direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJs- en skeelerbaan Winterswijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Misterweg 165 is een transportbedrijf uitgebreid ten koste van de ter plaatse gelegen ijsbaan. De wens is om op een andere locatie binnen Winterswijk een nieuwe ijsbaan te realiseren. De nieuwe locatie van de ijsbaan is gevonden op een weiland ten zuiden van sportpark Trias. Wanneer niet wordt geschaatst, functioneert de (geasfalteerde) ijsbaan als skeelerbaan. De baan wordt geclusterd met Trias, waardoor de complexen kleedkamers en parkeerplaatsen met elkaar kunnen delen.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening. Voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk, dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt het gebruik van een ijs- en skeelerbaan toegestaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft een weiland tussen de N319 (Kottenseweg) en sportpark Trias. Het gebied ligt ten zuidoosten van de kern Winterswijk. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', vastgesteld op 27 januari 2011, 'Trias fase 2', vastgesteld op 5 juli 2012 en 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk', vastgesteld op 28 juni 2018.

Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en 'Groen'. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. De gronden hebben tevens de aanduiding 'Functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen', 'Gebiedsaanduiding other: ehs verweving', 'Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied', 'Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'Gebiedsaanduiding other: waardevol landschap'. Het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk' is in paragraaf 4.4 verder toegelicht. Op bijgevoegde uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01_0002.png"
Uitsnede vigerend bestemmingsplan, plangebied blauw omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt)

De gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem en het waardevol landschap.
Een ijs- en skeelerbaan is enkel mogelijk wanneer de bestemming van de gewenste locatie wordt gewijzigd in 'Sport'.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Winterswijk, tegen de bebouwde kom. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door de afwisseling van houtwallen, houtsingels en bossen. De aanwezige landschappelijke kwaliteiten liggen vooral in oudere bossen die met elkaar verbonden zijn door de aanwezige groenstructuren. Ook is er een netwerk van een aantal kleine en grote poelen aanwezig. In de directe omgeving zijn er in de loop van de jaren landschapselementen verdwenen door ontginningen en nieuwe verkavelingen. Met de aanleg van Landgoed Eelink en sportpark ’t Huitinkveld zijn er nieuwe landschappelijke structuren aangelegd die de aanwezige bossen met elkaar verbinden.

Het plangebied ligt tussen de Kottenseweg (zuiden) en sportpark Trias (noorden). In de nabije omgeving van het plangebied zijn een stratenmakersbedrijf, een tankstation met detailhandel, meerdere agrarische bedrijven en burgerwoningen gevestigd. Op bijgevoegde luchtfoto is de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01_0003.png"

Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Winterswijk sectie I nummer 15089 en een gedeelte van 14977. Het plangebied betreft een gedeelte van een onbebouwd weiland met aan de noordzijde een bomenrij. Op bijgevoegde luchtfoto is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01_0004.png"

Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

2.2 Planbeschrijving

In het weiland ten zuiden van sportpark Trias wordt het gebied ontwikkeld ten behoeve van een ijs- en skeelerbaan. Naast de realisatie van een ijsbaan worden mogelijkheden voor andere inrichtingen ten behoeve van sport opengehouden. Zo blijft het mogelijk om bijvoorbeeld hardloopwedstrijden te organiseren of een fietscrossbaan binnen de ijsbaan te realiseren.

Toegankelijkheid

Vanaf de Bataafseweg kan het plangebied worden benaderd door een te realiseren inrit. Voor fietsers wordt een apart inrit gerealiseerd vanaf het bestaande fietspad. Voor auto's worden nabij de inrit 12 parkeerplaatsen gerealiseerd. Ten noorden van de parkeerplaats van de ijs- en skeelerbaan worden fietsenstallingen geplaatst. In deze fietsenstallingen passen circa 200 fietsen. De gedeelten voor auto's en fietsen zijn gescheiden van elkaar. Vanaf de parkeerplaatsen en fietsenstalling is een centrale toegang de baan gerealiseerd. De primaire looplijnen worden van een verhardingsmateriaal uitgevoerd. Voor de parkeerplaatsen wordt half verharding gebruikt waar het water door kan zakken en een vegetatie door kan groeien.

Gebouw

Het gebouw dat dienst doet ten behoeve van kleedruimte, toilet, vergaderruimte en kleine koek en zopie ruimte/kantine wordt tegen de bestaande bomenlaan gerealiseerd, buiten de kroonprojectie. Het gebouw wordt bekleed met hout, waardoor het een natuurlijke uitstraling krijgt.

