direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Honesweg 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Honesweg 14 in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De percelen waar het bestemmingsplan betrekking op heeft staan kadastraal bekend als gemeente Winterswijk (WTW00), Sectie I, perceel 12558 en 14949 (hierna: plangebied). Ter plaatse van het plangebied bevindt zich een rioolwaterzuiveringsinstallatie (hierna: RWZI) van het waterschap Rijn en IJssel en naastgelegen gronden die in gebruik zijn als groen en agrarisch gebied.

In de strategienota 'Samen werken aan schoon water' heeft Waterschap Rijn en IJssel het streven naar schoon en gezond water in haar beheergebied vastgelegd. Een belangrijk onderdeel van deze strategie is het behalen van de doelen voor de chemische en biologische waterkwaliteit conform de Kaderrichtlijnen Water (KRW). Ook het verkennen en aanpakken van de problematiek van nieuwe, vervuilende stoffen zoals medicijnresten, is onderdeel van deze strategie. Voor het behalen van deze doelen gaat het waterschap vier RWZI's verbouwen en uitbreiden.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de uitbreiding van de RWZI Winterswijk. Concreet voorziet de uitbreiding in de realisatie van een extra zuiveringsstap om onder andere medicijnresten uit het effluent (gezuiverd afvalwater dat de RWZI verlaat) te verwijderen. Met de uitbreiding kan de RWZI 800 m³ water extra behandelen. Voor de uitbreiding is een ruimtebeslag van circa 1.500 m² benodigd.

Deze uitbreiding vindt plaats op de ten oosten van de RWZI gelegen gronden die zijn bestemd met de bestemming 'Groen' en tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) behoren. Gronden die zijn aangewezen als onderdeel van het GNN mogen niet zonder meer worden aangewend ten behoeve van de uitbreiding van een bedrijf. Dit is uitsluitend toegestaan in het geval er sprake is van een groot openbaar belang en wanneer de nadelige effecten op het GNN evenredig te worden gecompenseerd middels een compensatieplan. Ter compensatie van het verwijderen van de groenbestemming wordt in voorliggend geval daarom 2.500 m² van de in het plangebied gelegen agrarische gronden herontwikkeld tot GNN aan de hand van een compensatieplan. Met dit bestemmingsplan worden deze gronden bestemd met de bestemming 'Groen'.

De gemeente Winterswijk heeft op 14 december 2021 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de voorliggende ontwikkeling middels een bestemmingsplanherziening. Daarbij dient te worden aangetoond dat de uitbreiding vanuit ruimtelijk oogpunt verantwoord is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin, waarmee wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Honesweg 14 in het buitengebied van de gemeente Winterswijk ten noorden van de kern van Winterswijk. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Winterswijk en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin indicatief aangeduid met de rode ster en rode contour. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Winterwijk en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Buitengebied Winterswijk" en "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk". Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 27 januari 2011 en 28 juni 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van Winterswijk.

Het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk" legt planologisch de parkeernormen in de gehele gemeente Winterswijk vast. Voor de duiding van het planologisch regime is het bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" hoofdzakelijk van belang.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede uit het bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.1 Bestemmingen en aanduidingen

Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de enkelbestemmingen 'Bedrijf', 'Groen' en 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. Tevens zijn er drie dubbelbestemmingen van kracht waarmee de archeologische waarden in het gebied worden gewaarborgd. Hierna wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen.

Enkelbestemmingen
De voor 'Agrarisch - Cultuurlandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van (grondgebonden) agrarische bedrijven (mits binnen een bouwvlak) en het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden.

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor meerdere vormen van bedrijvigheid, waaronder een waterzuiveringsinstallatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – overige bedrijvigheid 38'. Ter plaatse bevindt zich tevens een bouwvlak waarbinnen gebouwd mag worden tot een maximum bebouwd oppervlak van 677 m2.

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor houtwallen en houtsingels, groenvoorzieningen, bermen en beplanting met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ter plaatse mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Dubbelbestemmingen
De voor 'Waarde – Archeologische verwachting 1', 'Waarde – Archeologische verwachting 3' en 'Waarde – Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Afhankelijk van de grootte van het bouwwerk geldt dat een aanvrager een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld.

