direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling Zonnebrink
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2012 is de middelbare school de Driemark verhuisd naar een nieuw schoolgebouw, het Gerrit Komrij College. In diezelfde periode is de Winterswijkse Voetbal Club (WVC) verhuisd naar een nieuw sportcomplex, sportpark Jaspers. Door deze verhuizingen zijn in- en om het centrum van Winterswijk vier locaties vrijgekomen voor herontwikkeling: de Prins Hendrikstraat, de Boterstraat, de Zonnebrink en het WVC-terrein.

Om een goede invulling te geven aan de herontwikkeling van deze locaties heeft de gemeente Winterswijk in samenwerking met haar inwoners de ontwikkelingsvisie 'IKZIEWinterswijk' opgesteld. Deze visie is op 29 november 2012 door de raad vastgesteld en geeft daarmee het ruimtelijk kader en de ontwikkelingsrichting voor de vier vrijgekomen locaties.

Voorliggend plan gaat in op de locatie Zonnebrink. De Zonnebrink betreft een voormalig schoolterrein met een monumentaal schoolgebouw en een groot sportveld. In de ontwikkelingsvisie wordt de Zonnebrink omschreven als een charmante plek met een rijke geschiedenis en een hoge cultuurhistorische waarde. Belangrijk voor de herontwikkeling van het gebouw was dat het een publieksgerichte functie zou ontvangen. Door de crisis, is begin 2018 het definitieve plan voor de locatie Zonnebrink concreet geworden. De locatie wordt ontwikkeld tot een gemengd woon- en verblijfsgebied waarbij het schoolgebouw een functieverandering ondergaat voor woningen, kamerverhuur en een kleinschalig hotel. Het sportveld ontvangt de functie als parkeerterrein van 200 parkeerplaatsen met een zonnepanelen dak én 11 grondgebonden woningen.

Beide ontwikkelingen passen niet in het geldend bestemmingsplan. Voor het schoolgebouw is daarom begin 2018 een planologische procedure doorlopen. Deze is inmiddels onherroeppelijk. De ontwikkeling van het parkeerterrein en de 11 grondgebonden woningen dient planologisch nog geregeld te worden. Voorliggend bestemmingsplan maakt dit middels een partiele herziening mogelijk. Dit wil zeggen, voorliggend plan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van het centrum van Winterswijk. Het gebied betreft een voormalige schoollocatie van de middelbare school de Driemark. Aan de oostzijde van het plangebied is onder andere de Laan van Hilbelink en de Pelkwijk gelegen. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: nedbrowser)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Zonnebrink' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met plan IDN NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het geldende bestemmingsplan, "Kom Winterswijk 2011" (vastgesteld op 28 november 2013). Het bevat de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Water'. Voorts heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 3', 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waterstaat - Waterlopen'.

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • maatschappelijke voorzieningen;
  • de bestaande dienstwoningen dan wel het aangegeven aantal dienstwoningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', daaronder begrepen praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • tuinen, parken en plantsoenen;
  • paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • kamperen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', met dien verstande dat maximaal 60 overnachtingen per jaar zijn toegestaan;
  • volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
  • een schuilgelegenheid, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - schuilgelegenheid';

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen
en met inachtneming van de keur van het waterschap en het gemeentelijke groenstructuurplan.

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

Onderstaande afbeelding geeft de geldende bestemmingen voor het plangebied weer. n

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)


Binnen de geldende bestemmingen is de realisatie van een parkeerterrein en 11 grondgebonden woningen niet toegestaan. Een partiele herziening van het bestemmingsplan is benodigd om dit juridisch-planologisch te regelen. In deze toelichting wordt daarom getoetst of het plan kan voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Deze toetsing is uiteengezet in de volgende hoofdstukken.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het hogere overheidsbeleid, milieuaspecten zoals akoestisch onderzoek, water, archeologie, flora en fauna en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in het vijfde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de achterzijde van het oude schoolgebouw. Het gebied werd vroeger gebruikt als sportveld ten behoeve van de school. Het gebied staat kadastraal bekend bij de gemeente Winterswijk als sectie I, nummer 14992. Aan de oostzijde van het plangebied ligt een watergang en een precisiemetaalbedrijf. Het gebied wordt omlijst door een beeldbepalende bomensingel. In de omgeving van het plangebied zijn maatschappelijke functies, bedrijven en woningen gevestigd. Op bijgevoegde luchtfoto's is de bestaande situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0003.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied blauw omcirkelt (bron: Gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0004.png"

Luchtfoto plangebied (bron: Gemeente Winterswijk)

2.2 Planbeschrijving

Onderhavig plan betreft het realiseren van 11 energieneutrale woningen en 200 openbare parkeerplaatsen met een afdak bestaande uit zonnepanelen. Op bijgevoegde afbeelding is de beoogde toekomstige situatie van het gebied weergegeven. Op deze tekening is het plangebied van onderhavig plan rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0005.png"

Beoogde toekomstige situatie omgeving plangebied (bron: We love the city)


Langs de parkeerplaatsen wordt binnen het plangebied een weg gerealiseerd die wordt ontsloten via de Laan van Hilbelink en de Verlengde Morsestraat. Ten westen en noorden van de parkeerplaats wordt een langzame verkeersroute aangelegd. De parkeerplaats wordt verlaagd aangelegd. Hierdoor kan de parkeerplaats in het kader van klimaatbestendigheid, ten tijde van grote regenbuien functioneren als retentiegebied. De beeldbepalende bomenrij langs de Laan van Hilbelink blijft behouden. De bomenrij langs de Verlengde Morsestraat blijft zoveel mogelijk behouden. Ten behoeve van de ontsluiting van de parkeerplaats worden er namelijk een paar bomen verwijderd langs de Verlengde Morsestraat. Deze bomen zijn niet beeldbepalend. De bestaande watergang blijft tevens behouden. De waterverbinding onder het wegdek van de ontsluiting wordt gerealiseerd door middel van duikers.

In het noorden van het plangebied worden 11 grondgebonden woningen gerealiseerd. De te realiseren woningen bestaan uit 4 rij-, 4 twee-onder-1-kap- en 3 vrijstaande woningen. De rijwoningen worden aan de oostzijde gecentreerd, de twee-onder-1-kap woningen worden in het midden van het plangebied gecentreerd, de vrijstaande woningen worden aan de noordzijde gecentreerd. De woningen worden gerealiseerd in de vorm van een hof en worden ontsloten via een inrit aan de Verlengde Morsestraat. De woningen worden verhoogd aangelegd ten opzichte van de parkeerplaats. Voor de tuinen wordt vastgelegd dat de afscheidingen maximaal 1 meter hoogte mogen bedragen. Door de woningen verhoogd aan te leggen ontstaat er een heuvel tussen de woningen en de parkeerplaats. Hiermee blijft de privacy van de woningen te gewaarborgd. Op bijgevoegde afbeeldingen zijn de woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0006.png"

Beoogde toekomstige situatie (bron: Geesink Weusten architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0007.png"

Impressie plangebied (bron: Geesink Weusten architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0008.png"

Impressie plangebied (bron: Geesink Weusten architecten)

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

3.1 Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond Rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling rondom Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van Rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een parkeerterrein waarvan de behoefte afhankelijk is van de aanwezigheid van een bestaande voorziening, zoals bijvoorbeeld een recreatieterrein, is evenmin aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)).