IJs- en skeelerbaan

De baan krijgt een lengte van 400 m en een breedte van 10 m en wordt volledig geasfalteerd. De baan ligt evenwijdig aan de Kottenseweg. De verlichting die in het plangebied wordt geplaatst wordt voorzien van LED armaturen in de vleermuisvriendelijke, amberkleurige variant. Hierbij wordt directe verlichting van de Kottenseweg en laanbeplanting, via straatlantaarns/lichtmasten, voorkomen. De lantaarns krijgen een maximale hoogte van 6 m. Naast een ijs- en skeelerbaan wordt ten westen van de baan een krabbelbaan voor kinderen gerealiseerd.

Groen

Vanaf de Bataafseweg camoufleren de hagen van 100 cm hoog de parkeerplaats en de entree van de baan. In de haag wordt een raster geplaatst tegen het inlopen. Langs de Kottenseweg wordt een grondwal van 10 m breed en 150 cm hoog aangelegd. De grondwal wordt op de bovenzijde en langs de zijde aan de kant van de baan beplant met struikachtige inlandse heesters. De grondwal met beplanting langs de Kottenseweg loopt door langs de oostzijde van de baan tot de bomenlaan ten noorden van het plangebied.

Ten zuidoosten van de schaatsbaan wordt een bomengroepje geplant om inkijk vanaf de Kottenseweg te voorkomen. Langs de bestaande bosrand wordt zoom/struweel bestaande uit heesters geplant als natuurlijke bufferzone en tegen de inloop. Naast de landschappelijke inpassing dienen de groenvoorzieningen tevens voor het beperken van de windkracht in het plangebied. Met weinig wind zal het water op de baan eerder bevriezen.

Poel

Voor waterberging wordt ten noordoosten van de baan een poel aangelegd met een diepte van 200 cm vanaf maaiveld. Eens in de 10 jaar mag deze poel droog komen te staan. Rondom de poel wordt een oeverzone gecreëerd die tevens wordt gebruikt als retentiezone.


Kruidenvegetatie

De gronden binnen de baan worden ingezaaid met een kruidenrijk mengsel. Deze wordt minimaal eenmaal per jaar gemaaid en afgevoerd. Het kruidenmengsel wordt dusdanig onderhouden dat deze niet hoger wordt dan 1 meter.

Trias

Het voordeel van de geplande locatie is dat sportpark Trias en de ijs- en skeelerbaan voorzieningen met elkaar kunnen delen. Dit is met name handig tijdens drukke activiteiten zoals wanneer tijdens een koude winter kan worden geschaatst of bij voetbaltoernooien bij Trias.

In Bijlage 1 en op bijgevoegde afbeelding is de toekomstige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01_0005.png"

Inpassingsplan ijs- en skeelerbaan (bron: G-creation)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen''.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Functies die in de jurisprudentie worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zijn:

  • accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school, zorgcomplex, sportfaciliteiten of een crematorium;
  • accommodaties voor religie zoals een kerk of moskee;
  • accommodaties voor cultuur zoals bijvoorbeeld een museum;
  • accommodaties voor leisure zoals een hotel of bioscoop;
  • accommodaties voor recreatie.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Nationaal Landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

Planspecifiek

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

De ontwikkeling van een ijs- en skeelerbaan is geen plan met betrekking tot wonen, winkels, kantoren, bedrijventerrein of een overige stedelijke ontwikkeling. Het plan betreft namelijk geen accommodatie voor maatschappelijke functie, religie, cultuur, leisure of recreatie (camping/recreatiepark). Het plan betreft daarmee geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plan is daardoor niet ladderplichtig.

Tevens heeft de locatie heeft als voordeel dat de baan wordt gecluserd met sportcomplex Trias en deze gebruik kunnen maken van elkaars kleedkamers en parkeerplaatsen. Hierdoor wordt gebruik gemaakt van bestaande voorzieningen, waardoor minder nieuwe kleedkamers gerealiseerd worden.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Planspecifiek

Omgevingsvisie Gelderland

Het plangebied is aangeduid als 'Nationale landschappen'. De nationale landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht.

Het oostelijke gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van de Groene Ontwikkelingszone (GO). Ten noorden van het plangebied ligt een bomenlaan die onderdeel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Het GNN en de GO worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De bomenlaan ten noorden van het plangebied maakt onderdeel uit van het GNN. Deze laan ligt niet binnen het plangebied. Gebieden van het GNN hebben geen externe werking, waardoor de bomenlaan geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

Met onderhavig plan wordt een ijs- en skeelerbaan en een groenwal gerealiseerd binnen Nationale landschappen en GO. Om in deze gebieden plannen te realiseren mag de ontwikkeling niet de kernkwaliteiten van de gebieden aantasten. Op bijgevoegde uitsnede van de omgevingsvisie is weergegeven welke gedeelte van het plangebied binnen de GO ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01_0006.png"

Uitsnede omgevingsvisie, Groene ontwikkelingszone (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De te realiseren groenwal, bomengroep en waterretentie vormen een versterking van de landschappelijke waarde van de omgeving. Het landschappelijk inpassingsplan is in paragraaf 2.2 reeds toegelicht.

Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

In de Visie Buitengebied 2005 worden algemene kaders geschetst voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het hoofddoel voor de visie buitengebied is 'behoud door ontwikkeling'. Dit wil zeggen het behoud van de bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten die het gebied herbergt en ruimte bieden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Diverse economische dragers maken het buitengebied van Winterswijk leefbaar en vitaal. Voor het landschap is een continue ontwikkeling van belang. Er wordt niet gestreefd naar herstel van een historisch landschap, maar naar het realiseren van een landschap van deze tijd, dat is geïnspireerd op het verleden. De Visie Buitengebied biedt in zijn algemeenheid dus ruimte voor nieuwe initiatieven.

Planspecifiek

Het belang van de agrarische sector in de economie en werkgelegenheid neemt af, terwijl de belangstelling voor recreatie en toerisme toeneemt. Dat betekent dat de betekenis van toerisme en recreatie als (economische) drager voor het buitengebied groter wordt. De gemeente kan hierop inspelen door het toelaten van nieuwe (recreatieve) functies in het landschap die versterkend zijn voor het platteland als geheel.

Onderhavig plan betreft het realiseren van een ijs- en skeelerbaan. Deze recreatieve voorziening is een toegevoegde waarde voor het buitengebied van Winterswijk. Voorheen was een ijsbaan gelegen langs de Misterweg. Deze is verloren gegaan ten behoeve van de uitbreiding van een transportbedrijf. Doordat de baan in onderhavig plan wordt geasfalteerd betreft het een permanente voorziening. Hierdoor kan de baan ook worden gebruik als skeelerbaan. De realisatie van de baan brengt de recreatieve voorziening daarmee terug in de gemeente. Naast de baan worden door een flexibele bestemming andere sportinrichtingen mogelijk gehouden. Een mogelijke inrichting in de toekomst kan zijn het realiseren van een fietscrossbaan of het organiseren van hardloopwedstrijden.

Door de baan nabij sportpark Trias te realiseren worden de sportvoorzieningen geclusterd. Door de clustering worden de inrichtingen een meerwaarde voor elkaar doordat parkeergelegenheden en kleedkamers gedeeld kunnen worden. Hiermee wordt voorkomen dat voor de ijsbaan nieuwe accommodaties gerealiseerd moeten worden.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Planspecifiek

Op de bijgevoegde kaart van het LOP is weergegeven dat het plangebied binnen het deelgebied 'Het grote Veld' ligt. Het Grote Veld is een heide- en broekontginning met in de ondergrond winbare klei. De winbare klei in het gebied leidde tot de ontwikkeling van steenbakkerijen, die later de basis vormden voor industriële ontwikkelingen.

De Kottenseweg die door het Grote Veld is aangelegd, is een verbinding van Winterswijk naar Kotten en Oeding. In het LOP is niet specifiek ingegaan op het plangebied. Over het gehele deelgebied Het Grote Veld is waargenomen dat de cultuurhistorische waarde gering is.

Op bijgevoegde uitsnede van het landschapsontwikkelingsplan is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01_0007.png"

Uitsnede landschapsontwikkelingsplan, plangebied blauw omcirkeld (bron: gemeente Winterswijk)

3.3.3 Sport in Winterswijk (sportnota)

Sportverenigingen spelen een belangrijke rol in de lokale samenleving. Zij leveren in die hoedanigheid een cruciale bijdrage aan de leefbaarheid in Winterswijk, het meedoen van inwoners aan de maatschappij en het verbeteren van de gezondheid van de inwoners. De gemeente ziet ook in de toekomst het belang van sterke sportverenigingen in, vandaar dat zij de sportverenigingen wil ondersteunen in het (verder) versterken van hun maatschappelijke functie.

Daarbij spelen accommodaties een centrale rol, niet alleen in het gemeentelijke sportbeleid, maar zeker ook in het bevorderen van de leefbaarheid in Winterswijk. Zonder voldoende (sport)accommodaties van goede kwaliteit kan het sportstimuleringsbeleid onvoldoende worden ingevuld.

