direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schaapsweg 10a
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de schaapsweg 10a is een woning gevestigd. De eigenaar van dit perceel (hierna initiatiefnemer) wenst op het perceel een bijgebouw te slopen en een nieuw bijgebouw te realiseren. De ligging van het nieuwe bijgebouw valt enkele meters buiten de geldende woonbestemming. Om deze reden vraagt de initiatiefnemer de ligging van de woonbestemming enkele meters te vergroten.
De oppervlakte van het nieuwe bijgebouw is groter dan het geldende bestemmingsplan toestaat. Ter compensatie sloopt de initiatiefnemer twee bestaande agrarische gebouwen aan de Gosselinkweg 3. Om te waarborgen dat de agarische bebouwing aan de Gosselinkweg 3 niet wordt teruggebouwd, wordt dit bouwvlak verkleind.

De Schaapsweg 10a staat kadastraal bekend bij de gemeente Winterswijk als sectie B, nummers 6522 en ged. 6908.
De Gosselinkweg 3 staat kadastraal bekend bij de gemeente Winterswijk als: sectie E, nummers 9568 en 8868.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een bestemmingsplanwijziging. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt het gewenste bijgebouw aan de Schaapsweg 10a toegestaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit 2 deelgebieden, namelijk het perceel aan de Schaapsweg 10a (bouw van bijgebouw en aanpassing woonbestemming), en de Gosselinkweg 3 (sloop van 2 agrarische gebouwen en verkleining bouwvlak).

Beide deelgebieden liggen in het buitengebied van Winterswijk. Bijgevoegde afbeelding geeft de locatie van beide deelgebieden weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0001.png"

Globale ligging plangebied. Schaapsweg 10a is aangegeven in het blauw, de Gosselinkweg 3 in het rood (bron: openstreetmaps.org)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor beide deelgebieden is het vigerend bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', vastgesteld op 27 januari 2011.

Schaapsweg 10a

Het deelgebied heeft de bestemming 'Wonen', met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitst'. Een klein gedeelte van het deelgebied heeft een agarische bestemming. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. De gronden hebben tevens de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Op bijgevoegde uitsnede van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan Schaapsweg 10a (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

De gronden zijn bestemd voor bewoning en voor het behoud en bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' zijn behalve de daar voorkomende bestemmingen, de gronden ook bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

Het bestemmingsplan laat geen bebouwing toe buiten de woonbestemming. Daarnaast is de oppervlakte van het gewenste bijgebouw groter dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Ter compensatie sloopt de initiatiefnemer agrarische bebouwing aan de Gosselinkweg 3. Deze bovenplanse verevening is mogelijk via artikel 18.3.2 van het geldende bestemmingsplan. Deze bevoegdheid is onderstaand toegelicht.

Gosselinksweg 3

Het deelgebied heeft de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap', met bouwvlak. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Ter plaatse gelden de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden hoogteverschillen'. De gronden hebben tevens de gebiedsaanduidingen 'ehs verweving' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Op bijgevoegde uitsnede van het vigerend bestemmingsplan is het deelgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan Gosselinkweg 3, het bouwvlak is in het blauw omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. De realisatie van het bijgebouw aan de Schaapsweg 10a is enkel mogelijk wanneer de 2 agrarische gebouwen aan de Gosselinkweg 3 worden gesloopt. Om terugbouwen met nieuwe bebouwing te voorkomen wordt het bouwvlak van de Gosselinkweg 3 verkleind.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Schaapsweg 10a

Het deelgebied aan de Schaapsweg 10a ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, op circa een kilometer ten noordoosten van de kern Winterswijk. Het plangebied ligt in het buurtschap Henxel.
De omgeving van het deelgebied kenmerkt zich vooral door de afwisseling van open landbouwgronden, houtwallen, houtsingels en bossen. Deze gebiedskenmerken vormen een coulisselandschap. Het deelgebied is omringd door landbouwgronden. De bebouwing op het perceel bestaat uit een gesplitste woning met enkele bijgebouwen en een paardenbak. Op bijgevoegde luchtfoto is de huidige situatie van het deelgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0004.png"

Luchtfoto huidige situatie Schaapsweg 10a (bron: gemeente Winterswijk).