Conclusies

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR of het Barro. Verdere toetsing aan de SVIR is daarmee niet noodzakelijk.

Ladder duurzame verstedelijking

Met onderhavig plan worden minder dan 12 woningen mogelijk gemaakt, waardoor het plan geen stedelijke ontwikkeling betreft. Het parkeerterrein wordt gerealiseerd ten behoeve van de woningen in het schoolgebouw én ten behoeve van het kernwinkelgebied. De behoefte van het parkeerterrein is daarmee afhankelijk van deze bestaande voorzieningen. Verdere toetsing aan de ladder is daarmee niet noodzakelijk.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners.

Programma: Regionale Woonagenda Achterhoek

Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van deze partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere woonkwaliteiten waaraan behoefte is.


In het kader van de Regionale Woonagenda maakt de provincie op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Zie ook paragraaf 3.1.4 onder 'Regionale woonvisie Achterhoek 2010-2020'.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd juni 2017) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte. Dit betekent dat: alle nieuwe woningen in de Regionale woonprogrammering of woonagenda moeten passen, er een aangetoonde (regionale) behoefte moet zijn en dat er in de binnen-regionale programmering de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen. De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Conclusies

Omgevingsvisie Gelderland

In het kader van het provinciaal beleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de gebiedsvisie of -verordening.

Gelderse ladder

Met het plan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Dit aspect is reeds toegelicht in paragraaf 3.1.1.

Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

3.1.3 Regionaal beleid

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken zijn vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Dit initiatief is onderdeel van de gemeentelijke planningslijst.

Conclusie

De gemeente hanteert, mede op basis van de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025, een stringent woningbouwbeleid. Het aantal nieuw te bouwen woningen wordt bijgehouden op een woningbouwplanningslijst. De herontwikkeling van deze locatie maakt deel uit van het bredere project IKZIE-Winterswijk. Voor de herontwikkeling van voorliggend plan zijn op deze woningbouwplanningslijst 11 woningen gereserveerd (onder locatie Victoriaterrein). Het plan past daarmee binnen het geldend regionaal beleid.

3.1.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

In bijgevoegde uitsnede van de structuurvisiekaart Kom Winterswijk 2010-2020 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0009.png"

Uitsnede structuurvisiekaart, plangebied blauw omcirkelt (bron: Gemeente Winterswijk)

Groenstructuurplan Winterswijk

In 2011 is het groenstructuurplan door de gemeenteraad vastgesteld. De hoofddoelstelling van dit plan is het in stand houden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant. Dit is vertaald naar de volgende doelen:

  • het geven van een lange termijnvisie op het openbaar groen;
  • het vastleggen van waardevolle groene gebieden en structuren;
  • het geven van richting aan het beheer en onderhoud.

De algemene visie op het openbaar groen luidt als volgt: ‘het Winterswijkse groen draagt bij aan een fraaie, herkenbare en waarde(n)volle woon- en leefomgeving. Een robuuste en duurzame groenstructuur koestert het landschappelijk groen, biedt naast intensief cultuurlijk groen ruimte voor ecologie. Het staat in nauwe verbinding met het buitengebied. Duurzaamheid, veiligheid en beheerbaarheid gelden hierbij als randvoorwaarde.’ In bijgevoegde uitsnede van het groenstructuurplan is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0010.png"

Uitsnede groenstructuurplan, plangebied rood omlijnt (bron: Gemeente Winterswijk)

Energievisie Winterswijk

In het 'Akkoord van Groenlo (AvG'13)' hebben de acht gemeenten in de Achterhoek afgesproken te streven naar een energie-neutrale Achterhoek in 2030 door inzet op grootschalige energiebesparing en productie van hernieuwbare energie'. Door in 2030 al energieneutraal te zijn, wil de Achterhoek vooruit lopen op de (inter)nationale en provinciale klimaatdoelstellingen.

Om de doelstellingen te halen, is echter een meer planmatige en vooral veel grotere inspanning nodig. De gemeente Winterswijk is daarom in 2015 met de samenleving een proces gestart dat heeft geleid tot de Energievisie Winterswijk. De Energievisie bevestigd de ambities en doelstellingen van de gemeente Winterswijk op het gebied van de energietransitie. De Energievisie benoemt de leidende principes voor energietransitie. Het uitvoeringsdocument voor de Energievisie, de passende Energiemix beschrijft deze hoe hier de komende periode concreet invulling aan wordt gegeven.


In de Energiemix is een routeplan geformuleerd. Het routeplan zorgt ervoor dat gezamenlijke acties en projecten worden geformuleerd die de energietransitie bevorderen. In het routeplan is gekozen voor de volgende twee sporen:

Wijkaanpak/gebiedsaanpak - per wijk/gebied een aanpak op maat ontwikkelen.

Gemeentebreed actieprogramma duurzaam opwekken - een programma voor het organiseren van schone elektra en warmte.

Om het routeplan van de grond te krijgen gaat de gemeente daarbij functioneren als verbinder tussen beleid en uitvoering en bewaker van het maaschappelijk belang, indien nodig neemt de gemeente Winterswijk de rol aan als regisseur. De gemeente gaat op bestuurlijk niveau prestatieafspraken bewerkstelligen, waarmee de vrijblijvendheid van de energietransitie op den duur eraf zal gaan. Tevens worden financiele middelen en uren ingezet om het actieprogramma en de wijkaanpak verder op te zetten.

Conclusies

Structuurvisie Kom Winterswijk

In de structuurvisie is omschreven dat in de omgeving van het plangebied het realiseren van openbare parkeerplaatsen gewenst is. De realisatie van een parkeerterrein ten behoeve van het kernwinkelgebied en gedeeltelijk voor het oude schoolgebouw sluit aan op dit beleidsaspect. Tevens wordt in de visie ingezet op een duurzaam centrum. Onderhavig plan sluit aan op dit aspect door de dat een langzame verkeersroute wordt gerealiseerd vanaf de Zonnebrink richting het kernwinkelgebied. door de t en woningen te overdekken met zonnepanelen.

Groenstructuurplan Winterswijk

Onderdelen van het groenstructuurplan die in het plangebied zijn gelegen betreffen de dubbelzijdige bomenrij aan de zuidzijde van het plangebied en de watergang aan de oostzijde van het plangebied. Deze twee onderdelen blijven in de voorgestane ontwikkeling behouden. Tevens wordt ter bescherming van de watergang de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' overgenomen in het bestemmingsplan. In paragraaf 3.3.2 is het aspect flora en fauna nader toegelicht.

Energievisie Winterswijk
De ontwikkeling van locatie Zonnebrink is een project van de gemeente Winterswijk. De 11 grondgebonden woningen worden energiezuinig en gasloos gebouwd. De woningen ontvangen tevens zonnepanelen. Het parkeerterrein krijgt een zonnepanelendak. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie van de gemeente Winterswijk om in 2030 energieneutraal te zijn.

Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het gemeentelijk beleid.

3.2 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken.

3.2.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Voor de onderbouwing van de (verwachte) plaatselijke bodemkwaliteit wordt gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:

  • Bodeminformatiesysteem (beschikbare bodemonderzoeken);
  • Milieudossiers / Inrichtingenbestand;
  • Tanklijsten (Aktie Tankslag – informatie over ondergrondse tanks);
  • Sloopmeldingen en Asbestinventarisaties;
  • Provinciale Bodematlas / Bodemloket (asbestverdenking, historisch bodembestand (HBB), bodemdossiers in beheer bij het bevoegd gezag provincie Gelderland);
  • SANAS (Sanering Asbestwegen; voor zover de gemeente daarbij betrokken is geweest);
  • Luchtfoto's (vanaf 2008 tot heden);
  • Historische kaarten (www.topotijdreis.nl).

