Plan: | Vredenseweg 4-6 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.BP2007SGVREDENSEWG-OW01 |
Op het adres Vredenseweg 4-6 was voorheen onder meer een woonwinkel gevestigd. De eigenaar van het pand heeft een initiatief ontwikkeld waarbij de bestaande bebouwing wordt gesloopt en er tien woning voor in de plaats komen. De eigenaar heeft een verzoek ingediend om het bestemmingsplan te herzien en de bestemming te veranderen van een detailhandelbestemming naar een woonbestemming om zo de bouw van tien grondgebonden woningen mogelijk te maken.
Het plangebied staat kadastraal bekend als sectie I, nummer 11937.
De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt herontwikkeling toegestaan.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Winterswijk. Het plangebied wordt omringt door de Vredenseweg, de Eikenstraat en de Lijsterbesstraat. In het pand was recentelijk een woonwinkel gevestigd. Het perceel ligt aan de rand van het centrum van Winterswijk.
Een luchtfoto met de globale ligging van het plangebied, het plangebied is aangegeven met het blauwe kruis (bron: gemeente Winterswijk).
Een luchtfoto met de ligging van het plangebied, het plangebied is in het blauw omlijnd (bron: gemeente Winterswijk)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Winterswijk', vastgesteld op 28 november 2013. Binnen het plangebied geldt de enkelbestemming 'detailhandel'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'waarde - archeologische verwachting 2' en de functieaanduiding 'detailhandel grootschalig' aanwezig. Bijgevoegd is een overzicht van de geldende bestemmingen in en rondom het plangebied.
Een overzicht van de geldende bestemmingen rondom het plangebied, het plangebied is in het blauw omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.
Het plangebied ligt op de kruising van de Vredenseweg en de Singelweg. Het is gelegen in de kom van Winterswijk en grenst aan het centrum. In de omgeving van het plangebied zijn zowel woningen als panden met maatschappelijke bestemmingen te vinden. Het plangebied ligt aan de rand van het centrum en grenst aan de Singelweg en de Vredenseweg. Dit zijn beiden belangrijke doorstroomwegen in Winterswijk. Bijgevoegde luchtfoto toont de globale omgeving van het plangebied.
Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)
Voorliggend plan betreft de herontwikkeling van Vredenseweg 4-6. In het pand was voorheen een woonwinkel gevestigd. De herontwikkeling in het plangebied bevat het slopen van de huidige bebouwing en de realisatie van 10 woningen. De woningen zijn deels bestemd voor de verhuur en deels koop. De woningen worden gebouwd voor de doelgroepen starters en senioren.
De grondgebonden woningen worden met hun voorgevel deels geörienteerd op de Vredenseweg, deels op de Eikenstraat en deels op de Lijsterbeslaan. Parkeren vindt plaats op openbare parkeerplaatsen in het plangebied. Dit parkeren vindt grotendeels plaats achter de nieuw te bouwen woningen. In combinatie met de bestaande woningen ontstaat hierdoor een woonblok rondom de tuinen en de openbare ruimtes. In overleg met de eigenaren/bewoners van twee woningen aan de Vredensestraat wordt een klein deel van het plangebied als tuin toegevoegd aan de tuinen van die bestaande woningen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.
Ladder duurzame verstedelijking
Omdat het plangebied in de nieuwbouw van 10 woningen voorziet is hier volgens de SVIR geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het plan hoeft om deze reden dan ook niet te voldoen aan de Ladder duurzame verstedelijking. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het Rijksbeleid.
De omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld in december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.
In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 (geactualiseerd december 2019) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Planspecifiek
Omgevingsvisie Gelderland
De omgevingsvisie Gelderland omschrijft dat ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek vraag en aanbod op de woningmarkt in balans moet blijven. Dit aspect wordt toegelicht in 3.3.
In de omgeving van het plangebied zijn geen gronden van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene ontwikkelingszone (GO) aanwezig. Het Gelders Natuurnetwerk heeft geen externe werking en is om deze reden dan ook niet van invloed op het plangebied. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het provinciaal beleid.
Afbeelding van de kaart Gelders Natuurnetwerk (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025
Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Dit initiatief staat op de gemeentelijke planningslijst.
