direct naar inhoud van Toelichting
Plan: DAV-terrein 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Winterswijk is een bijzondere groene gemeente in de Achterhoek en aangewezen als Nationaal Landschap. Dit unieke karakter wil de gemeente graag behouden en versterken. Onder andere door te investeren in de kwaliteitsverbetering van bijzondere plekken.

In het zuidwesten van de gemeente is het voormalige DAV-terrein gelegen. Van oorsprong was hier een destructiebedrijf gevestigd. Deze is geruime tijd geleden gesloopt. Het gebied is daarna tot medio november 2009 bedrijfsmatig gebruikt door een bouwmaterialenhandel.

De locatie maakt geografisch onderdeel uit van een reeks bijzondere gebieden en gebouwen langs de beek de Boven Slinge. Echter, de functionele en bedrijfsmatige uitstraling van het DAV-terrein staat in schril contrast met de groene en cultuurhistorische uitstraling van de omgeving. Om dit te herstellen wil de gemeente Winterswijk een nieuwe invulling aan de locatie geven, die past bij haar unieke ligging. Om tot de gewenste invulling te komen had de gemeente zich voorgenomen het gebied als werklandschap te ontwikkelen. Dit plan hield in dat het terrein ruimte bood voor meerdere bedrijven met een milieucategorie tot en met 3.2. De huidige planologische regeling laat dit niet toe dus is er een partiële bestemmingsplanherziening als ontwerp ter inzage gelegd, bestemmingsplan 'DAV-terrein', dat gepubliceerd is op 30 april 2019.

Vervolgens is ten tijde van de ter inzagelegging van het bestemmingsplan een verzoek binnengekomen van een bedrijf waarbij de eigenaar te kennen gaf dat hij het gehele terrein in gebruik wil nemen. De realisatie van één bedrijf in plaats van meerdere wijkt dusdanig af van het opgestelde ontwerpbestemmingsplan dat een nieuw bestemmingsplan voor deze ontwikkeling in procedure moet worden gebracht.

1.2 Ligging plangebied

Het DAV-terrein ligt in het zuidwestelijke deel van de gemeente Winterwijk. Aan de noordzijde van het plangebied ligt het bedrijventerreinen "Vèèneslat". Aan de noordzijde wordt de grens van het plangebied bepaald door de spoorlijn Arnhem –Winterswijk. Aan de oost- en zuidzijde wordt de binnenoever van de BovenSlinge aangemerkt als grens.

Op bijgevoegde luchtfoto's is het plangebied weergegeven. De exacte plangrenzen zijn op de verbeelding van het plangebied ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0001.png"

Luchtfoto globale ligging plangebied (bron: BRO)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0002.png"

Luchtfoto bestaande situatie plangebied (bron: BRO)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan ‘DAV-terrein 2’ is een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost’ vastgesteld door de gemeenteraad op 26 oktober 1989 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 15 september 1990.

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'bedrijfsbebouwing'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die aanwezig waren ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpplan. Het terrein wordt sinds 2010 niet meer gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. Daarmee zijn er, gezien de bestemmingsplanvoorschriften, geen andere bedrijven toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met bijlagen waarin relevante onderzoeksresultaten zijn opgenomen.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een vijftal hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 ‘Het plan’, dat het hart vormt van dit bestemmingsplan. Hierin worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals bijvoorbeeld milieu wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom voorliggend bestemmingplan uitgevoerd kan worden.

In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd.

In het laatste hoofdstuk komt de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Vèèneslat. Het zuidelijk deel van Vèèneslat is een relatief grootschalig opgezet terrein met gemengde en lokale bedrijvigheid. Het gebruik kenmerkt zich door relatief veel productiebedrijven en ondernemingen in de sector transport en distributie. Aan de oost-, zuid-en in mindere mate westzijde wordt het plangebied omgeven door de voor de regio kenmerkende groene kamers. De kamers presenteren zich als zelfstandige groene kavels die ruimtelijk zijn ingepast en worden omzoomd door bomen en beplanting.

Het plangebied heeft reeds geruime tijd een bedrijfsmatige bestemming, meer specifiek de bestemming destructiebedrijf. Nadat de bedrijfsvoering van het destructiebedrijf begin jaren negentig is gestaakt, heeft een bouwmaterialenhandel de locatie in 1997 aangekocht. Dit bedrijf heeft de gronden tot november 2009 in eigendom gehad. Inmiddels is het terrein ontruimd en is de bouwmaterialenhandel op een nieuwe locatie gevestigd. Naast het bedrijfsterrein wordt een strook langs het spoor gebruikt als weidegebied voor grazend vee. De beek de Boven Slinge, aan de zuidzijde, is een belangrijke blauwe drager van het gebied.

2.2 Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan beoogt een planologische regeling voor het inpassen van een fabrikant van luchtverwarming, zoals heaters en luchtverwarmers en de productie van bedrijfsledverlichting.
Deze initiatiefnemer is momenteel gevestigd op een locatie op het bedrijventerrein Vèèneslat en heeft behoefte aan ontwikkelruimte die op de huidige locatie niet beschikbaar is. Voorliggende locatie biedt ruime mogelijkheden voor bedrijfsuitbreiding.

Initaitiefnemer heeft plannen om een bouwwerk van ca. 8 m hoog te bouwen. Het gebouw zal worden ingepast in het landschap.
In 2009 is al een visie voor deze locatie opgesteld: 'Uitwerking werklandschap DAV-terrein' Bijlage 1. In dit rapport staat het hoe en waarom van een werklandschap beschreven: landschap en werken in balans. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 13 april 2010 besloten in te stemmen met dit rapport en deze, ter kennisname, doorgeleid naar de gemeenteraad.
Het rapport is toentertijd mede opgesteld omdat een ander bedrijf zich op deze locatie wilde vestigen. Dit bedrijf heeft echter een andere keuze gemaakt en inmiddels heeft zich een andere initiatiefnemer gemeld, een fabrikant in luchtverwarming en bedrijfsledverlichting.
De uitgangspunten die in het rapport zijn genoemd zijn ook voor de planontwikkeling die initiatiefnemer voor staat nog actueel omdat de uitgangspunten uit dit rapport nog steeds gewenst zijn. Initiatiefnemer heeft ingestemd met de uitgangspunten en is momenteel bezig met de voorbereiding van een bouwplan dat hieraan zal voldoen.

Een en ander is uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan dat als Bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd.

Hierna volgt een korte samenvatting van de rapportage ‘Uitwerking werklandschap DAV-terrein’ en het beeldkwaliteitsplan. Voor het volledige beeld wordt verwezen naar de rapporten zelf (Bijlage 1 en Bijlage 2 van deze toelichting).

Zoals in hoofdstuk 1 al is vermeld is, heeft de gemeente zich voorgenomen het plangebied als werklandschap te ontwikkelen. Het begrip werklandschap is een breed te interpreteren vorm van ruimtegebruik, waarbij gebruikers en functies in een gebied samenkomen.

De doelstelling van het te ontwikkelen werklandschap is de bestaande harde confrontatie tussen industrieterrein en buitengebied te veranderen in een natuurlijke overloop tussen de gebieden, waarin ruimte is voor natuur en werken. De primaire ambitie is om ruimte voor natuur en werken optimaal in het gebied samen te brengen en elkaar te laten versterken. Ofwel; 100% natuur, 100% werken.

Het eerste uitgangspunt bij het ontwerp van het werklandschap betreft het behouden en waar mogelijk versterken van de landschapswaarden in het gebied door het verruimen van de natuurwaarden. Daarbij dient rekening gehouden te worden met het behoud van de flora en fauna waarden van de Boven Slinge en de zones langs het spoor en de Wooldseweg. Ook wordt gestreefd naar het behoud van de voormalige es (voor zover nog aanwezig) door het weiland ten zuiden van de spoorlijn, daar waar mogelijk, in stand te laten. De tweede functie die ruimte in het werklandschap krijgt, is de werkfunctie. Door sloop van de bebouwing (twee half-vrijstaande woningen) ontstaat een nieuwe uitgeefbare ruimte waarop de werkfunctie uitgevoerd kan worden.

Ruimte voor waterretentie

Het oostelijke gedeelte van het plangebied is het laagst gelegen gebied. Deze zone leent zich daarom uitstekend om te worden ingericht voor waterretentie. De laagte zal natuurlijk worden vormgegeven en voorzien van begroeiing die natte omstandigheden goed kunnen verdragen.

In het gebied is een forse zone ingericht, die incidentele overstroming kan opvangen in geval van natuurlijke piekafvoermomenten. Dit sluit aan bij de wensen van het waterschap om buffermogelijkheden voor deze piekmomenten te vinden. De beoogde natuurlijke laagte is ruimschoots groot genoeg om het afvloeiende hemelwater tijdelijk te bergen, alvorens het kan worden afgevoerd naar de Boven Slinge.

Door het inrichten van de retentiezone aan de oostzijde van het plangebied, is wateroverlast in de rest van het gebied vrijwel uitgesloten. De rest van het gebied is gelegen op de es, die relatief hoog is gelegen ten opzichte van de beek. In de beoogde situatie zal de afvoer van hemelwater van daken en verhardingen worden afgekoppeld. Het hemelwater zal worden afgevoerd naar een natuurlijke laagte in het oostelijk deel van het plangebied. Hier zal het hemelwater tijdelijk worden geborgen, met een overlaat naar de Boven Slinge.

De laagte zal worden gevoed met afvloeiend (schoon) hemelwater. Voor de natte inrichting komt aanplanting met Vogelkers-essenbos en Elzenbroekbos in aanmerking. Voor de droge inrichting, op de oevers van de Boven Slinge, zijn eiken en haagbeukbos geschikte vegetatiemogelijkheden. In afstemming met een ecoloog/ landschapsdeskundige zal dit nader worden ingevuld.

Ruimte voor de Boven Slinge

De Boven Slinge krijgt extra ruimte in het werklandschap, waardoor de natuurlijke stromingsdrang van de beek tot zijn recht komt. In de buitenbocht van de Boven Slinge wordt erosie mogelijk gemaakt, waardoor de beek ruimte krijgt zich te ontwikkelen. Er komt meer blauwe ruimte voor het water, maar ook een brede natuurlijk oever komt tot stand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0003.png"

Stromingsdrang Boven Slinge door de jaren (bron: BRO)

Het bieden van ruimte komt ook ten goede aan flora en fauna soorten. Doelsoorten als de ijsvogel, beekprik, goudveil, bosgeelster en watervleermuis kunnen goed gedijen in de nieuwe situatie. Hetzelfde geldt voor beplanting zoals de es, vogelkers, hazelaar, gelderse roos, els, eik en haagbeuk.

De Boven Slinge is in beheer is bij het waterschap. Deze situatie blijft gehandhaafd. De invulling van de erosie dient te geschieden in nauw overleg met het waterschap, als beheerder van de beek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0004.png"

Weide (oude es) en houtwallen

Het plangebied ligt in het kleinschalige cultuurlandschap dat zich kenmerkt door een ‘kamerstructuur’: akkers en weilanden worden omkaderd door laanbeplantingen en houtsingels. De ambitie is om de kamerstructuur van het gebied te herstellen. Het gebied wordt groen ingepakt. Langs de randen zal door intensieve beplanting met houtwallen en bomenrijen de afronding van het gebied vorm krijgen. Waar mogelijk worden bestaande bomenrijen behouden.