In het vernieuwde gemeentelijke accommodatiebeleid zal de nadruk komen te liggen op realisatie en behoud van een kwalitatief hoogstaand basisvoorzieningenniveau. De gemeente hanteert hierbij onder andere de volgende visiepunten:

  • a. Bevorderen van zoveel mogelijk multifunctioneel gebruik van accommodaties dan wel clustering van accommodaties. Clustering en multifunctioneel gebruik bevorderen immers de participatiemogelijkheden (bijvoorbeeld een combinatie van sport, ontspanning en zorgverlening). Bovendien versterken multifunctioneel gebruik en clustering de samenwerkingsmogelijkheden tussen de verschillende aanbieders, zoals blijkt uit de ontwikkelingen die gaande zijn op het terrein van bijvoorbeeld 'de brede school'.
  • b. Nadruk op behoud en kwaliteit boven kwantiteit, waarbij niet alleen sporttechnische eisen maar ook eisen als voldoende ruimte, bereikbaarheid, toegankelijkheid en sociale veiligheid van belang zijn.
  • c. Waar mogelijk en (financieel) haalbaar: aanleg/gebruik van kunstgrasvelden teneinde het multifunctionele gebruik te bevorderen.
  • d. De meeste sportverenigingen in Winterswijk hebben aangegeven bereid te zijn om sportaccommodaties te delen met andere verenigingen en deze ontwikkeling zelfs als onafwendbaar te zien vanwege onder andere:
    • 1. de steeds hogere (beheer- en onderhouds-) kosten van sportaccommodaties in het algemeen;
    • 2. de beperkte middelen die voor de bekostiging van sportaccommodaties beschikbaar zijn;
    • 3. de steeds strengere eisen die aan met name de sanitaire en horecavoorzieningen gekoppeld aan sportaccommodaties worden gesteld;
    • 4. de matige kwaliteit van veel sportaccommodaties op dit moment (o.a. achterstallig onderhoud);
    • 5. de toenemende moeite om vrijwilligers te vinden voor het runnen van verenigingen en het beheren van sportaccommodaties;
    • 6. de wens om te kunnen beschikken over zo hoogwaardig mogelijke voorzieningen waaronder kunstgrasvelden (buitensport) en bijvoorbeeld een turnhal (binnensport).


In het beleidsstuk geeft de gemeente een korte opsomming over de drie verschillende groepen accommodaties die worden onderscheiden, namelijk: zwembaden, binnensportaccommodaties en buitensportaccommodaties.

Qua buitensportaccommodaties maakt de gemeente zich hard voor de clustering (binnen de kern) en eventueel herschikking van huidige buitensportaccommodaties tot een tweetal hoogwaardige buitensportparken, gelegen aan weerskanten van de kom van Winterswijk, namelijk het gebied waar nu de hockeyvereniging Avanti, de voetbalvereniging Winterswijk, de Winterswijkse tennisclub, zwembad Jaspers en honkbalvereniging Hickory zijn gevestigd, en de aan de andere kant van Winterswijk de Trias-velden. Met die twee sportparken worden beide zijden van Winterswijk 'bediend', ook wat betreft het buitengebied. Enige uitzonderingen op dit plaatje vormen de velden van MEC en Meddo die worden gehandhaafd.

Planspecifiek

Een van de uitgangspunten van de sportnota is het zoveel mogelijk multifunctioneel gebruik van accommodaties dan wel clustering van accommodaties. Met onderhavig plan worden sportpark Trias en de ijs- en skeelerbaan geclusterd. Door de clustering kunnen de faciliteiten gedurende drukke evenementen gebruik maken van elkaars parkeerterrein en kleedkamers. Doordat de baan wordt geasfalteerd kan deze tevens functioneren als skeelerbaan. Hierdoor wordt het een permanente recreatieve inrichting in tegenstelling tot de vorige ijsbaan (langs Misterweg) van Winterswijk.

De brede sportbestemming voor het plangebied biedt de mogelijkheid om meerdere sportevenementen te organiseren in het plangebied.

3.3.4 Duurzaam energiebeleid

Winterswijk heeft een hoge ambitie als het gaat om het opwekken van duurzame energie. De gemeenteraad heeft deze ambitie onder andere onderschreven in 2008 met het vaststellen van de beleidsnota 'Duurzaam Winterswijk'. Ten aanzien van de productie van duurzame energie staat in deze nota het volgende: "De gemeente Winterswijk staat positief tegenover de opwekking en het gebruik van hernieuwbare energie".

