direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Geessinkweg 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Geessinkweg 3 te Kotten, in het buitengebied van de gemeente Winterswijk is het duurzaamheidscentrum Aarde-Werk de Stegge gevestigd. De eigenaar van het duurzaamheidscentrum (hierna initiatiefnemer) heeft de wens om de activiteiten en de omvang van het duurzaamheidscentrum uit te breiden en planologisch vast te leggen. Onderhavig plan betreft dan ook in beginsel het legaliseren van enkele gebouwen gebouwenvan het duurzaamheidscentrum, waarmee de feitelijke situatie planologisch aansluit op het huidige gebruik. De bestemming van de hoofdgebouwen - de boerderij, de Schoppe, het Radhuisje en de hooiberg - verandert niet. Sinds 23 februari 2012 heeft het bouwvlak van deze gebouwen al de bestemming 'Maatschappelijk' en wordt hier met name gebruik van gemaakt voor educatie op het gebied van duurzaamheid.

Onderdeel van het plan is het planologisch toestaan van een uitbreiding met yurt en een tiny house. Deze woningen worden bestemd als short-stay bedrijfswoningen. Hier mogen uitsluitend cursisten, studenten/medewerkers van het duurzaamheidscentrum maximaal een jaar verblijven. Daarnaast wordt de bestaande woning gesplitst, worden twee bestaande bijgebouwen gewijzigd naar een bedrijfswoning en worden meerdere illegale bouwwerken gelegaliseerd.

De voorgenomen uitbreiding is niet in overeenstemming met het geldende planologische regime. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de gewenste uitbreiding mogelijk te maken. De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen uitbreiding mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan Geessinkweg 3 in Winterswijk-Kotten in het buitengebied van de gemeente Winterswijk en staat kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie D, nummers 7394, 8782, 8783 en 9650. De locatie ligt circa 300 meter ten westen van het buurtschap Kotten. De omgeving van het plangebied heeft een landschappelijk karakter. In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt deels binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk", vastgesteld op 27 januari 2011 en deels binnen het bestemmingsplan "Geessinkweg 3 Winterswijk-Kotten", vastgesteld op 23 februari 2012.

Deel plangebied "Geessinkweg 3 Winterswijk-Kotten"

Op basis van het bestemmingplan "Geessinkweg 3 Winterswijk-Kotten" is een deel van het plangebied voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk', met drie bouwvlakken en de functieaanduidingen 'specifieke vorm van maatschappelijk - educatie', 'specifieke vorm van recreatie - evenementen' en 'specifieke vorm van waarde - waardevol landschap'. Verder geldt voor één bouwvlak de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarde' en voor één bouwvlak de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.

Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'.

Deel plangebied "integrale herziening buitengebied Winterswijk"

Op basis van het bestemmingplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk" is het overige deel van het plangebied voorzien van de enkelbestemmingen, 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en 'Groen'.

De gronden hebben tevens (deels) de gebiedsaanduidingen 'ehs - verweving', 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Verder gelden daarbij de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen', 'specifieke vorm van maatschappelijk - educatie' en 'specifieke vorm van recreatie - evenementen'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'.

In afbeelding 1.2 is uitsnede van de verbeelding van de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: uitsnede vigerende planologische regime (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.1 Strijdigheid

De voorgenomen uitbreiding is in strijd met de geldende bestemmingsplannen, aangezien voor het tiny house, de stro-yurt en enkele bijgebouwen de noodzakelijke gebruik- en bouwmogelijkheden ontbreken. De gronden zijn hoofdzakelijk voorzien van een agrarische bestemming. Binnen deze gronden is het niet mogelijk om een duurzaamheidscentrum uit te oefenen. Daarnaast zijn de bouwmogelijkheden voor de bestaande illegaal opgerichte bouwwerken niet planologisch vastgelegd. Verder dient de bestaande bedrijfswoning te worden gesplist in twee wooneenheden.

Voor het legaliseren van de uitbreiding van het duurzaamheidscentrum (gebruik en bouwwerken) en het mogelijk maken van extra wooneenheden binnen het plangebied is een herziening van het bestemmingsplan vereist.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Omgeving

Het plangebied heeft betrekking op de gronden van het duurzaamheidcentrum De Stegge aan Geessinkweg 3 te Winterswijk-Kotten. De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, circa 300 meter ten zuidwesten van het buurtschap Kotten.

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door de afwisseling van open landbouwgronden en houtwallen, houtsingels en bossen. Het plangebied is omringd door landbouwgronden, die hoofdzakelijk worden gebruikt voor akkerbouw. In de nabije omgeving van het plangebied zijn meerdere burgerwoningen gevestigd. In afbeelding 2.1 is met luchtfoto de omgeving van het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto omgeving plangebied (Bron: PDOK)  
2.1.2 Situatie plangebied

In het plangebied is een duurzaamheidscentrum gevestigd. Dit duurzaamheidscentrum bestaat uit meerdere gebouwen en bouwwerken. In bijgevoegde tabel is een overzicht gegeven van de bestaande bebouwing en bouwwerken in het plangebied.

Gebouw/bouwwerk   Gebruik  
De boerderij   Woning van initiatiefnemer.  
De Schoppe   Cursusruimte met verblijfsmogelijkheid voor 7 cursisten. Gebouwd volgens alle principes van duurzaam bouwen en op die manier ook een voorbeeld voor cursisten. Breaam gecertificeerd.  
Het Radmakershuuske   Vakantiewoning. Nu steeds tijdelijk verhuurd aan max 2 personen.  
Tiny House   Mobiele, kleine verblijfsruimte voor 1 a 2 cursisten of medewerkers die langer aan het centrum verbonden zijn. Als voorbeeld gebouwd om te laten zien hoe een Tiny House in de praktijk kan werken.______  
Stro-yurt   Klein gebouwtje geschikt voor maximaal 4 personen met ruimte voor slapen en verblijf. Een voorbeeld van de mogelijkheden van bouwen met stro (oostzijde van het perceel)  
Hooiberg   Blikvanger op het erf. Buitenzijde als originele, bijna overal verdwenen, hooiberg met strobalen in het zicht. In gebruik als opslagruimte.  
Aardappelschuur   Origineel gebouwde aardappelschuur voor 20 zonnepanelen en opslag machines.  
Zonnepanelen   10 stuks voor de aardappelschuur voor elektrabehoefte elektrische auto.  
Tuinkassen   Ter verlenging van het kweek seizoen van groente en kruiden.  
Werkschuur   In gebruik voor CV-kachel en als werkplaats.  
Opslaghok   Opslag houtsnippers en bouwhout.  
Buitenkeuken en doucheruimte______   Keuken en douche voor stro-yurt en tiny house en kamperende cursisten.  
Composttoiletten   Toiletten op het terrein, voor bezoekers terrein en voor stro-yurt en tiny house. Voorbeeld van urinegescheiden eco-toilet.  
Overkapping   Opslag voor wintervoer dieren en stro.  
Uitkijkstoelen   Voor bezoekers terrein om het terreinoverzicht waar te nemen.  

