Plan: | Sevink Molen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.BP1812BGSEVINKMOLN-VA01 |
De eigenaar van het recreatiepark Sevink Molen aan de Meddoseweg 40 (hierna: initiatiefnemer) signaleert dat jongeren van 11 t/m 18 jaar behoefte hebben aan andere vormen van ontspanningsmogelijkheden en vrijetijdbesteding dan de bestaande activiteiten van het recreatiepark. Met een uitbreiding van de speelhal speelt de initiatiefnemer in op deze behoefte van de betreffende doelgroep. Daarnaast wordt met onderhavig plan de uitbreiding van een bestaande loods op het terrein van de Meddoseweg 40 mogelijk gemaakt. Deze uitbreiding is noodzakelijk voor de opslag van materiaal.
De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de uitbreiding van de speelhal en een uitbreiding van een bestaande loods op het recreatiepark toegestaan.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Winterswijk en behoort tot het buurtschap Meddo. Het gebied betreft het recreatiepark Sevink Molen en ligt langs de Meddoseweg. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmaps.org)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Verblijfsrecreatieterreinen', vastgesteld op 28 maart 2013.
Het plangebied heeft de bestemming 'Groen' en 'Recreatie - Sevink Mölle' met bouwvlak. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. De gronden hebben tevens de aanduiding 'Gebiedsaanduiding other: waardevol landschap ', 'Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop sevink mölle' en 'Functieaanduiding specifieke vorm van recreatie - speelhal'. Op bijgevoegde uitsnede van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied weergegeven.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van verblijfsrecreatie en mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem en het waardevol landschap.
Uitbreiding van de speelhal is enkel mogelijk wanneer het bestaande bouwvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - speelhal' wordt verruimd. Ook voor het uitbreiden van loods ten behoeve van opslag is een verruiming van het bestaande bouwvlak noodzakelijk.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.
De locatie Sevink Molen is gelegen in het buitengebied van Winterswijk-Meddo. Het perceel bestaat uit een verblijfsrecreatiegebied met camping en bijbehorende faciliteiten. Daarnaast zijn er twee bedrijfswoningen en een groepsaccommodatie aanwezig. Aan de zuidzijde van het plangebied is het Hilgelomeer gelegen. Aan de noord, oost en westzijde zijn agrarische percelen gelegen. De camping bestaat uit een oppervlakte van ongeveer 7,2 ha en bevat o.a. een receptie/winkeltje, speelhal, loods ten behoeve van opslag, serrerestaurant met snackbar en overdekt speelparadijs. De campingplaatsen variëren van jaarplaatsen, tentplaatsen en chalets/stacaravan plekken. Tevens zijn er recreatiewoningen aanwezig. Op bijgevoegde luchtfoto's is de huidige situatie weergegeven.
Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)
Luchtfoto plangebied (bron: gemeente Winterswijk)
Luchtfoto plangebied (bron: gemeente Winterswijk)
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een speelhal op een recreatiepark. De aanleiding van de uitbreiding is dat eigenaar van het recreatiepark signaleert dat jongeren van 11 t/m 18 jaar behoefte hebben aan andere vormen van ontspanningsmogelijkheden en vrijetijdbesteding. Met een uitbreiding van de speelhal willen zij deze doelgroep dit gaan aanbieden. De initiatiefnemer wil graag de speelhal uitbreiden met een bouwhoogte van circa 7 meter (gemeten vanaf maaiveldniveau) en de oppervlakte vergroten met circa 2450 m2. Voor de realisatie van de speelhal worden twee bestaande bijgebouwen van de woning gesloopt. Doordat het plangebied reeds landschappelijk is ingepast is voor de ontwikkeling geen nieuw landschappelijk inpassingsplan nodig.
De bestaande loods op het recreatiepark wordt met circa 250 m2 uitgebreid. De uitbreiding betreft 25 m bij 10 m.
Voor de uitbreiding van de loods is ook geen landschappelijke inpassing vereist.
Met het bestemmingsplan wordt ook de in 2018 vergunde tweede bedrijfswoning en receptie geregeld.
Op bijgevoegde afbeelding is de locatie van de uitbreidingen weergegeven.
Locatie uitbreiding speelhal en loods (bron: gemeente Winterswijk)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.
Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Nationaal Landschap
Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Planspecifiek
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.