Gosselinkweg 3

Het deelgebied Gosselinkweg 3 ligt in het buitengebied van Winterswijk, circa 600 m ten noordwesten van het buurtschap Woold.

De omgeving van het deelgebied kenmerkt zich vooral door de afwisseling van open landbouwgronden en houtwallen, houtsingels en bossen. Deze gebiedskenmerken vormen een coulisselandschap. Het deelgebied is omringd door bos en landbouwgronden. De bebouwing op het perceel bestaat uit een agrarische bedrijfswoning met bijbehorende agrarische bebouwing. op bijgevoegde luchtfoto is het deelgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0005.png"

Luc htfoto van Gosselinkweg 3 (bron: gemeente Winterswijk).

2.2 Planbeschrijving

In het plangebied aan de Schaapsweg 10a wordt een bestaande schuur herbouwd als nieuw bijgebouw. Het nieuwe bijgebouw heeft een groter oppervlakte ten opzichte van het bestaande bijgebouw. Het huidige bijgebouw is circa 100 m2, het nieuwe bijgebouw wordt 180 m2. Ter compensatie van deze extra vierkante meters voor het bijgebouw, worden 2 agrarische bijgebouwen gesloopt aan de Gosselinkweg 3. Op bijgevoegde afbeeldingen is de toekomstige situaties van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0006.png"

Toekomstige situatie deelgebied Schaapsweg 10a (bron: gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0007.png"

Toekomstige situatie deelgebied Gosselinkweg 3 (bron: gemeente Winterswijk).

Bevoegheden bestemmingsplan

Het nieuwe bijgebouw valt net buiten de huidige bestemmingsplangrenzen aan de Schaapsweg 10a. In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk' is in artikel 35.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het maken van geringe wijzigingen in bestemmingsgrenzen. Met artikel 18.3.2 kan vervolgens het oppervlakte van het bijgebouw vergroot worden. Omdat het nieuwe bijgebouw groter is dan toegestaan volgens artikel 18.3.2 wordt de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitst' verplaatst naar de andere helft van de woning. De wijzigingsbevoegdheid en de daarbijbehorende onderbouwing voor de Schaapsweg 10a ziet er als volgt uit:

35.1 geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;

Met onderhavig plan wordt een schuur gebouwd en wordt bestaande agrarische bebouwing gesloopt. De afname van de agrarische bebouwing vormt een toegevoegde waarde van het landschappelijke karakter. Het perceel aan de Schaapsweg 10a is reeds landschappelijk ingepast.

  • b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;

In de toelichtnig van dit wijzigingsplan zal worden ingegaan op de relevante wetgeving waar aan de hand van getoetst is. Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Onderhavig plan is getoetst aan relevante wetgeving en milieutechnische en ruimtelijke toetsingskader van de gemeente Winterswijk. De onderbouwing hiervan is te vinden in de verdere toelichting van dit wijzigingsplan. 


18.3.2 Vergroten van de oppervlakte bijgebouwen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 18.2.4 onder a ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen en overkappingen waardoor de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen meer dan 150 m2 mag bedragen in verband met de sloop van bestaande met omgevingsvergunning gebouwde bijgebouwen en overkappingen, niet zijnde karakteristiek, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. voor bijgebouwen en overkappingen ter plaatste van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitst' geldt dat:
    • 1. voor zover de resterende oppervlakte na de sloop 300 m2 of meer bedraagt, de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen maximaal de resterende oppervlakte vermeerderd met 50% van de oppervlakte van de gesloopte bijgebouwen en overkappingen mag bedragen. Onder resterende oppervlakte wordt verstaan de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen dat resteert nadat alle aanwezige bijgebouwen en overkappingen waar de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels betrekking op heeft, zijn gesloopt;
    • 2. voor zover de resterende oppervlakte minder dan 300 m2 bedraagt, de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen maximaal de oppervlakte mag bedragen zoals berekend overeenkomstig de volgende formule:

300 + (0,5 * (A - (300 – B)));

A = oppervlakte van gesloopte bijgebouwen: de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en

overkappingen, niet zijnde karakteristiek, waar de sloop betrekking op heeft;

B = resterende oppervlakte;

Met het plan wordt aan de Schaapsweg 10a een bijgebouw van 180 m2 gerealiseerd. Het totale oppervlakte van alle bijgebouwen aan de Schaapsweg 10a komt daardoor op 250 m2. Dit is 100 m2 meer dan volgens het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Om dit mogelijk te maken wordt bij het perceel Schaapsweg 10a de bouwaanduiding 'gesplitst' verwijderd. De aanduiding blijft staan op de Schaapsweg 10. wordt 200 m2 aan bijgebouwen gesloopt aan de Gosselinkweg 3.

  • b. de te slopen bijgebouwen moeten bestaan ten tijde van de aanvraag om de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels;

Het verzoek betreft bestaande bebouwing.

  • c. de gezamenlijke inhoud van bijgebouwen en overkappingen mag niet toenemen;

De gezamenlijke inhoud van bijgebouwen neemt niet toe.

  • d. er is sprake van een aantoonbare landschappelijke verbetering;

Met onderhavig plan wordt een schuur gebouwd en wordt bestaande agrarische bebouwing gesloopt. De afname van de agrarische bebouwing vormt een toegevoegde waarde van het landschappelijke karakter. Het perceel aan de Schaapsweg 10a is reeds landschappelijk ingepast.

  • e. de bepalingen in artikel 18.3.5 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;

Onderhavig plan is getoetst aan relevante wetgeving en milieutechnische en ruimtelijke toetsingskader van de gemeente Winterswijk. De onderbouwing hiervan is te vinden in de verdere toelichting van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

In het geval dat het bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte van bedrijfsbebouwing mogelijk maakt wordt in het beginsel niet voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoelt in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Dit geldt echter alleen wanneer de planologische functiewijziging van een zodanige aard en omvang is dat er desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de Nota van toelichting bij de Bro wordt verder aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die géén extra verstedelijking mogelijk maken, maar juist bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals rood-voor-rood regelingen, functieverandering of ruimte-voor-ruimte regelingen, niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder.

Nationaal Landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

Planspecifiek

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

Onderhavig plan voorziet in het slopen van agrarische bebouwing en het slopen en herbouwen van een bijgebouw. De totaal bebouwde oppervlakte neemt af, waardoor het plan niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling. Het plan vind hierdoor geen doorwerking in de Ladder duurzame verstedelijking. Hiermee is het plan uitvoerbaar met betrekking tot de SVIR.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd januari 2019) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2019) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Omgevingsvisie Gelderland

Het plangebied is in de provinciale omgevingsvisie aangeduid als 'Nationale landschappen'. Deze gebieden zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap.

Het verwijderen van agrarische bebouwing en het herbouwen van een verouderd gebouw worden gezien als een verbetering van de kwaliteit van het Gelders landschap ten opzichte van de bestaande situatie. Het plan sluit daarmee aan op de omgevingsvisie van de provincie Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn.