Naast de bebouwing, zoals weergegeven in bovenstaande tabel, zijn in het plangebied een moestuin, kruidentuin, boomgaard, voedselbos, een paddenpoel en een productiebos. Langs de inrit vanaf de Geessinkweg zijn in het plangebied parkeerplaatsen aanwezig. Daarnaast is het in de bestaande situatie mogelijk om drie keer per kalenderjaar evenementen in de vorm van school- en volksfeesten en andere culturele evenementen toe te staan.

In afbeelding 2.2 en afbeelding 2.3 is de huidige indeling van het plangebied middels een luchtfoto en een vogelvlucht impressie weergegeven. Afbeelding 2.4 geeft de huidige indeling van het duurzaamheidscentrum weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige plangebied (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Vogelvluchtimpressie (Bron: Gemeente Winterswijk)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Plattegrond Aarde-Werk De Stegge (Bron: Aarde-Werk De Stegge)  

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Het plan

Onderhavig plan voorziet in beginsel in het legaliseren van de uitbreiding van het duurzaamheidscentrum, waarmee de feitelijke situatie planologisch aansluit op het huidige gebruik. De eigenaar van het centrum is voornemens minder te werken voor het bedrijf. De wens is daardoor om de bestaande bedrijfswoning te splitsen. De planning is om de te splitsen woning te laten bewonen door de nieuwe manager/beheerder. Het radmakershuuske functioneert in de bestaande situatie als vakantiewoning. De wens is om dit karakteristieke bijgebouw in gebruik te nemen als bedrijfswoning voor maximaal 2 studenten. De hooiberg wordt eveneens omgezet naar een bedrijfswoning. De schoppe in het plangebied betreft een cursusruimte met verblijfsmogelijkheid voor 7 cursisten. Het gebruik van deze schoppe is reeds toestaan en blijft op deze manier behouden. Tenslotte worden de yurt en het tiny house bestemd tot 'short stay' bedrijfswoningen voor studenten of de beheerder.

Binnen het plangebied staan meerdere illegale bouwwerken. Omdat deze bouwwerken noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering van het duurzaamheidscentrum, worden deze gelegaliseerd. De bestaande buitenkeuken wordt verwijderd.

De volgende bouwwerken worden middels dit bestemmingsplan gelegaliseerd:

  • Tiny house legaliseren voor één student, short stay;
  • stro-yurt legaliseren voor vier studenten, short stay;
  • Zonnepanelen voor de aardappelschuur 10 stuks;
  • Tuinkassen;
  • Schuur voor verwarming werkplaats + uitbreiden met inpandig boerderijwinkeltje annex receptie;
  • Opslaghok snippers;
  • Composttoiletten.

2.2.1.1 Short stay

Het tiny house en de stro-yurt functioneren als tijdelijk verblijf van maximaal één jaar voor cursisten/studenten. Het gebruik van deze bouwwerken is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het duurzaamheidscentrum. Met het plan worden deze bouwwerken bestemd als een short stay woning, waarbij geen bijgebouwen mogelijk zijn. Ook de legaal gebouwde hooiberg wordt op deze wijze bestemd voor maximaal twee studenten. Voor de verbouwing van deze bouwwerken is reeds aangetoond dat de verbouwing aan de eisen van het bouwbesluit en aan de welstand voldoet.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Het plangebied wordt landschappelijk goed ingepast. Op het tiny house en de stro-yurt na, zijn alle bouwwerken reeds landschappelijk ingepast. Voor het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarin met name voor het tiny house en de stro-yurt landschappelijke inpassing wordt toegevoegd. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste landschappelijke elementen. Voor het volledige landschappelijk inpassingsplan wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.

Kwaliteitsverbetering op de es

  • Verbeteren van de bodemkwaliteit via stimulatie van het bodemleven;
  • Over de es een slingerend ervaringspad aanleggen met aangrenzende ‘keyholes’: paadjes die allemaal doodlopen tot bij een bijzondere ervaringsplek;
  • De hoogstamfruitbomen van ‘vergeten’ fruitrassen worden intensief verzorgd en voorzien van plantengildes met specifiek ondersteunende, grondverbeterende en watervasthoudende eenjarige en vaste planten in de boomspiegels;
  • Tussen ruige stukjes waar de natuur haar gang mag gaan, worden cultuurveldjes aangelegd met oude cultuurgewassen als rogge of spelt, boekweit, vlas, luzerne (voor een aantal jaren op dezelfde plek) en huttentut (eenjarige kruisbloemige) dus roteren;
  • Groepen met kleine fruitstruiken worden aan de bosrand aangeplant;
  • De bosrand wordt onderhouden door de hoge soorten elke 10 jaar af te zetten en zo de struiklaag voldoende licht te geven. Onder de struiklaag blijven dan ruigtes bestaan, zodat kleine wilde fauna een winter- en schuilgelegenheid heeft. Langs de noordgrens worden bramen aangeplant;
  • De granen worden niet geoogst, zodat vogels en hoenders er hun winterkost vinden;
  • Er wordt een extensief maaibeheer toegepast van een- of tweemaal per jaar met deels wel en deels niet afvoeren. Eenmaal per jaar wordt er kalk en steenmeel opgebracht op de cultuurstukken van de es, inclusief de fruitbomen;
  • Op een deel van de es wordt langs het pad een bloemenweide voor wilde bijen en vlinders aangelegd.