Vervolgens wordt op grond van de verzamelde informatie een afweging gemaakt of er voldoende inzicht is in de bodemkwaliteit of dat er nog (aanvullend) bodemonderzoek verricht moet worden. Afwegingen die hierin een rol spelen zijn:

  • De actualiteit en betrouwbaarheid van de verzamelde bodeminformatie;
  • De verwachte bodemkwaliteit (wel of niet verontreinigd);
  • De beschikbaarheid van uitgevoerde bodemonderzoeken en de toetsing of deze bodemonderzoeken actueel en representatief zijn;
  • Het toekomstig (bodem)gebruik en de risico's op blootstelling aan verontreinigingen.

Wanneer de conclusie is dat (aanvullend) bodemonderzoek nodig is, dan moet dit uitgevoerd worden door een BRL2000 erkend adviesbureau conform de hiervoor beschikbare NEN-normen (NEN5725, NEN5740, NEN5707, NEN5897 of NTA5755).

Overwegingen

Om in beeld te brengen of ter plaatse van het plangebied mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn de bovenbeschreven lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd. De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht:

  • Het plangebied is deels in gebruik (geweest) als schoolgebouw en atletiekbaan (sportveld). Voor zover bekend hebben hier geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
  • Binnen het plangebied is, voor zover bekend, geen ondergrondse tank aanwezig geweest.
  • Op de bodematlas heeft dit gebied een lage asbestkans. Voor zover bekend zijn er geen gebouwen geweest met asbesthoudende dakbedekking waarbij sprake was van afwatering direct op de onderliggende bodem. Bij het uitgevoerde onderzoek in 2012 is slechts een zwakke puinbijmenging in de grond waargenomen. Er was geen sprake van asbestverdacht materiaal op de bodem of in de opgeboorde grond.
  • Op oude luchtfoto's (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.
  • In het bodeminformatiesysteem (BIS) van de gemeente is aangegeven dat binnen het plangebied in 1994 mogelijk bodemonderzoek is uitgevoerd. Of dit onderzoek daadwerkelijk beschikbaar is in een (statisch) bodemdossier is niet bekend. Het onderzoek heeft echter geen actualiteitswaarde meer.
  • In 2012 is in het kader van een mogelijke ruimtelijke ontwikkeling opnieuw bodemonderzoek uitgevoerd. Alhoewel het onderzoek vrij oud is, heeft het nog voldoende actualiteitswaarde en is het volgens de huidige inzichten en protocollen uitgevoerd. Het onderzoek heeft betrekking gehad op het hele plangebied. In de grond en het grondwater zijn slechts licht verhoogde gehalten vastgesteld'. Voor het stadium waarin het ruimtelijk initiatief zich nu bevindt, is het uitvoeren van een nader of actualiserend bodemonderzoek niet nodig. Aangenomen mag worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functies.

Conclusie

Op grond van de uitgevoerde bodeminventarisatie wordt voor het plangebied geen verontreiniging verwacht. Dit is ook bevestigd met bodemonderzoek dat in 2012 is uitgevoerd. Voor de fase waarin het initiatief zich nu bevindt, heeft het onderzoek uit 2012 voldoende actualiteitswaarde. Er is geen sprake van een noemenswaardige bodemverontreiniging binnen het gebied. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet nodig.

3.2.2 Geluid

Wanneer geluidgevoelige objecten en geluidproducerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd, dient bepaald en afgewogen te worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hiervoor kunnen de normen worden gevolgd die in verschillende milieuwetten voor geluid zijn vastgelegd. Voor wat betreft rail- en wegverkeerslawaai zijn hiervoor normen opgenomen in de Wgh. Ook als er sprake is van een industrieterrein in of rond een plangebied kent de Wgh normen. Voor het overige lawaai van bedrijven kennen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Activiteitenbesluit regels en normen.


Bij het opstellen van ruimtelijke plannen binnen een geluidzone waarbij geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) zijn betrokken is de Wgh van toepassing. De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
  • een verzorgingstehuis;
  • een psychiatrische inrichting;
  • een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen. Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wgh, zal akoestisch moeten worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Kan niet worden voldaan aan deze grenswaarden, dan bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om deze hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij moet een procedure worden doorlopen die aan de eisen van de Wgh moet voldoen.


Railverkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wgh is niet van toepassing.

Industrielawaai

Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Omdat bedrijven ten aanzien van deze objecten geluidsnormen zijn opgelegd, zal het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven toe altijd een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen zal akoestisch moeten worden onderzocht welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft. Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluidsnormen, dan is in feite voldaan aan dit punt.


Hittech Bihca B.V.
Hittech Bihca B.V. is gelegen aan de verlengde Morsestraat 25. Dit bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Hiervoor geldt een geluidvoorschrift van 50 dB(A) etmaalwaarde op geluidgevoelige gebouwen. De afstand tussen het bedrijf en de woningen voldoet niet aan de richtafstand van 50 meter uit de brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. Verdere toetsing is daarom uitgevoerd middels een akoestisch onderzoek door Van der Boom advies op 18 mei 2018 (rapportnr. 17-190). Zie ook Bijlage 1 bij deze toelichting.

Geluidsonderzoek
Voor de beoordeling of kan worden voldaan aan een goed woon- en leefklimaat is getoetst aan het 'stappenplan beoordeling geluidsbelasting uit de VNG-brochure 2009. Dit stappenplan bestaat uit 3 stappen. Kom je boven stap 3 uit? Dan is is een inpassing van een ontwikkeling veelal niet mogelijk.

In dit geval wordt niet voldaan aan stap 1, de richtafstanden zoals vastgesteld in de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering 2009. Dit betekent dat naar stap 2 dient te worden gekeken. Stap 2 geeft de volgende grenswaarden weer:

  • 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT (etmaalwaarde)
  • 70 dB(A) voor de maximale geluidniveaus LA,max (etmaalwaarde).

De metingen uit het rapport laten zien dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de nieuwe woningen ten hoogste 40 dB(A) bedraagt in de avond en 35 dB(A) in de nachtperiode bedraagt. Piekniveaus bedragen ten hoogste 55 dB(A) in de nachtperiode. Dit betekent dat wordt voldaan aan de grenswaarden van stap 2. Inpassing van de nieuwe woningen is daarmee mogelijk ten opzichte van het bestaande bedrijf.

Het bedrijf zelf voldoet in haar geluidsbelasting tevens aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Het bedrijf wordt daarmee door de ontwikkeling van 11 grondgebonden woningen niet beperkt. De 11 grondgebonden woningen ondervinden evenmin een belemmering van dit bedrijf. De dichtstbijgelegen woning aan de Verlengde Morsestraat 15, blijft namelijk maatgevend.

Hotel
In het oude schoolgebouw is een hotel bestemd. De afstand van de rand van het terrein van het hotel tot de meest nabij gelegen woning aan de Zonnebrink bedraagt 3 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand van 0 meter. Omdat voldaan wordt aan de richtafstand is verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel niet noodzakelijk.

Parkeerterrein
De afstand van de rand van het parkeerterrein tot de meest nabij gelegen woning ten noorden van het parkeerterrein bedraagt 16 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Omdat voldaan wordt aan de richtafstand is verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel niet noodzakelijk.