De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past, en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. En het is het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

In de omgevingsvisie worden de volgende kwaliteiten beschouwd als kernkwaliteiten van het buitengebied:

  • 1. De bijzondere geologische en aardkundige kenmerken.
  • 2. De bijzondere en hoge kwaliteit van het cultuurlandschap, ontstaan door menselijk gebruik in het verleden.
  • 3. Ecologische waarden en milieukwaliteit, die zijn ontstaan als gevolg van de opbouw van het landschap.
  • 4. De leefbaarheid in het landelijk gebied die er is als gevolg van de sociale samenhang.
  • 5. Het economisch functioneren van het landelijk gebied, die bijdraagt aan de binding van inwoners aan het gebied en in veel gevallen een (financiële) drager is van de bijzondere kenmerken van het landschap.

Bovenstaande kwaliteiten zijn bepalend voor de identiteit van Winterswijk. En daarom worden in de visie keuzes gericht op:

  • 1. Het veiligstellen, behouden en bevorderen van die kwaliteiten bepalend zijn voor de identiteit van de gemeente.
  • 2. Het laten van ruimte voor initiatieven die aan die kwaliteiten bijdragen.

Planspecifiek

De omgevingsvisie hecht veel waarde aan de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied van Winterswijk. Het slopen van de agrarische bebouwing aan de Gosselinkweg 3 betreft een toegevoegde waarde van het landschap. Aan de Schaapsweg 10a wordt een verouderd bijgebouw gesloopt en een nieuw bijgebouw gebouwd. het deelgebied aan de Schaapsweg 10a is reeds landschappelijk ingepast. Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van de omgevingsvisie buitengebied Winterswijk.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

Inhoudelijke beoordeling
In het deelgebied Gosselinkweg 3 worden 2 schuren gesloopt. Omdat de functie van de Gosselinkweg 3 niet wijzigt, is voor dit deelgebied geen bodemonderzoek noodzakelijk.

Om in beeld te brengen of ter plaatse van Schaapsweg 10 mogelijk sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit, is een bodeminventarisatie uitgevoerd:

  • Op het perceel is een woonhuis aanwezig. Voor zover bekend hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
  • Op de locatie is voor zover bekend geen inrichting aanwezig. In het historisch bodembestand (HBB) is geen informatie aanwezig waaruit blijkt dat op de locatie bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.
  • Op de locatie is, voor zover bekend, geen ondergrondse tank aanwezig geweest.
  • Op de locatie is, voor zover bekend, niet eerder een bodemonderzoek verricht.
  • Voor deze locatie is geen melding voor het toepassen of opslaan van grond bekend.
  • De locatie heeft een lage of matige asbestkans. Bij een erfverharding of puinhoudende grond wordt geadviseerd altijd alert te blijven op de aanwezigheid van asbestverdacht materiaal.
  • De (toegangs)weg is niet geregistreerd als (particulier onderhouden) asbestverdachte puinweg.
  • Op oude luchtfoto's (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.


Conclusie

De bodemkwaliteit ter plaatse van Schaapsweg 10a in Winterswijk Henxel is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding om een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten. Het uitvoeren van bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure is niet nodig. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor de toekomstige functie als wonen en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

Het plan voorziet niet in het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Tevens betreft het nieuwe bijgebouw geen verblijfsobject. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het aspect geluid.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Onderhavig plan voorziet niet in het toevoegen van 1500 woningen. De ontwikkeling draagt daarom in 'niet betekenende mate' bij aan luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.

Afstand   Code  
10   1  
30   2  
50   3.1  
100   3.2  
200   4.1  
300   4.2  
500   5.1  
700   5.2  
1000   5.3  
1500   6  

Tabel met afstanden uit de VNG publicatie

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Planspecifiek

Op circa 170 m van de Schaapsweg 10a is een bedrijfsfunctie gevestigd, bestemd voor de productie van muziekinstrumenten en de opslag van meubels. Voor deze inrichting geldt een richtafstand van 30 m. Het plangebied voldoet ruim aan deze richtafstand. Hiermee is het plan uitvoerbaar op het onderdeel bedrijfs- en milieuzonering.

4.1.5 Geur

Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.

  • Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.

Locatie geurgevoelig object:   Maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht):  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)

Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.

  • Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.

