen' is een specifieke bouwaanduiding 'gesplitst' opgenomen als ook een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf'. Ter plaatse zijn daarmee 3 woningen toegestaan, waarbij maximaal de bestaande inhoud is toegestaan. De oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 150 m2 per woning. In de planregels is vastgelegd dat ter plekke maximaal 610 m2 van de bebouwing mag worden gebruikt ten behoeve van het aannemersbedrijf.
Tevens hebben de gronden in het plangebied de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap', 'verwevingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Binnen de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' gelden de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid'.
Onderhavig plan is in strijd met het bestemmingsplan doordat:
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.
Het plangebied ligt in het buitengebied van gemeente Winterswijk, circa 2,5 km ten westen van de kern Winterswijk. De omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit bos, weilanden, agrarische bedrijven en burgerwoningen. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie U, nummer 597, 625, 659 en 660.
Het plangebied betreft de grond van een voormalige intensieve veehouderij. In de bestaande situatie zijn in het plangebied drie woningen en een aannemersbedrijf gevestigd. Het aannemersbedrijf is in het verleden in het kader van de regeling VAB (vrijkomende agrarische bestemmingen) als nevenfunctie van wonen toegestaan.
De bebouwing van het plangebied bestaat uit een drie-onder-een-kap woning, een aannemersbedrijf, een karakteristieke schuur en een karakteristieke schoppe. Achter de woning ligt een ruime tuin met een meer. Het erf wordt ten oosten, zuiden en westen afgebakend door een bomenrij. Het erf ten behoeve van het bedrijf betreft een oppervlakte van circa 5.500 m2.
Zoals in paragraaf 1.3 reeds is toegelicht zijn in het plangebied meerdere activiteiten in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Op bijgevoegde luchtfoto's is het plangebied weergegeven.
Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)
Luchtfoto bestaande situatie plangebied (bron: gemeente Winterswijk)
Het plangebied bestaat uit 3 burgerwoningen en een aannemersbedrijf. Zoals in paragraaf 1.3 reeds is toegelicht zijn in het gebied meerdere activiteiten in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Onderhavig plan betreft het legaliseren van deze activiteiten.
De overkapping bij het meer in de tuin wordt gelegaliseerd door dit gedeelte van de tuin als 'Wonen' te bestemmen. Voor de schuur bij de woning die hoger is gebouwd dan vergund, worden passende bouwregels opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Het aantal toegestane vierkante meters aan bedrijfsgebouwen wordt in de bestaande situatie overschreden. De bebouwing in het plangebied betreft in de bestaande situatie circa 925 m2, terwijl 610 m2 is toegestaan volgens het vigerend bestemmingsplan. Doordat het bedrijf zich in een groeiende fase bevindt is het uitbreiden van de toegestane bedrijfsbebouwing een noodzakelijke maatregel voor een toekomstwaardig bedrijf. Met onderhavig plan worden de reeds gerealiseerde bedrijfsgebouwen gelegaliseerd door middel van een bedrijfsbestemming, waarbinnen 1000 m2 aan bedrijfsbebouwing is toegestaan.
De voorwaarde bij bovengenoemde maatregelen is dat deze ruimtelijk geen bezwaren kennen. Voor de uitvoerbaarheid van het plan wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Het landschappelijk inpassingsplan is weergegeven in Bijlage 1.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
In het geval dat het bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte van bedrijfsbebouwing mogelijk maakt wordt in het beginsel niet voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoelt in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Dit geldt echter alleen wanneer de planologische functiewijziging van een zodanige aard en omvang is dat er desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.
Ladder duurzame verstedelijking
Met onderhavig plan wordt het aantal toegestane vierkante meters bedrijfsbebouwing van 610 m2 uitgebreid tot 1000 m2.Dit betekent dat een toename van 390 m2 van bedrijfsbebouwing mogelijk wordt gemaakt. De voorziene ontwikkeling is op basis hiervan onvoldoende substantieel om als stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Dit betekent dat in dit geval de Laddertoets achterwege mag worden gelaten.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.
In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Planspecifiek
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Het plangebied ligt op respectievelijk circa 130 m en 150 m afstand ten westen van gebieden die zijn aangeduid als 'groene ontwikkelingszone' (GO) en 'Gelders natuurnetwerk' (GNN). Binnen deze gebieden is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Deze gebieden hebben geen externe werking, waardoor onderhavig plan uitvoerbaar is. Op bijgevoegde uitsnede van de structuurvisie is de GO en het GNN weergegeven.
.