Wgh Verkeerslawaai
In de Wgh staat beschreven dat alle wegen een zone hebben. Een uitzondering hierop zijn wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur of lager. De zone is een gebied waarbinnen een akoestisch onderzoek verplicht is als er een nieuwe woning of ander geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. In het huidige bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming maatschappelijk (gebouwen), water en groen (sportveld). Rondom liggende wegen, Verlengde Ratumsestraat en Verlengde Morsestraat zijn 30 km/uur wegen en hebben geen geluidzone. Zonnebrink en Laan van Hilbelink zijn 50 km/uur wegen en hebben wel een geluidszone. Deze zone bedraagt 200 m. De 11 grondgebonden woningen zijn gelegen op een afstand van ongeveer 130 m van zowel de Laan van Hilbelink als de Zonnebrink. Om deze reden is onderzocht middels een akoestisch onderzoek door van der Boom advies (18 mei 2018, rapportnr. 17-190, Bijlage 1) of kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Geluidsonderzoek
De ontwikkeling ligt binnen de zone van de Zonnebrink en de Laan van Hilbelink. Voor de beoordeling of kan worden voldaan aan een goed woon- en leefklimaat is getoetst aan het 'stappenplan beoordeling geluidsbelasting uit de VNG-brochure 2009. Dit stappenplan bestaat uit 3 stappen. Kom je boven stap 3 uit? Dan is is een inpassing van een ontwikkeling veelal niet mogelijk.

In dit geval wordt niet voldaan aan stap 1, de richtafstanden zoals vastgesteld in de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering 2009. De ontwikkeling is namelijk binnen de zone van 200 meter gelegen. Dit betekent dat naar stap 2 dient te worden gekeken. Stap 2 geeft de volgende grenswaarden weer:

  • 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT (etmaalwaarde)
  • 70 dB(A) voor de maximale geluidniveaus LA,max (etmaalwaarde).

De geluidsbelasting van het wegverkeer van de Zonnebrink op de 11 grondgebonden woningen bedraagt hoogstens 40 dB (na aftrek). Piekniveaus bedragen ten hoogste dB(A) in de nachtperiode. De geluidsbelasting van het wegverkeer van de Laan van Hilbelink op de 11 grondgebonden woningen bedraagt hoogtens 43 dB (na aftrek). Dit betekent dat wordt voldaan aan de grenswaarden van stap 2. Inpassing van de nieuwe woningen is daarmee mogelijk ten opzichte van het wegverkeerslawaai.

Geluidbeleid

De gemeente Winterswijk heeft geluidbeleid. Gemeenten kunnen dit op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening vaststellen. Dit beleid moet bij besluiten in acht worden genomen. Aangetoond moet worden of de ontwikkeling planologisch binnen het geluidbeleid past. Op grond van dit geluidbeleid zijn voor de locatie Zonnebrink en de omliggende bedrijven geluidnormen van kracht die overeenkomen met die van het Activiteitenbesluit. Omdat de locatie binnen de bebouwde kom valt betekent dat een streefwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.Het is het aannemelijk dat de waarde van 50 dB(A) in het gebied niet wordt overschreden zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Alle bedrijven in het gebied zullen hieraan voldoen.

Conclusie

In de zin van de Wgh voorziet onderhavig plan in een geluidgevoelig object (wonen). Omdat niet aan alle richtafstanden kon worden voldaan kon voor industrielawaai en wegverkeerslawaai een akoestisch onderzoek uitgevoerd om dit te toetsen. Railverkeerslawaai is geen onderdeel geweest van dit onderzoek. Dit omdat railverkeer buiten de richtafstanden van de VNG Bedrijven en milieuzonering 2009 valt. Nader onderzoek was hiervoor niet benodigd.

Het onderzoek laat zien dat voor industrielawaai en wegverkeerslawaai ruimschoots wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden. Dit betekent dat het initiatief uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect geluid.

3.2.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen. Het besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast (van respectievelijk 300 en 50 meter). Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staan eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. In de regeling is het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:

  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.


De Regeling nibm is van toepassing omdat de ruimtelijke procedure voorziet in de realisatie van aanzienlijk minder dan 1500 wooneenheden. Bij het realiseren van 1500 wooneenheden zouden ook de daarbij benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. In de voorgenomen ontwikkeling is echter géén sprake van 1500 wooneenheden. Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen openbare parkeerterrein met maximaal 200 parkeerplaatsen tot een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit zal leveren.De locatie ligt bovendien op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een Rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een nieuwe gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van Rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.

3.2.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

De locatie Zonnebrinkligt in een gebied met functiemenging. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering kunnen dan, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Alleen voor het aspect gevaar is een verlaging van de richtafstand met één afstandsstap niet zonder meer mogelijk.


De beoordeling vindt plaats vanuit twee verschillende insteken. Enerzijds hebben het hotel, de praktijk voor fysiotherapie en huisartsen en het gebouw met een maatschappelijke functie een milieucontour, waarvoor een richtafstand tot woningen geldt. Anderzijds moet voor het hotel, de praktijk voor fysiotherapie en huisartsen en het gebouw met een maatschappelijke functie en de nieuwe woningen worden gekeken naar de milieucontouren van omliggende bedrijven.

De voorgenomen ontwikkeling omvat de volgende de bedrijfsactiviteiten:

SBI 2008   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Categorie  
5221   Autoparkeerterreinen, parkeergarages   10   0   30   0   2  

Na correctie met één afstandsstap bedraagt de grootste richtafstand 10 meter. De voorgenomen ontwikkeling leidt dus in planologische zin niet tot een verslechtering voor omwonenden.Het openbare parkeerterrein ten opzichte van de omliggende bestaande woningen voldoet aan de minimale richtafstand. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen komt hierdoor niet in het geding.

Milieuzonering omliggende bedrijven

In de omgeving van de locatie Zonnebrink 15 bevinden zich de volgende bedrijven en andere milieurelevante functies:

  • 1. Eelinkstraat 2 – Gaudium B.V. en ASA Tapijten B.V.
  • 2. Laan van Hilbelink 6 – Diverse bedrijven
  • 3. Laan van Hilbelink 28-28a/ Morsestraat 32-34 – Diverse bedrijven
  • 4. Morsestraat 27 – Korda Nederland BV
  • 5. Morsestraat 31 – Stichting Gilde Winterswijk
  • 6. Verlengde Ratumsestraat 12 – Natuurweelde Dierenshop Vijvercentrum Trimsalon
  • 7. Verlengde Ratumsestraat 14b – Bafra Market
  • 8. Zonnebrink 1 – Slagerij Wassink

Voor bovenstaande bedrijven geldt dat na correctie met één afstandsstap bedraagt de bedrijven voldoen aan de minimale richtafstanden ten opzichte van de 11 grondgebonden woningen. Voor een gedeelte van de bedrijven is het bovendien zo dat er al bestaande woningen zich nabij bevinden. Die bestaande woningen zijn in de bestaande situatie al meer beperkend voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden dan de nieuwe woningen die op een grotere afstand zijn gelegen.