Inpassing stro-yurt en tiny house

De stro-yurt en het tiny house worden beide op natuurlijke manier opgenomen in het natuurrijke en diverse agrarische landschap. Beide gebouwen krijgen een natuurlijk ogende uitstraling met stro-isolatie en groendak-toepassingen. De niet in het landschap passende buitenkeuken zal worden vervangen door een inpandige uitbreiding van de stro-yurt met keuken, badkamer en toilet die op ongeveer dezelfde plek als de huidige buitenkeuken zal worden gerealiseerd.

Achter het tiny house is een rustplek voor de kwetsbare natuur gecreëerd met hazelaars, groenblijvende bamboestruikjes, vogelkastjes en 3 bijenvolken.

2.2.3 Samenvatting

In bijgevoegde tabel is samenvattend per gebouw/bouwwerk de bestaande en toekomstige situatie omschreven.

Gebouw/bouwwerk   Gebruik   Toekomst  
De boerderij   Woning van initiatiefnemer.   Bestaande woning splitsen in twee wooneenheden.  
De Schoppe   Cursusruimte met verblijfsmogelijkheid voor 7 cursisten. Gebouwd volgens alle principes van duurzaam bouwen en op die manier ook een voorbeeld voor cursisten. Breaam gecertificeerd.   Bestaand gebruik behouden.  
Het Radmakershuuske   Vakantiewoning. Nu steeds tijdelijk verhuurd aan max 2 personen.   Wijzigen naar bedrijfswoning voor studenten/cursisten.  
Tiny House   Mobiele, kleine verblijfsruimte voor 1 a 2 cursisten of medewerkers die langer aan het centrum verbonden zijn. Als voorbeeld gebouwd om te laten zien hoe een Tiny House in de praktijk kan werken.   Bestemmen als short stay bedrijfswoning voor studenten/beheerder.  
Stro-yurt   Klein gebouwtje geschikt voor maximaal 4 personen met ruimte voor slapen en verblijf. Een voorbeeld van de mogelijkheden van bouwen met stro. Op dit moment zijn rondom de stro-yurt een buitenkeuken, toilet en douche aanwezig.   Bestemmen als short stay bedrijfswoning voor studenten/beheerder. De stro-yurt wordt vergroot, waarbij de buitenkeuken, het toilet en de douche worden geïntegreerd binnen één bouwwerk.  
Hooiberg   Blikvanger op het erf. Buitenzijde als originele, bijna overal verdwenen, hooiberg met strobalen in het zicht. In gebruik als opslagruimte.   Aanpassen en wijzigen naar bedrijfswoning voor studenten/cursisten.  
Aardappelschuur 'Stroomhuuske'   Origineel gebouwde aardappelschuur voor 20 zonnepanelen en opslag machines.   Bestaand gebruik behouden.  
Zonnepanelen   10 stuks voor de aardappelschuur voor elektrabehoefte elektrische auto.   Bestaand gebruik behouden.  
Tuinkassen   Ter verlenging van het kweek seizoen van groente en kruiden.   Bestaand gebruik behouden.  
Werkschuur   In gebruik voor CV-kachel en als werkplaats.
Deel van de werkplaats wordt omgebouwd tot receptie met WC en boerderijwinkeltje.  
Uitbreiden met inpandig boerderijwinkeltje annex receptie  
Opslaghok   Opslag houtsnippers en bouwhout.   Bestaand gebruik behouden.  
Buitenkeuken en doucheruimte   Keuken en douche voor stro-yurt en Tiny house en kamperende cursisten.   Verwijderen (zie ook onder 'stro-yurt').  
Composttoiletten   Toiletten op het terrein, voor bezoekers terrein en voor stro-yurt en Tiny house. Voorbeeld van urinegescheiden Eco-toilet.   Bestaand gebruik behouden.  
Overkapping   Opslag voor wintervoer dieren en stro.   Bestaand gebruik behouden.  
Uitkijkstoelen   Voor bezoekers terrein om het terreinoverzicht waar te nemen.   Bestaand gebruik behouden.  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (3.1.6 Bro). betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voorliggend plan voorziet in het planologisch toevoegen van vijf wooneenheden (de (short stay) bedrijfswoningen) en het planologisch toestaan van de uitbreiding van het duurzaamheidscentrum met de bijbehorende bebouwing.

Toevoegen woningen
Voor het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking voor wat betreft het toevoegen van de bedrijfswoningen dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de toevoeging van slechts vijf nieuwe woningen.

Planologisch toestaan bestaande bebouwing
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het voorliggende plan voorziet in het planologisch toestaan van bebouwing met een gezamenlijk oppervlakte van minder dan 500 m2. Op deze manier kan het bedrijf zich op haar huidige locatie ontwikkelen en de continuïteit van het bedrijf wordt gewaarborgd. Het gaat namelijk om gebouwen die van essentieel belang zijn voor de bedrijfsvoering van het duurzaamheidscentrum. Uit jurisprudentie is gebleken dat wanneer een plan voorziet in een gebouw met een brutovloeroppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. In voorliggend geval wordt deze oppervlakte niet overschreden waardoor sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De overige gronden in het plangebied worden gebruik ten behoeve van functies die naar aard en omvang gelijk zijn te stellen met hetgeen dat toegestaan is in binnen het voorgaande planologische regime.

Overige functies binnen plangebied
In dit geval bestaan de activiteiten in het plangebied uit functies die naar aard en omvang vergelijkbaar zijn met wat is toegestaan binnen de huidige agrarische bestemming van het bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk". Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte en niet voorziet in een functiewijziging, voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro (uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert)). Het gaat namelijk om hoofdzakelijk extensieve activiteiten die naar aard en omvang zijn te vergelijken met hetgeen dat binnen het voorgaande planologische regime reeds is toegestaan.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals gedefinieerd in artikel 3.1.6 van het Bro. Nadere toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' kan achterwege blijven. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een onaanvaardbare situatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

3.1.3 Nationaal Landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Nadere toetsing aan dit aspect vindt daarom plaats in 3.2.

3.1.4 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd december 2019) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Planspecifiek

Omgevingsvisie Gelderland

Het plangebied is in de provinciale omgevingsvisie aangeduid als 'Nationale landschappen'. Deze gebieden zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de kwaliteit van het landschap. Ter plaatse wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Volledigheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 2.2.2 en Bijlage 1 bij deze toelichting. Het plan heeft daarmee geen negatieve effecten op het nationaal landschap.