Langs het spoor en aan de westzijde worden nieuwe bomenrijen aangeplant om de kamerstructuur te voltooien. De zichtlijnen vanuit het zuiden richting de bedrijfsgebouwen Vèèneslat worden hierdoor sterk opgewaardeerd. De spoorwegenwet vereist een afstand van 11 meter, waarbinnen in principe geen hoge beplanting mogelijk is. Binnen deze zone zal geen hoge bepalnting worden aangebracht. Ten zuiden van het spoor zal de bestaande weide zoveel mogelijk behouden blijven. Het betreft hier een overblijfsel van een es, die vroeger een groter deel van het plangebied omvatte. Begrazing door vee kan hierdoor mogelijk blijven en zorgt voor behoud van de natuurlijke uitstraling van het gebied.

Integratie van economische activiteit

Uitgangspunt voor het werklandschap is bedrijvigheid samen te laten smelten met de natuurlijke kwaliteiten van het gebied, zodanig dat beide functies elkaar versterken.

De keuze voor de kamerstructuur betekent dat de randen van het gebied omzoomd worden met een brede groene zone van houtwallen. De waterretentie en het bieden van ruimte voor de Boven Slinge vragen ruimte in het oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied. Het middengebied en de westelijke zone van het plangebied zijn het hoogst gelegen. Hier was tot kort geleden verharding aanwezig. Deze inrichtingselementen met zowel een natuurlijk als functioneel karakter scheppen de ideale voorwaarden het bedrijfsmatig gebruik centraal in het gebied te positioneren. Met de inrichting van de natuurlijke waterretentie aan de oostzijde, ruimte voor de Boven Slinge aan de zuidzijde en houtwallen en weidegebied aan de noord- en westzijde, biedt het hoger gelegen middengebied van het werklandschap een forse en flexibel indeelbare ruimte voor bedrijfsmatig gebruik.

Bedrijfsmatige inrichting

De bebouwing staat in een bijzondere en groene omgeving. Het beoogde bedrijfsgebouw zal een ecologische en natuurlijke uitstraling krijgen omdat gebruik zal worden gemaakt van natuurlijke materialen. Hierdoor is het mogelijk dat de bedrijfsbebouwing zich door bijzondere, moderne architectuur kan onderscheiden ten opzichte van zijn omgeving.

Het gebouw zal modern en met hoogwaardige, natuurlijke materialen worden vormgegeven. De ontsluiting bevindt zich aan de oostzijde van het bedrijfsperceel. De vorm van de gebouwen en de opbouw van de gevel zijn vrij mits de entree wordt benadrukt. De achterzijde van de gebouwen ligt aan de zuid-/zuidoostkant zodat de bedrijfsactiviteiten de ecologische waarden zo min mogelijk verstoren. De gevels bestaan uit natuurlijke materialen zoals hout, glas of baksteen. Ook valt te denken om (delen van) de gevel te laten begroeien. De daken van de gebouwen ten zuiden van de Oude Goorweg zijn plat of lichtaflopend richting de Boven Slinge. In de gebouwen zijn kansen te creëren voor gebouwgebonden plant-en dier-soorten. Vanuit de relatie met het beekdal zijn bijvoorbeeld nestplaatsen voor Oeverzwaluwen interessant. Op de percelen vindt geen opslag plaats. Er wordt aan de voorzijde geparkeerd, waarbij de parkeerhoven met groen worden ingepakt.

De buitenruimte wordt zodanig ingericht dat uitstraling naar de nabijgelegen natuur zoveel mogelijk wordt voorkomen. De inrichting van de openbare ruimte is ingetogen. De rijweg bestaat uit asfalt en is tussen de Wooldseweg en de entree naar het bedrijf circa 7 meter breed. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Afhankelijk van de intensiteit wordt er geparkeerd op klinkers of gestabiliseerd gras.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de 13 nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.

Planspecifiek

Geconstateerd kan worden dat het initiatief geen betrekking heeft op de nationale belangen en niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is te herleiden, welke kaderstellende uitspraken zodanig van belang zijn dat deze meegenomen dienen te worden bij (en zonodig eventueel beperkingen mogen stellen) aan ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en gerelateerde besluitvorming op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Planspecifiek

Het Barro bevat geen regels die aanleiding zijn tot wijziging van onderhavig plan. Bij het opstellen van onderhavig plan is rekening gehouden met de geldende wet- en regelgeving.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en de onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Daarnaast zijn de begrippen 'actuele' en 'regionale' geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.


Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


In het geval dat het bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte van bedrijfsbebouwing mogelijk maakt wordt in het beginsel niet voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Een laddertoets is echter wel nodig als de planologische functiewijziging van een zodanige aard en omvang is dat er toch sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de Nota van toelichting bij de Bro wordt verder aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die géén extra verstedelijking mogelijk maken, maar juist bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals rood-voor-rood regelingen, functieverandering of ruimte-voor-ruimte regelingen, niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder.
Het voorliggende plan voorziet in de transformatie van een bedrijventerrein voor een bedrijf in een zware bedrijfscategorie (categorie 5.2) naar één bedrijf met een milieucategorie 3.2. Echter, in dit geval wordt meer bebouwing toegestaan dan de oppervlakte die op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied Oost' was toegestaan (bestaande bedrijfsgebouwen die ten tijde van het ontwerp aanwezig was). Volgens voorliggend plan mag het bouwvlak tot maximaal 70% bebouwd worden. De ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein het DAV-terrein is daarmee op te vatten als een stedelijke ontwikkeling en om die reden is een laddertoets noodzakelijk. De laddertoets is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Conclusie

De DAV-locatie sluit aan op en is opgenomen in het provinciaal, regionaal en lokaal bedrijventerreinenbeleid. Dit is verder toegelicht in paragraaf 3.2.4.

Geconcludeerd wordt dat het bedrijf een lokale binding heeft. Enerzijds zet het bedrijf innternationaal producten af. anderzijds heeft het bedrijf voor het (her)huisvesten een ruimtelijk verzorgingsgebied van beperkte omvang vanwege de herkomst van personeel. De nieuwe bedrijfslocatie ligt daarom idealiter niet verder dan 10 tot maximaal 15 kilometer van de huidige locatie. Dit komt ook overeen met de historische verhuisbewegingen van bedrijven in de Achterhoek. Wanneer we dit in breder perspectief plaatsen dan omvat het ruimtelijk verzorgingsgebied de gemeenten Aalten, Oost Gelre en Winterswijk.

De kwantitatieve behoefte wordt bepaald door de ruimtevraag (circa 31 tot 51 hectare uitbreidingsvraag) te verminderen met de harde plancapaciteit (circa 38,1 hectare). Dit betekent dat er de komende tien jaar nog een behoefte resteert in het ruimtelijk verzorgingsgebied van zo’n -7 tot 13 hectare.

Er bestaat dus nog behoefte aan toevoeging van extra bedrijventerrein. Kwalitatief gezien is de harde plancapaciteit niet geschikt om de ruimtevraag (behoefte) van het bedrijf op te vangen. De nog beschikbare kavels zijn veelal te klein, niet courant te bebouwen of liggen buiten een straal van 10-15 kilometer vanaf de huidige locatie van Winterwarm.

De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Een afweging van alternatieve locaties binnen het bestaand stedelijk gebied is daarmee niet noodzakelijk. Zekerheidshalve is deze afweging toch gemaakt. Uit onze analyse blijkt dat er ook geen geschikte alternatieven in de bestaande vastgoedvoorraad of als herontwikkelingslocatie aanwezig zijn. Het beschikbare aanbod betreft veelal relatief kleinschalige kantoor- en bedrijfsruimte. Een pand met de beoogde omvang van 14.000 m2 bvo wordt niet aangeboden. Ook voldoen de (bestemmingsplan)mogelijkheden van het bestaande aanbod veelal niet aan de wensen en eisen van Winterwarm. De panden hebben bijvoorbeeld een te lage milieucategorie of een beperkende bouwhoogte.

De verwachting is dat de (her)ontwikkeling van het DAV-terrein niet zal leiden tot overaanbod van bedrijventerreinen en/of zal leiden tot onaanvaardbare leegstand van bedrijfsruimte in het ruimtelijk verzorgingsgebied. De herontwikkeling van het DAV-terrein past binnen de actuele vraag-aanbod-verhoudingen in de bedrijventerreinenmarkt van het ruimtelijk verzorgingsgebied. De ontwikkeling voorziet in een directe behoefte voor het bedrijf Winterwarm. Er is geen passend (alternatief) planaanbod of vastgoedaanbod in de directe omgeving beschikbaar die aan de criteria van Winterwarm voldoen en de leegstand in het verzorgingsgebied ligt onder gezond frictieniveau. De leegstand in de bedrijfsruimtemarkt binnen het verzorgingsgebied is dusdanig laag dat de (tijdelijke) leegstand als gevolg van de verplaatsing van Winterwarm niet leidt tot een ongezond leegstandsniveau. Geconcludeerd wordt daarom dat de realisatie van de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot overaanbod van bedrijventerreinen en/of zal leiden tot onaanvaardbare leegstand van bedrijfsruimte in het ruimtelijk verzorgingsgebied.

Overig beleid

Gemeente Winterswijk heeft eerder al ook zelf onderzoek laten doen naar de lokale balans tussen vraag en aanbod (Movares 2018).Bijlage 5 Hierbij zijn, onder meer met behulp van een enquete, de lokale vraag en de lokale behoefte in beeld gebracht. Hieruit blijkt een behoefte aan nieuw bedrijventerrein. Om in die behoefte te voorzien wordt onder meer onderzocht hoe bestaande (en als zodanig bestemde) bedrijventerreinen optimaal benut kunnen worden. Zo wordt nader onderzocht of het instrument stedelijke herverkaveling kan worden ingezet om tot een herschikking binnen bestaande bedrijventerreinen te komen. Ook wordt gekeken naar bestemde maar onbenutte bedrijfsgronden. Dit plan ziet op een dergelijk terrein. Omdat het terrein op dit moment nog een vrij specifieke bestemming heeft wordt met voorliggend plan de bestemming herzien.

Ook op basis van het overig beleid is er sprake van een behoefte aan voorliggende stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Planspecifiek

De aanpak vanuit de visie is om voldoende aanbod te creëren van goed ontsloten, kwalitatief hoogwaardige, duurzame werklocaties. Het concentreren van economische activiteiten heeft daarbij de voorkeur, boven versnippering. En: het omvormen van bestaande en leegstaande bedrijvenlocaties gaat boven de aanleg van nieuwe terreinen.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt de herstructurering van een bedrijfsterrein mogelijk gemaakt, met respect voor het landschap. Deze aanpak heeft de voorkeur boven het aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen. Om het plan gebied landschappelijk in te passen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De ontwikkeling draagt bij aan het creëren van een duurzame en innovatieve economie en past hiermee binnen het beleid van de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. Daarna hebben nog enkele actualisaties plaatsgevonden. De laatste in januari 2018. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de hierboven beschreven Omgevingsvisie Gelderland.


Nationaal Landschap

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening is af te leiden dat het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap de Achterhoek. In artikel 2.56 van de verordening is hierover het volgende vastgelegd:

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 6.