De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 50 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 25 meter.

Planspecifiek

Op circa 300 m afstand van het deelgebied Schaapsweg 10a is een agrarisch bedrijf met vaste afstandsdieren gevestigd. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 50 m. Het plangebied voldoet ruimschoots aan deze afstand.

Op circa 1,3 km afstand van het plangebied is een intensieve veehouderij met niet-vaste afstandsdieren gevestigd. Op bijgevoegde uitsnede van de Plan MER van de gemeente Winterswijk is weergegeven dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie 'zeer goed' is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0008.png"

Uitsnede van de geurkaart uit het plan-mer van Winterswijk, het deelgebied Schaapsweg 10a is in het blauw omcirkeld (bron: gemeente Winterswijk).

Tevens wordt met de ontwikkeling geen verblijfsobject of een ander geurgevoelig object toegevoegd. Het slopen van de agrarische gebouwen aan de Gosselinkweg 3 heeft geen verdere gevolgen voor geurgevoelige objecten in de omgeving van het plangebied. Het plan is hiermee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Beide deelgebieden hebben geen risicovolle bedrijven of installaties in de nabije omgeving. Op onderstaande afbeeldingen van de EV Signaleringskaart is weergegeven dat beide deelgebieden niet binnen een risicocontour liggen. Het plan is hiermee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0009.png"

EV Signaleringskaart van de omgeving van de Schaapsweg 10a, het deelgebied is het blauw omcirkeld (bron: ev-signaleringskaart.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0010.png"

EV Signaleringskaart van de omgeving van de Gosselinkweg 3, het deelgebied is in het blauw omcirkeld (bron: ev-signaleringskaart.nl).

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De te slopen bijgebouwen in het plangebied zijn geen karakteristieke objecten. De sloop van de bijgebouwen en het bouwen van het nieuwe bijgebouw hebben een positief effect op het nationaal landschap. Het plan is hiermee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie.

Archeologie

Schaapsweg 10a

In het deelgebied Schaapsweg 10a geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan 1000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Gezien de omvang van het te slopen gebouw en de omvang van de te bouwen nieuwe schuur en de overige beschikbare gegevens (waaronder de archeologische verwachting) is archeologisch onderzoek niet vereist voor de bestemmingsplanwijziging.

Gosselinkweg 3

In het deelgebied Gosselinkweg 3 geldt ter plaatse van de te slopen bijgebouwen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan 50 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Ter plaatse van de te slopen bijgebouwen is de bodem mogelijk al in meer of mindere mate verstoord. Voor de sloop van de bijgebouwen is een archeologisch onderzoek niet vereist, mits de verstoring van de bodem bij de sloopactiviteiten zo beperkt mogelijk wordt gehouden.

In alle gevallen geldt de wettelijke meldplicht bij het aantreffen van archeologische sporen of resten. Die melding kan worden verricht bij de gemeente Winterswijk. De eventuele kosten voor onderzoek naar de aangetroffen archeologische resten/sporen zijn voor de gemeente Winterswijk.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect archeologie.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website ruimtelijkeplannen.nl geraadpleegd. Op bijgevoegde screenshot van die website zijn de eventuele aanwezige Natura 2000-gebieden rondom het plangebieden weergegeven. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0011.png"

Uitsnede ruimtelijke plannnen, de Natura 2000-gebieden rondom Schaapsweg 10a zijn in het groen gearceerd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0012.png"

Uitsnede ruimtelijke plannen, de Natura 2000- gebieden rondom de Gosselinkweg 3 zijn in het groen gearceerd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Op circa 2,6 km van de Schaapsweg 10a is het Natura 2000-gebied Willinks Weust gelegen.

Op circa 400 m van de Gosselinksweg 3 is het Natura 2000-gebied Bekendelle gelegen.