De ontwikkeling is wél gelegen (na correctie met één afstandstrap) binnen de richtafstand van de Verlengde Morsestraat 25/ Laan van Hilbelink 17 - Hittech Bihca b.v. Na correctie met één afstandsstap bedraagt de richtafstand 50 meter. Een aantal van de voorgenomen 11 grondgebonden woningen aan de noordzijde van het plangebied bevinden zich binnen deze richtafstand. Deze woningen liggen echter op een grotere afstand van dit bedrijf dan de dichtstbijzijnde woning aan de Verlengde Morsestraat 15. Het bedrijf ondervindt daarom geen (grotere) belemmering van deze voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling ondervindt evenmin een belemmering van dit bedrijf.

Conclusie
Het voorgenomen parkeerterrein ligt beredeneerd vanuit de bestaande bestemming op voldoende afstand van omliggende woningen. De 11 grondgebonden woningen bevinden zich op voldoende afstand van omliggende bedrijven en werken niet (meer) belemmerd voor de bedrijven dan ál aanwezige woningen in de omgeving. Hier is onder het aspect geluid ook nader op in gegaan. Het woon- en leefklimaat is hiermee niet in het geding. Het plan is daarmee uitvoerbaar voor het aspect bedrijven en milieuzonering.

3.2.5 Geur

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Die hoeveelheid is te meten of te berekenen. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

Handleiding geur

De Handleiding geur van Infomil legt uit hoe het bevoegd gezag het aanvaardbare hinderniveau voor geur kan bepalen en handhaven. De handleiding gaat over geur van bedrijfsmatige activiteiten anders dan veehouderij. De handleiding kan worden toegepast bij vergunningverlening, maatwerk vanuit het Activiteitenbesluit, handhaving en ruimtelijke ordening.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Het wettelijk kader voor meldingsplichtige activiteiten is opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor activiteiten van bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit zijn specifieke geurvoorschriften opgenomen in de zin van te treffen voorzieningen of geurbelasting. Daarnaast heeft het bevoegd gezag bij een aantal activiteiten de mogelijkheid aanvullende eisen te stellen in een maatwerkbesluit.

Het beoordelingskader voor geur van vergunningplichtige bedrijven staat in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. De geurvoorschriften in dit artikel gelden rechtstreeks voor vergunningplichtige bedrijven. Het bevoegde gezag kan in een maatwerkbesluit aanvullende eisen stellen aan geur als geen sprake is van een aanvaardbaar hinderniveau.

Gelders geurbeleid

Het geurbeleid van de provincie Gelderland richt zich op industriële bedrijven, waarvoor de provincie een wettelijke taak heeft op het gebied van vergunningverlening en handhaving. Een deel van dit beleid richt zich specifiek op ruimtelijke ordening (Werkwijze industriële geur en ruimtelijke ordening in Gelderland van 13 september 2007).

Hoewel primair bedoeld voor intern gebruik door de provincie Gelderland, wordt het Gelders geurbeleid breed gedragen door gemeenten in Gelderland en meestal één op één toegepast bij vergunningverlening en ruimtelijke besluitvorming. De waarden uit het Gelderse Geurbeleid worden in dat verband aangemerkt als het aanvaardbare hinderniveau voor geur.


Overwegingen

Uit de beoordeling van het aspect bedrijven en milieuzonering blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voor het milieuaspect geur op voldoende afstand van omliggende industriële geurbronnen ligt. De ontwikkeling werpt daarom geen extra belemmeringen op voor deze bedrijven. Andersom bestaat ter plaatse van de ontwikkkeling in zoverre om dezelfde reden voldoende garantie voor een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling ligt op voldoende afstand van omliggende industriële geurbronnen. Deze ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie van de voorgenomen ontwikkeling is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.

3.2.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico  
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.  
Groepsrisico  
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.  

Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op deze regelgeving.

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) regelen hoe de veiligheidsafstanden en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico rond inrichtingen wordt vastgesteld.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).

Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes

Vanaf 1 juni 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.

Besluit risico's zware ongevallen

Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso III-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf.

Vuurwerkbesluit

Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.

Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In deze circulaire zijn regels opgenomen voor onder andere de opslag van zwart buskruit, en ontplofbare stoffen die worden gebruikt bij slopen, seismische onderzoek. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.

Besluit ruimte

Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.

Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit schrijft voor bepaalde typen opslagen en installaties externe veiligheidsafstanden voor. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gasdrukmeet- en –regelinstallaties, propaantanks (met een inhoud van maximaal 13 m3) en vuurwerk (tot 10.000 kilogram consumentenvuurwerk).

Beleidsvisie

Op 20 november 2015 heeft de gemeenteraad van Winterswijk de gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Hiermee hebben de veiligheidsrisico's bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen een vaste plek gekregen bij besluitvorming rondom omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen.

Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente Winterswijk. Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen, bestaat binnen de gemeente ook ruimte voor industriële bedrijvigheid. In de beleidsvisie is daarom gekozen voor een mengvorm van een gebiedsgerichte benadering en een brongerichte benadering. Met deze mengvorm worden bepaalde soorten ontwikkelingen in de nabijheid van een bron ongeacht het gebiedstype uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0011.png"

In de beleidsvisie wordt een onderscheid gemaakt in de zwaarte van de verantwoording afhankelijk van de hoogte van het aanwezige groepsrisico en de toename hiervan.

Analyse en advies

Bij vestiging van 11 woningen op de locatie van de voormalige school is sprake van het mogelijk maken van kwetsbare objecten. Externe veiligheid is in dit geval relevant. Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid is gekeken naar de risico's in de omgeving van het planinitiatief. De signaleringskaart externe veiligheid is een door de provincie Gelderland in samenwerking met de Gelderse omgevingsdiensten opgestelde verbeterde versie van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0012.png"

Afbeelding X uitsnede signaleringskaart externe veiligheid

Zoals in Afbeelding X is te zien zijn er in de directe omgeving van het planinitiatief geen risicobronnen aanwezig. Het plangebied is weergegeven als het rood omlijnde gebied.


Inrichtingen

In de directe omgeving van de locatie Zonnebrink te Winterswijk bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden. De in afbeelding 1 aangegeven vuurwerkverkooppunten zorgen niet voor een risicocontour over het plangebied omdat voor een vuurwerkverkooppunt een veiligheidszone van 8 meter geldt gemeten vanuit de kluisdeur. Dit planinitiatief ligt op voldoende afstand van de aanwezige vuurwerk verkooppunten.

Buisleidingen

In de directe omgeving van de locatie Zonnebrink te Winterswijk bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico's

In de directe omgeving van de locatie Zonnebrink te Winterswijk is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan, spoorlijn en vaarweg liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:

  • bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
  • wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.

3.2.7 Milieueffectrapportage

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, die via het herzien van een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Op basis van de beoordeling kan de conclusie worden getrokken of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen. De gemeente Winterswijk heeft het besluit genomen dat het opstellen van een milieueffectrapportage niet nodig is. In onderstaande alinea's wordt dit besluit nader toegelicht.

Besluit m.e.r. algemeen
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval een bestemmingsplanherziening. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht. De wijziging van het besluit milieueffectrapportage houdt in dat ook onder de drempelawarde beoordeeld moet worden of een m.e.r. nodig is.

Planspecifiek

De aangevraagde ontwikkeling op de locatie heeft betrekking op 11 grondgebonden woningen en een parkeerterrein met zonnepanelendak. De ontwikkeling valt niet onder één van de categorieën van onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De ontwikkeling valt wel onder de categorieën van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage.

