direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoek Kottenseweg-Bataafseweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de hoek waar de Kottenseweg de Bataafseweg kruist ligt een onbebouwde kavel met een woonbestemming. De eigenaar van het perceel (hierna initiatiefnemer) heeft de wens om 4 woningen te bouwen op het perceel. Het perceel staat kadastraal bekend bij de gemeente Winterswijk als sectie I - nummer 14775.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk, dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet worden 2 vrijstaande woningen en een twee-onder-een-kap woning toegestaan. Dit plan betreft het herzien van het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt binnen landgoed Eelink, ten zuidoosten van de kern van Winterswijk. Het plangebied maakt deel uit van het kleinschalige coulisselandschap in de directe omgeving van Winterswijk.

Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0001.png"

De globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmaps.org).

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Eelink 2006', vastgesteld op 25 oktober 2007.

Het plangebied heeft de bestemming 'Woningbouw W(B)' met bouwvlak en de bestemming 'Bos' aan de westzijde van het plangebied. Het bos is aangewezen voor de instandhouding en ontwikkeling van natuurbeschermingswaarden, alsmede voor fiets- en wandelpaden. Daarnaast is in het zuidwestelijke gedeelte van het plangebied een zone bestemd ter bescherming van de aanwezige vleermuizen.

Het plangebied maakt deel uit van Villawijk Landgoed Eelink, een gebied bestemd voor ruime woningen en villa's. In het plangebied is om deze reden dan ook een ruim bouwvlak ingetekend. Voorliggend plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat binnen de bestemming geen twee-onder-een-kap woning is toegestaan en met het plan de voorgevelrooilijn en het bouwvlak worden overschreden.

Op de bijgevoegde uitsnede van het geldend bestemmingsplan is het plangebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0002.png"

Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, plangebied is blauw omlijnt (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de hoek waar de Bataafseweg en de Kottenseweg elkaar kruisen, binnen de bebouwde kom van Winterswijk. Het plangebied maakt onderdeel uit van Landgoed Eelink. Landgoed Eelink is een gebied bestemd voor ruime eengezinswoningen van het hoogste marktsegment. Binnen het landgoed zijn de afgelopen jaren meerdere woningen gerealiseerd. In de komende jaren is het de verwachting dat nog meer woningen worden gerealiseerd.
Het plangebied ligt aan de rand van het coulisselandschap. Het gebied is omringd door woningen, een nog te realiseren ijs- en skeelerbaan, en de voetbalclub Trias. Daarnaast ligt op circa 200 m afstand een Avia tankstation. In de bestaande situatie betreft het plangebied een grasland.

Op de bijgevoegde luchtfoto is de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0003.png"

Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0004.png"

Luchtfoto met de planlocatie blauw omlijnt (bron: gemeente Winterswijk).

2.2 Planbeschrijving

Voorliggend plan betreft het mogelijk maken van maximaal vier wooneenheden. De woningen worden verdeeld in twee vrijstaande woningen en een twee-onder-een-kap woning. Het bestaande groen blijft hiermee onveranderd.

De nieuwe woningen worden woningen met allure, met een groot ogend volume. De twee naastgelegen ondergeschikte woningen hebben beide woonfuncties op de begane grond. Deze woningen zijn gericht op de doelgroep 40 tot 70 jaar en zijn in het ontwerp levensloopbestendig gemaakt (hoofdfuncties op de begane grond). De oppervlakten van de woningen zijn circa 200 m2, 190 m2 en 145 m2 groot. De totaal bebouwde oppervlakte op het perceel bedraagt circa 530 m2.
Het aanwezige groen op de kavel blijft ongewijzigd. Om deze reden is een landschappelijk inpassingsplan voor het groen niet vereist.

In het ontwerp is rekening gehouden met het landelijke karakter van de omgeving en de gewenste uitstraling van Landgoed Eelink. De uitstraling van de geplande gebouwen refereert aan een herenhuis met twee schuurgebouwen aan weerszijden. Omdat het plangebied aan een toegangsweg in Winterswijk ligt, dragen de woningen ook bij aan de uitstraling van een van de toegangswegen van Winterswijk. Om deze reden dient het zuidelijk gedeelte van het plangebied open te blijven.