Een deel van het plangebied wordt aangemerkt als een Groene Ontwikkelingszone. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken. Voorwaarde is dat het nieuwe erf landschappelijk ingepast dient te worden, waardoor sprake is van een per saldo substantiële versteking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Het nieuwe erf wordt landschappelijk ingepast en er is daarom sprake van een er saldo substantiële versteking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Door de landelijke inpassing als een voorwaardelijke verplichting op te nemen in het bestemmingsplan, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.

Planspecifiek

Middels voorliggend initiatief worden vijf bedrijfswoningen (twee short stay) toegevoegd. Deze bedrijfswoningen zijn noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het duurzaamheidscentrum. In de Regionale Woonagenda is opgenomen dat woningen in het buitengebied toegevoegd kunnen worden door middel van een maatwerkoplossing, die moet worden onderbouwd vanuit ruimtelijke kwaliteit en een lange termijn (woon)wens. Daar is in voorliggend geval sprake. De ruimtelijke kwaliteit het plangebied wordt met initiatief sterk verbeterd. Het een en ander is aangegeven paragraaf 2.2.2 en Bijlage 1 van deze toelichting. Daarnaast is er sprake een lange termijn (woon)wens. Initiatiefnemer is voornemens een stap terug te zetten in de dagelijks leiding van het bedrijf. Hiertoe dient de bestaande bedrijfswoning te worden gesplitst, zodat de 'nieuwe' dagelijkse leiding van het bedrijf hier eveneens kan huisvesten. De (short stay) bewoners van de overige vier bedrijfswoningen (tiny house, stro-yurt, hooiberg en het radmakershuuske) zijn aan De Stegge verbonden.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk
3.4.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn.

De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past, en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. En het is het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

In de omgevingsvisie worden de volgende kwaliteiten beschouwd als kernkwaliteiten van het buitengebied:

  • 1. De bijzondere geologische en aardkundige kenmerken.
  • 2. De bijzondere en hoge kwaliteit van het cultuurlandschap, ontstaan door menselijk gebruik in het verleden.
  • 3. Ecologische waarden en milieukwaliteit, die zijn ontstaan als gevolg van de opbouw van het landschap.
  • 4. De leefbaarheid in het landelijk gebied die er is als gevolg van de sociale samenhang.
  • 5. Het economisch functioneren van het landelijk gebied, die bijdraagt aan de binding van inwoners aan het gebied en in veel gevallen een (financiële) drager is van de bijzondere kenmerken van het landschap.

Bovenstaande kwaliteiten zijn bepalend voor de identiteit van Winterswijk. En daarom worden in de visie keuzes gericht op:

  • 1. Het veiligstellen, behouden en bevorderen van die kwaliteiten bepalend zijn voor de identiteit van de gemeente.
  • 2. Het laten van ruimte voor initiatieven die aan die kwaliteiten bijdragen.

Bij functieverandering van erven en aanpassingen van (bedrijfs)woningen wordt de kwaliteit van het hele erf betrokken bij de beoordeling. Daar waar onderdelen van ensembles eerder al verloren zijn gegaan of incompleet zijn geraakt, steunt de gemeente elk initiatief dat deze weer aanheelt c.q. versterkt.

3.4.1.2 Visie op hoofdlijnen: Een levend landschap, behoud door ontwikkeling

De hoofdambitie betreft het realiseren van een levend landschap en behoud door ontwikkeling. Er zijn in de visie op hoofdlijnen vier thema's benoemd om aan te werken. Dit betreffen:

  • Een sociaal vitaal platteland;
  • Een economisch vitaal platteland;
  • Versterken en (onder)houden van het landschap;
  • Beleef het Nationaal Landschap.

In dit geval is met name de thema's 'een sociaal vitaal platteland' van belang. Daar wordt nader op ingegaan.

Een economisch vitaal platteland

Een levend icoon en een sociale, vitale gemeenschap heeft een sterke economie nodig. Economie geeft (financiële) draagkracht aan kwaliteit maar ook binding met het gebied. Winterswijk heeft een sterk landschap, de ligging aan de grens geeft de gemeente iets mystieks en het grotere (Duitse) achterland geeft de gemeente extra kansen om te groeien in recreatie. De gemeente wil van het boeren in een kleinschalig landschap onze kracht (blijven) maken. Nieuwe economische dragers zijn daarbij nodig om het evenwicht in wonen en werken vast te houden en dragen in onze visie (als financiële drager) bij aan onze kwaliteiten.

Pijlers:

  • Een vitale en samenhangende plattelandseconomie;
  • Een sterke landbouwsector, die functioneert in balans met de natuurlijke omgeving.


Doelen:

  • 1. Voldoende (financiële) draagkracht om cultuurhistorische en landschappelijke waarden in stand te houden;
  • 2. Verloedering van vrijkomende agrarische gebouwen voorkomen;
  • 3. Illegaal gebruik van gebouwen in het landelijk gebied voorkomen;
  • 4. Bijdragen aan het in balans houden van wonen en werken in Winterswijk
3.4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de omgevingsvisie

Een van de belangrijkste uitgangspunten van de omgevingsvisie buitengebied Winterswijk betreft het thema duurzaamheid. Daarnaast is vanuit de omgevingsvisie het aantrekken van cursisten/studenten gewenst. Het duurzaamheidscentrum zet sterk in op het versterken van de biodiversiteit van het gebied.

Het gebruik van een duurzaamheidscentrum in combinatie met de ruimte voor cursisten/studenten en de versterking van de biodiversiteit sluit feilloos aan op deze uitgangspunten van de omgevingsvisie. Daarnaast draagt het initiatief bij aan het economisch vitaal houden van het platteland.

Geconcludeerd wordt het initiatief past binnen de omgevingsvisie.

3.4.2 Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk

Het afwegingskader, vastgesteld op 28 juni 2018, kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, levensloop-bestendigheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.

Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader dient meerdere doelen:

  • Het komen tot een woningbouwprogramma dat aansluit op de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoeften van verschillende doelgroepen in de gemeente Winterswijk;
  • Een bijdrage leveren aan het behouden en liefst versterken van de omgevingskwaliteit van de kern Winterswijk, het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het overige buitengebied;
  • Het behoud van leefbare gemeenschappen, het sociaal en vitaal houden van kernen en buurtschappen;
  • Het voorkomen / tegengaan van leegstand van woningen of ander incourant vastgoed.