Ladder duurzame verstedelijking
Een speelhal is reeds toegestaan binnen de regels van het plangebied. Onderhavig plan is slechts is strijd met de regels van het bestemmingsplan in het kader van de toegestane bouwhoogte. Tevens betreft de uitbreiding van de bestaande speelhal geen stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.
In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 (geactualiseerd december 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Planspecifiek
Omgevingsvisie Gelderland
Het plangebied heeft in de Omgevingsverordening de aanduiding 'Nationale landschappen'. Binnen deze gebieden is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Doordat het plangebied reeds landschappelijk is ingepast heeft het plan geen effecten op de nationale landschappen.
De uitbreiding van de speelhal is in de molenbiotoop van de molen 'Sevink Mölle' gelegen. Binnen deze zone wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt. Voor de uitbreiding van de speelhal is een windrapport opgesteld waaruit blijkt dat de molen niet in haar functioneren wordt belemmerd. Doordat 2 bomen langs het plangebied zijn gekapt is de windvang van de molen zelfs verbeterd ten opzichte van de voorgaande situatie. De uitbreiding van de loods is 6,10 m hoog. Doordat deze uitbreiding achter de bestaande schuur komt, wordt nieuwe belemmering van de windvang gerealiseerd.
De volledige rapportage van het windrapport is weergegeven in Bijlage 3. Tevens is er overleg geweest met de cultuurhistoricus van de gemeente Winterswijk, provincie en de molenaars, zij zijn akkoord met de voorgestelde uitbreiding.
De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn.
De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past, en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. En het is het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.
In de omgevingsvisie worden de volgende kwaliteiten beschouwd als kernkwaliteiten van het buitengebied:
Bovenstaande kwaliteiten zijn bepalend voor de identiteit van Winterswijk. En daarom worden in de visie keuzes gericht op:
Ten behoeve van recreatie en vrijetijdseconomie in het buitengebied wordt het Winterswijks nationaal landschap als een unique selling point gezien. Op het gebied van dagrecreatie en vrijetijdseconomie daarbij ingezet op het volgende (alleen relevante punten zijn opgenomen):
Planspecifiek
Door de uitbreiding van de speelhal kan het recreatiepark nieuwe doelgroepen bereiken. Hiermee sluit het plan aan bij de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid om verblijfsrecreatie te versterken bij het Hilgelo en een hoogwaardig kwalitatieve vorm van ontspanning te bieden. Doordat het plangebied al landschappelijk is ingepast blijft de kwaliteit van het nationaal landschap behouden. Het initiatief is hiermee passend bij de Startnotitie Omgevingsvisie Buitengebied.
Om de positie van Winterswijk op het gebied van verblijfsrecreatie te versterken is een voortdurende kwaliteitsverbetering en vernieuwing van het product noodzakelijk. Het is van groot belang een divers en kwalitatief hoogwaardig pakket aan voorzieningen te kunnen blijven aanbieden. In de Nota Verblijfsrecreatie zijn voor nieuwe initiatieven een aantal uitgangspunten geformuleerd die aangeven waar de gemeente Winterswijk graag op in wil zetten (welke ook weer terug te vinden zijn in de Omgevingsvisie Buitengebied). Onderstaande alinea's gaan in op de voor het initiatief relevante uitgangspunten:
Geen nieuwvestiging van grootschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, behalve bij 't Hilgelo
De invulling van t Hilgelo dient een meerwaarde te hebben ten opzichte van het huidige recreatief-toeristisch product. Dus niet meer van hetzelfde, maar vernieuwing en uitbreiding van de variëteit.
Bereiken van nieuwe doelgroepen, met behoud van de huidige doelgroepen
Het aanbod in Winterswijk is op het moment vooral aantrekkelijk en gericht op senioren en gezinnen met kinderen (tot 12 jaar). Door ervoor te zorgen dat een meer divers en vernieuwend aanbod wordt gerealiseerd, kunnen nieuwe doelgroepen bereikt worden, wat weer effect heeft op het aantal toeristische overnachtingen. Tevens draagt ontwikkeling van slechtweervoorzieningen bij aan seizoensverlenging.