Ook op regionaal niveau zijn er ambities uitgesproken. In het 'Akkoord van Groenlo (AvG'13)' verklaren de acht gemeenten van de Regio Achterhoek te streven naar een energieneutrale Achterhoek in 2030 door inzet op grootschalige energiebesparing en productie van hernieuwbare energie'. Door in 2030 al energieneutraal te zijn, wil de regio Achterhoek vooruit lopen op de (inter)nationale en provinciale klimaatdoelstellingen.

Het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk heeft op 4 februari 2015 kennisgenomen van de 'Energiestrategienota duurzame energie Achterhoek'. Op basis hiervan is besloten om samen met de commissie Ruimte richting te geven aan keuzemogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie om invulling te geven aan Winterswijk energieneutraal in 2030. Als het huidige energieverbruik (elektrisch) van bedrijven, instellingen en inwoners wordt vertaald naar zonne-energie, betekent dat minimaal 314.925 zonnepanelen (63 GWh) gerealiseerd moeten worden. Zonne-energie maakt daarmee een groot deel uit van de duurzaamheidsopgave waar we voor staan. In de Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek wordt het volgende aanbevolen om de plaatsing van zonnepanelen op daken en op land te versnellen:

  • Het lokale ruimtelijk beleid te inventariseren en op elkaar af te stemmen;
  • Lokale burgerinitiatieven te stimuleren;
  • Actief op zoek gaan naar financieringsmogelijkheden, te denken valt aan duurzaamheidslening (Wet Hof en Wet schatkistbankieren), subsidiemogelijkheden bij hogere overheden (PPM-Oost);
  • Gemeentelijke strategische gronden in te zetten voor zonneparken; Informatiebijeenkomsten te houden om de mogelijkheden van zonne-energie onder de aandacht te brengen;
  • Te onderzoeken of lagere leges bij omgevingsvergunning/RO-procedures voor duurzame projecten mogelijk zijn;
  • Gemeentelijke daken beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld (lokale) energiecoöperaties en bedrijven stimuleren om dat ook te doen.

Planspecifiek

Met de realisatie van het gebouw in het plangebied bestaat de mogelijkheid om duurzaamheidsmaatregelen uit te voeren. Deze eventuele maatregelen worden uitgewerkt in een later stadium van het plan. Het uitgangspunt is om het gebouw gasloos te realiseren.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft het realiseren van een ijs- en skeelerbaan met een gebouw ten behoeve van toilet, kleed-, vergader-, koek en zopieruimte en kantine. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een bodemadvies opgesteld.

Inventarisatie en Inhoudelijke beoordeling

Om in beeld te brengen of ter plaatse van de voorgenomen ijs- en skeelerbaan met voorzieningen mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd:

  • De locatie is in gebruik als weiland. Voor zover bekend hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Er is geen bebouwing op het perceel aanwezig.
  • Op de locatie/het perceel is geen ondergrondse tank aanwezig geweest.
  • Op de locatie/het perceel is niet eerder bodemonderzoek verricht.
  • Op de bodematlas heeft dit gebied een lage asbestkans.
  • Op oude luchtfoto's (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.
  • De milieu- en bodeminformatie van aangrenzende percelen geven geen aanleiding om op de locatie bodemverontreiniging te verwachten.


Conclusie

De bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen baan met kleedruimte, toilet, vergaderruimte en kleine koek en zopie ruimte/kantine, is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding een noemenswaardige bodemverontreiniging te verwachten. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is het uitvoeren van een bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk.

Uit de plannen blijkt dat op het perceel een kleed-, vergaderruimte en kantine gebouwd zal worden. Dit zijn zogenaamde verblijfsruimten waarvoor bij een aanvraag om een omgevingsvergunning Bouw - op grond van de Woningwet/Bouwverordening - een bodemonderzoek dient te worden aangeleverd. Echter omdat het in dit geval aannemelijk is dat één en dezelfde persoon structureel niet meer dan 2 uur per dag in één van de verblijfsruimten aanwezig is, is bodemonderzoek niet nodig.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft het realiseren van een ijs- en skeelerbaan. Deze inrichting betreft geen geluidsgevoelig object. Hierdoor is het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de realisatie van een ijs- en skeelerbaan. Met het plan neemt de verkeersaantrekkende werking niet noemenswaardig toe. Hierdoor draagt de ontwikkeling 'niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.

Afstand   Code  
10   1  
30   2  
50   3.1  
100   3.2  
200   4.1  
300   4.2  
500   5.1  
700   5.2  
1000   5.3  
1500   6  

Tabel met afstanden uit de VNG publicatie

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de realisatie van een ijs- en skeelerbaan. Deze inrichting is vergeleken met een inrichting 'Veldsportcomplex (met verlichting)'. De minimale richtafstand van de inrichting betreft 50 m. Binnen deze afstand zijn geen bedrijven of gevoelige functies gelegen, waardoor het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect bedrijven- en milieuzonering.