In het afwegingskader is opgenomen dat wanneer met een plan niet meer dan 2 wooneenheden worden toegevoegd, de ontwikkeling akkoord is met realisatie vanuit volkshuisvestelijke afweging. (Bij toevoegen van 1 of 2 woningen)

Planspecifiek

Middels voorliggend bestemmingsplan worden vijf bedrijfswoningen toegevoegd. Deze bedrijfswoningen zijn noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het duurzaamheidscentrum. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het behouden het liefst versterken van de omgevingskwaliteit van het buitengebied. Het een en ander is aangegeven paragraaf 2.2.2 en Bijlage 1 van deze toelichting. Daarnaast is er sprake een specifieke kwalitatieve woonbehoeften. Initiatiefnemer is voornemens een stap terug te zetten in de dagelijks leiding van het bedrijf. Hiertoe dient de bestaande bedrijfswoning te worden gesplitst, zodat de 'nieuwe' dagelijkse leiding van het bedrijf hier eveneens kan huisvesten. De (short stay) bewoners van de overige vier bedrijfswoningen (tiny house, stro-yurt, hooiberg en het radmakershuuske) zijn aan De Stegge verbonden en noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt een agrarische bestemming deels gewijzigd naar een passende maatschappelijke bestemming ten behoeve het exploiteren van het duurzaamheidscentrum. Voor het plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze ontwikkelingen zorgen voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de kaders uit het landschapsontwikkelingsplan.

3.4.4 Duurzaam energiebeleid

Winterswijk heeft een hoge ambitie als het gaat om het opwekken van duurzame energie. De gemeenteraad heeft deze ambitie onder andere onderschreven in 2008 met het vaststellen van de beleidsnota 'Duurzaam Winterswijk'. Ten aanzien van de productie van duurzame energie staat in deze nota het volgende: "De gemeente Winterswijk staat positief tegenover de opwekking en het gebruik van hernieuwbare energie".

Ook op regionaal niveau zijn er ambities uitgesproken. In het 'Akkoord van Groenlo (AvG'13)' verklaren de acht gemeenten van de Regio Achterhoek te streven naar een energie-neutrale Achterhoek in 2030 door inzet op grootschalige energiebesparing en productie van hernieuwbare energie'. Door in 2030 al energieneutraal te zijn, wil de regio Achterhoek vooruit lopen op de (inter)nationale en provinciale klimaatdoelstellingen.

Het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk heeft op 4 februari 2015 kennisgenomen van de 'Energiestrategienota duurzame energie Achterhoek'. Op basis hiervan is besloten om samen met de commissie Ruimte richting te geven aan keuzemogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie om invulling te geven aan Winterswijk energieneutraal in 2030. Als het huidige energieverbruik (elektrisch) van bedrijven, instellingen en inwoners wordt vertaald naar zonne-energie, betekent dat minimaal 314.925 zonnepanelen (63 GWh) gerealiseerd moeten worden. Zonne-energie maakt daarmee een groot deel uit van de duurzaamheidsopgave waar we voor staan. In de Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek wordt het volgende aanbevolen om de plaatsing van zonnepanelen op daken en op land te versnellen:

  • Het lokale ruimtelijk beleid te inventariseren en op elkaar af te stemmen;
  • Lokale burgerinitiatieven te stimuleren;
  • Actief op zoek gaan naar financieringsmogelijkheden, te denken valt aan duurzaamheidslening (Wet Hof en Wet schatkistbankieren), subsidiemogelijkheden bij hogere overheden (PPM-Oost);
  • Gemeentelijke strategische gronden in te zetten voor zonneparken; Informatiebijeenkomsten te houden om de mogelijkheden van zonne-energie onder de aandacht te brengen;
  • Te onderzoeken of lagere leges bij omgevingsvergunning/RO-procedures voor duurzame projecten mogelijk zijn;
  • Gemeentelijke daken beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld (lokale) energiecoöperaties en bedrijven stimuleren om dat ook te doen.


Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op een duurzaamheidscentrum. Het plangebied wordt ingericht met elementen die passen bij de visie van duurzaamheid en deep-ecology. De Stegge ziet de inzet die tot nu toe gepleegd is in terrein en gebouwen als een maximale inspanning om natuurwaarden, duurzaamheid en biodiversiteit te stimuleren. Het centrum heeft een integrale benadering dat maakt dat bezoekers van de Stegge geïnspireerd worden tot een levensstijl waarin duurzaam handelen "normaal" is en waar ze ook de instrumenten en methodes leren om daar praktisch vorm aan te geven.

De boerderij is geïsoleerd en voorzien van dubbel glas. Naast de vloerverwarming wordt er ook in een zeer efficiënte tegelkachel eigen hout gestookt. Het Radmakershuuske is geïsoleerd, er is dubbel glas en wordt mede door de houtsnipperkachel verwarmd.

De Schoppe is energieneutraal gebouwd. Het is een 'plus op de meter' gebouw dankzij luchtdicht bouwen en hoogwaardige isolatie met driedubbel glas. Ook dit gebouw wordt verwarmd door de houtsnipperkachel. Bijzondere innovaties (aardpijp) zijn toegepast en alles is met duurzame materialen en bouwtechnieken gerealiseerd. Er is een BREEAM Excellent certificaat verleend, wat voor een dergelijk gebouw uniek in Nederland is.

De stro-yurt is een voorbeeld van bouwen met leem en stro, materialen met een zeer geringe milieubelasting. Deze bouwwijze leidt tot een zeer laag energiegebruik. De Hooiberg is een traditionele constructie, verbouwd tot verblijfsruimte met aan de buitenzijde strobalen en een rieten dak. Daardoor zeer goed geïsoleerd. Het Tiny House is een voorbeeld van bouwen met een geringe footprint. Weinig materiaalgebruik, flexibel en verplaatsbaar. Weinig energiegebruik door isolatie en kleine oppervlakte. In de toekomst een belangrijke optie voor diverse doelgroepen om betaalbare woonruimte te scheppen.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het geldende duurzaamheidsbeleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem
4.1.1.1 Algemeen

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

4.1.1.2 Situatie plangebied

Onderhavig plan betreft een bestemmingswijziging van 'agrarisch' naar 'maatschappelijk'. Hiertoe dient de bodemkwaliteit geschikt te zijn voor de nieuwe functie. In dit geval is een vooradvies gevraagd aan de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) in de vorm van bodeminventarisatie. Op deze manier is in beeld gebracht wat de lokale bodemkwaliteit in beeld gebracht.