Voor het toevoegen van 4 woningen zijn in totaal 9 parkeerplaatsen nodig. Deze worden binnen het plangebied ingepast. De toename van verkeer met het realiseren van de woningen is naar verwachting gering. Het plangebied wordt via de Laan van Napoleon ontsloten.
De bosranden in het plangebied zijn belangrijke vliegzones voor vleermuizen. Om deze reden is het niet toegestaan om langs de bosrand te bouwen. Daarnaast is het verlichten van deze zone niet toegestaan.

Op bijgevoegde afbeelding is de toekomstige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0005.png"

Verbeelding toekomstige situatie (bron: gemeente Winterswijk).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nationaal Landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

Planspecifiek

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

Door dat minder dan 12 woningen worden gerealiseerd valt de ontwikkeling niet onder het begrip 'stedelijke ontwikkeling'. Dit wil zeggen dat het plan niet getoetst hoeft te worden aan de Ladder duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd december 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Planspecifiek

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland omschrijft dat ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek vraag en aanbod op de woningmarkt in balans moet blijven. Dit aspect wordt toegelicht in 3.4.3.

Het plangebied is in de provinciale omgevingsvisie aangeduid als 'Nationale landschappen'. Deze gebieden zijn in Winterswijk aangewezen om de kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf te beschermen.

Met behoud van het open karakter van het perceel blijven deze waarden beschermd. Doordat het bestaande groen op het plangebied niet wordt aangetast behoud het plangebied het open karakter. Het nationaal landschap behoud hiermee haar waarden. Aan de overzijde van de Kottense- en Bataafseweg liggen gronden die onderdeel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene ontwikkelingszone (GO). Het GNN en de GO zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Het GNN en de GO hebben geen externe werking.

Het GNN en de GO overlappen het plangebied niet, zoals op bijgevoegde afbeelding te zien is. Het plan sluit hiermee aan op de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0006.png"

Overzicht van het Gelderse Natuur Netwerk (donkergroen) en de Groene ontwikkelingszone (lichtgroen) in de omgeving van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

3.3 Regionaal beleid

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Dit initiatief staat op de gemeentelijke planningslijst.

Planspecifiek

De woningtypen die voldoen aan de behoefte van starters en senioren krijgen voorrang in de Regionale Woonagenda. In de Woonagenda wordt beschreven dat mensen tot op steeds latere leeftijd in hun woning blijven wonen, en tot op hoge leeftijd zelfredzaam zijn. Dit vraagt om woningen die een breder bereik aan leeftijden kunnen faciliteren.
Levensloopbestendige woningen hebben alle basisvoorzieningen in de woning op de begane grond en er is een mogelijkheid voor het plaatsen van een traplift. De woningen op het perceel worden levensloopbestendig gebouwd met alle belangrijke voorzieningen op de begane grond.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

Planspecifiek

De Structuurvisie streeft in het tussengebied van het centrum naar het buitengebied naar een versterking van het maatschappelijk cluster. Het plangebied ligt aan een doorstroomweg en is gelegen in een zeer groene omgeving, Landgoed Eelink.
Doordat de woningen levensloopbestendig worden gebouwd zijn ze geschikt voor een brede doelgroep. De ligging aan de rand van Winterswijk maakt zowel het centrum als het buitengebied makkelijk bereikbaar. Eelink heeft dan ook het karakter van een rustige en groene wijk. Het plangebied past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.4.2 Groenstructuurplan Winterswijk

In 2011 is het groenstructuurplan door de gemeenteraad vastgesteld. De hoofddoelstelling van dit plan is het in stand houden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant. Dit is vertaald naar de volgende doelen:

  • het geven van een lange termijnvisie op het openbaar groen;
  • het vastleggen van waardevolle groene gebieden en structuren;
  • het geven van richting aan het beheer en onderhoud.

De algemene visie op het openbaar groen luidt als volgt: ‘het Winterswijkse groen draagt bij aan een fraaie, herkenbare en waarde(n)volle woon- en leefomgeving. Een robuuste en duurzame groenstructuur koestert het landschappelijk groen, biedt naast intensief cultuurlijk groen ruimte voor ecologie en staat in nauwe verbinding met het buitengebied. Duurzaamheid, veiligheid en beheerbaarheid gelden hierbij als randvoorwaarde.’

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in een groene omgeving. Doordat het perceel gedeeltelijk in de hoofdgroenstructuur van het Groenstructuurplan ligt, en de woningen een herkenningspunt gaan vormen vanaf de Kottenseweg, dient het groen in het plangebied onveranderd te blijven. Met het behoud van het groen blijven landschappelijke waarden als de kleinschalige openheid behouden. Met de instandhouding van het groen voldoet het plan aan de richtlijnen uit het Groenstructuurplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0007.png"

Uitsnede van het Groenstructuurplan, het plangebied is blauw omlijnt (bron: Gemeente Winterswijk).