Gebiedsaanduidingen
De gronden in het plangebied zijn (al dan niet deels) verder voorzien van vier gebiedsaanduidingen:

  • natte natuur: De gronden ter plaatse van de aanduiding 'natte natuur' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden in de vorm van natte natuur;
  • waardevol landschap: Deze gronden zijn mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap;
  • ehs verweving: Behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, zijn deze gronden mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden;
  • reconstructiewetzones: ter plaatse van de aanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' is een intensieve veehouderij toegestaan en zijn nadere regels en afwijkingsbevoegdheden voor intensieve veehouderijen benoemd.
1.3.2 Strijdigheid

Het huidige bestemmingsplan biedt te weinig ruimte om de gewenste uitbreiding te realiseren. De concrete wens is daarom om een aanliggend perceel met de bestemming 'Groen' om te zetten naar de bestemming 'Bedrijf'. Ter compensatie wordt een deel van de agrarische cultuurgronden omgezet naar de bestemming 'Groen'. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. Dit vanwege het feit dat de gronden die zijn aangewezen met de bestemming 'Groen' niet zonder meer mogen worden aangewend ten behoeve van bestaande bedrijfsactiviteiten.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologisch kader op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Honesweg 14, ten noorden van de kern Winterswijk. Hierna wordt kort de functioneel ruimtelijke structuur van de omgeving en het plangebied uitgelicht.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De woonkern van Winterswijk ligt ten zuiden van het plangebied. De directe omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische percelen en verspreid liggende woonpercelen. Het dichtstbijzijnde woonperceel betreft de Ravenhorsterweg 127. Deze is gelegen ten zuidoosten van het plangebied, grenzend aan het agrarische gedeelte binnen het plangebied. Ten oosten van het plangebied ligt de Wehmerbeek, een afsplitsing van de rivier de Groenlosche Slinge. Deze rivier loopt van de kern Groenlo, welke zich ten noorden van het plangebied bevindt, tot aan de kern van Winterswijk.

In afbeelding 2.1 is door middel van twee luchtfoto's de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierin met respectievelijk de rode ster en rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto's huidige situatie plangebied (bron: PDOK, bewerkt)  

2.2 Planbeschrijving

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de uitbreiding van de RWZI in Winterswijk. In lijn met de KRW-doelen voor het verhogen van de chemische en biologische waterkwaliteit van het effluent (gezuiverd afvalwater dat de RWZI verlaat) worden vier RWZI's uitgebreid, waaronder die in Winterswijk. De uitbreiding voorziet in de realisatie van een extra zuiveringsstap om onder andere medicijnresten uit het effluent te verwijderen.

In opdracht van het waterschap is onderzocht waar het effluent (gezuiverd afvalwater dat de RWZI verlaat) maatschappelijk gezien de hoogste waarde oplevert. Daaruit is duidelijk geworden dat het effluent onmisbaar is voor de watervoerendheid van de Groenlosche Slinge. Het effluent voorkomt droogval en levert een grote bijdrage aan de ecologische kwaliteit van de beek.

De beken ten oosten van Winterswijk (o.a. Ratumse beek en Willinkbeek) lijken steeds vaker droog te vallen, waardoor de Groenlosche Slinge tussen Winterswijk en Groenlo steeds belangrijker wordt voor het voortbestaan van zeldzame beekvis, zoals de serpeling en de beekprik. De beek is hier momenteel echter ongeschikt als leefgebied door de invloed van het effluent van de RWZI. Deze veroorzaakt een te hoge belasting van fosfaat en stikstof en regelmatig optredende schadelijke ammoniumpieken. Daarnaast treden zomers zuurstoftekorten op benedenstrooms van de RWZI. Een verbetering in het watersysteem is daarom gewenst. Met de voorliggende uitbreiding wordt hierin voorzien.

De gewenste uitbreiding kan niet worden gerealiseerd op het bestaande terrein, waardoor uitbreiding op naastgelegen gronden noodzakelijk is. In voorliggend geval is gekozen om de uitbreiding te realiseren op de gronden die zich ten oosten van het plangebied bevinden. Deze gronden zijn aangewezen als onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In de volgende paragraaf wordt beargumenteerd waarom de uitbreiding op deze locatie dient te worden gerealiseerd.

De uitbreiding voorziet in de realisatie van een extra zuiveringsstap om onder andere medicijnresten uit het effluent te verwijderen, waarvoor een ruimtebeslag van circa 1.500 m² benodigd is. In afbeelding 2.2 is de te realiseren uitbreiding schematisch weergegeven. In de komende paragrafen wordt uiteengezet waarom voor de locatie binnen het GNN is gekozen en wordt ingegaan op de betreffende werkzaamheden. Ten slotte wordt ingegaan op de compensatieopgave voor het verloren deel van het GNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Gewenste uitbreiding (Bron: Witteveen + Bos)  
2.2.1 Locatiemotivatie

De voorgenomen uitbreiding voorziet in de realisatie van een extra zuiveringsstap om onder andere medicijnresten uit het effluent te verwijderen. De uitbreiding van de RWZI brengt met zich mee dat een deel van de ten oosten gelegen bosschage gekapt zal worden. De te kappen bosschage maakt deel uit van het Gelders Natuurnetwerk en mag daarom niet zonder meer worden gekapt.