De bodemkwaliteit ter plaatse is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding om een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten. Het uitvoeren van bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure is niet nodig. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor de toekomstige functie als wonen en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Voor het volledig advies van de ODA wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting.

4.1.1.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Geluid
4.1.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van vijf geluidgevoelige objecten in het kader van de Wgh, namelijk de toe te voegen bedrijfswoningen. Hierna wordt nader op de aspecten rail-, wegverkeers- en industrielawaai ingegaan.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Geessinkweg. In het kader van het bestemmingsplan "Geessinkweg 3 Winterswijk-Kotten 2011", vastgesteld op 23 februari 2012, is ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevel van de woonboerderij en de schoppe in het plangebied reeds een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de boerderij maximaal 42 dB bedraagt na aftrek ten gevolge van wegverkeer op de Geessinkweg. De geluidbelasting op de schoppe bedraagt maximaal 45 dB na aftrek. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de woning niet overschreden. Voor de woning hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd. De volledige onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

Ten aanzien van de te splitsen woonboerderij wordt opgemerkt dat deze splitsing plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing, er is daardoor geen verandering van de geluidsbelasting op de gevel. Ten aanzien van overige nieuwe geluidgevoelige objecten in het plangebied, de bedrijfswoning in het Radmakershuuske, het tiny house, de stro-yurt en de woning in de hooiberg, wordt opgemerkt dat deze gebouwen op grotere afstand van de Geessinkweg zijn gesitueerd. Aangenomen mag worden dat de geluidbelasting op de gevels van deze woningen daarom lager is. Bovendien dienen de woningen te voldoen aan de meest recente isolatie-eisen uit het Bouwbesluit.

Ten aanzien van het aspect 'wegverkeerslawaai' wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bedrijfswoningen.

Railverkeerslawaai en industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen en eveneens niet binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein, de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai kunnen buiten beschouwing worden gelaten. In paragraaf 4.1.4 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

4.1.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.1.3 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.1.3.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.1.3.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.1.3.3 Situatie plangebied

In paragraaf 4.1.3.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.1.3.4 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering
4.1.4.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.1.4.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01_0007.png"

4.1.4.3 Situatie plangebied

Algemeen 

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op het planologisch mogelijk maken van een uitbreiding van het duurzaamheidscentrum. Een duurzaamheidscentrum betreft een milieubelastende functie voor omwonenden. Binnen het plangebied worden verschillende functies toegestaan. Het duurzaamheidscentrum ziet toe op bedrijfswoningen, dagrecreatie, natuur-voorzieningen, een cursusruimte en een boerderijwinkel. Een dergelijke combinatie van functies wordt niet expliciet genoemd in de VNG-uitgave.

De hierboven genoemde bedrijfsmatige functies zijn allemaal ter vergelijken met functies waarvoor milieucategorie 1 geldt, zoals 'persoonlijke dienstverlening n.e.g.', 'kantoor', 'dagverblijven' en 'kantines'. Voor dergelijke functies geldt een richtafstand van 10 meter. De dichtstbijzijnde bestemmingen die milieugevoelige functies toelaten (de woonbestemmingen rondom het plangebied) bevinden zich op tenminste 20 meter afstand. Aan de richtafstanden wordt dan ook in alle gevallen voldaan. Ten aanzien van de bedrijfswoningen wordt opgemerkt dat de functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Omdat de bedrijfswoningen tot de inrichting behoren hoeven deze woningen niet te worden getoetst in het kader van de externe werking.

Opgemerkt wordt dat op basis van het huidige planologische regime reeds mogelijkheid bestaat om drie keer per kalenderjaar evenementen in de vorm van school- en volksfeesten en andere culturele evenementen toegestaan. Hiervoor wordt te zijner tijd getoetst of hier op basis van de APV een ontheffing moet worden aangevraagd. Dit zal plaatsvinden in overeenstemming met de geldende relevante wet- en regelgeving.

Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie in het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. In dit geval zijn de bedrijfswoningen in het plangebied aan te merken als een milieugevoelig objecten.

In de omgeving van het plangebied komen hoofdzakelijk verspreid liggen woonerven en groenpercelen voor. Verder liggen op grotere afstand een aantal (agrarische) bedrijfsbestemmingen. Concreet gaat het om de bedrijfsbestemming aan de Mr. Meinenweg 29, en de agrarische bedrijven aan de Burloseweg 40 en de Vlaskampweg 6.


Bedrijfsbestemming - Mr. Meinenweg 29
Op basis van het geldende planologisch regime is ter plaatse van de Mr. Meinenweg 29 een agrarisch loonbedrijf toegestaan. Een dergelijke functie wordt op basis van VNG-uitgave aangemerkt als milieucategorie 3.1, met een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'. De afstand tot het bestemmingsvlak van dit bedrijf en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde bedrijfswoning in het plangebied (o.b.v. maximale planologische mogelijkheden) bedraagt circa 170 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.

Agrarische bouwvlakken - Vlaskampweg 6 en Burloseweg 40
Op basis van het geldende planologische regime zijn op deze locaties zowel grondgebonden agrarische bedrijven als intensieve veehouderijen toegestaan. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. In het geval van veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veehouderijbedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.1.5 nader op ingegaan.

Voor veehouderijen geldt, het aspect 'geur' buiten beschouwing latend, een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'. Aan deze afstand wordt in alle gevallen voldaan. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object (de bedrijfswoning in de Hooiberg) ligt op circa 65 meter afstand van de grens van het bouwvlak van het agrarische bedrijf aan de Vlaskampweg 40 (o.b.v. maximale planologische mogelijkheden). Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object (de bedrijfswoning in stro-yurt) ligt op circa 250 meter afstand van de grens van het bouwvlak van het agrarische bedrijf aan de Burloseweg 40 (o.b.v. maximale planologische mogelijkheden). In alle gevallen wordt dan ook voldaan aan de richtafstanden.