De locatie DHV-terrein is gelegen in het Nationaal Landschap Winterswijk (NL Winterswijk). In de huidige omgevingsverordening geldt voor het Nationaal Landschap 'Ja-mits' de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Ontwikkelingen zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten niet worden aangetast. De kernkwaliteiten voor het NL Winterswijk bestaat in hoofdlijnen uit: kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft.


De locatie betreft een voormalig bedrijfsterrein waar tot 2010 een bedrijf was gevestigd. Het gaat om terrein met de bestemmingsfunctie bedrijf. Er is geen sprake van een nieuwe functie binnen het NL Winterswijk. De locatie bestaat momenteel uit grasland en in gebruik als agrarisch perceel. Het landschap rondom de locatie bestaat uit een kleinschalig verweven landschap met bebouwing (boerderijen), landgoederen, agrarische functies, afwisseling van beken met opgaande natuurlijke begroeiing, bosjes en houtwallen. Een van de kernkwaliteiten van het NL Winterswijk. Met de herontwikkeling van het bedrijventerrein worden de kernwaarden behouden en versterkt. De opgaande begroeiing langs de Boven Slinge wordt middels extra beplanting versterkt en langs de randen wordt landschapselementen behouden en versterkt door extra aanplant. In het geheel worden de kernwaarden behouden en versterkt. Er is hierdoor geen sprake van aantasting van de kernwaarden van het NL Winterswijk.


Gelders Natuurnetwerk

De beek Boven Slinge maakt onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In artikel 2.39 van de verordening is hierover het volgende vastgelegd:

”Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen het Gelders natuurnetwerk een andere bestemming dan natuur alleen mogelijk als er sprake is van een groot openbaar belang en...''

De strook ten zuiden van de beek is aangeduid als Groene ontwikkelingszone, waarvoor een soortgelijk beschermingsregime geldt als voor de GNN.

In dit bestemmingsplan zijn binnen de beekzone geen ontwikkelingen voorzien. De beek is bestemd als water en de zone ten zuiden ervan heeft de bestemming natuur gekregen. Met deze bestemmingen blijven de natuurwaarden beschermd. Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan de aanduiding groene ontwikkelingszone opgenomen ter bescherming van deze gronden.

Uibreiding bestaand bedrijventerrein

Er is geen sprake van nieuwvestiging in het buitengebied van Winterswijk. Immers gaat het hier om de her invulling van een bestaand bedrijventerrein ofwel een werklocatie zoals wordt benoemd in het vigerende Regionaal Programma Werklocaties Achterhoek Bijlage 4. Van solitaire bedrijvigheid is geen sprake. Het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Oost" heeft als "huidige planologisch inzicht" voor het plangebied te gelden en maakt dus al bedrijvigheid mogelijk. Van nieuwvestiging is geen sprake. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met artikel 2.10 van de Omgevingsverordening Gelderland.


Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de regels van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.3 Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties

De hoofddoelstelling van deze structuurvisie is tweeledig: de provincie wil voldoende terreinen van een goede kwaliteit die aansluit op de vraag van bedrijven, dat is van belang voor de Gelderse economie. Tegelijkertijd wil de provincie een zorgvuldig gebruik van de ruimte en bedrijventerreinen die energiezuinig en klimaatbestendig zijn. De verantwoordelijkheid voor planning, locatiekeuze, herstructurering van bestaande en aanleg van nieuwe bedrijventerreinen is en blijft een taak van de samenwerkende gemeenten. Uitgangspunt is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen, voordat er nieuwe worden ontwikkeld.

In de visie wordt de gevraagde ruimte voor bedrijventerreinen zo veel mogelijk opgevangen op de bestaande bedrijventerreinen. Hierbij wordt de SER-ladder gehanteerd. De SER-ladder dient als ondersteuning van een zorgvuldige afweging van het ruimtegebruik. Daarbij ligt het accent op herstructurering en revitalisering boven de aanleg van nieuwe terreinen.

De opgave is het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit op de juiste plek en het voorkomen van overschotten en leegstand. Dit betekent dat er maatwerk moet worden geleverd om terreinen met verschillende kwaliteiten te (her)ontwikkelen. Vooral in de herstructurering van bestaande terreinen moet kwaliteit prioriteit krijgen. Ruimtelijke kwaliteit, zorgvuldig ruimtegebruik, duurzaamheid en mobiliteit zijn vier elementen die van belang worden geacht bij de inrichting van bedrijventerreinen.

Werklandschappen

De provincie onderscheidt in deze structuurvisie twee verschillende concepten van bedrijventerreinen. De (monofunctionele) bedrijventerreinen, die we kennen als industrieterreinen, en een nieuw type, namelijk de werklandschappen. Onder werklandschappen verstaan ze een integrale (her)ontwikkeling van de werkfunctie in combinatie met andere functies. Bij een werklandschap wordt de relatie gelegd tussen de werkfunctie en de directe omgeving en landschap. Daarmee kunnen zachtere overgangen worden gerealiseerd naar het landschap. Een werklandschap kent een meer locatiespecifieke inrichting dan een bedrijventerrein.


Voordelen van werklandschappen zijn:

  • het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van locaties;
  • het geld genereren voor herstructurering door inbrengen van verschillende functies;
  • een efficiënter gebruik van de ruimte;
  • het bieden van nieuwe keuzemogelijkheden aan bedrijven en bewoners;
  • het beter gebruik maken van de unieke kwaliteiten in een gebied;
  • een grotere sociale veiligheid door een intensiever (24-uur) gebruik van de omgeving;
  • een representatieve werkomgeving;
  • een aantrekkelijke omgeving voor werknemers;
  • een hogere vastgoedwaarde.


Een integrale gebiedsvisie moet onderdeel uitmaken van de plannen voor een werklandschap. Er moet sprake zijn van een substantiële menging van functies. In deze gebiedsvisie moet de samenhang tussen de verschillende functies worden geschetst. Wanneer er ad hoc, zonder integrale gebiedsvisie, functies in een bestaand monofunctioneel bedrijventerrein worden toegevoegd, is er geen sprake van een werklandschap. Qua proces moeten ondernemers en marktpartijen zoveel als mogelijk bij deze integrale gebiedsontwikkeling worden betrokken. De provincie ondersteunt de ontwikkeling van werklandschappen middels planbegeleiding.


Kenmerken werklandschap

  • Er is altijd sprake van een substantiële menging van functies. Het gaat dus niet om een ad hoc ontwikkeling.
  • Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, een goede landschappelijke inpassing alsmede aandacht voor de esthetische vormgeving (in de vorm van een beeldkwaliteitsplan).
  • Indien er sprake is van een combinatie van wonen en werken dient een werklandschap goed ontsloten te zijn middels openbaar vervoer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0005.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties

Planspecifiek

De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, voldoet aan de voorwaarden die in de structuurvisie worden gesteld aan een werklandschap.

3.2.4 Regionaal Programma Werklocaties (RPW) Regio Achterhoek

In 2019 is een regionaal programma opgesteld als het gaat om de werklocaties in de Regio Achterhoek. Dit programma is opgesteld door de zeven samenwerkende gemeenten en de provincie Gelderland. Het doel is de vraag en het aanbod aan bedrijventerreinen in de regio in balans te houden of te krijgen. Het programma heeft betrekking op de periode 2019 tot en met 2023 en is gebaseerd op een analyse van de vraag en het aanbod naar c.q. aan bedrijventerrein in de regio. In deze analyse is gewerkt met scenario´s als het gaat om de vraagzijde. In de analyse is benoemd dat er in delen van de Achterhoek tekorten zichtbaar zijn terwijl in andere delen nog meer dan voldoende aanbod is. Dit is het gevolg van een sterke concentratie van het aanbod op het A18 Bedrijvenpark in Doetinchem terwijl de vraag lokaal in andere delen van de Achterhoek is te vinden.

In het Regionale Programma Werklocaties staat dat er voor Winterswijk al op korte termijn behoefte is aan extra ruimte om schuifruimte en de uitbreiding van bestaande bedrijven te faciliteren. Dit loopt op van 5 hectare op de korte termijn tot 10 tot 15 hectare op de middellange termijn. Als de 1,7 hectare aanbod op Spoorzone, die is gereserveerd voor PDV (50% van het aanbod) niet wordt meegeteld is de behoefte op korte termijn 7 ha en 12 tot 17 ha op de middellange termijn. Er is in Winterswijk (op korte termijn) sprake van een urgent tekort. Om de groei van bedrijven niet te belemmeren, zou Winterswijk hier snel op moeten acteren. Gezien de beperkte ruimte, vraagt dit om een strategische benadering waarin aanleg van nieuwe terreinen wordt gecombineerd met revitalisering, verduurzaming en optimaal ruimtegebruik op bestaande terreinen.

Voorts laat het onderzoek zien dat lokaal gevestigde bedrijven op de markt voor bedrijfshuisvesting een lokaal marktgebied hebben. Groei van lokaal gevestigde bedrijven moet bij voorkeur lokaal (in gemeente of kern) bediend kunnen worden. Lokaal gevestigde bedrijven hebben op de markt voor bedrijfshuisvesting een lokaal marktgebied. Dit gebied beperkt zich in de meeste gevallen tot een gemeente of een deel van een gemeente (kern). De lokale marktwerking brengt met zich mee dat gemeenten ruimte hebben en verantwoordelijk zijn voor de eigen vraag-aanbodbalans. Dit impliceert dat eventuele overcapaciteit elders in regio niet per definitie beperkingen oplegt aan de lokale ontwikkelruimte, voor de lokale ruimtevraag. De afspraak is dat gemeenten niet meer planologische ruimte realiseren voor bedrijventerreinen, dan uit de kwantitatieve raming (vraag/aanbod confrontatie) resulteert, tenzij de concrete initiatieven aantonen dat die raming een onderschatting van de feitelijke behoefte inhield.

Het volledig rapport is te vinden in Bijlage 4

Planspecifiek

In het RPW is de herstructurering en revitalisering van het Werklandschap de Slinge / voormalig DAV-terrein opgenomen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie kom Winterswijk 2010 – 2020

Deze structuurvisie formuleert drie hoofdopgaven:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.


Voor een goede woonomgeving zijn veel kwaliteiten van belang. Om deze kwaliteiten te versterken en te profileren is ruimte nodig. Het creëren van ruimte vormt dan ook het centrale thema van deze structuurvisie: Winterswijk geeft ruimte. Ruimte voor ontwikkeling, ruimte voor behoud.


Winterswijk wil ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.


De opgave voor wat betreft passende werkgelegenheid is om het beleid voor toekomstige werkgelegenheid te richten op de toekomstige behoefte en daarbij tot een goede afstemming te komen met andere (woon)kwaliteiten in de gemeente. Er moeten keuzes worden gemaakt in het mogelijke spanningsveld tussen werkgelegenheid en de kwaliteiten van landschap en wonen. De hoofdambitie voor Winterswijk is daarom om:

  • Voldoende ruimte voor werkgelegenheid te creëren, zowel binnen als buiten de kern Winterswijk.
  • Zuinig om te gaan met die ruimte (de juiste werkgelegenheid op de juiste plaats).
  • Zorgen voor goede overgangen tussen deze ruimten en de kwaliteiten van de omgeving (wonen, landschap, bereikbaarheid etc.). en daarbinnen voldoende ruimte te creëren voor werkgelegenheid op de juiste plaats.