3.4.3 Woningbeleid gemeente Winterswijk

Woonvisie Winterswijk vitaal 2016 - 2020

Het uitgangspunt is dat iedere (potentiële) inwoner van Winterswijk maximaal in zijn woonbehoefte moeten kunnen voorzien. Daarbij uitgaande van ieders beschikbare persoonlijke budget. De rode draad van het volkshuisvestingsbeleid in Winterswijk is het anticiperen op de demografische ontwikkelingen. Krimp als focus is daarbij onvoldoende. Meer nog dan krimp, is de opbouw van de bevolking bepalend. De krimp op zich zorgt wel voor een transitie van groei- naar vervangingsmarkt, met alle daarbij behorende kenmerken.

In volkshuisvestingsplannen en woonvisies is lange tijd veel aandacht geweest voor het noodzakelijke nieuwbouwprogramma. Dat gebeurt nog steeds, maar dan in de zin dat het rode potlood door de bouwambities moet. We moeten daarbij zorgvuldig kijken naar de behoefte op korte èn lange termijn om te voorkomen dat we bouwen voor leegstand. Winterswijk heeft (bijna) voldoende woningen om aan de vraag te voldoen; het nieuwbouwprogramma is de afgelopen jaren gereduceerd en we gaan toe naar de situatie dat nieuwbouw alleen als vervanging van sloop plaatsvindt.

In Winterswijk wordt in de toekomst een bevolkingsafname verwacht is het belangrijk dat de voorraad bestaat uit kwalitatief hoge woningen. Met name worden er in de prognose woningen geraagd die geschikt zijn voor starters en senioren. Woningen voor senioren moeten volgens de Kwalitatieve criteria voor woningbouw in de Achterhoek moeten levensloopbestendig gebouwd worden.

Planspecifiek

Nieuwe wooninitiatieven worden getoetst aan een aantal voorwaarden voordat ze gebouwd mogen worden in Winterswijk. De woning moet volgens de woonvisie bij voorkeur levensloopbestendig en duurzaam zijn en de ontwikkeling moet panden met een lage toegevoegde waarde vervangen. Het plan moet minstens drie maal 'sterk' scoren in de Volkshuisvestelijk Afwegingkader Woningbouw Winterswijk 2019-2025 om door te kunnen gaan.
Daarnaast wordt het type woning getoetst aan de bestaande woningbehoefte in Winterswijk. Zo wordt nagegaan of er in de gemeente vraag is voor dit soort woningen. Het geschikt maken voor levensloopbestendig wonen is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

De woningbehoefte wordt bijgehouden in de Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek 2017 (hierna AWLO). De AWLO geeft aan dat voor de periode tot 2033 een klein overschot aan vrijstaande koopwoningen wordt verwacht. Naar duurdere koop is dus minder vraag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0008.png"

Uitsnede van de verhouding tussen vraag en aanbod in de gemeenten in de Achterhoek (bron: AWLO 2017).

De vraag naar het type woning voor onderhavig plan is onderbouwd met behulp van deskresearch naar de huidige zoekopdrachten en verkoopcijfers naar het type woningen uit dit plan. Door twee makelaars is het deskresearch naar de woningbehoefte uitgevoerd. De deskresearch is weergegeven in Bijlage 1. Het deskresearch concludeert dat er in Winterswijk vraag is naar kwaliteit en levensloopbestendige woningen. Uit het onderzoek volgt dat er relatief veel gezocht wordt naar vrijstaande woningen via Funda in Winterswijk. Ook is er een balans tussen de verkoop van vergelijkbare woningen met hetzelfde woningtype, prijsklasse en perceel grootte. Het gaat hier echter wel om kleine aantallen. Omdat het initiatief kleinschalig is wordt hiermee de behoefte naar het soort woning aangetoond.

In vooroverleg met de provinciale diensten is aangegeven dat het kleine aantal woningen in dit plan geen belemmering vormt in relatie tot provinciaal beleid.