Planspecifiek
Woningtypen die voldoen aan de behoeften van starters en senioren hebben de voorkeur in de Regionale Woonagenda. De woningen in het plangebied zullen ook voor deze twee groepen ontwikkeld worden voor deze twee groepen. Daarbij zullen de seniorenwoningen in het plangebied worden uitgevoerd als levensloopbestendige woningen.
De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:
Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:
Planspecifiek
Door het plan neemt de detailhandel hoeveelheid af, deze verplaatst naar het centrum. De afname van detailhandel in de kom wordt niet als hinderlijk gezien. De structuurvisie geeft voorkeur aan een bundeling van detailhandel in het centrum.
De woningen zijn zowel geschikt voor senioren als starters. Dit geeft een gevarieerde mix van leeftijden en bewoners en ruimtegebruik. Het woningbeleid van de gemeente Winterswijk geeft bij nieuwbouw met name de voorkeur voor woningen die geschikt zijn voor starters en ouderen.
Planspecifiek
In de afweging aan het Volkshuisverstingskader blijkt dat het initiatief met name sterk scoort doordat het plan woningen toevoegt voor de doelgroepen waar op dit moment vraag naar is. Doordat het plan daarnaast ook past bij de uitgangspunten voor de transformatie van overtollig winkelvastgoed naar woningen, en de herontwikkeling wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Enkel de seniorenwoningen zullen levensloop bestendig worden gebouwd, de woningen voor starters niet. Het plan scoort hiermee sterk op de uitgangspunten uit het Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk.
Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.
Planspecifiek
Voor dit plan is de bodemkwaliteit onderzocht (zie bijlage 7). Allereerste met een verkennend bodemonderzoek door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De ODA concludeert in haar vooradvies dat de bodemkwaliteit een mogelijke belemmering vormt voor de geplande ontwikkelingen. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is nodig om vast te stellen of de bodemsituatie geschikt is voor de toekomstige woonfunctie. In het hierna uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is tevens een asbest onderzoek uitgevoerd.
Het hierop volgende bodemonderzoek concludeert dat de planlocatie niet als een verdachte locatie gezien kan worden. In de grond zijn licht verhoogde waarden van zware metalen aanwezig. De waarden blijven binnen de bodemkwaliteitsklasse 'wonen'. Echter, de bovengrond bevat sporen van baksteen, brokken beton en sporen van plantenresten. Dit betekent dat die bovengrond in de kwaliteitsklasse 'industrie' valt. De ODA adviseert om de baksteen en betonresten uit de bodem te verwijderen voordat de grond gebruikt wordt voor wonen (zie bijlage 8).
In het verkennend bodemonderzoek is tevens een verkennend asbest onderzoek uitgevoerd naar asbest in de bodem. In de grond die afkomstig is uit de boringen uit het bodemonderzoek zijn geen asbest verdachte materialen waargenomen in de bodem. Op basis van het onderzoek en de beoordeling van de ODA is het plan uitvoerbaar op het onderdeel bodem, mits bij de uitvoering baksteen en betonresten worden verwijderd uit de bodem. Om dit laatste te garanderen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.
Planspecifiek
Voor het plangebied is een geluidsonderzoek uitgevoerd naar mogelijke geluidshinder afkomstig van de Singelweg, de Vredenseweg en de Vredensestraat (zie bijlage 2). Uit het geluidsonderzoek volgt dat vanaf de Singelweg, overgaand in de Vredenseweg, de hoogste geluidsbelasting 61 dB bedraagt. Bij vijf van de tien woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. Vanaf de Vredensestraat bedraagt de hoogste geluidsbelasting 47 dB. Hier wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Bronmaatregelen aan de weg (zoals het plaatsen van een geluidsscherm) of het herpositioneren van de woningen (verder van de weg af) zijn stedenbouwkundig onwenselijk. De ontwikkeling is uitvoerbaar op het aspect geluid wanneer er voor de specifieke woningen een besluit verhoging grenswaarde wordt opgesteld (zie bijlage 11.
Het akoestisch onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.
De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".
Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.
De luchtkwaliteit ter plaatse is beoordeeld aan de hand van de informatie op www.atlasleefomgeving.nl (geraadpleegd op 18 november 2020). Hierbij zijn de thema's fijnstof en NOx beschouwd. De luchtkwaliteit in het plangebied is goed zodat sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuw te realiseren woningen.