Als gemeente, die haar groene en stedelijke kwaliteiten wil verbinden wordt ervoor gekozen om de bedrijventerreinen aan de randen ‘compact te houden’. Entrees, waarlangs Winterswijk nu een groene uitstraling heeft, worden groen gehouden. Daarnaast heeft Winterswijk de ambitie om de dynamiek binnen de gemeente in te zetten, om bedrijvenzones (zoals langs de Rondweg Zuid) op termijn een groene, moderne uitstraling te geven. Daarnaast wordt gezorgd voor goede overgangen tussen deze ruimten en de kwaliteiten van de omgeving (wonen, landschap, bereikbaarheid etc.). Voor een goede overgang zet de gemeente tevens in op nieuwe bedrijvigheid, die zich goed laat mengen met andere functies.

De beleidsuitgangspunten zijn als volgt:

  • Winterswijk profileert zich steeds meer met technologisch hoogwaardige bedrijvigheid en (gespecialiseerde) maakindustrie;
  • Winterwijk zet vooral in op bedrijven met een hoge arbeidsproductiviteit;
  • De gemeente creëert ruimte voor bedrijven met een dienstverlenend of publiekgericht karakter.

Doel van deze ontwikkeling is om in te spelen op nieuwe vormen van werkgelegenheid en het realiseren van goede en representatieve overgangen naar de woonomgeving van Winterswijk. Om deze ambities te bereiken hanteert de gemeente zowel kwalitatieve als kwantitatieve ambities, die ervoor moeten zorgen dat Winterswijk aantrekkelijk blijft als woon- en werkgebied.

De gemeente streeft naar het realiseren van voldoende bedrijventerreinen, maar houdt ook rekening met andere kwaliteiten binnen de gemeente en de trends voor de toekomst. De oppervlakte bedrijventerreinen moet worden afgestemd op nieuwe beleidsuitgangspunten en actuele ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van een werklandschap op het voormalige DAV-terrein. In de meest recente ramingen is er binnen de kom van Winterswijk enkele hectaren minder ruimte gekomen, maar zijn uitbreidings-mogelijkheden buiten de kom van Winterswijk meegenomen. In tabel 2 van de structuurvisie staat het overzicht van te ontwikkelen en herstructureren bedrijventerreinen in de kom van Winterswijk, daarin is voor de herontwikkeling van de DAV-locatie een oppervlakte van 2,6 hectare uitgeefbaar terrein opgenomen.

De ambitie voor de bedrijventerreinen is verduurzaming en intensivering van het grondgebruik. Meer arbeidsplaatsen per hectare levert per saldo op termijn een zuiniger ruimtegebruik op. Voor de bedrijventerreinen ligt het accent daarom op:

  • a. geen grootschalige bedrijven;
  • b. niet zwaar milieubelastend;
  • c. niet zwaar verkeersaantrekkend;
  • d. met een beter ruimtelijk beeld vanaf de belevingslijnen.

In algemene zin gelden de volgende hoofduitspraken:

  • Winterswijk kiest voor een duidelijke profilering van bedrijventerreinen, waarbij ook een onderscheid wordt gemaakt in belevingslijnen (langs hoofdinfrastructuur) en de zones aan de ‘binnenzijde’ van de terreinen;
  • De ontsluiting van de bedrijventerreinen wordt zoveel mogelijk direct gericht op de toeleidende wegen. Bedrijven sluiten echter altijd indirect aan op de toeleidende wegen;
  • Langs doorgaande wegen wordt door middel van een goede groenstructuur en representatieve bedrijfspanden gezorgd voor een fraai beeld. Daarom wordt langs de belevingslijn ingezet op representatieve of publieksgerichte bedrijven.

Vèèneslat

Vèèneslat is op termijn het enige industrieterrein waar bedrijven uit zwaardere milieucategorieën mogelijk zijn. Door de beperkte ruimte is de ambitie voor dit bedrijventerrein een zuinig ruimtegebruik. Gestreefd wordt naar bedrijven met een hogere arbeidsproductiviteit per hectare. Zo geeft de gemeente invulling aan het principe van zuinig ruimtegebruik. De ambitie is om het bedrijventerrein naar buiten toe een groene uitstraling te geven door de aanleg van een bosstrook aan de zuid- en zuidoostzijde. Aan de westzijde gaat het bedrijventerrein over in kleinschalige vormen van wonen en werken aan de Vreehorstweg. Aan de oostzijde zal door de herstructurering van het DAV-terrein een hoogwaardige afronding van Winterswijk worden gerealiseerd.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt voorzien in een bedrijfsterrein op een bestaande bedrijfslocatie grenzend aan een bestaand bedrijventerrein. De bedrijvigheid die zich kan vestigen op deze locatie sluit aan bij dit bestaande terrein. Daarnaast krijgt het terrein een groene uitstraling naar buiten. Zodoende is het bestemmingsplan in overeenstemming met de uitgangspunten uit de Structuurvisie.

3.3.2 Beleidsnota economie Winterswijk 2017

Gemeente Winterswijk werkt samen met de overige Achterhoekse gemeenten aan een herziening van het Regionale Programma Bedrijventerreinen (RPB). Dit heeft geresulteerd in het Programma Werklocaties Regio achterhoek (RPW). In paragraaf 3.2.4 is dit beleidsdocument al nader toegelicht.

Planspecifiek

In het RPW is de herstructurering en revitalisering van het Werklandschap de Slinge / voormalig DAV-terrein opgenomen Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bijzonder werkklimaat in de vorm van 'Werklandschap' gerealiseerd midden in het groen. Dit is een aanvulling op al bestaand bedrijventerrein.

3.3.3 Groenstructuurplan 2010 - Ster in het landschap, goed in het groen

Winterswijk wordt door velen gezien als een zeer fraaie, groene gemeente. Tot op heden ging hierbij de aandacht vooral uit naar het buitengebied. Met de aanwijzing van geheel Winterswijk buitengebied en kom als Nationaal Landschap groeit het besef dat het dorpsgroen net zoveel aandacht en bescherming behoeft als het landschap. Daarnaast is vanuit het groene vakgebied behoefte aan een overkoepelend beleidsplan waaraan andere groene plannen kunnen worden opgehangen en nieuwe initiatieven kunnen worden getoetst. Om hieraan invulling te geven, is het Groenstructuurplan ontwikkeld.

De hoofddoelstelling van het groenbeleid is: 'het in stand houden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant'.

Het Groenstructuurplan vertaalt dit naar de volgende doelen:

  • het geven van een lange termijn visie op het openbaar groen;
  • het vastleggen van waardevolle groene gebieden en structuren;
  • het geven van richting aan het beheer en onderhoud.

De algemene visie op het openbaar groen luidt als volgt: 'het Winterswijkse groen draagt bij aan een fraaie, herkenbare en waarde(n)volle woon- en leefomgeving. Een robuuste en duurzame groenstructuur koestert het landschappelijk groen, biedt naast intensief cultuurlijk groen ruimte voor ecologie en staat in nauwe verbinding met het buitengebied. Duurzaamheid, veiligheid en beheerbaarheid gelden hierbij als randvoorwaarde.'

Planspecifiek

Het Groenstructuurplan richt zich op de kom van Winterswijk. Het plangebied ligt hier net buiten, de grens ligt op de spoorlijn Arnhem-Winterswijk. De strook parallel aan de spoorlijn, ten noorden ervan, valt binnen de hoofdgroenstructuur en heeft een ecologische functie. Met de inrichting van het plangebied als werklandschap wordt een groene overgang gevormd tussen het bebouwd gebied van Winterswijk en het buitengebied.

3.3.4 Ruimtelijke visie voor het BOS-project Winterswijk

Ten zuiden van de kern Winterswijk ligt een fraai stuk landschap, dat op loopafstand veel afwisseling biedt. Variëteiten en overgangen van het Winterswijkse landschap zijn hier te zien. De afwisseling is ontstaan door mensenwerk, of het nu het in cultuur gebrachte landschap is of de industriële geschiedenis. De Boven Slinge kronkelt door het gebied. Een tochtje langs de Boven Slinge geeft een beeld van de interactie tussen mens en natuur door de eeuwen heen. Het Strandbad, de Bleekweide, het Bleekhuis, de bossen, watermolens, maar ook het voormalige destructiebedrijf vonden om uiteenlopende redenen hun plek langs deze beek. De gebouwen en objecten aan de Boven Slinge hebben veelal hun functie verloren, maar zijn het behouden of herstellen waard.

Naast deze ontwikkelingen zag ook de natuur in de omgeving kans zich door de eeuwen heen te ontwikkelen. De natuur en de menselijke activiteiten lijken op gespannen voet met elkaar te staan, maar hebben zich al geruime tijd naast elkaar kunnen ontwikkelen. De combinatie van natuur en economische activiteiten is zo uniek dat het van belang is het landschap in dit gebied te herstellen. Met als uitgangspunt het herstel van de Bleekweide, de Olliemölle en het Strandbad is het BOS-project geboren.

De hoofddoelstelling van het BOS-project is het creëren van een prachtig, landschappelijk en cultuurhistorisch uniek gebied dat een belangrijke impuls geeft aan de vrijetijdseconomie en daarmee de leefbaarheid van de Achterhoek in het algemeen en van Winterswijk in het bijzonder. Het gebied ligt ten zuiden van de kern Winterswijk en wordt globaal begrensd door de Rondweg Zuid, de Kottenseweg, de Guldenweg, de Meester Brouwerlaan en het Natura 2000 gebied de Bekendelle en de spoorlijn Winterswijk-Arnhem.

Deze ruimtelijke visie geeft de toekomstige ontwikkelrichting voor het BOS-gebied aan. Ontwikkelingen in het BOS-gebied moeten rekening houden met de onderstaande thema's en hier niet strijdig mee zijn. Deze visie bestaat uit zes thema's:

  • behouden en ontwikkelen cultuurhistorische waarden;
  • behoud en versterken natuur- en landschapswaarden;
  • ontwikkelen economische dragers van het gebied;
  • herstel en in stand houden watersysteem;
  • een goede en veilige infrastructuur;
  • creëren van een duurzame leefomgeving.

Planspecifiek

Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is het thema 'Ontwikkelen van economische dragers van het gebied' met daarbinnen het thema 'Werklandschap' van belang:

De bedrijvigheid van Veeneslat-Zuid, bezien vanuit het aangrenzende buitengebied, is niet altijd fraai. Herstel van landschappelijke kwaliteit en het maken van een goede overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied, behoort dan ook tot de opgaven. Het gaat hierbij in elk geval om het herstel van de afwisseling tussen gesloten en open gebieden. De kleinschaligheid mag niet worden aangetast. Concreet krijgt dit vorm door herontwikkeling van het DAV-terrein. Het DAV-terrein is een bedrijfslocatie waar voorheen het destructiebedrijf Dierlijke Afval Verwerking (DAV) was gevestigd. Het bedoelde plangebied kan door vestiging van passende bedrijven in een landschappelijk gewenste setting zorgen voor een vloeiende overgang van het direct aanpalende industrieterrein Veeneslat-Zuid naar het buitengebied. Mede hierdoor kan de bedrijfsbestemming hernieuwd op de locatie ingezet worden. Dit moet leiden tot een zorgvuldig ruimtegebruik en een betere landschappelijke inpassing.