3.4.4 Duurzaam energiebeleid

Winterswijk heeft een hoge ambitie als het gaat om het opwekken van duurzame energie. De gemeenteraad heeft deze ambitie onder andere onderschreven in 2008 met het vaststellen van de beleidsnota 'Duurzaam Winterswijk'. Ten aanzien van de productie van duurzame energie staat in deze nota het volgende: "De gemeente Winterswijk staat positief tegenover de opwekking en het gebruik van hernieuwbare energie".

Ook op regionaal niveau zijn er ambities uitgesproken. In het 'Akkoord van Groenlo (AvG'13)' verklaren de acht gemeenten van de Regio Achterhoek te streven naar een energie-neutrale Achterhoek in 2030 door inzet op grootschalige energiebesparing en productie van hernieuwbare energie'. Door in 2030 al energieneutraal te zijn, wil de regio Achterhoek vooruit lopen op de (inter)nationale en provinciale klimaatdoelstellingen.

Het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk heeft op 4 februari 2015 kennisgenomen van de 'Energiestrategienota duurzame energie Achterhoek'. Op basis hiervan is besloten om samen met de commissie Ruimte richting te geven aan keuzemogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie om invulling te geven aan Winterswijk energieneutraal in 2030. Als het huidige energieverbruik (elektrisch) van bedrijven, instellingen en inwoners wordt vertaald naar zonne-energie, betekent dat minimaal 314.925 zonnepanelen (63 GWh) gerealiseerd moeten worden. Zonne-energie maakt daarmee een groot deel uit van de duurzaamheidsopgave waar we voor staan. In de Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek wordt het volgende aanbevolen om de plaatsing van zonnepanelen op daken en op land te versnellen:

  • Het lokale ruimtelijk beleid te inventariseren en op elkaar af te stemmen;
  • Lokale burgerinitiatieven te stimuleren;
  • Actief op zoek gaan naar financieringsmogelijkheden, te denken valt aan duurzaamheidslening (Wet Hof en Wet schatkistbankieren), subsidiemogelijkheden bij hogere overheden (PPM-Oost);
  • Gemeentelijke strategische gronden in te zetten voor zonneparken; Informatiebijeenkomsten te houden om de mogelijkheden van zonne-energie onder de aandacht te brengen;
  • Te onderzoeken of lagere leges bij omgevingsvergunning/RO-procedures voor duurzame projecten mogelijk zijn;
  • Gemeentelijke daken beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld (lokale) energiecoöperaties en bedrijven stimuleren om dat ook te doen.

Planspecifiek

Op het gebied van duurzaamheid zijn met de initiatiefnemer een aantal zaken overeengekomen. Onderstaand een opsomming van de duurzaamheidsmaatregelen die worden genomen.

  • De woningen in het plangebied zullen goed geïsoleerd worden en luchtdicht worden gemaakt. Daarnaast worden de woningen voorzien van een luchtbalansventilatie met een warmte terugwin installatie (WtW). Deze maatregelen zullen het energieverlies van de woningen tegengaan.
  • Daarnaast worden de woningen gasloos opgeleverd. Voor besparing van verwarmingskosten zal er gebruik worden gemaakt van een warmtepomp. Toekomstige kopers kunnen eventueel kiezen tussen een luchtwater- of aardwarmtepomp.
  • Tenslotte zullen er zonnepanelen op het dak geplaatst worden om te voldoen aan de EPC norm. Kopers hebben de mogelijkheid om het aantal zonnepanelen uit te breiden.

Door bovengenoemde aanpassingen en opties kunnen de woningen naar 0-op-de-meter worden gebracht.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

Om in beeld te brengen of ter plaatse van de locatie mogelijk sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit, heeft de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) een inventarisatie uitgevoerd:

  • De locatie is braakliggend en – voor zover bekend – altijd gebruikt als bouwland. Er zijn geen voormalige bodembedreigende activiteiten bekend. Binnen of nabij de locatie is ook nooit sprake geweest van onder- of bovengrondse brandstofopslag.
  • Op de bodematlas heeft dit gebied een lage asbestkans. Op historische kaarten en oude luchtfoto’s (> 2008) is geen voormalige bebouwing of verharding zichtbaar. De locatie is niet asbestverdacht.
  • Voor de locatie is geen melding voor het toepassen of opslaan van grond bekend.
  • In 2006 is in het kader van bestemmingsplan Eelink bodemonderzoek verricht2. Deze locatie is daarin ook betrokken geweest. De ODA heeft het bodemonderzoek beoordeeld. Het bodemonderzoek heeft geen actualiteitswaarde meer omdat in 2008 een belangrijke wijziging in het stoffenpakket is doorgevoerd. In de boringen ter plaatse van de locatie zijn in de grond geen afwijkingen geconstateerd. In het samengesteld mengmonster van de grond (MM9) en in de daar geplaatste peilbuis (nr. 59) zijn geen verhoogde waarden gemeten.
  • Op oude luchtfoto’s (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn verder geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.