D-lijst categorie D.11.2  
Kolom 1   Kolom 2  
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  

De activiteit blijft onder de drempelwaarde. In voorliggend plan is er namelijk sprake van 11 grondgebonden, energiezuinige woningen én 200 parkeerplaatsen met een zonnepanelen dak. De parkeerplaats wordt verlaagd aangelegd. Hierdoor kan de parkeerplaats in het kader van klimaatbestendigheid, ten tijde van grote regenbuien functioneren als retentiegebied. Dit plan bevat een oppervlakte van minder dan 100 ha en minder dan 2000 woningen. Het plan is daarmee niet direct m.e.r. plichtig. Wel dient er een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.

De vormvrije mer beoordeling

De criteria waaraan moet worden getoetst voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn opgenomen in bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. De criteria vallen uiteen in de volgende onderdelen:

  • 1. De kenmerken van het project: omvang van het project, cumulatie met andere projecten, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder en risico op ongevallen;

  • 2. De plaats van het project: bestaand gebruik van de locatie, natuurlijke hulpbronnen en opnamevermogen/gevoeligheid van het milieu;

  • 3. De kenmerken van het potentiële effect: bereik, grensoverschrijdend karakter, orde van grootte en complexiteit, waarschijnlijkheid en duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect.

De toetsing voor voorliggend plan is in onderstaande alinea's toegelicht.

Kenmerken van het project

Voorliggend plan voorziet in het bestemmen van 11 grondgebonden woningen en een parkeerterrein ten oosten van het centrum van Winterswijk. Langs het parkeerterrein wordt een weg gerealiseerd die wordt ontsloten via de Laan van Hilbelink en de Verlengde Morsestraat. Ten westen en noorden van het parkeerterrein wordt een langzame verkeersroute aangelegd. Het parkeerterrein wordt verlaagd aangelegd. Hierdoor kan de parkeerplaats in het kader van klimaatbestendigheid, ten tijde van grote regenbuien functioneren als retentiegebied. De beeldbepalende bomenrij langs de Laan van Hilbelink blijft behouden. De bomenrij langs de Verlengde Morsestraat blijft zoveel mogelijk behouden. Ten behoeve van de ontsluiting van de parkeerplaats worden er namelijk een paar bomen verwijderd langs de Verlengde Morsestraat. Deze bomen zijn niet beeldbepalend. De bestaande watergang blijft behouden. De watergangverbinding onder het wegdek van de ontsluiting wordt gerealiseerd door middel van duikers.

In het noorden van het plangebied worden 11 grondgebonden woningen gerealiseerd. De te realiseren woningen bestaan uit 4 rij-, 4 twee-onder-1-kap- en 3 vrijstaande woningen. De rijwoningen worden aan de oostzijde gecentreerd, de twee-onder-1-kap woningen worden in het midden van het plangebied gecentreerd, de vrijstaande woningen worden aan de noord- en oostzijde gecentreerd. De woningen worden gerealiseerd in de vorm van een hof en worden ontsloten via een inrit aan de Verlengde Morsestraat. De woningen worden verhoogd aangelegd ten opzichte van de parkeerplaats.


Plaats van het project

De locatie Zonnebrink is gelegen ten oosten van het centrum van Winterswijk. Het plangebied is gelegen aan de achterzijde van het oude schoolgebouw de Driemark. Het gebied werd vroeger gebruikt als sportveld ten behoeve van de school. Deze functie is vervallen door de verplaatsing van de school naar het Gerrit Komrij college in het stationsgebied van Winterswijk. Het plangebied staat kadastraal bekend bij de gemeente Winterswijk als sectie I, nummer 14992.

Kenmerken van het potentiële effect

Voorliggend plan is een ontwikkeling die voorziet in een zeer beperkt effect op de omgeving. Hiervoor wordt ingegaan op milieu- en omgevingsaspecten.

Bodem

Het plangebied is in het verleden gebruikt als sportveld. Voor het plangebied wordt geen verontreiniging verwacht. Dit is bevestigd met bodemonderzoek dat in 2012 is uitgevoerd. Voor een nader inzicht in de bodemkwaliteit wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Archeologie en cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn er beeldbepalende elementen aanwezig, namelijk de bomensingel langs de Laan van Hilbelink en de watergang. Deze worden in de planvorming behouden. Naast het plangebied is het schoolgebouw gelegen. Dit is een monument. Het schoolgebouw heeft een nieuwe functie gekregen als hotel, kamerbewoning en kleine loftappartementen. Door deze nieuwe functie kan het monumentale gebouw behouden blijven. De nieuwe ontwikkeling van het plangebied geeft het monument een prominente plek. Het versterkt daarmee de aanwezigheid en waarde van het monument.

Voor archeologie is een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat er in het oostelijke deel van het plangebied mogelijk een esdek aanwezig is. Een esdek heeft een conserverende werking, waardoor eventuele archeologische resten goed bewaard gebleven kunnen zijn. Voor een volgende fase, de aanvraag omgevingsvergunning bouw voor de 11 grondgebonden woningen en/of omgevingsvergunning uit te voeren werken voor de aanleg van het parkeerterrein, wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren.Het onderzoek heeft daarbij als doel de aard en ouderdom van het esdek vast te stellen en te bepalen of er afgedekte archeologische resten onder het esdek aanwezig zijn. Voor de uitvoerbaarheid is een programma van eisen is opgesteld, daarmee kan het vervolgonderzoek worden uitgevoerd in een tweede fase. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1 van deze onderbouwing.

Geluid

Voor de overwegingen met betrekking tot het aspect geluid wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Water

Het parkeerterrein zal functioneren als retentiegebied voor de opvang van water. Voor de overwegingen met betrekking tot het aspect water wordt verwezen naar paragraaf 3.3.4 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Luchtkwaliteit

Voorliggend plan overschrijdt de 3% grens voor zowel PM10 (fijn stof) als NO2 (stikstofdioxide) niet. Het plan draagt hiermee 'niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Voor de nadere overwegingen met betrekking tot het aspect lucht wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Geurhinder

Voor de overwegingen met betrekking tot het aspect geluid wordt verwezen naar paragraaf 3.2.5 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Externe veiligheid

Voor de overwegingen met betrekking tot het aspect geluid wordt verwezen naar paragraaf van deze ruimtelijke onderbouwing.

Conclusie

De effecten van voorgestane ontwikkeling blijven beperkt tot het plangebied en de directe omgeving daarvan. De beoogde ontwikkeling van 11 grondgebonden woningen en een parkeerterrein vindt plaats binnen de bebouwde kom. De effecten zijn beperkt en de ontwikkeling stuit niet op bezwaren in relatie tot de aangehaalde milieuaspecten. Er is geen sprake van 'belangrijke nadelige' milieueffecten.

3.3 Omgevingsaspecten

3.3.1 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk hierbij aan monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn er beeldbepalende elementen aanwezig in het plangebied, namelijk de bomensingel langs de Laan van Hilbelink en de watergang. Deze worden in de planvorming behouden. Naast het plangebied is het schoolgebouw gelegen. Dit is een monument. Het schoolgebouw heeft een nieuwe functie ontvangen waardoor het monumentale gebouw behouden kan blijven. Het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het plan.

Archeologie

In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Aangezien het parkeerterrein en de 11 grondgebonden woningen een ontwikkeling bedraagt die meer dan 100 m2 omvat, is door Grontmij Nederland B.V. (rapportnummer 323226, 27 mei 2013) voor gehele plangebied een archeologische onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2).