De ontwikkelingen die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn in lijn met de ontwikkelingen zoals deze in de ruimtelijke visie voor het BOS-project worden voorgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

Voor het DAV-terrein aan de Olden Goorweg 1-2-4 in Winterswijk is een herontwikkeling naar een "werklandschap" voorzien. Het terrein biedt dan de mogelijkheid voor vestiging van bedrijven met een milieucategorie tot maximaal 3.2. Om dit te realiseren is een partiële bestemmingsplanherziening nodig.


Beleidskader

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of aanvullend bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.


Beschikbare bodeminformatie en uitgevoerde onderzoeken / saneringen

Het terrein is tot 1991 in gebruik geweest als (slachtafval)destructiebedrijf Dierlijk Afval Verwerking (DAV). Daarna is het oostelijk deel gebruikt geweest door Breukers voor de opslag van bouwmaterialen. In 2012 zijn de opstallen volledig verwijderd, is het terrein opgeschoond en sindsdien braakliggend.

Met historisch onderzoek in 2000 zijn de volgende bodembedreigende activiteiten geïdentificeerd:

  • twee tankplaatsen (afleverzuil/pomp en ondergrondse tanks)
  • diverse bovengrondse opslagtanks (o.a. vet/HBO)
  • huidenzouterij
  • smederij
  • garage annex werkplaats


In de periode vanaf 1994 t/m 2011 zijn diverse bodemonderzoeken en saneringen uitgevoerd. Een overzicht hiervan is weergegeven in bijgevoegde afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0006.png"

Met de onderzoeken van 1994 t/m 2000 zijn diverse bodembedreigende activiteiten op het voormalig bedrijventerrein onderzocht en is op diverse plaatsen verontreiniging vastgesteld. Er bleek sprake van twee oliespots en een toplaag die heterogeen verontreinigd was (licht tot sterk verhoogde gehalten aan PAK en metalen). In 1996 zijn de twee olieverontreinigingen gesaneerd. Uit de beschikking van de provincie op het evaluatieverslag (11-6-97) blijkt dat er géén verontreiniging boven de streefwaarde is achtergebleven. Ook de aanwezige vier ondergrondse en één bovengrondse olietank(s) zijn verwijderd.

In 2008 is in het kader van de beoogde bestemmingsplanwijziging een actualiserend bodemonderzoek (Bijlage 6) en in 2010 een asbestonderzoek verricht (Bijlage 7). Het actualiserend onderzoek heeft zich enerzijds gericht op een verificatie van de eerder vastgestelde bodemkwaliteit en anderzijds op de bodemkwaliteit ter plaatse van niet eerder onderzochte vml. bodembedreigende activiteiten. Uit het actualiserend bodemonderzoek en asbestbodemonderzoek kwam het volgende beeld naar voren:

  • Behalve de twee eerder aangetoonde en gesaneerde oliespots, is ten westen van de vml. garage/werkplaats een sterk verhoogd oliegehalte vastgesteld (ca. 300 kuub > I). In het grondwater ter plaatse zijn geen verhoogde waarden vastgesteld.
  • Ter plaatse van de aangetoonde olieverontreiniging is (nader) asbestonderzoek uitgevoerd. Daarbij is weliswaar asbest aangetoond, maar niet boven interventiewaarde van 100 mg/kg.ds.
  • De met eerdere bodemonderzoeken (< 2000) aangetoonde heterogeen verontreinigde toplaag is opnieuw onderzocht. Daarbij zijn nog enkel licht verhoogde waarden vastgesteld. Vermoed wordt dat met eerder onderzoek een andere wijze van monstersamenstelling en behandeling is gehanteerd. Wel blijkt dat verspreid over het terrein in de toplaag sprake is van wisselende bijmengingen aan puin, kooltjes, huisvuil (glas e.d.) en - een enkele maal - botresten.

In 2011 is de olieverontreiniging gesaneerd tot aan de functiewaarde industrie. Daarbij is ook een, nog onbekende, 3000 ltr ondergrondse tank aangetroffen en verwijderd. De put is aangevuld met grond die voldoet aan de kwaliteit Industrie, waarmee voldaan wordt aan de toepassingskwaliteit zoals vastgesteld in de (gebiedsspecifieke) bodemkwaliteitskaart . Op 25 januari 2012 heeft de provincie ingestemd met het evaluatieverslag. De sanering is uitgevoerd overeenkomstig het plan en het terrein is geschikt gemaakt voor de functie Industrie.


Conclusie

Op het DAV-terrein aan de Olden Goorweg 1-2-4 in Winterswijk hebben in het verleden diverse bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. De bodemkwaliteit ter plaatse van deze vml. bodembedreigende activiteiten en het terrein daarbuiten is in de periode 1994-2000 en, opnieuw, in 2008 onderzocht. Er zijn in totaal drie olieverontreinigingen vastgesteld welke in 1996 en 2011 zijn gesaneerd. Daarbij zijn ook de ondergrondse tanks verwijderd.

Omdat ten tijde van het actualiserend bodemonderzoek er al geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvonden én het terrein kort na de uitgevoerde sanering volledig is opgeschoond, wordt aangenomen dat de in 2008 vastgestelde bodemkwaliteit nog voldoende representatief is voor de huidige situatie. Ook wordt aangenomen dat het uitgevoerde asbestonderzoek (2010) ter plaatse van de oliesanering aan de westzijde van de vml. garage/werkplaats, representatief is voor puinhoudende bovengrond binnen het hele plangebied.

De bodemkwaliteit is geschikt (gemaakt) voor de functie Industrie. Aanvullend bodemonderzoek of aanvullende (sanerings)maatregelen worden niet nodig geacht. Het aspect bodem vormt geen knelpunt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wel wordt geadviseerd om zoveel als mogelijk nog aanwezige antropogene bijmengingen zoals puin, kooltjes, huisvuil en evt. botresten uit de toplaag te verwijderen.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.


Aandachtspunten

In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Wanneer tijdens de planrealisatie onverwacht zintuiglijke afwijkingen worden geconstateerd, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente/ODA te worden geïnformeerd. Bij de werkzaamheden moet men alert zijn op de aanwezigheid van asbest(nesten).
  • Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
  • Wanneer tijdens planrealisatie grondwater wordt onttrokken (bemaling) en geloosd, behoort vooraf toestemming te worden gegeven door het betreffende bevoegd gezag.
  • Bij de oprichting van een inrichting kan sprake zijn van een verplichting voor een nul- of eindsituatieonderzoek. De beoordeling hiervan vindt plaats bij het indienen van een melding in het kader van het Activiteitenbesluit of het aanvragen van een Omgevingsvergunning Milieu.
4.1.2 Geluid

a. Geluidbelasting van omgeving op planlocatie

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Er hoeft daarom geen onderzoek plaats te vinden naar verkeerslawaai.

b. Geluidbelasting van planlocatie (bedrijf) op omgeving 

In opdracht van Winterwarm Heating Solutions Winterswijk is onderzocht (akoestisch onderzoek d.d. 15-10-2020, nummer 19-276 Bijlage 8) welke geluidbelasting ontstaat op de omgeving van een nieuwe vestiging van het bedrijf aan de Olden Goorweg te Winterswijk. Vastgesteld moet worden of:

1. bij de woningen een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd,

2. het bedrijf niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering t.g.v. woningen in de

nabijheid,

3. het bedrijf zal kunnen voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.


Winterwarm is een fabriek voor de productie van direct gestookte luchtverwarmers bestemd voor industrieel gebruik en Agri (kippenstallen) toepassingen. Het bedrijf omvat daartoe productieruimtes met metaalbewerkingsmachines, opslag en kantoorruimte. De omgeving bestaat uit (de overgang van) landelijk gebied naar bedrijventerrein. De geluidbelasting op de omgeving is bepaald met een rekenmodel. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999, methode II.2, II.3, II.7 en II.8).
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten 1 - 4 bij de woningen hooguit 32 dB(A) overdag. Daarmee worden de grenswaarden noch richtwaarden overschreden. Op 50 m van de inrichting bedraagt de geluidbelasting hooguit 39 dB(A). In de worst case situatie – met laden/lossen aan de oost en westzijde – ligt de geluidbelasting 2 – 3 dB(A) hoger op hooguit 29 dB(A) bij de woningen. Vergeleken met een bedrijf in de milieucategorie 3.2 is de emissie (en daarom geluidbelasting op de omgeving) aanzienlijk lager, ook in de woest case situatie. Uit de berekening blijkt dat het bedrijf daarom – op akoestische gronden – inpasbaar is op deze locatie. Uiteraard hangt de uiteindelijke geluidbelasting af van de definitieve inrichting van het bedrijf.

De maximale geluidniveaus LAmax t.g.v. alle activiteiten bedragen in de immissiepunten bij de woningen nier hoger da 40 dB(A) overdag en op 50 m 60 dB(A) overdag. Daarmee worden de grens- en richtwaarden niet overschreden.


Bij Winterwarm is geen sprake van (eigen) dominante geluidbronnen met een onnodig hoge geluidemissie. Geluidbeperkende voorzieningen zijn niet noodzakelijk om aan de eisen te voldoen.


De 50-dB(A) contour t.g.v. verkeer van en naar de inrichting ligt op 9 m van de wegas. De geluidbelasting op de woningen langs de weg – binnen de invloedssfeer van het bedrijf - ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

Ook zijn de stationaire installaties (buiten) beoordeeld. Om de bronniveaus van de afzuiginstallaties te bepalen zijn metingen uitgevoerd op het dak van de huidige bedrijfshal. Uit deze metingen blijkt dat het bronniveau van deze afzuiginstallaties gemiddeld 81 dB(A) is.

c. Akoestische gevolgen verleggen Olden Goorweg

De Olden Goorweg wordt ter hoogte van het bedrijventerrein verlegd. De bestaande weg die in het midden over het plangebied loopt wordt verlegd naar de noordzijde van het plangebied. Deze weg behoud de huidige functie in die zin dat het beoogde bedrijf geen gebruik van deze weg zal maken omdat de ontsluiting van het bedrijfsterrein zich bevindt nabij de aansluiting met de Wooldseweg. Wel wordt er een calamiteitenuitgang gerealieerd.
De Wet geluidhinder regelt de aanleg en het wijzigen van wegen.

De Olden Goorweg is een openbare, onverharde weg buiten de bebouwde kom waar maximaal 60 km/u wordt gereden. De weg is geen doorgaande weg. Wel is er een zorgboerderij die gebruik maakt van dit gedeelte van de Olden Goorweg. De geschatte verkeersintensiteit is 30 lichte voertuigen. De dichtstbijzijnde woning ligt op ca. 150 meter van het gedeelte van de Olden Goorweg dat wordt gewijzigd.