Conclusie

De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding om een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten. Er is een bodemonderzoek in 2006 uitgevoerd, maar deze heeft geen actualiteitswaarde meer. Omdat er geen afwijkende bodemkwaliteit wordt verwacht, hetgeen met het bodemonderzoek in 2006 is bevestigd, is het uitvoeren van actualiserend bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure dan ook niet noodzakelijk.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

Rekening houdende met de ligging van het plan tussen twee wegen, waarvan één een provinciale weg, is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of het wegverkeer de maximum geluidsbelasting op woningen niet zullen overschrijden. De rapportage van het akoestisch onderzoek is weergegeven in Bijlage 2.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de hoogste geluidsbelasting door de Kottenseweg 50 dB bedraagt aan de zuidgevel van het middelste pand. De hoogste geluidbelasting door de Bataafseweg bedraagt 52 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee door beide wegen overschreden. De maximale hogere waarde uit het Bouwbesluit wordt niet overschreden.
Het verder verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk omdat deze reeds zijn getroffen. Afscherming van de ontwikkeling is uit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt ongewenst. Voor de ontwikkeling dient aldus hogere waarde te worden aangevraagd voor wegverkeer van 50 resp. 49 dB op de Kottenseweg en van 52 resp. 50 dB op de Bataafseweg.

Bij het toetsen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. Aan dit toetsingskader kan worden voldaan met de hierboven beschreven maatregelen.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Voor de functie wonen zijn locaties die niet meer dan 1500 woningen omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onderhavig plan betreft een ontwikkeling waarbij minder dan 1500 woningen worden toegevoegd. Hierdoor draagt de ontwikkeling 'niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.

4.1.4 Geur

Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.

  • Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.

Locatie geurgevoelig object:   Maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht):  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3  
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)

Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.

  • Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.

De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 50 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 25 meter.

Planspecifiek

Op circa 200 m ten noorden van het plangebied is een agrarisch bedrijf met vaste afstandsdieren gevestigd. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 100 m. Het plangebied voldoet aan deze afstand.

In de omgeving van het plangebied zijn geen intensieve veehouderijen met niet-vaste afstandsdieren gevestigd. Op bijgevoegde uitsnede van de Plan MER van de gemeente Winterswijk is weergegeven dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie 'zeer goed' is.

Het plan is hiermee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0009.png"

Bron: Plan m.e.r., plangebied is in het blauw omcirkelt (gemeente Winterswijk, 2010)

4.1.5 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Ten zuidwesten van het plangebied ligt een lpg vulpunt. Het plangebied ligt grotendeels buiten de risicocontour van het lpg vulpunt. De risicocontour van het lpg punt is de cirkel (straal 100 m) op bijgevoegde afbeelding. Binnen de risicocontour zijn geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan. De geplande bebouwing in het plangebied valt buiten de risicocontour. Het lpg vulpunt vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0010.png"

Uitsnede van de EV Signaleringskaart, plangebied is in het blauw omlijnt (Bron: https://nl.ev-signaleringskaart.nl).

De gronden die wel binnen de risicocontour liggen bevatten enkel een deel van de tuin. Hier bevinden zich geen verblijfsobjecten, waardoor het niet waarschijnlijk is dat personen zich hier langere tijd zullen bevinden. Het plan is hiermee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied maakt deel uit van het kleinschalige coulisselandschap rondom Winterswijk. In het ontwerp is rekening gehouden met het landelijke karakter van de omgeving. De uitstraling van de geplande woningen refereert aan een herenhuis met twee schuurgebouwen aan weerszijden. Omdat het plangebied aan een toegangsweg in Winterswijk ligt komt er geen beplanting voor het gebouw. De centrale woning met de schuurvormige woningen aan weerszijden worden een herkenningspunt wanneer Winterswijk wordt genaderd over de Kottenseweg.
Het plangebied ligt aan een doorstroomweg die veel bezoekers van Winterswijk van en naar het dorp leidt. De robuuste uitstraling van de woningen in het plangebied voegen toe aan de verheldering dat men Winterswijk nadert. Het plan voldoet aan de eisen van het Beeldkwaliteitsplan Eelink 2012, het Beeldkwaliteitsplan Eelink 2012 is bijgevoegd in Bijlage 3 .