In voorliggend geval is beoordeeld of de huidige bedrijfsbestemming afdoende is voor de uitbreiding die benodigd is om de KRW-doelstellingen te realiseren. Op basis van een onderzoek van het Deskundigenteam Beekdallandschap naar de ecologische potentie van de Groenlosche Slinge (uitgevoerd in oktober en november 2021) is naar voren gekomen dat een uitbreiding binnen de bedrijfsbestemming niet leidt tot de beoogde effluentconcentratie die in het kader van de KRW is benodigd. De conclusie van het onderzoek komt erop neer dat de huidige bedrijfsbestemming niet voldoende ruimte biedt om extra (filter)installaties te kunnen realiseren die het fosforgehalte in het effluentwater verminderen.

Een ander alternatief is om grond ten westen van de bedrijfsbestemming aan te kopen. Dit betekent ten eerste dat er meerdere percelen – te weten de drie percelen direct ten westen van de RWZI – moeten worden aangekocht. Deze percelen zijn in bezit van twee perceeleigenaren. Ten tweede zou dit betekenen dat er extra transportafstanden dienen te worden afgelegd. Dit betekent meer materiaalgebruik en meer energiekosten. Ten derde zou dit een extra terreininrichting met zich meebrengen. Dit zou in ieder geval bestaan uit het aanleggen van een extra toegangspoort en andere voorzieningen. Ten vierde wordt de RWZI ook aan de westzijde omringd door delen van het GNN, waardoor ook in deze optie sprake zal zijn van aantasting van het GNN. Ten slotte zou het bedienend personeel in dit geval een grotere afstand moeten afleggen en zouden zij ook minder toezicht op de bedrijfsactiviteiten hebben.

Al met al brengt de beoogde uitbreidingslocatie de volgende voordelen met zich mee:

  • De nageschakelde zuiveringsprocessen kunnen gerealiseerd worden tussen de bestaande zuiveringsstappen en het effluentlozingspunt;
  • Het aansluitende leidingwerk blijft kort. Dus efficiënt materiaalgebruik en weinig energiekosten voor watertransport;
  • Er kan aangesloten worden op de op het terrein aanwezige trafo-voorzieningen en bedrijfswaternetwerk;
  • De voorkeurslocatie is goed bereikbaar voor het bedienend personeel vanuit het bedrijfsgebouw;
  • De technische zuiveringsactiviteiten zijn op één aansluitende locatie gebundeld;
  • Andere gronden (meerdere percelen) zouden allereerst moeten worden aangekocht;
  • De voorkeurslocatie kan het beste worden aangesloten (via hekwerk) op de bestaande situatie;
  • Natuurcompensatie vindt plaats op gronden in eigendom en daardoor in de directe nabijheid van de oorspronkelijk locatie.


Gelet op bovenstaande is de beoogde locatie de beste optie om de werkzaamheden voor de uitbreiding van de RWZI uit te voeren. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de werkzaamheden.

De totale ruimtebehoefte bedraagt circa 1.500 m²; de bestaande bedrijfsbestemming biedt hier onvoldoende ruimte voor. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om deze 1.500 m² te realiseren binnen de bestaande groenstrook, die onderdeel uitmaakt van het GNN. Verwijderen van onderdelen van het GNN brengt een compensatieplicht met zich mee. Hier wordt in paragraaf 3.2.1 verder op ingegaan.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de compensatieplicht. Binnen het plangebied is een deel van de agrarische cultuurgronden aangewezen waar de groenzone kan worden gecompenseerd. De compensatie betreft de aanleg van een groenstrook van circa 2.500 m². In de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding is dit stuk grond bestemd met de bestemming 'Groen'. De uitvoering van het compensatieplan is in de bouwregels van dit bestemmingsplan opgenomen als voorwaardelijke verplichting. Hiermee wordt juridisch-planologisch geborgd dat er pas begonnen mag worden met het realiseren van de extra zuiveringsstap als uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de natuur zoals opgenomen in het compensatieplan.