Kortom, de wijziging van de Olden Goorweg heeft geen akoestische gevolgen omdat:

  • Het geen doorgaande weg is,
  • er geen woningen in de buurt liggen,
  • de weg gedeeltelijk onverhard is,
  • de verkeersintensiteit en de snelheid laag is.

d. Gelluidzone

Het plangebied is gelegen ten zuiden van het geluidgezoneerde industrieterrein Vèèneslat Zuid. Op 26 april 2018 is het parapluplan 'Geluidszone Veeneslat-Zuid' vastgesteld. In dit bestemmingsplan is de geluidszone juridisch geregeld. Op bijgevoegde afbeelding is de geluidszone weergegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0007.png"

Geluidszone vanwege bedrijventerrein Veeneslat-Zuid (bron: gemeente Winterswijk)

De geluidzone is van toepassing op een deel van het bestaande industrieterrein Vèèneslat; het plangebied behoort niet tot het gezoneerde industrieterrein. Omdat de geluidszone over voorliggende locatie loopt is het van belang dat deze wordt 'meegenomen' in voorliggend bestemmingsplan.
De geluidzone zal dan ook in dit bestemmingsplan worden vastgelegd op de verbeelding en in de regels. Een en ander vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

Planspecifiek

Uit hetgeen in deze over het aspect geluid is onderzocht en weerlegt volgt dat dit aspect geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.3 Lucht

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouw-locaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Voor kleinere ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. In de NIBM rekentool worden het aantal extra voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer ingevoerd.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is de te verwachten toename verkeergeneratie berekend (zie paragraaf 4.5). Hieruit blijkt dat het aantal extra verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag circa 300 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt, waarvan circa 20% vrachtverkeer is. De verkeersgegevens zijn ingevoerd in de NIBM-rekentool. Uit de NIBM-rekentool blijkt dat de bijdrage van het verkeer mogelijk in betekenende mate is.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0008.png"

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve af-stand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden.

Planspecifiek

Het bedrijf dat zich vestigt in het plangebied betreft in principe een bedrijf van milieucategorie 4.1. Het akoestisch onderzoek (Bijlage 8) heeft aangetoond dat de milieuzonering van het bedrijf een milieuzonering 3.2 betreft.

Op het terrein wordt een bedrijf ontwikkeld met een milieucategorie 3.2, waardoor een afstand van 100 meter aangehouden moet worden tot milieugevoelige objecten.

Binnen het plangebied liggen twee voormalige woningen. Deze woningen worden gesloopt. De gronden krijgen een bedrijvenbestemming waar wonen niet is toegestaan. Deze woningen leveren dan ook geen belemmering meer op de voorgestane ontwikkeling.

De overige woningen in de omgeving van het plangebied zijn op een afstand van meer dan 100 meter vanaf het bedrijf gelegen.

Gasdrukmeet- en regelstations 

In het plangebied ligt één gasdrukmeet- en regelstation. Deze is gelegen ter hoogte van Wooldseweg 103.

Op dit station zijn de regels uit de Wet milieubeheer en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. Volgens artikel 3.12 lid 6 van het Activiteitenbesluit geldt met betrekking tot de opstelplaats van een gasdrukmeet- en regelstation ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten (o.a. woningen) en beperkt kwetsbare objecten (o.a. bedrijfsgebouwen) een veiligheidsafstand van respectievelijk 6 m en 4 m.

De ligging van het station ten opzichte van (mogelijk) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten voldoet aan deze veiligheidsafstanden.


Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bedrijfs- en milieuzonering.

4.1.5 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, buisleiding etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.


(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi, Bevt en het Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of erin of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven, transportroutes en buisleidingen) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.


Planspecifiek

Volgens de risicokaart van de provincie Gelderland ligt op bedrijventerrein Vèèneslat een bedrijf met opslag van penthaan en isocyanaat op een afstand van ongeveer 150 meter van het plangebied. De opslag vindt plaats op het noordwestelijk deel van het bedrijfsterrein en de plaatsgebonden risicocontour ligt dan ook niet over het plangebied heen.

Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig.

Het bedrijf, dat binnen het plangebied gerealiseerd kan worden, is geen kwetsbaar object in het kader van het Bevi. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Daarnaast zullen er binnen het plangebied geen risico-objecten gerealiseerd worden. In dit bestemmingsplan is de vestiging van inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veilig-heidsinrichtingen niet toegestaan.

4.1.6 Aanmeldnotitie MER-beoordeling

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.


In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Planspecifiek

Uit toetsing van de ontwikkeling aan de m.e.r.-wetgeving, blijkt dat de beoogde ontwikkeling is aan te merken als een activiteit als bedoeld in categorie D.11.2 in de bijlage van het Besluit m.e.r., namelijk ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Of als activiteit als bedoeld in categorie D.11.3 in de bijlage van het Besluit m.e.r., namelijk ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein’. Het onderhavige project blijft onder de bij deze activiteit genoemde drempelwaarden. Vanwege het feit dat de milieueffecten onder de drempelwaarden blijven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De volledige beoordeling is weergegeven in Bijlage 9.

De conclusie van de beoordeling is dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.


Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt binnen het 'BOS-gebied'. Voor dit gebied is een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in de rapportage 'Landschap en cultuurhistorie van het BOS-gebied'. Cultuurhistorisch onderzoek met handreikingen voor ontwerp en inrichting' van RAAP Archeologisch Adviesbureau. In dit rapport zijn handreikingen opgenomen voor ontwerp en inrichting.

Binnen het plangebied zijn de volgende landschapstypen te onderscheiden: jonge heideontginning, droge kampontginningen (essen) en beekbegeleidende broeken. De ontsluitingsweg Olden Goorweg is een oude weg met aangepast tracé, te relateren aan de topografie van 1850. Langs deze weg is laanbeplanting aanwezig te relateren aan de topografie van 1850.

In het RAAP-rapport wordt gesteld, dat de noordrand van het BOS-gebied erg kwetsbaar is door de ligging aldaar van de bebouwde kom en meer specifiek een bedrijventerrein: "Zorg daarom voor een zorgvuldige planvorming van de zuidelijke dorpsrand van Winterswijk. Let daarbij ook op de ontwikkelingen van een bedrijf aan de Olden Goorweg". Uit het beeldkwaliteitsplan blijkt dat dit advies is overgenomen. Het beeldkwaliteitsplan is weergegeven in Bijlage 2.

Archeologie

Het plangebied ligt deels binnen een landschappelijke eenheid met een lage verwachte dichtheid aan archeologische resten en deels binnen een landschappelijke eenheid met een middelmatige verwachte dichtheid aan archeologische resten. Volgens de archeologische beleidskaart is sprake van een AWV-categorie 6 en 7 gebied met een middelmatige tot lage archeologische verwachting. Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan buitengebied heeft dat de aanduiding WR-AV3 en WR-AV4 (zie ook: Cultuurhistorische atlas Winterswijk, Raap Archeologisch Adviesbureau en Bureau Overland, RAAP-rapport 1878, 2009, het Archeologisch beleid van de gemeente Winterswijk en de archeologische beleidskaart, Raap Archeologisch Adviesbureau, Raap-rapport 2033).

In het plangebied zijn de volgende archeologische onderzoeken uitgevoerd:

  • 1. Beperkt Bureauonderzoek, Plangebied voormalig DAV-terrein, RAAP Archeologisch Adviesbureau, Adviesdocument 301, 10 juni 2008.
  • 2. Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennend booronderzoek, Synthegra, rapportnummer S120362, 30 augustus 2012.

Het eerste onderzoek is meegenomen in het onderzoek van Synthegra. De volledige rapportage van dit onderzoek is weergegeven in Bijlage 10.

Het onderzoek is beoordeeld door een archeologisch deskundige, de regionaal archeoloog. Hij is tot de conclusie gekomen, dat het onderzoek en de bijbehorende rapportage is uitgevoerd conform de hiervoor geldende normen en richtlijnen in de kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.2, protocol IVO). In dit onderzoek zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Voor het plangebied is geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk.

Door realisering van de voorgenomen plannen wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de archeologische waarden binnen het plangebied.

Eventuele archeologische vondsten bij sloop-, bouw en/of graafwerkzaamheden moeten worden gemeld aan het bevoegd gezag conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt in het kader van de Wet natuurbescherming onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast de Natura 2000-gebiedenis in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten.

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).


Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het plangebied is echter wel gelegen in de nabijheid van gebieden die aangewezen zijn als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Bekendelle, bevindt zich op circa 1 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. Verder ligt het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' op 3,7 kilometer ten noordwesten van het plangebied en het Willinks Weust op 4 kilometer afstand ten oosten van het plangebied.

Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van de Natura-2000 gebieden Bekendelle, Willinks Weust en het Korenburgerveen. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect zijn. Hierbij valt te denken aan een toename van stikstofdepositie. Om te kunnen bepalen in hoeverre stikstofdepositie een rol speelt bij voorliggende ontwikkeling is met behulp van de AERIUS calculator een berekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de norm van 0,00 mol/ha/jr wel wordt overschreden. Het stikstofonderzoek is weergegeven in Bijlage 11. Op basis van het stikstofonderzoek kunnen nadelige millieueffecten op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden derhalve niet op voorhand worden uitgesloten. Om deze reden is een ecologische voortoets uitgevoerd zoals weergegeven in Bijlage 12.

Uit de voortoets blijkt dat de jaarlijkse deposities door de bedrijvigheid in het plange-bied zo gering zijn dat meetbare of merkbare effecten hiervan zijn uitgesloten. Omdat de gevolgen niet merkbaar of meetbaar kunnen zijn, zijn significant negatieve gevol-gen uitgesloten. Uit het onderzoek blijkt verder dat ten gevolge van vaststaand beleid, in de toekomst de achtergronddeposities van stikstof verder zullen dalen, zodat ook in cumulatie met andere ontwikkelingen significant negatieve gevolgen zijn uitgesloten.

Omdat significant negatieve gevolgen zijn uitgesloten, hoeft voor de ontwikkeling geen passende beoordeling opgesteld te worden. Omdat er van het project geen significant negatieve gevolgen te verwachten zijn, geldt voor de stikstofdepositie ook geen ver-gunningplicht van de Wet natuurbescherming.


Natuurnetwerk Nederland

Een deel van het plangebied maakt deel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het betreft deelgebied 16 Kotten - Brinkheurne - 't Woold. Binnen het bestemmingsplan blijft het GNN de bestemming natuur behouden. De voorgenomen ontwikkeling blijft buiten de GNN. Voor GNN is externe werking niet van toepassing.

Soortenbescherming

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan) en een aanvullend onderzoek een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in Bijlage 13. Op basis van de onderzoeken blijkt dat het plangebied het leefgebied is van diverse broedvogels, vleermuizen en kleine marterachtigen. Er vinden geen werkzaamheden plaats in of directe omgeving van de Boven Slinge. Effecten op beekgebonden soorten, zoals bosbeekjuffer, beschermde vissoorten en grote gele kwikstaart zijn hiermee uitgesloten.

Algemene broedvogels

Voor de algemene broedvogelsoorten die in het plangebied te verwachten zijn geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.

Functie plangebied voor vleermuizen

Uit het aanvullend onderzoek (Bijlage 14) blijkt het plangebied een foerageerfunctie heeft voor gewone dwergvleermuizen, laatvliegers en watervleermuizen. Door de lage dichtheid kan er niet gesproken worden van een essentiële foerageerfunctie. Tevens is er in de directe omgeving van het plangebied meer geschikt foerageergebied aanwezig. Het bosje langs de Boven Slinge net buiten het plangebied is wel essentieel voor vleermuizen als foerageergebied. Het bosje langs de Boven Slinge blijft gehandhaafd, om die reden kan de foerageerfunctie behouden blijven, waardoor er geen sprake is van overtreding van Artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Om lichtverstoring te voorkomen is aanlichting van de groenelementen aansluitend op bebouwing en buitenruimte niet toegestaan.