Planspecifiek
Voor de functie wonen zijn locaties die niet meer dan 1.500 woningen omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onderhavig plan betreft een functiewijziging waarbij minder dan 1.500 woningen worden toegevoegd. Hierdoor draagt de ontwikkeling 'niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven. Ook is er sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de te realiseren woningen zelf. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.
Afstand | Code |
10 | 1 |
30 | 2 |
50 | 3.1 |
100 | 3.2 |
200 | 4.1 |
300 | 4.2 |
500 | 5.1 |
700 | 5.2 |
1000 | 5.3 |
1500 | 6 |
Tabel met afstanden uit de VNG publicatie
Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Gemengd gebied
In bepaalde gevallen kan worden gemotiveerd dat er geen sprake is van een ‘rustige woonwijk’, maar een ‘gemengd gebied’. Dit is het geval wanneer in een gebied meerdere functies bij elkaar in de buurt zijn gevestigd, bijvoorbeeld langs een dorpslint of nabij een grote ontsluitingsweg. Bij een ‘gemengd gebied’ kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Planspecifiek
Rondom het plangebied zijn de doorgaande Vredenseweg en diverse, aan centrum gelieerde, functies aanwezig zoals horeca, detailhandel, aan huis gebonden beroepen, maatschappelijke functies en woningen (zie bijlage 9) . Hierdoor is sprake van een menging van bedrijven en wonen in de omgeving van het plangebied. Vanwege de ligging aan een hoofdweg en de diversiteit aan functies in de omgeving, is er sprake van een 'gemengd gebied'.
In de omgeving van het plangebied zijn de functies detailhandel en horeca te vinden. Deze twee bestemmingen hebben beiden de richtafstand van 10 m. In een gemengd gebied mag dit met een trede verlaagd worden tot 0 m. De drie dichtsbijzijnde locaties met deze bestemmingen liggen op afstanden van respectievelijk 11 m, 12 m en 34 m. Tussen deze bestemmingen en het plangebied is voldoende afstand om te kunnen voorkomen dat de bedrijven in de bedrijfsvoering gehinderd worden. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het aspect milieuzonering.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Planspecifiek
Met dit plan worden er 10 gevoelige verblijfsobjecten toegevoegd. In de omgeving van het plangebied zijn geen objecten of installaties die een gevaar of risico kunnen vormen op de woningen in het plangebied. Bijgevoegde afbeelding illustreerd dit. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het onderdeel externe veiligheid.
Afbeelding van de EV Signaleringskaart, het plan is aangegeven in het blauw (bron: ev-signaleringskaart.nl).
Het thema ‘milieu effect rapportage’ kan voor bestemmingsplannen op drie manieren van belang zijn, te weten een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Welke van deze drie varianten aan de orde is, is afhankelijk van de hetgeen in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
De eerste variant is een verplichting en m.e.r. te doorlopen op grond van artikel 7.2 Wet milieubeheer gelezen in samenhang met onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Kort gezegd geldt er een m.e.r.-plicht wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt genoemd in kolom 1 van het voornoemde onderdeel C en tevens de drempelwaarde uit kolom 2 wordt overschreden. De activiteiten die door het onderhavige bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt komen niet voor in kolom 1 van onderdeel C. Zodoende is er geen sprake van een m.e.r.- plicht.
De tweede variant betreft de m.e.r.-beoordelingsplicht. Deze m.e.r.-beoordelingsplicht is, kort gezegd, aan de orde wanneer het bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die genoemd worden in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage en tevens de drempelwaarde uit kolom 2 wordt overschreden. Dit bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die vallen onder categorie D11.2 van het voornoemde onderdeel D. De drempelwaarden van kolom 2 worden echter niet overschreden. Derhalve geldt er voor dit project ook geen m.e.r.- beoordelingsplicht.