4.1.5 Geur

Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.

  • Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.

Locatie geurgevoelig object:   Maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht):  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3  
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)

Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.

  • Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.

De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 50 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 25 meter.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt geen gevoelige functie gerealiseerd, waardoor het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect geur. Tevens is het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf op grotere afstand dan 50 m gelegen. Deze afstand betreft de minimale richtafstand van een veehouderij.

4.1.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Op bijgevoegde risicokaart is weergegeven dat op circa 200 m ten westen van het plangebied een tankstation met LPG en detailhandel is gevestigd. De afstand tot de grens invloedsgebied waarbij verantwoording van het groepsrisico is verplicht betreft 35 m. Het plangebied ligt buiten deze grens. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01_0008.png"

Uitsnede risicokaart Nederland, plangebied blauw omcirkeld (bron: nederland.risicokaart.nl)

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied is geen karakteristieke gebouwen aanwezig. Het plangebied is wel binnen Nationaal landschap gelegen. Voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waardoor het plan een versterking vormt van de uitstraling van het nationaal landschap. Dit aspect is in paragraaf 3.2 reeds toegelicht.

Archeologie
In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in Bijlage 3.

Centraal op de locatie (bij boring 37) is een klein fragment antropogeen bewerkt vuursteen, een 'afslagje', aangetroffen. De exacte diepte waarop de vuursteen voorkwam is niet aan te geven door de wijze waarop het opgeboorde (vrij natte) materiaal is gezeefd. Er is geen houtskool aangetroffen.

Op basis van het onderzoek kan niet worden vastgesteld of het antropogeen bewerkt stukje vuursteen ook daadwerkelijk tot een vindplaats behoord of dat het gaat om een fragment dat secundair is verplaatst en afkomstig is van een vindplaats buiten het plangebied.

Om de aanwezigheid van een vindplaats binnen het plangebied vast te stellen dan wel uit te sluiten wordt in het onderzoek geadviseerd om een aanvullend karterend booronderzoek uit te voeren. In het overige deel van het plangebied wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen, geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

Op 6 maart 2019 heeft een regio-archeoloog het conceptrapport in samenhang met aanvullende informatie van het archeologisch onderzoek beoordeeld. Op basis van de beschikbare informatie is het oordeel: Aangenomen wordt dat het aangetroffen vuursteen van secundaire context is. Het plangebied wordt daarmee archeologisch vrij gegeven.

Op basis van de beschikbare informatie is het gemeentelijk oordeel, dat bij de realisering van de plannen hoogstwaarschijnlijk geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Een vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Het verdient aanbeveling ter plekke van boring 37 en de directe omgeving de bodem niet te verstoren, opdat onderzoek in de toekomst naar het voorkomen van vuursteen op die plek mogelijk blijft (behoud in situ). Met de aanleg van de baan worden ter plaats van boring 37 geen bodemingrepen uitgevoerd. Voor de bescherming van de mogelijke archeologische waarde in het plangebied blijft de archeologische dubbelbestemming gelden.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een quickscan ecologie uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in Bijlage 2. In deze paragraaf zijn de resultaten van het onderzoek samengevat.

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Op de bijgevoegde uitsnede is weergegeven dat op circa 2,5 km en 2,6 km afstand van het plangebied de Natura 2000-gebieden Willinks Weust en Bekendelle zijn gelegen. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking.

Gelet op de grote afstand en de beperkte impact van de ingreep (realiseren van een ijs- en skeelerbaan) kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Nadere toetsing in de vorm van een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01_0009.png"

Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: synbiosys.alterra/natura2000)

Soortenbescherming

Flora

Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen in het plangebied en worden ook niet verwacht door het ontbreken van geschikte groeiplaatsen. Met het onderzoek zijn ook geen beschermde plantensoorten waargenomen in het onderzoeksgebied. Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van beschermde plantensoorten en/of het aanvragen van een ontheffing is dan ook niet noodzakelijk.

Broedvogels

Alle vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Wet natuurbescherming (Vogelrichtlijn). Ontheffing voor deze diergroep is niet mogelijk. Dit betekent dat het opzettelijk verstoren, verontrusten, doden en anderszins nadelig beïnvloeden van deze soortgroep niet is toegestaan. Daarom moet er buiten het broedseizoen worden gestart met de werkzaamheden. Als de werkzaamheden in volle gang zijn bij aanvang van het broedseizoen, is het verstoringeffect op (broed)vogels minimaal. Het broedseizoen ligt, afhankelijk van de weeromstandigheden en aanwezige soorten, ruwweg tussen 15 maart en 15 juli. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd.