Het onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied in een zwak glooiend dekzandlandschap met podzols of enkeerdgronden ligt. In de ondergrond komt op relatief geringe diepte keileem voor. Het plangebied ligt deels binnen de begrenzing van een AMK-terrein van archeologische betekenis. Daardoor is de archeologische verwachtingswaarde hoog. Er kunnen archeologische resten verwacht worden die dateren vanaf het Paleolithicum. De kans op verstoringen is groot door de aanwezigheid van bebouwing in het westelijke deel van het plangebied. Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit dekzand. Diepereverstoringen zijn beperkt tot een drietal boringen in de nabijheid van de bebouwing. Er zijn in de boringen geen intacte podzolprofielen waargenomen. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren waargenomen. Langs de oostelijke rand van het plangebied komt een esdek voor. Voor dit gedeelte van het plangebied moet de hoge archeologische verwachtingswaarde worden gehouden. Het esdek heeft immers een beschermende werking op de onderliggende lagen en de eventueel aanwezige archeologische waarden daarin. De archeologische verwachtingswaarde van het overige gedeelte van het plangebied kan laag worden bijgesteld.

Advies

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een proefsleuvenonderzoek ter plaatse van de boringen waar een esdek is aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0013.png"

Het esdek is aangetroffen bij de boringen op de volgende punten: 61, 69, 70, 71. Het esdek heeft een conserverende werking, waardoor eventuele archeologische resten goed bewaard gebleven kunnen zijn. Het onderzoekheeft als doel de aard en ouderdom van het esdek vast te stellen en te bepalen of er afgedekte archeologische resten onder het esdek aanwezig zijn. Het programma van eisen is opgesteld. Het vervolgonderzoek kan worden uitgevoerd in een tweede fase. Dit kan voor de aanvraag omgevingsvergunning bouw voor de 11 grondgebonden woningen en/of omgevingsvergunning uit te voeren werken voor de aanleg van het parkeerterrein.


Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden in delen van het plangebied die niet voor vervolgonderzoek in aanmerking komen toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via de bevoegde overheid).

Conclusie

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.

3.3.2 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Door Staring advies (rapport nr. 1234, mei 2012) is een ecologisch rapport uitgebracht waarin de effecten op de gebiedsbescherming zijn onderzocht (Bijlage 3).

GNN en GO

Het plangebied ligt niet in een GNN of GO gebied (zie bovenstaande afbeelding). De bos- en natuurgebieden rondom Winterswijk (Korenburgerveen, Bekendelle, Buskersbos, Willinks Weust, Wooldse Veen etc.) zijn aangewezen als GNN of GO natuurgebied. Tussen de verschillende bos- en natuurgebieden lopen ecologische verbindingszones. De afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde GNN gebied (Mentink - Tuunterveld) bedraagt circa 2 km. Overige GNN of GO gebieden liggen op grotere afstand van de plangebieden.

In het onderzochte gebied wordt bestaande bebouwing verbouwd of gesloopt ten behoeve van nieuwbouw. Het betreft kleinschalige woningbouw met een parkeerterrein. Er vindt geen ruimtebeslag op het GNN en GO gebied plaats. Bij het toetsingskader van de GNN en GO is geen sprake van externe werking. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op de GNN en GO zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van GNN en GO natuurgebieden. De kernkwaliteiten van de GNN en GO worden niet aangetast. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0015.png"

Uitsnede natuurkaart, Staring Advies

Natura 2000
De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden. Rondom Winterswijk liggen 4 Natura 2000-gebieden: Korenburgerveen, Bekendelle, Willinks Weust en het Wooldse Veen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is het Korenburgerveen. Dit gebied ligt op ruim 3,5 km afstand van het plangebied.

Door de ruime afstand tot het Natura 2000 gebied ‘Korenburgerveen’ en de geplande inrichting zijn nadelige effecten op dit beschermde gebied niet te verwachten. Er vindt op kleine schaal woningbouw plaats nabij het centrum van Winterswijk. De beschermde natuurwaarden van het Natura 2000 gebied zullen niet aangetast worden door geplande ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. Verdere toetsing of een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk. Onderstaande afbeelding geeft de Natura 2000 gebieden weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1808KOHERONTWZON-OW01_0016.png"

Ligging Natura 2000 gebieden, Staring advies

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Door Staring advies (rapport nr. 1234, mei 2012) is een ecologisch rapport uitgebracht waarin de effecten op de soortenbescherming zijn onderzocht.

In de natuurdatabank KISAL zijn een aantal waarnemingen van beschermde soorten gevonden voor dit deelgebied. Het betreft enkele vogelsoorten. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied ook diverse vogelsoorten en één vleermuissoort waargenomen. De vogelsoorten zijn waargenomen tijdens de WCL kartering in 1993, waarbij Winterswijk vlakdekkend onderzocht is op een aantal soortgroepen. De volgende soorten zijn aangetroffen in het plangebied en de directe omgeving:

  • 1. Flora- en faunawet, tabel 3 (streng beschermd): gewone grootoorvleermuis

    Tijdens het veldbezoek zijn geen (verblijfplaatsen van) vleermuizen waargenomen. In de Zoogdieratlas worden enkele vleermuissoorten genoemd voor de directe omgeving van het plangebied.Er zijn geen bomen met geschikte holten in het plangebied, waardoor de aanwezigheid van verblijfplaatsen van boombewonende soorten uitgesloten is. In natuurdatabank KISAL is een waarneming van de gewone grootoorvleermuis aangetroffen, ten zuiden van het plangebied. Geschikte verblijfplaatsen voor deze soort worden binnen het plangebied niet verwacht. De directe omgeving van het plangebied is door de hoeveelheid (opgaand) groen geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Met name de groenstrook aan de zuidoostzijde en de tuinen aan de Zonnebrink zijn geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. De groenstrook langs de Verlengde Morsestraat zou als (essentiële) vliegroute voor vleermuizen kunnen dienen.

    De groenstrook met beelbepalende bomensingel die als foerargeerroute zou kunnen dienen blijft behouden.

  • 2. Flora- en faunawet, tabel vogels (streng beschermd): appelvink, gekraagde roodstaart, gierzwaluw, grauwe vliegenvanger, houtduif, huismus, kauw, kneu en zwarte roodstaart.

    Een volledige broedvogelkartering heeft niet plaatsgevonden. Tijdens het veldbezoek zijn in de vegetatie rondom het schoolgebouw de volgende soorten waargenomen: braamsluiper, merel, vink, koolmees en heggenmus. Rondom het plangebied is de huismus aangetroffen. De vegetatie rondom de school is geschikt als broedgebied voor diverse zangvogels, waaronder de tijdens het veldbezoek waargenomen soorten. Ook enkele zangvogels waarvan waarnemingen bekend zijn uit natuurdatabank. In de vegetatie rondom het schoolgebouw kunnen vogels broeden.