Nieuwe vormen van verblijfsrecreatie
Ter versterking van het toeristisch-recreatief product worden nieuwe/vernieuwende initiatieven op het gebied van verblijfsrecreatie gestimuleerd Dit betekent echter niet dat iedere recreatieve ontwikkeling zomaar kan worden toegestaan. Bij de afweging om een uitbreiding al dan niet toe te staan, dient gekeken te worden naar de ruimtelijke impact die een ontwikkeling zal hebben. Deze mag bijvoorbeeld geen afbreuk doen aan de landschappelijke kwaliteit. Bij de ruimtelijke afweging voor uitbreidingsplannen spelen de volgende overwegingen een rol:
Planspecifiek
De speelhal betreft met een toename van 2500 m2 oppervlakte, een grootschalige recreatieve voorziening. Er zijn in de gemeente Winterswijk nog géén vergelijkbare vormen van verblijfsrecreatie aanwezig. Het deel dat wordt uitgebreid krijgt een focus op de doelgroep 11 t/m 18 jaar. Het plan is hiermee een uitbreiding op de variëteit aan ontspanningsmogelijkheden in Winterswijk. Tevens doet de uitbreiding geen afbreuk aan het functioneren en beeld van de molen 'Sevink Mölle' zoals blijkt uit het opgestelde windrapport (Bijlage 3). Het plangebied wordt met de uitbreiding van de speelhal landschappelijk ingepast.
Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.
De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:
Planspecifiek
In het LOP is Winterswijk verdeeld over 17 deelgebieden. Onderhavig plangebied ligt in het deelgebied Meddo/Huppel. Op bijgevoegde afbeelding is een uitsnede van het LOP weergegeven.
Uitsnede LOP, plangebied geel omcirkelt (bron: gemeente Winterswijk)
Het plangebied is gelegen in het deelgebied Meddo/Huppel. De visie gaat voor het gebied uit van het koppelen van natuurwaarden aan de bestaande beken, omdat ze in het landschap als zeer stabiel worden ervaren. Volgens de karakteristiek van het landschapstype liggen de beken in een afwisselend landschap van kleine bosjes, houtwallen en natte weilanden. Onderhavig plan betreft het uitbreiden van een speelhal en heeft dus geen relevantie met de beleidsdoeleinden van het LOP. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast.
Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft het uitbreiden van een bestaande speelhal. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een vooradvies bodem opgesteld.
Inhoudelijke beoordeling
Om in beeld te brengen of ter plaatse van de uitbreiding van de speelhal mogelijk sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit, heeft de ODA een inventarisatie uitgevoerd:
Conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse van het plan is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft echter geen aanleiding om een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten. Omdat ter plaatse van het plan in 2008 al bodemonderzoek is uitgevoerd en met de uitbreiding van de speelhal en loods geen sprake is van een wijziging naar gevoeliger gebruik, is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet nodig.
Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect wonen.
Aandachtspunten
In algemene zin gelden de volgende aanbevelingen:
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een speelhal en een loods. Deze ontwikkeling betreft geen geluidsgevoelig object, waardoor nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".
Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een speelhal en een loods. Met het plan neemt de verkeersaantrekkende werking niet noemenswaardig toe. Hierdoor draagt de ontwikkeling 'niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.
Afstand | Code |
10 | 1 |
30 | 2 |
50 | 3.1 |
100 | 3.2 |
200 | 4.1 |
300 | 4.2 |
500 | 5.1 |
700 | 5.2 |
1000 | 5.3 |
1500 | 6 |
Tabel met afstanden uit de VNG publicatie
Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bestaande speelhal en een loods. De minimale richtafstand van een speelhal is 30 m. Binnen deze afstand zijn geen gevoelige functies gevestigd. De ontwikkeling betreft geen gevoelige functie, waardoor het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect bedrijven- en milieuzonering.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Planspecifiek
Op bijgevoegde kaart van Nederland.risicokaart.nl is weergegeven dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gevestigd zijn. De speelhal betreft geen risicovolle inrichting. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Uitsnede Nederland.risicokaart.nl, plangebied blauw omcirkelt (bron: Nederland.risicokaart.nl)
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.