Archeologie
In 2012 is voor het gehele landgoed Eelink een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het noordwesten van Eelink zijn verhoogde waarden aangetroffen, maar deze waarden gelden niet voor het plangebied.

De gegevens uit 2012 zijn ook nu nog relevant. Om deze reden is voor de nieuwe ontwikkeling geen nieuw archeologisch onderzoek nodig. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Op bijgevoegde screenshot van die website zijn de eventuele aanwezige Natura 2000-gebieden rondom het plangebieden weergegeven. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking.

Voorafgaand aan de beoogde ontwikkeling heeft de initiatiefnemer een Aerius berekening uitgevoerd om de stikstofemissies te berekenen voor zowel de aanlegfase en het toekomstige gebruik van het plangebied. In beide situaties blijft de stikstofdepositie binnen de voorgeschreven 0,0 mol/ha/jr. De Aerius berekeningen zijn weergegeven in Bijlage 4 en Bijlage 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0011.png"

Natura-2000 gebieden nabij het plangbied (Bron: synbiosys.alterra/natura2000).

Soortenbescherming

De bosranden in het plangebied zijn belangrijke vliegzones voor vleermuizen. Om deze reden is in het geldende bestemmingsplan langs de bosrand de 'zone vliegroute vleermuizen' opgenomen. Deze zonde van 12,95 m vanaf de bomengrens dient vrij te blijven van bebouwing. De zone heeft het doel de vleermuis een vliegroute te garanderen zonder obstakels. Bouwen in deze zone is niet toegestaan. Het verlichten van de zone is niet gewenst. Op bijgevoegde afbeelding is de beschermingszone van de vleermuizen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0012.png"

De vliegzone voor vleermuizen is in het blauw aangemerkt in het plangebied (bron: gemeente Winterswijk).

4.4 Verkeer en parkeren

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.

Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is geregeld in het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk', vastgesteld op 28 juni 2018. Volgens dat bestemmingsplan geldt voor een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen. Voor een half vrijstaande woning in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen. In het plangebied moeten dus 9 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Deze norm is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Het verkeer van en naar het plangebied wordt ontsloten via de Laan van Napoleon. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

De planwijziging betreft het mogelijk maken van het bouwen van twee vrijstaande woningen en een twee-onder-een-kap woning. De afwatering van woningen en percelen moeten worden ingericht conform het rapport 'Waterhuishouding en ecologie van Landgoed Eelink te Winterswijk - Toelichting voor toekomstige bewoners van Landgoed Eelink' en de bijbehorende tekening. De stukken vormen onderdeel van deze waterparagraaf.

In bijgevoegde tabel zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2001SGHKKOTTBATA-OW01_0013.png"

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woningen moet worden aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P491). De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Hemelwater mag niet worden aangesloten op het (druk)rioleringssysteem. De te bouwen woningen bevinden zich in het zuidoostelijk deel van Landgoed Eelink. Vrijkomend hemelwater van dak en terrein in dit gedeelte moet binnen het perceel geïnfiltreerd worden of worden geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver, een poel of een zaksloot. Alleen rond de woningen mag een ringdrainage worden aangebracht.

 

Oppervlaktewater kwaliteit

Een eventuele overloop van een berging of infiltratiesysteem mag maximaal met landelijke afvoer via een grondpassage lozen op het watersysteem in de wijk. Het systeem loost uiteindelijk op de Whemerbeek.

Inrichting en beheer

De watergang aan de noordzijde van het perceel (Wehmerbeek) is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. Doordat vanuit het perceel geen rechtstreekse lozingen op de beek toegestaan zijn, is de invloed van het plan op deze watergang zeer gering.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om bodem- en watervervuiling te voorkomen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte is met een aanduiding vastgelegd. Uitbreiding van bijgebouwen en overkappingen zijn uitgesloten. Ten aanzien van het parkeren is een parkeernorm opgenomen.

Bos

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van algemene natuur- en landschappelijke waarden.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding overige zone - Nationaal landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Nationaal landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het nationaal landschap.

Functieaanduiding: specifieke vorm van wonen - zone vliegroute vleermuizen

Met het oog op de bescherming en de instandhouding van vleermuizen mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - zone vliegroute vleermuizen' geen gebouwen worden gebouwd.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.