Concluderend wordt dat er plaatsen van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden belemmerd. Tenslotte wordt opgemerkt dat de huidige bedrijfswoning reeds beschermd tegen de hiervoor genoemde milieubelastende functies.

4.1.4.4 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.5 Geur
4.1.5.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
4.1.5.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval worden in het plangebied nieuwe geurgevoelige objecten toegevoegd, namelijk de toe te voegen bedrijfswoningen. In de omgeving van het plangebied bevinden zich agrarische bedrijfspercelen, namelijk aan de Vlaskampweg 6 (op een afstand van circa 65 meter tot het dichtstbijzijnde geurgevoelige plangebied) en de Burloseweg 40 (op een afstand van circa 250 meter tot het dichtstbijzijnde geurgevoelige object in het plangebied).

Feitelijk betreft het grondgebonden agrarische bedrijven, waarvoor een vaste richtafstand van 50 meter geldt. Op basis van het geldende bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk" is het hier echter ook toegestaan om hier intensieve veehouderijen te exploiteren.

Gezien deze afstand tussen de veehouderijen en de geurgevoelige objecten in het plangebied wordt verwacht dat in ter plekke van de bedrijfswoningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de agrarische bedrijf niet beperkt, aangezien in alle gevallen reeds aanwezige geurgevoelige functies (o.a. wonen) van derden dichter op de aanwezige veehouderijen zijn gelegen en hiermee maatgevend zijn voor de ontwikkelmogelijkheden van de veehouderijen. Tenslotte wordt opgemerkt het, gelet op de indeling van het perceel en de aanwezigheid van woningen van derden op korte afstand, het redelijkerwijs niet te verwachten is dat ter plaatse van Vlaskampweg 6 in de toekomst de bedrijfsactiviteiten worden omgezet naar intensieve veehouderij.

In afbeelding 4.1 is in aanvulling op vorenstaande een uitsnede van de kaart met de beoordeling van het leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting ten aanzien van de geurhinder weergegeven. Deze kaart is afkomstig uit de plan MER voor het buitengebied Winterswijk. Ter plaatse van het plangebied (blauwe ster) wordt het leefklimaat aangemerkt als 'zeer goed'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01_0008.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede PlanMER (bron: gemeente Winterswijk)  
4.1.6 Externe Veiligheid
4.1.6.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.1.6.2 Planspecifiek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied (blauwe ster) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01_0009.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.1.6.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.1.7 Licht
4.1.7.1 Algemeen

Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor de mens en natuur. Ook kan er horizonvervuiling zijn door kuntsmatig licht. Kunstmatige verlichting komt voor bij functies, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen en paardenbakken.

De hinder van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit hangt samen met de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.

Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:

  • hinder voor de mens
  • hinder/verstoring voor de natuur
  • horizonvervuiling

Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.

Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking.

Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Er is dan geen direct licht meer te meten van een lamp. Het licht is nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer.

4.1.7.2 Situatie plangebied

In dit geval gaat het om een duurzaamheidscentrum waarbij rekening wordt gehouden met de biodiversiteit en de landschappelijke aspecten ter plaatse. Kunstlicht wordt waar mogelijk zo veel mogelijk voorkomen.

4.1.7.3 Conclusie

Het aspect 'licht' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling,

4.1.8 Aanmeldnotitie MER-beoordeling
4.1.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

4.1.8.2 Situatie plangebied

Onderhavig plan betreft een gedeeltelijke functiewijziging van agrarisch naar maatschappelijk. In de gevraagde situatie worden de in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r., genoemde drempelwaarden niet overschreden. Tevens komt de ontwikkeling niet voor in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Een passende MER-beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

4.1.8.3 Conclusie

Op basis van de beoordeling en op basis van de behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van onderhavig plan voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Algemeen

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

4.2.1.1 Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

4.2.1.2 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

4.2.2 Situatie plangebied
4.2.2.1 Cultuurhistorie

Onderhavig plan ziet toe op het planologisch mogelijk maken van de uitbreiding van het duurzaamheidscentrum. Het plangebied ligt in nationaal landschap. Doordat de bestaande situatie in het plangebied wordt verbeterd door het geheel landschappelijk goed in te passen, heeft de ontwikkeling geen een positieve invloed op het nationaal landschap. Verder is de bestaande schoppe in het plangebied in het huidige bestemmingsplan "Geessinkweg 3 Winterswijk-Kotten 2011" voorzien van de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden' voor het behoud, de bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarde van het gebouw. Deze aanduiding wordt in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. Verder zijn er rondom het plangebied geen gemeentelijke- of rijksmonumenten aanwezig die negatief worden beïnvloed door de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.2.2 Archeologie

Voor verschillende delen in het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische - verwachting 1' tot en met 'Waarde - Archeologische verwachting 4' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Onderhavig plan voorziet niet in feitelijke nieuwe sloop- of bouwwerkzaamheden, waardoor verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De geldende archeologische dubbelbestemmingen worden in dit bestemmingsplan overgenomen, ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.

4.3 Flora en fauna

4.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.3.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
4.3.3 Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

4.3.4 Situatie plangebied
4.3.4.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied bevindt zich op circa 2,5 kilometer afstand van dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied het 'Willinks Weust'. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand.

Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, waarbij geen sprake is van sloop- of bouwwerkzaamheden en de afstand tot Natura 2000-gebieden, wordt gesteld dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betreffende Natura 2000-gebieden uitgesloten zijn.

Geconcludeerd wordt dat het project in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig is.

GNN (Gelders Natuurnetwerk)

De plangebied binnen Groene Ontwikkelingszones en ligt op circa 60 meter afstand van gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken. Voorwaarde is dat het nieuwe erf landschappelijk ingepast dient te worden, waardoor sprake is van een per saldo substantiële versteking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast en er is daarom sprake van een er saldo substantiële versteking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Door de landelijke inpassing op te nemen in het bestemmingsplan, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Voorgenomen activiteiten leiden tot niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

4.3.4.2 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

In voorliggend geval is een Quickscan Natuurtoets uitgevoerd. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste uitkomsten. Voor de volledige natuurtoets wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Met het veldbezoek is getoetst in hoeverre de geplande werkzaamheden het leefgebied voor beschermde soorten kan verstoren of vernietigen. Op grond van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat hiervan geen sprake is mits de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. Er gaat overigens geen broedgelegenheid verloren, maar ter meerdere zekerheid is rust in deze periode wenselijk. Nader onderzoek is niet vereist net als het aanvragen van een ontheffing.