In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft het uitbreiden van een speelhal en een loods. In de gevraagde situatie worden de in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r., genoemde drempelwaarden niet overschreden. Tevens komt de ontwikkeling niet voor in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Een passende MER-beoordeling is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van de beoordeling en op basis van de behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van onderhavig plan voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De uitbreiding van de speelhal en de loods is in de molenbiotoop van de molen 'Sevink Mölle' gelegen. Voor het plan is een windrapport opgesteld waaruit blijkt dat de molen niet in haar functioneren wordt belemmerd. Doordat twee bomen langs het plangebied zijn gekapt is de windvang van de molen zelfs verbeterd ten opzichte van de voorgaande situatie. Het volledige windrapport is weergegeven in Bijlage 3. Tevens is er overleg geweest met de cultuurhistoricus van de gemeente Winterswijk, provincie en de molenaars, zij zijn akkoord met de voorgestelde uitbreiding.
Archeologie
Op en in de directe nabijheid van de locatie zijn twee archeologische onderzoeken uitgevoerd:
Op grond van de beschikbare gegevens wordt een nieuw archeologisch onderzoek t.b.v. het plan niet noodzakelijk geacht. Wel is een aanvangsmelding van de grondwerkzaamheden voorafgaand aan de bouwactiviteiten verplicht om het bevoegd gezag (gemeente Winterswijk) in de gelegenheid te stellen een archeologische inspectie uit te voeren.
Als bij de uitvoering onverwacht archeologische resten of sporen worden aangetroffen, dan is de wettelijke meldingsplicht (conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet) van toepassing:
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het verdient tevens aanbeveling de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente, waar de vondst is gedaan, hiervan per direct in kennis te stellen.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een stikstofberekening uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in Bijlage 4.
De stikstofberekening voor de speelhal en opslagloods is voor zowel de bouw- als de gebruiksfase met peiljaar 2021 gemaakt met het programma Aerius Calculator 2020. Het programma Aerius Calculator kan na de juiste invoer van de emissiebronnen berekenen hoeveel ammoniak en stikstof er terechtkomt in één van de Natura-2000 gebieden. Dit blijkt voor zowel de bouwfase als gebruiksfase uit te komen op 0,00 mol/ha/jaar te zijn. Het plan leidt daarmee niet tot negatieve effecten ten aanzien van de stikstofdepositie in de Natura-2000 gebieden.
Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect stikstof.
Soortenbescherming
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een quick scan natuuronderzoek en een nader onderzoek huismus en soortgroep vleermuizen uitgevoerd. De volledige rapportages van deze onderzoeken zijn weergegeven in Bijlage 1 en Bijlage 2.
De reden voor de quickscan is dat twee bijgebouwen worden gesloopt om de uitbreiding van de speelhal mogelijk te maken. Onderzocht is of de plannen gevolgen kunnen hebben voor beschermde dier- en plantensoorten.
Ter plaatse van de te slopen gebouwen is de huismus aanwezig, daarnaast zijn de gebouwen mogelijk geschikt voor vleermuizen. Vanuit het natuuronderzoek zijn om deze redenen geconcludeerd dat een nader onderzoek naar de huismus en vleermuizen uit te voeren.
Huismus
In het dak van de aanbouw broeden vier broedparen van de huismus. In totaal is op de totale locatie een populatie van 23 broedparen aangetroffen. Naast in de te slopen aanbouw broeden huismussen in de aangrenzende boerderij en het woonhuis met aangebouwde garage naast de Meddoseweg.
Nadat de aanbouw is gesloopt wordt het dak van de boerderij weer hersteld. Hier kunnen de vier broedparen weer opnieuw een nestgelegenheid vinden. De dak lengte die hierbij wordt hersteld bedraagt ca 4 meter. Omdat de pannen van het type oud Hollandse pan zijn kunnen huismussen in het hele te herstellen dakvlak onderdak vinden. Dit type pan sluit namelijk slecht. De huismussen in de boerderij zitten ook verdeeld over het gehele dakvlak. Voor het nieuwe dak zal hetzelfde gaan gelden. De sloop van de aanbouw zal daardoor geen gevolgen hebben voor de plaatselijke populatie van de huismus.
Dit alles neemt niet weg dat door de sloop vier locaties verloren gaan en daarmee ontstaat een overtreding van de wet Natuurbescherming. De nestlocatie van de huismus is beschermd.