2.2.2 De werkzaamheden

Het uitgangspunt van de ontwikkeling is het realiseren van een verbetering van het effluent van RWZI Winterswijk. Hiervoor worden extra zuiveringsstappen gerealiseerd, waarbij 800 m³ extra water kan worden behandeld. Overeenkomstig de samenwerkingsovereenkomst met het ministerie van IenW zal de uitbreiding voor 2024 worden gerealiseerd. De volgende technische elementen/activiteiten zullen worden gerealiseerd:

  • Diverse bouwwerken en bedrijfsmatige installaties t.b.v. pompcapaciteit, zoals buffers en opslagtanks van chemicaliën;
  • Gebouw (t.b.v. centrale aansturing installaties);
  • Fundaties van bouwwerken, filteropstellingen, gebouwen;
  • Kabels- en leidingen (persleidingen);
  • Verhardingen en verlichting;
  • Graafwerkzaamheden;
  • Kappen, rooien en herplanting groenstrook;
  • Oprichten werkterrein;


Bij de uitbreiding wordt tevens rekening gehouden met het integraal meenemen van medicijnrestverwijdering. Medicijnresten en andere microverontreinigingen uit stedelijk afvalwater hebben een negatief effect op het waterleven in oppervlaktewater en beïnvloeden de bereiding van goed drinkwater uit oppervlaktewater nadelig. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft binnen de ketenaanpak 'Medicijnresten tv/t Water' budget beschikbaar gesteld om o.a. ervaring op te doen met het verbeteren van de verwijdering van organische microverontreinigingen, waaronder medicijnresten, op rioolwaterzuiveringen. De wens van de Tweede Kamer is om dat budget niet enkel voor onderzoek en pilots te gebruiken, maar vooral voor implementatie en uitrol van technieken die direct toepasbaar zijn in de dagelijkse zuiveringspraktijk van de bestaande rioolwaterzuiveringen.

Voor de medicijnrestverwijdering is een capaciteit van twee maal de droog weer afvoer afdoende en kosteneffectief om het vereiste verwijderingsrendement (70% gidsstoffen en 50% aan biologisch effect) te behalen. De voorgestelde uitbreiding is voor wat betreft de medicijnrestverwijdering afdoende om de beoogde doelstelling te behalen.

2.2.3 Compensatieopgave

Aangezien de uitbreiding van de RWZI plaatsvindt op gronden die zijn aangewezen als GNN, dient de oppervlakte van het GNN wat verloren gaat gecompenseerd te worden aan de hand van een compensatieplan. Hiervoor is door Econsultancy een compensatieplan opgesteld, die als Bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de omvang van de compensatie.

De omvang en inrichting van de compensatie wordt bepaald door verschillende factoren, waaronder het natuurbeheertype van het GNN en het oppervlakte van het gebied wat van bestemming veranderd.

Op basis van de ontwikkeltijd van een natuurbeheertype geldt een compensatietoeslag. De omvang van de fysieke natuurcompensatie is gelijk aan de oppervlakte van het aangetaste areaal, vermeerderd met de volgende toeslag:

  • 1. geen toeslag bij natuur met een ontwikkeltijd van vijf jaar of minder;
  • 2. 1/3e deel van de oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd tussen vijf en 25 jaar;
  • 3. 2/3e deel van de oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd tussen 25 en 100 jaar; of
  • 4. een door Gedeputeerde Staten te bepalen oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd van meer dan 100 jaar.

In onderstaande tabel is in het kort weergeven welke compensatieopgave er geldt bij de voorgenomen ingreep opde planlocatie. In totaal dient 2.500 m² compensatienatuur gerealiseerd te worden.

Locatie   #   Natuurbeheer-type   Oppervlakte- verlies   Ontwikkelings-tijd   Kwaliteits- toeslag   Compensatie-opgave  
Plangebied   N16.04   Vochtig bos met productie   1.500 m²   25-100 jaar   2/3   2.500 m²  

Volgens het document ‘Gelijkwaardige natuurbeheertypen’ valt het beheertype Vochtig bos met productie onder categorie 1, wat de laagste categorie is. De compensatienatuur dient gelijkwaardig of uit een hogere categorie te zijn.