De derde variant is de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze variant is aan de orde wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die weliswaar genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, maar deze activiteit de drempelwaarde uit kolom 2 overschrijdt. Zoals hiervoor aangeven is dit zo voor het onderhavige bestemmingsplan. Op grond van artikel 2 lid 5 Besluit milieueffectrapportage is de vormvrije m.e.r.-beoordeling niet geheel vorm vrij. Met de vaststelling van deze aanmeldnotitie door het college van burgemeester en wethouders, voorafgaand aan de ter inzage legging van een ontwerp bestemmingsplan, zal worden voldaan aan de gestelde vormvereisten.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de relevante (milieu)aspecten. In deze notitie worden de conclusies hiervan kort benoemd.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Met onderstaand plan wordt de bestaande bebouwing van Jager wonen volledig gesloopt en worden op het terrein nieuwe woningen gebouwd. Het oude pand van Jager wonen is niet van cultuurhistorische waarde. In het plangebied zijn tevens ook geen verdere objecten van cultuurhistorische waarde aanwezig. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Het verkennend booronderzoek archeologie (zie bijlage 10) stelt dat in het plangebied sprake is van een volledig verstoord bodemprofiel. Er is geen intacte bodem aangetroffen zowel inpandig als in de boringen onder het parkeerterrein buiten. Vanwege het ontbreken van archeologische indicatoren wordt in het plangebied geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het onderdeel cultuurhistorie en archeologie.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website ruimtelijkeplannen.nl geraadpleegd. Op bijgevoegde screenshot van die website zijn de eventuele aanwezige Natura-2000 gebieden rondom het plangebieden weergegeven. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking. Het projectgebied ligt op een afstand van 3 à 4 kilometer van de Natura 2000-gebieden Bekendelle, Korenburgerveen en Willinks Weust. Om de effecten van de realisatie van 10 woningen op deze gebieden te berekenen is een Aerius berekening uitgevoerd. De berekeningen laten zien dat de depositiewaarde niet boven de gestelde maximum van 0,0 mol/ha/jr blijft. De Aerius berekening is bijgevoegd in Bijlage 1.
Uitsnede kaart met de Natura 2000-gebieden om Winterswijk, het plangebied wordt aangemerkt door de rode punt (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Om de waarden van de flora en fauna van het plangebied te onderzoeken is een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De quickscan concludeert op het onderdeel gebiedsbescherming dat het projectgebied niet gelegen is binnen een Groene Ontwikkelingszone (GO) en op een afstand ligt van circa 1,2 km van gebieden die onder het Gelders Natuurnetwerk (GNN) vallen. Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingen van de GO en het GNN bij de werkzaamheden niet aangetast. Hiermee is het plan uitvoerbaar op het onderdeel gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
De bestaande opstallen op het terrein zullen gesloopt worden om ruimte te maken voor de nieuwbouw van woningen. Deze sloopwerkzaamheden kunnen tot verstoring van beschermde soorten leiden. Om die reden is het plangebied uitvoering onderzocht. Uit deze onderzoeken (zie de bijlagen 3 en 4) blijkt dat er één zomerverblijf, twee paarverblijven en één winterverblijf van gewone dwergvleermuizen aanwezeig zijn binnen het projectgebied. Het winterverblijf wordt gebruikt door vijf individuen. Het zomerverblijf en één van de paarverblijven bevinden zich op dezelfde plek, waardoor dit voor één exemplaar een dubbele verblijfsfunctie betreft. Voor het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden is dan ook een ontheffing nodig op grond van de Wet natuurbescherming. Het college van Gedeputeerde Staten is daarvoor het bevoegde gezag. Uit het activiteitenplan dat is opgesteld in het kader van deze ontheffing (zie bijlage 5) blijkt dat het aannemelijk is dat deze ontheffing verleend kan worden. Daarmee is het onderhavige bestemmingsplan uitvoerbaar als het gaat om de soortenbescherming.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Van belang is dat de nieuwe ontwikkeling past binnen de (bestaande) wegenstructuur en dat er voorzien wordt in voldoende parkeergeleenheid.
Planspecifiek
Het gaat in dit plan om de herontwikkeling van een detailhandelslocatie. Het verkeer dat gegenereerd wordt door de tien te bouwen woningen kan probleemloos worden afgewikkeld binnen de bestaande wegenstructuur rondom het plangebied. Er is een parkeernorm van 2 parkeerplekken per woning aangehouden. Op basis daarvan en op basis van een optimale inrichting van het openbare gebied worden 22 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. Dit betreft openbare parkeerplaatsen die na realisatie in eigendom en beheer zullen worden overgedragen aan de gemeente.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Planspecifiek
Het plan betreft de bouw van 10 woningen voor senioren en starters op een perceel aan de Vredenseweg 4-6. Het verharde oppervlak van het plangebied, een voormalig bedrijventerrein, wordt van 2490 m2 verminderd naar 1880 m2.
Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.