Uitsnede omgevingsvisie, GNN en GO (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is in de provinciale omgevingsverordening aangeduid als 'Nationale landschappen'. Deze gebieden zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Met de planologische uitbreiding van het aannemersbedrijf wordt het plangebied landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van dit bestemmingsplan. Het plan versterkt daarmee het nationaal landschap.
Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.
Planspecifiek
Met onderhavig plan blijft het aantal wooneenheden ongewijzigd. De Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 is daarmee niet van toepassing.
De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn.
De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past, en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. En het is het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.
In de omgevingsvisie worden de volgende kwaliteiten beschouwd als kernkwaliteiten van het buitengebied:
Bovenstaande kwaliteiten zijn bepalend voor de identiteit van Winterswijk. En daarom worden in de visie keuzes gericht op:
Planspecifiek
Het plan levert een bijdrage aan het economisch functioneren van het buitengebied. Het bestaande erf is daarbij uitgangspunt. In het bestemmingsplan is erfoptimalisatie het uitgangspunt, waarbij de kwaliteit van het erf is bepaald door de indeling, inrichting en landschappelijke inpassing. Voor het vergroten van de woonbestemming en het opnemen van een zelfstandige bedrijfsbestemming is de fysieke grens van de bestaande kavel het uitgangspunt geweest. Dit bepaalt ook direct het maximum wat mogelijk is. Dit maximum ziet toe op de gebruiks- en bouwmogelijkheden op de locatie en deze zijn nu vastgelegd in het bestemmingsplan. Daarmee past het plan binnen de doelstelling van de Omgevingsvisie Buitengebied.
In oktober 2010 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Uitbreiding niet-agrarische bedrijven in het buitengebied van Winterswijk' vastgesteld. De nota over uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid geeft antwoord op de vraag in hoeverre bestaande niet-agrarische bedrijvigheid kan uitbreiden in het buitengebied van Winterswijk. De gemeente speelt een faciliterende rol door het bieden van (ruimtelijke) ontwikkelingsmogelijkheden aan bewoners en bedrijven. De gemeente streeft er naar dat de niet-agrarische bedrijven een integraal onderdeel worden van het buitengebied. Dit betekent bijvoorbeeld dat nieuwe bedrijvigheid zich aanpast aan het cultuurlandschap. Voor
bestaande niet-agrarische bedrijven wordt gezocht naar maatwerk oplossingen. De ruimtelijke ontwikkeling van de bestaande bedrijven wordt hierbij sterk bepaald door de ligging in het omringende landschap.
Planspecifiek
In de beleidsnota worden vier verschillende scenario's beschreven als het gaat om de uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid. Het onderhavige plan valt binnen de werking van scenario IV. Dit betekent voor dit initiatief dat er landschappelijke inpassing moet plaatsvinden. Er is dan ook een inpassingsplan opgesteld. De realisatie van de in dat inpassingsplan genoemde inrichtingsmaatregelen zijn juridisch verankerd in de planregels middels een voorwaardelijke verplichting.
Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.
De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:
Planspecifiek
In het LOP is de gemeente Winterswijk verdeeld over verschillende deelgebieden.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'Het Tuunterveld'. Het Tuunterveld is een heide- en broekontginningenlandschap tussen Winterswijk en het Korenburgerveen. Het gebied is zeer gradiëntrijk door de lage natte gebieden in het veen en de omgeving van de Corleseweg en het hooggelegen Rommelgebergte. Het gebied is grootschalig van karakter met boscomplexen en open velden. Het valt op dat in dit gebied nog veel beplantingen vóórkomen die ook op de kaart van 1925 staan. Het veencomplex en de esgronden ten zuiden van het Rommelgebergte zijn van grote cultuurhistorische waarde. Het overige deel van het gebied scoort in het zuiden hoofdzakelijk ‘midden’ en in het noordelijke deel hoofdzakelijk ‘laag’ voor cultuurhistorie. Er is sprake van slechts één bouwkundig waardevol monument (Mentinkweg 9). Bij verlies van de bestaande functie kan functieverandering aan de orde zijn om het ensemble van gebouw(en) met de omgeving zo goed mogelijk te conserveren en waar nodig te versterken, zonodig met inbegrip van sloop van overtollig geworden vormen. Archeologische vondsten zijn niet bekend.
Met onderhavig plan wordt bestaande bebouwing gelegaliseerd en een aannemersbedrijf planologisch uitgebreid. Met de ontwikkeling wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Deze maatregel is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van dit bestemmingsplan. Deze ontwikkelingen zorgen voor een verbetering van de omgeving, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt. Eventuele nieuwe gebouwen moeten passen binnen het ensemble om daarmee een eenheid te kunnen vormen.
Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft slechts het legaliseren van bestaande bebouwing en het planologisch uitbreiden van een bedrijfsbestemming. Met het plan worden geen sloop- of bouwwerkzaamheden uitgevoerd.
Ter plaatse van het bestaande aannemersbedrijf wordt de bestemming gewijzigd van 'Wonen' naar 'Bedrijf'. Dit betreft een wijziging naar een minder gevoelige functie.
Met het plan wordt een stuk grond van circa 3300 m2 planologisch gewijzigd van 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar een woonbestemming. Het betreffende perceel heeft in het verleden enkel als weiland gefunctioneerd en zijn geen bodemverontreinigende werkzaamheden uitgevoerd. In de bestaande situatie en toekomstige situatie zal het betreffende gebied als tuin functioneren. Tevens is volgens de regels van het vigerend bestemmingsplan het gebruik van 'tuin' reeds toegestaan.
Op basis van bovengenoemde aspecten is verder bodemonderzoek niet noodzakelijk.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft onder andere het planologisch uitbreiden van een aannemersbedrijf. Op enkele meters afstand van het bedrijf zijn geluidsgevoelige objecten (burgerwoningen) aanwezig. Om een verantwoord woon- en leefklimaat te geranderen voor deze woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is weergegeven in Bijlage 2.
Uit het onderzoek blijkt dat het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect geluid. Met de maximale planologische invulling wordt aangetoond dat met de gebouwen de geluidbelasting op de gevels niet hoger is dan 50 dBA (etmaal). Van belang voor de uitvoerbaarheid is dat op de strook grond ten noordoosten en noordwesten van de werkplaats geen akoestisch relevante activiteiten plaatsvinden. Dit wordt gewaarborgd door middel van een aanduiding milieuzone in het bestemmingsplan. Gunstig is dat de werkplaats goed is geïsoleerd en als geluidscherm fungeert voor de activiteiten op het terrein.
Zowel met een maximale planologische invulling als in de feitelijke situatie kan ruim aan de richtwaarden van het geluidbeleid worden voldaan en is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".
Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft slechts het legaliseren van bestaande bebouwing en het uitbreiden van een aannemersbedrijf. Het aannemersbedrijf wordt uitgebreid ten behoeve van de benodigde opslag bij het bedrijf, waarbij de verkeersaantrekkende werking ongewijzigd blijft. Daarmee draagt dit project 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar het aspect lucht wordt daarmee als niet noodzakelijk geacht.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.
Afstand | Code |
10 | 1 |
30 | 2 |
50 | 3.1 |
100 | 3.2 |
200 | 4.1 |
300 | 4.2 |
500 | 5.1 |
700 | 5.2 |
1000 | 5.3 |
1500 | 6 |
Tabel met afstanden uit de VNG publicatie
Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Planspecifiek
In het plangebied wordt een aannemersbedrijf mogelijk gemaakt (aannemersbedrijf met werkplaats b.o. > 1.000 m2), welke valt in milieucategorie 3.1. Op basis van de VNG bedrijvenlijst ‘Bedrijven en Milieuzonering’ geldt voor deze inrichting een minimale richtafstand van 50 m. Deze afstand dient voor het aspect geluid. Binnen 50 meter bevinden zich bestaande burgerwoningen. Het is mogelijk om af te wijken van de richtafstand van 50 meter, indien uit nader onderzoek blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek is weergegeven in Bijlage 2. Hieruit blijkt dat zowel in de feitelijke als in de maximale invulling ruim kan worden voldaan aan het geluidbeleid en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij dient wel de strook grond ten noordoosten en noordwesten van de werkplaats vrij te blijven van akoestisch relevante activiteiten. Deze voorwaarde is door middel van een milieuzone opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.
Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.
Locatie geurgevoelig object: |
Maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht): |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)
Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.
Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.
De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 50 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 25 meter.
Planspecifiek
Op circa 430 m afstand van het plangebied is een agrarisch bedrijf met vaste afstandsdieren gevestigd. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 50 m. Het plangebied voldoet ruimschoots aan deze afstand.
Op circa 150 m afstand van het plangebied is een intensieve veehouderij met niet-vaste afstandsdieren gevestigd. Op bijgevoegde uitsnede van de Plan MER van de gemeente Winterswijk is de voormalige intensieve veehouderij in het plangebied nog weergegeven. Doordat deze veehouderij reeds is gesaneerd, wordt verwacht dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie 'goed' is.