Grondgebonden zoogdieren

Het agrarisch perceel is uitsluitend geschikt als leefgebied voor een enkele algemene zoogdiersoort als haas, konijn, mol en algemene muizensoorten. Voor deze soorten zoogdieren geldt in de provincie Gelderland automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ingrepen. Strikt beschermde soorten worden niet verwacht door het ontbreken van geschikt leefgebied. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor grondgebonden zoogdiersoorten.

Vleermuizen

Vermoedelijk zal één boom met een potentiele verblijfplaats gekapt moeten worden. Deze boom wordt eerst met behulp van een boomcamera geïnspecteerd of deze daadwerkelijk geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. Indien deze geschikt is, wordt nader onderzoek naar zomer- en paarverblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen uitgevoerd.

De laanbeplanting sluit deels aan op lijnvormige structuren, als de laanbeplanting langs de Bataafseweg, en maakt zodoende mogelijk onderdeel uit van een vliegroute van vleermuizen. Tevens kan de laanbeplanting fungeren als (essentieel) foerageergebied. Verwacht wordt dat er slechts een enkele boom wordt gekapt en voldoende bomen gehandhaafd blijven waardoor er geen sprake is van aantasting van een mogelijke vliegroute en/of (essentieel) foerageergebied. Verder wordt het fietspad langs de Bataafseweg en het aangrenzende sportpark reeds belicht door diverse lichtmasten en is hier hooguit sprake van aanwezigheid van een enkele passerende en/of foeragerende licht-tolerante soort zoals gewone dwergvleermuis. Het uitvoeren van aanvullend vleermuisonderzoek of het aanvragen van een ontheffing is dan niet noodzakelijk.


De verlichting die in het plangebied wordt geplaatst wordt voorzien van LED armaturen in de vleermuisvriendelijke, amberkleurige variant. Hierbij wordt directe verlichting van de laanbeplanting, via straatlantaarns/lichtmasten, voorkomen.

Ongewervelde dieren

Gezien het ontbreken van geschikt leefgebied worden geen populaties van de beschermde bosbeekjuffer in het plangebied verwacht. De laanbeplanting is lokaal geschikt als leefgebied voor de beschermde kleine ijsvogelvlinder. Echter ter hoogte van de Bataafseweg ontbreekt de waardplant (wilde kamperfoelie) van deze dagvlindersoort en een populatie wordt op deze locatie niet verwacht. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor de bosbeekjuffer, kleine ijsvogelvlinder en/of andere beschermde ongewervelde diersoorten.

Overige soortgroepen

Gezien het ontbreken van geschikt leefgebied zijn beschermde amfibieën, reptielen en/of vissen, met uitzondering van enkele algemene soorten zoals gewone pad en bruine kikker niet te verwachten in het plangebied. Voor de mogelijk aanwezige algemeen voorkomende amfibieën geldt in de provincie Gelderland automatisch een vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ingrepen. Strikt beschermde soorten worden niet verwacht. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is dan ook niet noodzakelijk voor deze soortgroepen.

4.4 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.

Het plangebied wordt ontsloten via een te realiseren inrit langs de Bataafseweg. De Bataafseweg verbind de Vredense- en Kottenseweg met elkaar.
Volgens het facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk geldt voor een kunstijsbaan van 400 m in het buitengebied een parkeernorm van 3 parkeerplaatsen per 100 m2. De ijsbaan heeft een oppervlakte van 4000 m2. Voor de ijsbaan zijn daarmee 120 parkeerplaatsen benodigd. De momenten dat geschaatst kan worden in een jaar zijn zeer incidenteel. Doordat op de momenten dat kan worden geschaatst, is het niet mogelijk om te voetballen op het naastgelegen sportpark Trias. Op de momenten dat kan worden geschaatst kan de parkeerplaats van Trias functioneren als dubbelgebruik van parkeren. Deze parkeerplaats betreft 157 parkeerplaatsen. De ijsbaan voldoet daarmee aan de gestelde parkeernorm.

Voor de skeelervereniging worden 12 parkeerplaatsen aangelegd. Tevens kan hiervoor ook deels gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen van sportpark Trias. Deze norm is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

De Bataafseweg heeft voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie van het plangebied op te vangen.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de aanleg van een geasfalteerde ijs- en skeelerbaan op een onverhard perceel op de hoek Bataafseweg en Kottenseweg. Aan de Bataafseweg zijde wordt een toegangsweg met parkeerplaatsen voor voertuigen gemaakt. Ook wordt een bouwvlak bestemd voor een clubgebouw. Aan de noordoostzijde van het terrein wordt een retentievoorziening aangelegd. Het terrein wordt langs de Bataafseweg en de Kottenseweg afgeschermd met een groenwal. De maximale toename van het verhard oppervlak is circa 6000m2.