De schuur is voor de huismus van geen belang. In het dak van de schuur zijn geen broedparen van de huismus aangetroffen. Waarschijnlijk zorgt het lage dak ervoor dat de huismus zich in het dak van de schuur onvoldoende veilig voelt. Katten kunnen eenvoudig op het dak komen.
Vleermuis
De te slopen schuur en aanbouw zijn van geen belang voor vleermuizen. Bij uitgevoerde onderzoeken zijn geen waarnemingen van in- of uitvliegende vleermuizen gedaan. Ook zijn geen baltsvluchten rondom deze gebouwen waargenomen. Het is uitgesloten dat zich in deze gebouwen vleermuizen bevinden. Voor een massa winterverblijf zijn deze twee gebouwen totaal ongeschikt. De twee gebouwen zijn hiervoor veel te klein en hebben onvoldoende warmte buffering. Bovendien kunnen vleermuizen niet verder de constructie in, om een voldoende stabiel klimaat te vinden waarin zij de winter kunnen overleven. Alleen de buitenschil is mogelijk toegankelijk.
Rondom de te slopen gebouwen foerageren vooral gewone dwergvleermuizen. Dit zijn niet veel exemplaren en de dieren zijn niet continu aanwezig. Omdat een opgaande beplanting grotendeels ontbreekt, is de insectendichtheid rondom deze gebouwen zeer laag.
De aanwezige hal is in de nachtelijke uren verlicht, waardoor de locatie ook een flinke lichtbelasting heeft. De planlocatie is onderdeel van het foerageergebied maar zeker geen essentieel onderdeel. In de schuur zijn geen vleermuizen waargenomen. De sloop van de schuur en de aanbouw leiden zeker niet tot een afname van het foerageergebied waardoor de plaatselijke populatie van vleermuizen in gevaar komt.
Het slopen van de gebouwen en de herontwikkeling leiden niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming voor wat betreft vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen.
Conclusie
In de te slopen aanbouw zijn vier nestlocaties aangetroffen van de huismus. Het verloren gaan van vier nestlocaties is in strijdt met de Wet natuurbescherming. Hiervoor dient een ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd bij de provincie. Deze procedure kan gelijk lopen met de procedure van het bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.
Er zijn in de bestaande situatie 170 parkeerplaatsen op het terrein, exclusief de parkeerplaatsen van de recreatiewoningen, bedrijfswoningen, vaste kampeermiddelen en trekkershutten.
Voor de oude situatie waren er 186 parkeerplaatsen benodigd. In de nieuwe situatie zijn er 218 benodigd. Dit houdt in dat er in de oude situatie 16 en in de nieuwe 48 parkeerplaatsen te kort zijn.
Bij overloop kan de paardenweide worden opengezet waar ten minste 100 voertuigen geparkeerd kunnen worden.
Hierdoor voldoet het plan zowel in de oude als in de nieuwe situatie aan de parkeereis.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bestaande speelhal aan de Meddoseweg 40. De hal wordt met circa 2450 m2 vergroot. De uitbreiding van de loods betreft circa 250 m2. In bijgevoegde tabel zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.
Riolering en afvalwaterketen
Huishoudelijk afvalwater van de bestaande hal wordt geloosd op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P119). Afvalwater van de uitbreiding moet op het drukrioleringssysteem worden aangesloten. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Hemelwater mag niet worden aangesloten op het drukrioleringssysteem en niet rechtstreeks worden geloosd op open water. Hemelwater van het nieuwe verharde oppervlak moet binnen het perceel in de bodem geïnfiltreerd worden. Als een retentievoorziening wordt toegepast moet een statische berging van 20 mm (21 m3) worden gemaakt. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot.
Oppervlaktewater kwaliteit
Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. Een eventuele overloop van een retentievoorziening mag maximaal met landelijke afvoer (1 l/s.ha) lozen op open water. Door toepassing van een infiltratie (bodempassage) of bezinking (retentievijver) is de negatieve invloed op de waterkwaliteit nihil.
Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Opbouw van de regels
Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor houtwallen, houtsingels, groenvoorzieningen, bermen en beplanting.
Recreatie
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor (dag)recreatieve voorzieningen en horeca. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - speelhal' is een speelhal toegestaan.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Gebiedsaanduiding other: waardevol landschap
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Gebiedsaanduiding other: waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van het waardevol landschap.
Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.
Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Dit bestemmingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.
Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.