Doordat onderhavig plan slechts de sloop van bestaande bijgebouwen en het bouwen van een bijgebouw bij een woning betreft en de afstand tot het te beschermen gebied kunnen significante negatieve effecten op het natuurgebied worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een quick scan flora en fauna en een nader onderzoek naar de huismus uitgevoerd. De volledige rapportages van deze onderzoeken zijn weergegeven in Bijlage 1 en Bijlage 2.

De reden voor de quickscan is dat een bijgebouw wordt gesloopt. Onderzocht is of het plan gevolgen kan hebben voor beschermde dier- en plantensoorten.

Ter plaatse van het te slopen gebouw is de huismus aanwezig. Vanuit het natuuronderzoek is om deze reden geconcludeerd een nader onderzoek naar de huismus uit te voeren.

Huismus

Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat huismussen een nestplaats bezetten in het te slopen bijgebouw. Wel werden tijdens het onderzoek huismussen gezien op de volgende locaties:

  • 1. Dak huis van buren aan de Schaapsweg 12.
  • 2. Houtsingel om paardenbak plangebied.
  • 3. Mestvaalt langs paardenstal plangebied.
  • 4. Schoppe plangebied.


Omdat er waarnemingen van 2 zingende mannetjes op het dak van de buren zijn vastgesteld, is het aannemelijk dat deze soort daar broedt. Een andere broedplaats vormt de schoppe op het erf van de Schaapsweg 10. Daar vloog een mannetje vanuit de schoppe op het dak en begon te zingen. Dat duidt op een broedplaats in de schoppe.

Ondanks het gericht posten nabij het te slopen bijgebouw tijdens beide veldbezoeken, werden hier geen nestindicerende huismussen waargenomen. Daarmee kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de paardenstal geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen voor huismussen herbergt. Daarom hoeft voor de huismus geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

Het plan is hiermee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect flora en fauna.

4.4 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.

De bestaande functies van beide deelgebieden blijven behouden. De bouw- en sloopwerkzaamheden hebben geen invloed op de verkeersintensiviteit in en rondom de plangebieden. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Het plan betreft het vervangen van een bijgebouw van ca. 100 m2 door een nieuw bijgebouw van 180 m2 aan de Schaapsweg 10a. Door het plan neemt het verharde oppervlak toe met 80 m2.

Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2007BGSCHPSWG10A-OW01_0013.png"

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing wordt geloosd op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P341). Afvalwater uit het nieuwe bijgebouw moet op het drukrioleringssysteem worden aangesloten. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Hemelwater mag niet worden aangesloten op het drukrioleringssysteem. Dakwater en water van verhardingen moet binnen het perceel geïnfiltreerd worden of worden geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot.

Oppervlaktewater kwaliteit

Een eventuele overloop van een berging mag maximaal met landelijke afvoer (1 l/s.ha) lozen op de watergang aan de noordzijde van het perceel.

Inrichting en beheer

De watergang aan de noordzijde van het perceel is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. Doordat de lozing op de watergang slechts maximaal de landelijke afvoer mag zijn, is de invloed van het plan op deze watergang zeer beperkt.

Voor het aansluiten en lozen op het gemeentelijk drukrioleringssysteem is toestemming nodig.

Voor het aansluiten en lozen op een watergang van het waterschap is toestemming nodig.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om bodem- en watervervuiling te voorkomen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aan-gewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Agrarisch - Cultuurlandschap

De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn met name bestemd voor de uitoefening voor een agrarisch bedrijf. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan. Ook is een aanduiding opgenomen voor het waarborgen van de openheid en hoogteverschillen van het gebied.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan. Uitbreiding van bijgebouwen en overkappingen zijn uitgesloten.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding overige zone - Gelders natuurnetwerk

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Gelders natuurnetwerk' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

Gebiedsaanduiding overige zone - Nationaal landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Nationaal landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het nationaal landschap.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.


Dit bestemmingsplan is ter informatie voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit bestemmingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Dit aspect is in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.