Op de locatie van de fysieke ingreep binnen het GNN komen beschermde diersoorten voor. Om deze reden dient de compensatie voorafgaand aan de voorgenomen ingreep plaats te vinden. In afbeelding 2.3 is de locatie en inrichting van het compensatiegebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Locatie en inrichting compensatiegebied (Bron: Econsultancy)  


Het compensatiegebied is in voorliggend bestemmingsplan bestemd met de bestemming 'Groen'. De uitvoering van het compensatieplan is verder juridisch-planologisch geborgd in de regels van dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting. De voorwaardelijke verplichting is opgesteld conform de eisen die in de Omgevingsverordening Gelderland worden gesteld aan een voorwaardelijke verplichting voor het compenseren van het GNN. Hier wordt in paragraaf 3.2.2 nader op ingegaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor stedelijke ontwikkeling geldt op basis van onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017;ECLI:NL:RVS:2017:1724 dat ontwikkeling die voorzien in een ruimtebeslag van meer dan 500 m² als stedelijke ontwikkeling dienen te worden aangemerkt.

3.1.3 Nationaal landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

3.1.4 Planspecifiek

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In de strategienota 'Samen werken aan schoon water' is het streven naar schoon en gezond water in het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel vastgelegd. Een belangrijk onderdeel van deze strategie is het behalen van de doelen voor de chemische en biologische waterkwaliteit conform de Kaderrichtlijn Water (KRW). Om te voldoen aan de wettelijk vastgestelde waterkwaliteitsnormen, is een uitbreiding benodigd van onder andere de RWZI Winterswijk. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan een belang op nationaal niveau. In paragraaf 2.2.1 is reeds beargumenteerd dat de bestaande bedrijfsruimte niet voldoende ruimte biedt om de uitbreiding te realiseren. Daarnaast wordt het verloren deel van de GNN in voldoende mate gecompenseerd aan de hand van het in Bijlage 1 opgenomen compensatieplan. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past bij de doelstellingen zoals geformuleerd in de NOVI.

Ladder duurzame verstedelijking

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels gerechtelijke uitspraken geweest over deze definitie. Op voorliggende ontwikkeling is onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017;ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Bij deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m² er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de uitbreiding van een bedrijfsbestemming met maximaal 1.500 m², waarmee geconcludeerd wordt dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

In de strategienota 'Samen werken aan schoon water' heeft Waterschap Rijn en IJssel het streven naar schoon en gezond water in haar beheergebied vastgelegd. Een belangrijk onderdeel van deze strategie is het behalen van de doelen voor de chemische en biologische waterkwaliteit conform de Kaderrichtlijnen Water (KRW). Ook het verkennen van en aanpakken van de problematiek van nieuwe, vervuilende stoffen zoals medicijnresten, is onderdeel van deze strategie. Voor het behalen van deze doelen gaat het waterschap vier RWZI's verbouwen en uitbreiden, waaronder de RWZI Winterswijk waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft.

Met de uitbreiding wordt een verbetering in het effluent (gezuiverd afvalwater dat de RWZI verlaat) beoogd en wordt tevens rekening gehouden met het integraal meenemen van medicijnrestverwijdering. Medicijnresten en andere microverontreinigingen uit stedelijk afvalwater hebben een negatief effect op het waterleven in oppervlaktewater en beïnvloeden de bereiding van goed drinkwater uit oppervlaktewater nadelig.

In paragraaf 2.2.1 is reeds uitgebreid ingegaan op de redenen waarom de uitbreiding op de betreffende locatie dient plaats te vinden. Verder wordt het voornemen in paragraaf 3.3 getoetst aan de geldende beleidskaders van de gemeente Winterswijk. Al met al kan worden geconcludeerd dat:

  • de uitbreiding noodzakelijk is voor het behalen van de doelen voor de chemische en biologische waterkwaliteit conform de Kaderrichtlijnen Water (KRW);
  • de uitbreiding noodzakelijk is ten behoeve van de watervoerendheid van de Groenlosche Slinge;
  • de uitbreiding noodzakelijk is voor de bereiding van schoon drinkwater;
  • de gewenste locatie waar de uitbreiding zal plaatsvinden de meest logische en haalbare optie is.


Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat de behoefte aan de voorgenomen uitbreiding in voldoende mate wordt aangetoond en dat het plan daarmee voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Nationaal landschap