Bijgevoegd zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-OW01_0010.png"

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de bebouwing moet door middel van een pompunit op het gemeentelijk drukrioleringssysteem in de Bataafseweg worden geloosd. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.


Wateroverlast (oppervlaktewater)

Door de ontwikkeling in het voorheen onverharde plangebied neemt het verhard oppervlak maximaal toe met circa 5960 m2. Het regenwater, afkomstig van de toegangsweg, zal zoveel mogelijk worden afgevoerd naar de omliggende onverharde ruimte en worden geïnfiltreerd. Het water van het gebouw en de skeeler/ijsbaan (circa 5750 m2) wordt opgevangen in een retentievijver. Dit water wordt gebruikt om de ijsbaan in de winter onder water te kunnen zetten. Het water moet vrij zijn van zout en overige verontreiniging die het bevriezen belemmeren.

De retentie, aan de noordoostzijde van het plangebied, loost op een sloot, die afwatert op de watergang langs de Bataafseweg. Deze watergang loost op zijn beurt weer op de Lemkampsgoot en dan op de Wehmerbeek.

In de retentievoorziening moet een regenbui van T=10+10% (40 mm) worden opgevangen en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties moet een bui T=100+10% (83 mm) tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt. De totaal benodigde berging bedraagt 475 m3. Bij peilstijging van 0,50 m is daarvoor 950 m2 nodig. Binnen het plan is rekening gehouden met een bruto retentiegebied van 2550 m2.
Directe lozing van hemelwater op de watergang is niet toegestaan. Hemelwater moet binnen het plangebied worden geborgen.

Als vanuit de berging lozing op oppervlaktewater plaatsvindt, moet een knijpconstructie worden toegepast zodat de afvoer teruggebracht wordt tot de landelijke afvoernorm van 1 l/s/ha. De invloed van een lozing op de watergang is daardoor zeer beperkt.


Oppervlaktewater kwaliteit

Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. Door toepassing van een infiltratie (bodempassage) of bezinking (retentievijver) is de negatieve invloed op de waterkwaliteit nihil.


Inrichting en beheer

Langs de Bataafseweg ligt een persleiding van het waterschap Rijn & IJssel. Het plan heeft geen invloed op deze leiding. Doordat de lozing op de watergang slechts maximaal de landelijke afvoer mag zijn, is de invloed van het plan op deze watergang is zeer beperkt.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om bodem- en watervervuiling te voorkomen.

Daarnaast is voor de kwaliteit van het water van belang dat geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en dat bemesting tot een minimum wordt beperkt.

4.6 Licht

De te plaatsen verlichting voor de baan wordt voorzien van lichtmasten (maximaal 6 meter hoog) met LED armaturen van een amberkleurig licht. De verlichting wordt dusdanig geplaatst waardoor deze enkel de baan verlichten en niet de groene strook ten noorden van het plangebied. Ook wordt met de verlichting geen licht op de omliggende wegen geprojecteerd. Tevens wordt tussen de baan en de Kottenseweg een bomenlaan geplant. Deze laan houdt ook licht tegen. Door bovengenoemde maatregelen vormt het lichtplan geen belemmering voor omliggende natuur en wegen.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De Winterswijkse IJsvereniging en de gemeente Winterswijk zijn de initiatiefnemers in het plan. De realisatie van de nieuwe ijs- en skeelerbaan is opgenomen in de begroting van de gemeente Winterswijk. Naast de uitgaven voor ontwerp en aanleg van de ijs- en skeelerbaan en voor de benodigde grondaankopen door de gemeente is in dit bedrag rekening gehouden met andere te voorziene uitgaven. Eventuele planschadekosten kunnen binnen het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budget worden opgevangen. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Groen

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor houtwallen, houtsingels, groenvoorzieningen, bermen en beplanting.

Sport

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor sportactiviteiten.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding other: nationaal landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'nationaal landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het nationaal landschap.

Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de gronden met deze gebiedsaanduiding zijn geen intensieve veehouderijen toegestaan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. Op basis van dit gesprek is de geplande ligging van de inrit tot het plangebied aangepast. De nieuwe inrit is in tegenstelling tot het eerste ontwerp niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk.

Dit bestemmingsplan is door middel van een watertoets voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.