    Alle aangetroffen en te verwachten vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet en de Vogelrichtlijn. Ontheffing voor deze diergroep is niet mogelijk. Dit betekent dat het verstoren, verontrusten, doden en anderszins nadelig beïnvloeden van deze soortgroep niet is toegestaan. Voor vogels geldt dat deze tijdens de broedperiode het meest gevoelig zijn voor verstoring. De rest van het jaar zijn zij flexibeler en is de kans op nadelige effecten door de werkzaamheden voor de individuen aanzienlijk minder. Hierdoor is het raadzaam met de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen of, voorafgaand aan het broedseizoen het gebied ongeschikt maken als broedplek. Als de werkzaamheden in volle gang zijn bij aanvang van het broedseizoen, is het verstoringeffect op (broed)vogels minimaal. Geadviseerd wordt de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen.
  • 3. Flora- en faunawet, tabel 1: kleine maagdenpalm

    De soort is aangetroffen in de groenstrook aan de oostkant van het plangebied. De soort komt hier echter als verwilderde tuinplant voor. Het voorkomen heeft geen beschermde status. De groenstrook aan de zuid- en oostzijde van het plangebied is potentieel geschikt als groeiplaats voor de licht beschermde plantensoorten brede wespenorchis en gewone vogelmelk. Deze soorten zijn in de omgeving van het plangebied aangetroffen.Streng beschermde plantensoorten (Flora- en faunawet, tabel 2 of 3) worden niet verwacht, door het ontbreken van geschikte groeiplaatsen en het gebiedsgebruik als schoollocatie. Door het intensieve gebiedsgebruik en de hoeveel verhard oppervlak zijn er weinig geschikte groeiplaatsen voor streng beschermde plantensoorten te vinden binnen de grenzen van het plangebied. Ook gezien de voedselrijkdom van de bodem worden geen groeiplaatsen van bijzondere of streng beschermde plantensoorten verwacht. De samenstelling van de aangetroffen flora en vegetatie en de daarvan afgeleide inschatting van de voedselrijkdom en bodemgesteldheid bevestigen dit. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.

Conclusie

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. Er is geen vergunning of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect flora en fauna.

3.3.3 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.

Het plangebied wordt ontsloten via een doorlopende weg vanuit de te realiseren parkeerplaats tot de Verlengde Morsestraat. Tussen de 2 vrijstaande woningen wordt een smalle weg aangelegd voor een extra ontsluiting van de woningen langs de Verlengde Ratumseweg.

Met onderhavig plan worden 11 woningen gerealiseerd. De te realiseren woningen hebben invloed op de verkeersgeneratie en de parkeerbalans van het plangebied. In bijgevoegde tabel zijn de parkeernormen van de woningen weergegeven. De kencijfers uit de tabel zijn afkomstig van de Nota Parkeernormen Winterswijk.

Eenheden   Parkeernorm   Aantal eenheden   Parkeerplaatsen plangebied  
Rijwoning   2   4   8  
Twee-onder-1-kap   2,2   4   8,8  
Vrijstaande woning   2,3   3   6,9  
Totaal     11   23,7  

Met het plan worden nabij de te realiseren woningen 22 parkeerplaatsen gerealiseer. Daarvan komen er 15 in openbaar gebied. De overige 7 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de opritten van de vrijstaande en twee-onder-1-kap woningen. Het plan voldoet niet aan de norm van 24 parkeerplaatsen vanuit de Nota Parkeernormen Winterswijk. De norm betreft een richtlijn en is dus niet juridisch bindend. Met plan worden nabij de woningen 200 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast zijn er op de Verlengde Morsestraat meerdere parkeermogelijkheden. Het plan voldoet daarmee aan de gestelde parkeernorm. De realisatie van de parkeerplaatsen is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van dit bestemmingsplan. Met de te realiseren parkeerplaatsen bij de woningen en de omliggende parkeerplaatsen hebben gebruikers de woningen voldoende parkeermogelijkheden. De bestaande infrastructuur rondom het plangebied heeft voldoende capaciteit om de toenemende verkeersgeneratie op te vangen.

3.3.4 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoets proces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan betreft de aanleg van een parkeerterrein met zonnecollectoren en de bouw van 11 woningen op een voormalig onverhard sportterrein (1,35 ha) aan de Verlengde Morsestraat. De toename van verhard oppervlak bedraagt 8300 m2. In het rapport 'Watertoets de Zonnebrink' wordt het plan verder uitgewerkt. Ook is hierin het geohydrologisch veldonderzoek opgenomen (Bijlage 4).

Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja
Ja
N.v.t.
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Ja
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Ja  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

De nieuwe woningen zorgen voor een toename van huishoudelijk afvalwater van ca. 0,33 m3/h. Het afvalwater van de woningen wordt geloosd op het gemeentelijk rioleringssysteem in de Verlengde Morsestraat. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater. Vanuit het parkeerterrein wordt geen afvalwater geloosd.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Op basis van het af te koppelen verhard oppervlak van ca. 8300 m2 en de bergingseis van T=100 (83 mm) bedraagt de waterbergingsopgave voor het planlocatie in totaal circa 690 m3 (8.300 m2 x 0,083 m).

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater separaat binnen de planlocatie worden verwerkt. Een calamiteit T=100 jaar + 10% wordt in de verdere planuitwerking in beschouwing genomen. Tijdelijke berging op straat kan hier een optie zijn. De situatatie mag niet tot schade leiden.

Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.

 

Oppervlaktewater kwaliteit

Een eventuele overloop van de bergingsvoorziening mag maximaal met landelijke afvoer (ca. 1 l/s.ha) lozen op de Lemkampsgoot aan de oostzijde van het perceel.

Inrichting en beheer

De Lemkampsgoot aan de oostzijde van het perceel is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. Doordat de lozing op de watergang slechts maximaal de landelijke afvoer mag zijn, is de invloed van het plan op deze watergang is zeer beperkt. De Lemkampsgoot loost op de Wehmebeek.

Voor alle handelingen aan of in de nabijheid van een watergang zoals: dempen, graven, bouwen, onttrekken, lozen etc. is in het kader van de keur een vergunning van het waterschap benodigd en zal in overleg aangevraagd moeten worden

3.4 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Gemeente Winterswijk is gedeeltelijk zelf intiatiefnemer van voorliggend plan. De gemeente Winterswijk gaat namelijk zelf het gedeelte van het parkeerterrein ontwikkelen. Een planschaderisicoanalyse voor het parkeerterrein heeft inzichtelijk gemaakt welke mogelijke planschade hieruit voort kan komen. Dit is in de begroting voor het project opgenomen.

De 11 grondgebonden woningen hebben voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties aangezien deze middels een planschadeovereenkomst met de ontwikkelaar van het plan zijn gewaarborgd. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

4.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

4.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

4.4 Wijze van bestemmen

In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen en aanduidingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

4.4.1 Bestemmingen

De van toepassing zijnde bestemmingen in dit bestemmingsplan zijn:


Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, bermen en beplanting.


Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere parkeervoorzieningen.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte en type woningen zijn met een maatvoering vastgelegd. Het type woningen zijn weergegeven met bouwaanduidingen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Water - Waterlopen

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor: de bescherming en het beheer van de watergang.

4.4.2 Functieaanduidingen

Voor het overige zijn de van toepassing zijnde (functie)aanduidingen op de verbeelding en in de regels opgenomen conform het moederplan 'Kom Winterswijk 2011'.

Functieaanduiding specifieke vorm van Verkeer - Zonnepanelen

Ter plaatse van deze functieaanduiding zijn zonnepanelen toegestaan.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er voor belanghebbenden de mogelijkheid om beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de ter inzage legging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

  • Onderhavig plan betreft geen provinciaal belang, waardoor het plan vooraf niet wordt voorgelegd aan de provincie Gelderland. Bij de ter inzage legging van het ontwerpplan wordt de provincie Gelderland hierover geïnformeerd.
  • Dit bestemmingsplan is voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel in verband met de watergang aan de oostzijde van het plangebied. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 3.3.4.

5.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerp van de omgevingsvergunning wordt conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.