De uitbreiding van de RWZI vindt plaats in het Nationaal Landschap Winterswijk. Ten behoeve van de uitbreiding wordt een bosschage van maximaal 1.500 m² verwijderd c.q. wegbestemd. De ontwikkeling doet daarmee afbreuk aan het groene karakter en dient om die reden evenredig te worden gecompenseerd, temeer omdat deze bosschage onderdeel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling is een compensatieplan opgesteld. Het compensatieplan is opgesteld op basis van de eisen die door de provincie Gelderland worden gesteld aan compenserende maatregelen bij het verwijderen van delen van het GNN. Hier wordt in paragraaf 3.2.2 uitgebreid op ingegaan. Bij de inrichting van de groencompensatie wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de kernkwaliteit van het GNN. Zo wordt de groenstrook zo ingericht dat de verbinding tussen de houtwal ten zuiden en ten noorden van de bedrijfsbestemming behouden blijft. Hiermee blijft ook de ecologische functionaliteit van het GNN behouden. Het uitgangspunt is om deze functionaliteit te versterken, ook gezien het feit dat de groencompensatie een groter oppervlak beslaat dan de geplande uitbreiding (2.500 m² om 1.500 m²). Voor het gehele compensatieplan wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting.

Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat het voornemen in voldoende mate rekening houdt met de ligging in het Nationaal Landschap Winterswijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Planspecifiek

Met de voorliggende ontwikkeling vindt een uitbreiding van een bestaande RWZI plaats. De uitbreiding is benodigd in het kader van het behalen van de doelstellingen zoals gesteld in Kaderrichtlijn Water (KRW) ten behoeve van schoon drinkwater. Tevens is de uitbreiding van belang voor het voortbestaan van de omliggende beken zoals de Groenlosche Slinge. De uitbreiding wordt tot slot gasloos gerealiseerd. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de visie zoals gesteld in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, namelijk een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op (delen van) het provinciale grondgebied of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen. Voor de voorliggende ontwikkeling is met name het thema 'Natuur en Landschap' van belang. Afbeelding 3.1 toont een uitsnede van de bijbehorende themakaart. Hierin zijn de uitbreiding van de RWZI en de compensatielocatie met respectievelijke de blauwe en gele omlijning visueel weergegeven. Te zien is dat de gehele RWZI wordt omsloten door gronden die zijn aangewezen als GNN. De RWZI is daarnaast gelegen binnen het Nationaal Landschap Winterswijk. De compensatiezone is ten slotte gelegen binnen een waterfunctie, zoals is aangegeven met de rode contour in afbeelding 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Uitsnede themakaart 'Natuur'(Bron: Omgevingsverordening Gelderland, februari 2022)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0007.png"  
Afbeelding 3.2: Ligging compensatiezone binnen 'functies van water' (Bron: Omgevingsverordening Gelderland, februari 2022)  


Wat betreft de ligging van het compensatiegebied binnen de functies van water wordt opgemerkt dat dit deelgebied in de Omgevingsverordening is opgenomen ter bescherming van de drinkwaterwinning. Functies die de drinkwaterwinning aantasten zijn in dergelijke gebieden niet toegestaan. In voorliggend geval wordt hier een groenstrook gerealiseerd ten behoeve van de compensatie van het verloren deel van het GNN. Functies als natuur en bosbouw betreffen harmoniërende functies, dat wil zeggen: functies die goed samen gaan met de drinkwaterwinning. Het compenseren van het GNN binnen de 'functies van water' is daarmee mogelijk en vormt geen belemmering voor de instandhoudingsdoelstelling van het watersysteem.

3.2.2.1 Beschermingsregime GNN

Zoals reeds is gebleken, ligt de beoogde uitbreiding binnen het GNN. De beoogde compensatie ligt daarnaast binnen het GO. In deze paragraaf wordt de ontwikkeling getoetst aan het beschermingsregime zoals opgenomen in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

Artikel 2.39 (bescherming kwaliteit Gelders natuurnetwerk)

  • 1. Voor zover een bestemmingplan van toepassing is op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.
  • 2. Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 worden gecompenseerd:
    • a. buiten het Gelders natuurnetwerk; of
    • b. in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan zijn aangeduid met code N00.01.


Artikel 2.39 vormt de hoofdregel voor ontwikkelingen binnen het GNN. Deze kan alleen worden toegepast als geen nadelige gevolgen optreden voor de kernkwaliteiten en samenhang en daarnaast de oppervlakte in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 wordt gecompenseerd. Zoals uit paragraaf 2.2.3 is gebleken, wordt de oppervlakte in voldoende mate gecompenseerd. In het compensatieplan uit Bijlage 1 wordt het effect van de ontwikkeling op de kernkwaliteiten en samenhang getoetst. Hieronder wordt het effect van de ontwikkeling op de kwaliteit en samenhang van het GNN beschreven.