Riolering en afvalwaterketen
In de omgeving van het plangebied is sprake van een gescheiden rioleringsstelsel. Nieuwe ontwikkelingen moeten worden aangesloten op dit bestaande rioleringsstelsel. In het plan worden vuil- en hemelwater systemen gescheiden aangelegd. Het vuilwaterriool (ca. 0,25 m3/h) wordt aangesloten op het bestaande riolering in de Lijsterbesstraat en de Eikenstraat. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Voor het hemelwater (dak- en straatwater) geldt dat een regenbui T=10 + 10% milieutoeslag (40 mm) binnen het plangebied moet worden geborgen. Vanuit het plangebied mag maximaal 1 l/s.ha (conform afvoernorm landelijke afvoer) worden afgevoerd naar de hemelwaterriolen in de Lijsterbesstraat en de Singelweg. Het riool in de Lijsterbesstraat loost via het infiltratiesysteem aan het Weeninkpad op de Wehmerbeek. Het hemelwaterriool in de Singelweg loost op retentievijver de Berkhof.
Uitgaande van een verhard afwaterend oppervlak van 2490 m2 (conform onderstaande tabel) stroomt bij de maatgevende bui circa 88 m3 regenwater af.
In het plangebied is de doorlatendheid van de bodem gemiddeld voldoende groot is om infiltratie van regenwater mogelijk te maken. Ook de gemiddeld hoogste grondwaterstand is geschikt om te infiltreren. Om de bergingsopgave te realiseren wordt dan ook infiltratieriolen in een drainagekoffer aangelegd. Deze worden middels een stuwput met een opening voor de landelijke afvoer aangesloten op de hemelwaterriolen in de Lijsterbesstraat en de Singelweg.
Bij de aanleg van infiltratievoorzieningen moet rekening worden gehouden met mogelijke grondwateroverlast. Door een minimale afstand van 3 meter tot de bebouwing te bewaren kan vochtoverlast in de kruipruimte ten gevolge van infiltratie worden voorkomen.
Oppervlaktewater kwaliteit
Door de geringe hoeveelheid hemelwater (1 l/s.ha) uit het plangebied is de invloed op de ontvangende hemelwaterriolen in de Lijsterbesstraat, de Singelweg en de bijbehorende infiltratievoorziening aan het Weeninkpad en retentievijver Berkhof minimaal.
Grondwater overlast
De bouwactiviteiten (zowel in de uitvoering als in de definitieve situatie) mogen geen negatieve invloed hebben op het in de omgeving aanwezige grondwaterregime. Afhankelijk van de bodemsamenstelling en het grondwaterniveau kan het nodig zijn een drainagesysteem toe te passen. Dit systeem moet op het hemelwatersysteem worden aangesloten.
Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Opbouw van de regels
Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd middels een aanduiding op de verbeelding. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte is met een aanduiding vastgelegd. Uitbreiding van bijgebouwen en overkappingen zijn uitgesloten. Ten aanzien van het parkeren voor deze nieuwe woningen is een parkeernorm opgenomen.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, beplanting, etc. Gebouwen zijn niet toegestaan.
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij woningen. Het betreft een deel van het plangebied dat verkocht zal worden aan bewoners van de Vredensestraat. Zij zullen deze percelen betrekken bij de tuinen van hun bestaande woning. Om die reden is gekozen voor een bebouwingsregeling (onder meer voor bijgebouwen) die aansluit bij de bouwregels voor het voor die woningen geldende bestemmingsplan (het plan 'Kom Winterswijk 2011') waarbij de maximaal toegelaten oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gerelateerd aan het bijbehorende hoofdgebouw. Dit laatste ongeacht het feit dat de bij dat hoofdgebouw (in dit geval een woning) behorende tuin onder de werking van twee verschillende bestemmingsplannen valt.
Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wegen en straten, parkeerplaatsen, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf en bestemmingsverkeer.
Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Gelijktijdig ligt een ontwerpbesluit hogere grenswaarde op basis van de Wet geluidhinder ter inzage (zie ook bijlage 11 bij deze toelichting). Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan en het besluit hogere grenswaarde. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Dit bestemmingsplan is vanwege de geringe omvang en de ligging in het bestaand stedelijk gebied niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.
Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt van woensdag 2 december 2020 tot en met dinsdag 12 januari 2021 (zes weken) ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.