Functie onderzoekslocatie voor kleine marterachtigen

Het bosje langs de Boven Slinge vormt een verbinding tussen foerageergebieden en verblijfplaatsen voor de bunzing en wezel. Het verlies van deze functie op de onderzoekslocatie voor kleine marterachtigen leidt tot overtreding van Artikel 3.10 lid 1b van de Wet natuurbescherming. Door de juiste inpassing van het terrein in de toekomstige situatie kunnen de beschermde functies die het bosje langs de Boven Slinge heeft behouden blijven. Hiervoor is het belangrijk dat het bosje in de donkerte blijft en buiten de invloed van de bedrijvigheid op het industrieterrein is gelegen. Dit kan gerealiseerd worden door barrières te plaatsen in de vorm van takkenrillen en in de vorm van bebouwing. Waarbij de bebouwing met de achterzijde richting het bosje geplaatst wordt. Deze maatregelen zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 2).

4.4 Spoorwegwet

Gelet op het bepaalde in de spoorwegwet, is het, kort samengevat, verboden om zonder vergunning binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg bouwwerken of andere opstallen op te richten of werken, inrichtingen, kabels, leidingen of beplantingen aan te brengen, dan wel daarmee verband houdende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren. Ook is verboden om binnen deze begrenzing vaste stoffen of vloeistoffen te storten en mogen er geen voorwerpen geplaatst en mag er geen graafwerk verricht worden. Binnen 14 meter van de begrenzing van de hoofdspoorweg mogen tot slot geen licht ontvlambare stoffen opgeslagen worden.

Deze begrenzing van de hoofdspoorweg wordt in de meeste gevallen, aan weerszijden gevormd door een lijn liggend op een afstand van elf meter op maaiveldniveau gemeten vanaf het hart van het buitenste spoor, zijnde een denkbeeldige lijn in de lengterichting van het spoor midden tussen beide spoorstaven.

Specifiek voor overwegen geldt, dat het verboden is zaken te bouwen, neer te leggen, op te richten of aan te leggen die een meter of hoger reiken dan het maaiveld aan weerszijden van de hoofdspoorweg bij voor het openbaar verkeer openstaande overwegen buiten de bebouwde kom, binnen een vlak dat wordt gevormd door hoekpunten in het hart van het buitenste spoor op vijfhonderd meter aan weerszijden van de as van de weg en op elf meter uit het hart van het spoor in de as van de weg. Van dit verbod kan ontheffing worden verleend.

Als hoofdspoorweg is onder andere aangewezen de spoorwegen, daarbij inbegrepen de niet genoemde verbindingsbogen die deze spoorwegen onderling met elkaar verbinden Amsterdam Centraal - Utrecht Centraal - Arnhem - Duitse grens, met onder andere zijtak Zevenaar - Winterswijk.

Planspecifiek
Bij de inrichting van het terrein zijn de bovengenoemde zones in acht genomen.

4.4.1 Trilling

Het plangebied ligt binnen de afstand van 100 m van de spoorlijn Arnhem - Winterswijk. In beginsel zou hier sprake kunnen zijn van hinderlijke trilling. Echter, in dit geval gaat het om een functie (bedrijf) die niet trillingsgevoelig is. Overigens is het een enkelspoor dat voor personenvervoer wordt gebruikt en waarbij ieder uur twee treinen rijden; er vindt geen goederentransport plaats. Hinder als gevolg van trilling is gezien het beperkte gebruik van het spoor dan ook niet te verwachten.

Het aspect trilling afkomstig van de spoorlijn vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Verkeer en parkeren

De komst van bedrijven in het werklandschap DAV-terrein aan de Olden Goorweg heeft een toename van verkeersbewegingen tot gevolg. Hierna wordt onderbouwd of de verkeersbewegingen effecten hebben op het geheel van verkeersbewegingen en parkeerbelasting in (de omgeving van) het plangebied.

Verkeersgeneratie

De mogelijkheid wordt geboden om een bedrijf te ontwikkelen op 2,6 ha netto bedrijventerrein. Het gaat hier om de uitgeefbare gronden. Het bedrijf genereert op een gemiddelde werkdag circa 300 motorvoertuigbewegingen per etmaal.


Toekomstige intensiteiten

Het plangebied ontsluit op de gemeentelijke weg: de Wooldseweg. De dichtstbijzijnde aansluiting van de Wooldseweg op een weg met een hogere rangorde is de aansluiting Wooldseweg - Rondweg Zuid (N319). Verkeersbewegingen van en naar de locatie zullen zich verdelen over omliggende wegen in verschillende richtingen. Het beoogde bedrijf zal geen gebruik maken van de Olde Goorweg; de ontsluiting van het bedrijfsterrein bevindt zich nabij de aansluiting met de Wooldseweg. Wel wordt er een calamiteitenuitgang via de Olde Goorweg gerealiseerd.
In een worst-case scenario concentreert verkeer van en naar de planlocatie zich op één route, bijvoorbeeld Wooldseweg - Rondweg Zuid (N319). Vanaf de rotonde met de Wooldseweg zal het verkeer zich verdelen. De helft komt uit en rijdt in de richting van de N318, een kwart komt uit en rijdt in de richting van Winterswijk en het andere kwart komt uit en rijdt in de richting van Duitsland.

Door het plan zal het aantal verkeersbewegingen als volgt toenemen: 300 autobewegingen en maximaal 60 vrachtwagenbewegingen per werkdag. Het aantal motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde werkdag op de Wooldseweg wordt 3.062 + 360 = 3.422. De verkeertoename op de Wooldseweg door deze ontwikkeling is 12 %. Op de Rondweg Zuid (N319), ter hoogte van de Wooldseweg, neemt de intensiteit toe van 10.696 tot 11.056 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde werkdag. Dit is een toename van ruim 3 %.

Functie Wooldseweg en Rondweg Zuid (N319)

In het Verkeersstructuurplan is een wegencategorisering opgenomen voor de straten en wegen binnen de gemeente, gebaseerd op het principe van Duurzaam Veilig. De Wooldseweg nabij het plangebied is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom. De provincie Gelderland heeft Rondweg Zuid N319 (tussen de Wooldseweg en de Ambachtstraat) onlangs aangeduid en ingericht als een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom. Het is complex om een duidelijke richtlijn of criterium te hanteren voor de maximale verkeersintensiteit op wegen, omdat juist de inrichting van de weg bepalend moet zijn voor het verkeersgedrag. In het Verkeersstructuurplan wordt dit aan de orde gesteld. De maximaal toelaatbare intensiteiten voor gemeentelijke wegen in Winterswijk zijn (conform het Verkeersstructuurplan):

  • Gebiedsontsluitingsweg (50 km/h) maximaal 12.000 mvtg/etmaal;
  • Erftoegangsweg (30 km/h) maximaal 5.000 mvtg/etmaal.

Voor de wegen buiten de bebouwde kom (erftoegangsweg 60 km/h, gebiedsontsluitingsweg 80 km/h) worden in het Verkeersstructuurplan geen maxima gesteld. In de CROW-publicatie 164 wordt het volgende vermeld: "In de praktijk varieert het gebruik van erftoegangswegen in termen van verkeersintensiteiten van enkele honderden voertuigen per dag tot 5.000 à 6.000 voertuigen". En: ''De capaciteit van een gebiedsontsluitingsweg met één rijstrook per richting (wegtype II) bedraagt onder ideale omstandigheden circa 2.800 pae/h''. De capaciteit wordt echter bepaald door de 'zwakste' schakel in de keten van wegvakken en kruispunten. De kruispunten zijn vaak maatgevend."

Gezien de bovengenoemde maatgevende intensiteiten en de berekende te verwachten intensiteiten op de Wooldseweg en de Rondweg Zuid (N319), worden geen problemen verwacht voor de verkeersafwikkeling als gevolg van de beoogde ontwikkeling.


Parkeren

Het parkeerbeleid in Winterswijk is onderdeel van het verkeer- en vervoersbeleid, zoals vastgelegd in het Verkeersstructuurplan (VSP 2010) en de Parkeervisie 2008 (uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma parkeren Winterwijk). In het VSP 2010, dat een sterke relatie heeft met de Structuurvisie Winterswijk, is aangegeven dat voor nieuwe ontwikkelingen de parkeerkencijfers worden gehanteerd zoals het CROW die aanbeveelt. Een van de uitgangspunten die de gemeente hanteert in de visie, is dat alle initiatiefnemers van ruimtelijke (bouw)ontwikkelingen verantwoordelijk zijn voor de eigen par-keerbehoefte die voortvloeit uit die ontwikkeling.

Op 28 juni 2018 heeft de gemeenteraad van de gemeente Winterswijk het facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk vastgesteld. Hierin wordt voor het hele grondgebied van de gemeente de 'beleidsregel parkeren Winterswijk' van toepassing verklaard. Deze zijn gebaseerd op de Nota parkeernormen Winterswijk 2013. De beleidsregels zijn hier een actualisatie van.

In dit bestemmingsplan worden niet meer de CROW-parkeerkencijfers, maar de gemeentelijke 'beleidsregel parkeren' als uitgangspunt gehanteerd. Dit is ook vastgelegd in de regels in artikel 15.2 van dit bestemmingsplan.

Conform deze beleidsregel ligt het plangebied in de zogenaamde "kom/kern". Hier gelden de volgende normen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0009.png"

Het bedrijfsperceel is bijna 26.000 m² groot. Hiervan kan maximaal 70 % worden bebouwd, dit is circa 18.000 m². Indien de norm uit het facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk wordt toegepast, zijn 468 parkeerplaatsen nodig. Dit staat in geen enkele verhouding met de 70 werknemers en 34 parkeerplaatsen die het bedrijf momenteel heeft. Uit de luchtfoto's van de afgelopen jaren blijkt dat op werkdagen gemiddeld 20 parkeerplaatsen in gebruik zijn. Op het drukste moment zijn 31 plekken bezet. Voor het bedrijf is daarom een op maat gesneden parkeerberekening opgesteld.


In de huidige situatie heeft het bedrijf 70 werknemers. Er wordt op de nieuwe locatie een groei van 30% personeel verwacht, wat op iets meer dan 90 medewerkers uitkomt. De parkeerberekening is gebaseerd op 100 werknemers. In de huidige situatie komt meer dan 60% van alle medewerkers met de fiets. Voor de berekening wordt aangenomen dat 50% van de werknemers uit Winterswijk met de fiets komt. Van de werknemers van buiten Winterswijk is uitgegaan dat 100 % met de auto komt. Verder is berekend dat dat circa 65% uit Winterswijk komt en 35% van daarbuiten. Dit resulteert in de volgende parkeerbehoefte:

  Werknemers           % met de auto     Aantal parkeerplaatsen  
uit Winterswijk   65   50   33  
buiten Winterswijk   35   100   35  
bezoekers       2  
Totaal       70  

Uit deze berekening volgt dat voor het bedrijf circa 70 parkeerplaatsen nodig zijn. De omvang van het perceel is ruim genoeg om dit aantal te herbergen. Het gemiddelde aantal verkeersbewegingen per parkeerplaats op een werkdag is circa 4,2 stuks. Het aantal bijbehorende autoverkeersbewegingen op een werkdag is circa 300. Daarmee is op het terrein meer dan voldoende ruimte om dit aantal parkeerplaatsen, landschappelijk goed ingepast, te realiseren

4.6 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • 1. Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • 3. Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • 4. Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt "stand still - step forward". Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst.

Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoets proces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.