Kwaliteit
De natuurkwaliteit van het plangebied (conform de parameters van BIJ12 voor N16.04 Vochtig bos met productie (nieuw per 01-01-2018)) is matig voor de structuur en matig voor flora en fauna (bepaald op eigen waarnemingen en waarnemingen uit de NDFF). De kernkwaliteiten die zijn omschreven voor het gebied ontbreken nagenoeg volledig in het gebied. De planlocatie bevat geen bijzondere aardkundige waarden, betreft geen waardevol open gebied en maakt eveneens geen onderdeel uit van kampenlandschap of heideontginningen. Ook de bijzondere soorten das en steenuil komen niet op de planlocatie voor en worden hier in de huidige situatie niet direct verwacht. Abiotische waarden, zoals kwel of waardevolle bodemtypen, ontbreken eveneens. De belangrijkste waarde van het gebied betreft de verbindende factor tussen twee houtwallen. Daarnaast past het bosje goed in het kleinschalige landschap rond Winterswijk.

In het nieuw te realiseren compensatiegebied zal een grotere diversiteit aan boom- en struiksoorten worden gerealiseerd. Dit komt de kwaliteit van het gebied ten goede door een versterking van het leefgebied van de das en de steenuil. Onder ander door een verhoging van besdragende struiken, geleidelijke overgang van bos naar cultuurlandschap door een struik- en kruidlaag en een verhoogd aanbod aan schuilmogelijkheden voor vogels en zoogdieren. Tevens biedt het compensatiegebied kansen om ontwikkelingsdoelen voor het GNN te behalen. Het compensatiegebied levert een ontwikkeling op van biotopen voor vogels van bossen en cultuurgronden en biotopen voor reptielen en amfibieën. Hiermee wordt de kwaliteit van het gebied versterkt en is er geen sprake van afname van kwaliteit als gevolg van de ingreep.

Samenhang
Daar waar de uitbreiding plaats zal vinden binnen het GNN zal er 1.500 m² aan bos verloren gaan. Waar de compensatie plaats zal vinden in de Groene Ontwikkelingszone zal 2.500 m² vochtig bos terugkomen. Dit compensatiegebied wordt gerealiseerd in hetzelfde boscomplex. De verbinding tussen de noordelijke- en zuidelijk gelegen houtwallen van het GNN zal ten noorden dezelfde breedte krijgen als in de huidige situatie en aan de zuidzijde wordt het boscomplex zelfs verbreed (zie ook paragraaf 2.2.3) ten opzichte van de huidige situatie. Deze uitbreiding heeft dus een positief effect op de samenhang van het gebied. De verbinding tussen de onderliggende complexen wordt versterkt als gevolg van de voorgenomen compensatie.

Toetsing van de ontwikkeling aan het beschermingsregime GNN

Op basis van artikel 2.39 kan de voorgenomen uitbreiding van de RWZI alleen worden toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone. Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 worden gecompenseerd buiten het Gelders natuurnetwerk. In de volgende paragraaf wordt aangetoond dat de compensatie in overeenstemming is met paragraaf 2.6.2 van de Omgevingsverordening Gelderland.

Op basis van de bovenstaande analyse naar het effect van de ontwikkeling op de kwaliteit en samenhang van het GNN wordt, gezien het feit dat:

  • de negatieve gevolgen voor de kernkwaliteiten en samenhang volledig worden gemitigeerd en;
  • de oppervlakte van het te verwijderen GNN volledig wordt gecompenseerd;


geconcludeerd dat er per saldo geen sprake is van negatieve gevolgen voor het GNN. In overeenstemming met het beschermingsregime voor het GNN zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen uitbreiding doorgang kan vinden.

3.2.2.2 Paragraaf 2.6.2: Compensatie natuur binnen Gelders natuurnetwerk

Zoals reeds is benoemd, is op basis van artikel 2.39 van de Omgevingsverordening Gelderland geen sprake van negatieve effecten op de oppervlakte van het GNN als deze in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 van de Omgevingsverordening wordt gecompenseerd. Hieronder wordt ingegaan op de relevante artikel uit deze paragraaf.

Artikel 2.48 (compensatieplan bij fysieke natuurcompensatie)

  • 1. De initiatiefnemer onderbouwt de wijze waarop fysieke natuurcompensatie plaatsvindt in een compensatieplan.
  • 2. Het compensatieplan geeft in ieder geval inzicht in:
    • a. hoe verzekerd is dat de fysieke natuurcompensatie wordt uitgevoerd;
    • b. hoe monitoring van en rapportage over de uitvoering van de fysieke natuurcompensatie plaatsvinden;
    • c. hoe de natuur wordt ingericht en beheerd gedurende de ontwikkeltijd;
    • d. de locatie waar de nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk plaatsvinden; en
    • e. de locatie waar gecompenseerd wordt.