Op grond van het (veld-)onderzoek ook wel 'quick scan natuurtoets' kan de conclusie worden getrokken dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming niet nodig is.

4.3.5 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het verkeer ten behoeve van het duurzaamheidscentrum kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Geessinkweg.

4.4.2 Parkeren

Een initiatief wordt in beginsel getoetst aan het bestemmingsplan "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk", waarin is weergegeven dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor parkeren of stallen van auto's.

Het aantal parkeerplaatsen dat op basis van het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk" nodig is past niet bij de huidige praktijk. Het gaat in dit geval namelijk om een duurzaamheidscentrum waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd dat zin min mogelijk gebruik wordt gemaakt van vervoer per auto. In beginsel komen bezoekers op de fiets nar het centrum. Er is in een ruime fietsparkeerplaats voorzien voor bezoekers.

Verder is de normering van het aantal auto's per woning niet conform de bestaande en de gewenste praktijk. In dit geval wordt dan ook afgeweken van de parkeernormen zoals het bestemmingsplan "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk".

De parkeerbehoefte is al volgt berekend:

  • Boerderij: 2 duurzame huishoudens = samen max. 2 p.p;
  • Tiny House: 1 duurzaam huishouden = 1 p.p;
  • Radmakershuuske: 1 duurzaam huishouden = 1 p.p;
  • Hooiberg: 1 duurzaam huishouden = 1 p.p;
  • stro-yurt: max. bewoond door 2 studenten, komend uit het buitenland per OV: geen p.p. met eventueel een tijdelijke bezoeker = 1.p.p.;
  • De Schoppe: max 7 personen die carpoolen en deels met OV komen = max 4 p.p;

Totale parkeerbehoefte bedraagt daarmee 10 p.p.

In onderstaande afbeelding 4.3 is weergegeven waar de parkeerbehoefte in het plangebied wordt ingevuld. In dit bestemmingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat op eigen erf voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2107BGGEESSNKWG3-OW01_0010.png"  
Afbeelding 4.3: Invulling parkeerbehoefte  
4.4.3 Conclusie

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren.

4.5 Water

4.5.1 Algemeen

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

4.5.2 Situatie plangebied

Het plan betreft de functiewijziging van een agrarisch bestemming naar een maatschappelijke ter plaatse van de gronden achter het perceel Geessinkweg 3 in het buitengebied van Winterswijk. Verder wordt de bestaande maatschappelijke bestemming in het plan betrokken. Onderdeel van het plan is verder het planologisch toestaan van een reeds aanwezige stro-yurt en een bestaand tiny house. Ook wordt de bestaande woning gesplitst in twee wooneenheden en worden twee gebouwen gewijzigd naar bedrijfswoningen. Door deze wijzigingen blijft het verharde oppervlak ongewijzigd. Vanuit fysiek oogpunt verandert er feitelijk niets.

Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee

Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

N.v.t.

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee

Nee  
1

1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van het bestaande perceel moet worden verwerkt door een adequaat IBA-systeem (in de huidige situatie een helofytenfilter) of worden geloosd op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P246). De werking van het IBA-systeem moet afgestemd zijn op de (wisselende) belastingen (zowel kwalitatief als kwantitatief) van de afvalwaterlozingen.

Om risico's van vervulling te minimaliseren mag het effluent van het helofytenfilter niet op oppervlaktewater worden geloosd. Lozing in de bodem (grondpassage), bijvoorbeeld via een infiltratiegebied of vijver, of hergebruik van het gezuiverde afvalwater is wel toegestaan. Voor het aansluiten en lozen op het gemeentelijk rioleringssysteem is toestemming nodig.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Dakwater en water van verhardingen moet binnen het perceel worden hergebruikt, geïnfiltreerd of geborgen in een retentievoorziening, bijvoorbeeld een vijver of zaksloot. Hemelwater mag niet worden aangesloten op het drukrioleringssysteem.

Oppervlaktewater kwaliteit

Een eventuele overloop van een berging mag maximaal met landelijke afvoer (1 l/s.ha) lozen op een watergang. Voor het aansluiten en lozen op een watergang is toestemming nodig.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Groen

De groenvoorzieningen rondom het duurzaamheidscentrum zijn bestem tot 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor houtwallen en houtsingels, groenvoorzieningen, bermen en beplanting, groenvoorzieningen die onderdeel uitmaken bij de maatschappelijke voorziening zoals opgenomen in de bestemming 'Maatschappelijk'. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Maatschappelijk

De overige gronden in het plangebied zijn bestemd voor het duurzaamheidscentrum. De gronden zijn bestemd tot 'Maatschappelijk'. De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor, maatschappelijke voorzieningen. Om het duurzaamheidscentrum te onderscheiden van reguliere maatschappelijke bestemmingen is de aanduiding. 'specifieke vorm van maatschappelijk - educatie'. Ter plaatse van deze aanduiding is een informatie- en cursuscentrum met expositie- en vergaderruimte, slaapruimte, keuken toegestaan. Daarnaast zijn in het plangebied in totaal zes bedrijfswoningen aanwezig. Deze zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', het behoud, de bescherming en/of herstel van cultuurhistorische waarde. Op die manier wordt de karakteristiek van de Schoppe behouden. Evenementen in de vorm van school- en volksfeesten en andere culturele evenementen zijn toegestaan ter plaatse van een aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - evenementen', op de voorwaarde dat dit beperkt blijft tot maximaal drie dagen per kalenderjaar.

Verder zijn er twee bedrijfswoningen aanwezig die uitsluitend mogen worden gebruik voor 'short stay'. Het gaat om de yurt en het tiny house. Deze woningen zijn aangeduid als 'short stay bedrijfswoningen' en met respectievelijk 'yurt' en 'tiny house'.

Verder zijn voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen en het aanleg en instandhouden van de noodzakelijke parkeerplaatsen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding overige zone - waardevol landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevolle landschap.

Gebiedsaanduiding overige zone - ehs verbinding

De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - ehs verbinding' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.