Uitsnede PlanMER (bron: gemeente Winterswijk)
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Planspecifiek
Op bijgevoegde risicokaart is weergegeven dat op circa 1,5 km afstand van het plangebied een transportroute ligt, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De afstand tot de grens van het invloedsgebied waarbij verantwoording van het groepsrisico is verplicht betreft 199 m. Het plangebied ligt buiten dit gebied. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Uitsnede risicokaart Nederland, plangebied blauw omcirkelt (bron: Nederland.risicokaart.nl)
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied betreft over een karakteristieke schoppe en een karakteristieke schuur. De legalisatie van de bestaande bebouwing heeft geen invloed op de waarde van de karakteristieke bebouwing, waardoor de cultuurhistorische waarde van het plangebied behouden blijft.
Archeologie
In het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan een bepaalde oppervlakte archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Met onderhavig plan vinden geen sloop- en bouwwerkzaamheden plaats, waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Ter bescherming van mogelijke archeologische vondsten blijven de dubbelbestemmingen behouden.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Op bijgevoegde screenshot van die website zijn de eventuele aanwezige Natura-2000 gebieden rondom het plangebieden weergegeven. Natura 2000 gebieden hebben een externe werking.
Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: synbiosys.alterra/natura2000)
Op circa 1,2 km afstand ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Korenburgerveen. De afstand tot het te beschermen gebied en de beperkte omvang van het plan (legaliseren van bestaande bebouwing), zorgen ervoor dat het plan geen negatieve effecten heeft op het Natura 2000-gebied.
Op circa 150 m afstand ten oosten van het plangebied is ligt een gebied dat is aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland. Doordat deze gebieden geen externe werking hebben vormt onderhavig plan geen bedreigen voor dit gebied.
In het kader van de uitspraak van de Raad van State die heeft geleid tot de vernietiging van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is een stikstofberekening (AERIUS) uitgevoerd.
Uit de AERIUS berekening volgt dat de uitstoot van stikstof minder dan 0,00 mol/ha per jaar betreft. De rapportage van de berekening is weergegeven in Bijlage 3. Het plan vormt daarmee geen significante negatieve effecten voor de beschermde gebieden.
Soortenbescherming
Onderhavig plan betreft slechts een planologische uitbreiding van een aannemersbedrijf en het legaliseren van bestaande bebouwing. Doordat de bestaande situatie in het plangebied ongewijzigd blijft vormt het plan geen bedreiging voor eventuele beschermde soorten in het gebied.
Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. Er is geen vergunning of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect flora en fauna.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.
Het plangebied is ontsloten via de Grote Veldweg. Deze weg wordt voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. De Grote Veldweg heeft voldoende capaciteit om de beperkte toename van de verkeersgeneratie van het plangebied op te vangen.
Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is geregeld in het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk', vastgesteld op 28 juni 2018. Volgens dat bestemmingsplan geldt voor een bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) in het buitengebied een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2. Bij het bedrijf moeten dus 13 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
Voor een aaneengesloten woning in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen. Bij de woningen moeten dus 7 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
De parkeernormen zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Planspecifiek
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt "stand still - step forward". Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoets proces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Planspecifiek
Het plan betreft het legaliseren van bebouwing en het uitbreiden van een aannemersbedrijf. Fysiek zijn er geen veranderingen binnen dit plan, er wordt niet gebouwd of verhard, waardoor dus geen sprake is van toename van verhard oppervlak.
Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.
Riolering en afvalwaterketen
Huishoudelijk afvalwater van de bestaande woning en bijgebouwen wordt geloosd op het reeds aangesloten rioleringsstelsel.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Hemelwater wordt binnen het perceel in de bodem geïnfiltreerd.
Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Opbouw van de regels
Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.
Agrarisch - Cultuurlandschap
De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn met name bestemd voor de uitoefening voor een agrarisch bedrijf. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor de uitoefening voor een aannemersbedrijf. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan.
Groen
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor houtwallen, houtsingels, groenvoorzieningen, bermen en beplanting.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximaal toegestane en maximale toegestane goot- en bouwhoogte zijn met een aanduiding vastgelegd. Uitbreiding van bijgebouwen en overkappingen zijn uitgesloten.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Gebiedsaanduiding other: waardevol landschap
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.
Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied
Ter plaatse van de gronden met deze gebiedsaanduidinig zijn intensieve veehouderijen toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 ha, dan wel de bestaande grotere oppervlakte.
Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Dit bestemmingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.
Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 juli 2020 tot en met 1 september 2020 voor een termijn van zes weken ter inzage geleend. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.