Planspecifiek

Het plangebied is gelegen aan de rand van bestaand stedelijk gebied van de kern Winterswijk. Het plangebied was vroeger verhard. Er stond een destructor voor afval en de gronden om de gebouwen waren verhard (zie ook bijgevoegde oude luchtfoto). Na de sloop is het terrein tijdelijk onthard en het heeft nu een agrarische functie. De bestemming voor een destructiebedrijf geldt nog steeds. Binnen het plangebied zijn verder weides en bosschages aanwezig. Het plangebied is aan de noordzijde begrensd door een spoorlijn en aan de zuidzijde door de Boven Slinge met haar oeverbegroeiing. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Wooldseweg, met laanbeplanting. Het plangebied ligt 33,6 tot 35,3 meter + NAP. Met name de es in de zuidwestelijke hoek van het plangebied is relatief hooggelegen. Op de waterkansenkaart van de provincie Gelderland is het plangebied weergegeven al 'geschikt' tot 'neutraal' voor ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0010.png"


Bodem en grondwater

De bodem in het plangebied bestaat uit een drietal bodemtypen veldpodzolgronden, enkeerdgronden en beekeerdgronden. In het algemeen kenmerken zowel podzolgronden als eerdgronden zich door een sterk humeuze bovenlaag. De aanwezigheid van humus werkt veelal beperkend voor infiltratie in de bodem.

De grondwaterstanden in het plangebied zijn als volgt te classificeren (bron: wateratlas provincie Gel-derland):

  • Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG): 25 - 120 cm - mv
  • Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG): 80 - 200 cm - mv
  • Gemiddelde Voorjaarsgrondwaterstand (GVG): 80 - 120 cm - mv
  • Grondwatertrap III, IV, V en VII

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0011.png"
Ligging Natte natuur en HEN-water (Boven Slinge) ten opzichte van plangebied, rood omcirkeld (bron: provincie Gelderland)

Op basis van de wateratlas provincie Gelderland is het plangebied gelegen in een gebied met matige kwel tot intermediair. Naar verwachting zijn er in de (diepere) ondergrond ondoorlatende lagen aanwezig. Bij de behandeling van hemelwater dient daarom te worden uitgegaan van (tijdelijk) bergen van hemelwater (geen infiltratie).

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Ten zuiden van het plangebied stroomt de Boven Slinge. De Boven Slinge is een HEN-water. HEN-wateren zijn wateren van het 'hoogste ecologische niveau'. Het benadert de meest natuurlijke situatie. De provincie wil die ecologische waarde beschermen en eventuele negatieve beïnvloeding terugdringen.


Relevante wateraspecten

In de bijgevoegde tabel (watertoetstabel Waterschap Rijn & IJssel) zijn de hoofdthema's van het waterbeheer weergegeven). Aan de hand van deze tabel wordt snel inzichtelijk welke thema's van belang zijn voor onderhavig initiatief. In de navolgende tekst worden alleen de relevante thema's nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGDAVTERREIN-VA01_0012.png"

Riolering en afvalwaterketen

Evenals op het noordelijk van de spoorbaan gelegen gedeelte Fortuna van bedrijventerrein Vèèneslat zuid wordt op het te ontwikkelen terrein een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd. Vuil- en bedrijfswater en de firstflush van de aquasep straatkolken wordt via dit systeem aangesloten op de bestaande afvoerleiding (diameter 400 mm) direct aan de zuidzijde van de spoorbaan. Deze leiding is aangesloten op het gemeentelijk rioleringssysteem. De capaciteit is voldoende om het afvalwater af te voeren. Als de lozingshoeveelheid de maximale afvoercapaciteit overschrijdt moet rioolwater individueel gebufferd en gedoseerd worden afgevoerd.


Wateroverlast

Het voorheen deels verharde plangebied is sinds 2011 onverhard en in agrarisch gebruik. Het uitgeefbare terrein heeft in de nieuwe situatie een oppervlakte van circa 26.000 m2, waarvan maximaal 70% mag worden bebouwd. Het verhardingsoppervlak bedraagt circa 24.050 m2 (dakoppervlak van 18.000 m2 + verharding van 75% van 7.800 m2 = 5.850 m2). De verharding van de openbare ruimte (weg) bedraagt ca. 4.850 m2.

In het plangebied wordt hemelwater (dakwater en grootste deel straatwater) ingezameld middels een leidingstelsel, dat loost op de aan de oostzijde in te richten retentievoorzieningen. Hier vindt buffering en bezinking plaats. De retentie kan middels een stuwconstructie lozen op de Wiggers Waterleiding langs de Wooldseweg. Deze sloot mondt uit in de Boven Slinge.

De maximale peilen binnen het plangebied zijn:

T1 = 32.8 (32.7 - 32.9)

T10= 33,29 (33,2 - 33,4)

T100 = 33.65 (33.55 - 33.75)

Het vloerpeil dient gelegen te zijn boven 33,75 m+NAP.


Om voor de toekomst een duurzaam en veilig bedrijfsgebied te maken moet een regenbui van T=10+10% (40 mm) worden opgevangen en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties moet een bui T=100+10% (83 mm) tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt. De totaal benodigde berging bedraagt 2.388 m3. De beschikbare ruimte hiervoor bedraagt 3.400 m2 aan de oostzijde van het plangebied. Dat is ruim voldoende om aan de bergingseis te voldoen.

Bij de verdere planuitwerking wordt water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen, zodat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.


Oppervlaktewater kwaliteit

De overloop van de bergingsvoorziening mag maximaal met landelijke afvoer (ca. 1 l/s.ha) lozen op de Wiggers Waterleiding aan de oostzijde van het perceel.


Inrichting en Beheer Boven Slinge

De Boven Slinge is een water dat in beheer ligt bij het waterschap Rijn & IJssel. Voor werken in de beschermingszone van dit water en het water zelf is de Keur van toepassing. Het plan voorziet in 'werken' in deze zone. Voor deze activiteiten is een watervergunning vereist (aanvullend aan de ruimtelijke procedure).

Het plan heeft niet tot doel om een de Boven Slinge te wijzigen. Wel vinden er activiteiten plaats die de randen van de beek doen veranderen. Het is de bedoeling om de bestaande houtwaloever te handhaven en deze met 15 meter uit te breiden al of niet via aanplant dan wel door het zichzelf laten ontwikkelen.

Het waterschap kan aan de te verlenen watervergunning (technische) eisen en randvoorwaarden verbinden. De concrete planuitwerking zal in samenspraak met afdeling Vergunningen van het waterschap plaatsvinden.

Het waterschap heeft in een reactie op een concept van deze waterparagraaf aangegeven, dat de watergang langs de Wooldseweg (Wiggers Waterleiding) lastig te onderhouden is. Vanuit onderhoud is er de wens om de watergang te verleggen naar de westzijde van het bosje direct grenzend aan de Wooldseweg en een onderhoud strook aan te leggen. Onderhavig bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om dit te realiseren. In overleg tussen gemeente en waterschap zal deze wens nader bekeken worden en zo mogelijk verwerkt worden in een gedetailleerd inrichtingsplan, dat nog moet worden opgesteld.

Volksgezondheid

Aan de westzijde van de Leeghwaterweg (noordelijk van de spoorbaan) bevindt zich een gemengde riooloverstort met uitstroom in een open berging met retourbemaling. Overstortingen worden hierin opgevangen en teruggepompt naar het rioolstelsel. In geval van maximale vulling van de berging (bij extreme regen) kan de berging overlopen naar de hemelwaterberging Fortuna aan de oostzijde van de Leeghwaterweg. Hierin wordt ook het hemelwater uit het verbeterd gescheiden stelsel van Fortuna (onderdeel van bedrijventerrein Vèèneslat) opgevangen. De uitstroomvoorziening van deze vijver loopt via de Wiggers Waterleiding langs het plangebied aan de Wooldseweg naar de Boven Slinge. Het water dat wordt afgevoerd betreft grotendeels afvloeiend hemelwater. De 'first flush' wordt in het plangebied Fortuna namelijk niet naar de hemelwaterretentie afgevoerd. Tevens vindt in de voorziening bezinking van eventueel nog aanwezige vervuilende elementen plaats. Het water dat wordt afgevoerd is derhalve van goede kwaliteit levert geen negatieve gevolgen op voor de volksgezondheid.


Cultuurhistorie

De Boven Slinge kent naast haar waterhuishoudkundige functie ook een rol in de cultuurhistorische waarde van de omgeving. In de visie op het plangebied ('100% werken en 100% natuur') is nadrukkelijk rekening gehouden met de Boven Slinge, zowel als natuurlijk element als element van cultuurhistorische waarde. In de beoogde situatie wordt de Boven Slinge zowel als natuurlijk element als cultuurhistorisch element meer benadrukt dan nu het geval is.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal en financiële haalbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Winterswijk verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het ruimtelijke besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Winterswijk besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Het DAV-terrein is een gemeentelijke grondexploitatie. De gemeente is eigenaar van de gronden en voert de grondexploitatie. De gemeente verricht alle uitgaven voor de grondexploitatie en ontvangt de opbrengsten uit grondverkoop. Eventuele planschade die voortkomt uit het bestemmingsplan komt net als alle andere uitgaven voor de grondexploitatie ten laste van de gemeente. De grondexploitatieberekening is opgenomen in het Meerjaren Perspectief Grondexploitaties 2019 (MPG 2019). Het MPG 2019 is gelijktijdig met de jaarrekening 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. De exploitatieberekening sluit met een tekort van € 162.000. Voor dit tekort op dit complex is in de jaarrekening 2019 een voorziening van € 162.000 getroffen. Door het treffen van de voorziening is het tekort gedekt en is het bestemmingsplan financieel haalbaar.

Het kostenverhaal is anderszins verzekerd omdat de gemeente de grondexploitatie voert. Bovendien is het exploitatietekort al gedekt doordat al een voorziening is getroffen.


Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Bedrijf - nutsvoorziening

De voor Bedrijf - nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen van algemeen nut.

Bedrijf - werklandschap

De voor 'Bedrijf - werklandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een bedrijf voor de fabricage van luchtverwarmers;
  • b. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • c. kantoor ten dienste van het met de bestemming beoogde gebruik.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. tuinen, parken en plantsoenen;
  • c. paden, kunstwerken, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde;
  • b. waterberging;
  • c. waterlopen en waterpartijen;
  • d. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  • e. observatieposten;
  • f. kunstwerken;
  • g. infrastructurele voorzieningen;
  • h. voorzieningen van algemeen nut.

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • e. straatmeubilair;
  • f. voorzieningen van algemeen nut;
  • g. kunstwerken;
  • h. waterlopen en waterpartijen;
  • i. oeververbindingen (bruggen).

Verkeer - verblijf

De voor 'Verkeer - verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf en bestemmingsverkeer;
  • b. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen en waterpartijen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. infiltratievoorzieningen;
  • f. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding overige zone - Gelders natuurnetwerk

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Gelders natuurnetwerk' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden in de vorm van natte natuur.

Gebiedsaanduiding overige zone - groene ontwikkelingszone

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone'' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het nationaal landschap.

Gebiedsaanduiding overige zone - nationaal landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - nationaal landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk.

Functieaanduiding geluidzone - industrie

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

Hoofdstuk 6 Procedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast kan de gelegenheid geboden worden om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

6.2 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd tijdens reguliere overlegrondes (provincie Gelderland en het Waterschap Rijn & IJssel).

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 25 maart 2020 tot en met 5 mei 2020 voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn zes zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de bijgevoegde Nota beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen DAV-terrein 2