Artikel 2.49 (termijn uitvoering fysieke natuurcompensatie)

De initiatiefnemer voert de fysieke natuurcompensatie uit:

  • a. binnen vijf jaar na vaststelling van het bestemmingsplan waarin de activiteit is toegelaten; of
  • b. voor het begin van de activiteit als op de locatie van de fysieke ingreep een beschermde inheemse diersoort of een soort, genoemd in de nationale Rode Lijsten, voorkomt.

Artikel 2.50 (fysieke natuurcompensatie)

  • 1. De omvang van de fysieke natuurcompensatie is gelijk aan de oppervlakte van het aangetaste areaal, vermeerderd met de volgende toeslag:
    • a. geen toeslag bij natuur met een ontwikkeltijd van vijf jaar of minder;
    • b. 1/3e deel van de oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd tussen vijf en 25 jaar;
    • c. 2/3e deel van de oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd tussen 25 en 100 jaar; of
    • d. een door Gedeputeerde Staten te bepalen oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd van meer dan 100 jaar.
  • 2. De compensatie wordt uitgevoerd in overeenstemming met bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen.
  • 3. Voor de ontwikkeltijd per natuurbeheertype geldt de periode genoemd in bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen.
  • 4. Planologische verankering van fysieke natuurcompensatie vindt plaats in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan als waarin de wijziging van de bestemming wordt geregeld, die de aanleiding vormt voor de compensatie.
  • 5. De uitvoering van de compensatie wordt verzekerd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan, waarin wordt bepaald dat:
    • a. alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- of gebruiksmogelijkheden als de maatregelen overeenkomstig het compensatieplan worden uitgevoerd binnen een termijn van vijf jaar, of zo mogelijk een kortere termijn, na vaststelling van het bestemmingsplan waarin de activiteit is toegelaten; en
    • b. de maatregelen overeenkomstig het compensatieplan in stand worden gehouden.
  • 6. In afwijking van het vijfde lid, onder a, geldt dat als op de locatie van de fysieke ingreep een beschermde inheemse diersoort of een soort, genoemd in de nationale Rode Lijsten, voorkomt, alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- of gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan nadat de maatregelen conform het compensatieplan zijn uitgevoerd.


Toetsing van de ontwikkeling aan paragraaf 2.6.2 van de Omgevingsverordening Gelderland

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Econsultancy een compensatieplan opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. In het compensatieplan wordt ingegaan op hoe verzekerd wordt dat de fysieke natuurcompensatie wordt uitgevoerd en hoe de monitoring plaatsvindt. Tevens wordt de locatie en de omvang van de fysieke natuurcompensatie beschreven. Ook wordt verwezen naar paragraaf 2.2.3, waaruit is gebleken dat het te compenseren deel dient te worden vermeerderd met een 2/3e deel, aangezien de natuur een ontwikkeltijd heeft van 25 tot 100 jaar.

In de regels van dit bestemmingsplan is de uitvoering van het compensatieplan, in overeenstemming met artikel 2.50 van de Omgevingsverordening, geborgd middels een voorwaardelijke verplichting. De voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de bouwregels van de bestemming 'Bedrijf' en is middels een specifieke aanduiding gekoppeld aan de locatie van de voorgenomen uitbreiding. Hiermee is geborgd dat ter plaats van de uitbreiding van de RWZI alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden nadat de compensatiemaatregelen conform het compensatieplan in Bijlage 1 zijn aangelegd en in stand worden gehouden. De termijn van vijf jaar kan in voorliggend geval niet worden toegepast, aangezien op de locatie van de fysieke ingrepen beschermde soorten genoemd in de nationale Rode Lijsten voorkomen, te weten de bunzing, wezel en grote bosmuis, zie hiervoor ook paragraaf 4.4. De termijn zoals opgenomen in de voorwaardelijke verplichting is hiermee in overeenstemming met artikel 2.49 en 2.50 van de Omgevingsverordening.

Er wordt geconcludeerd dat de compensatie van het GNN in overeenstemming is met paragraaf 2.6.2 van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn.

De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past, en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Ten tweede is de visie het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

In de omgevingsvisie worden de volgende kwaliteiten beschouwd als kernkwaliteiten van het buitengebied:

  • De bijzondere geologische en aardkundige kenmerken. Hieronder vallen onder andere de drie hoofdbeeksystemen: de Groenlosche Slinge, Boven Slinge en de Schaarsbeek, elk met veel zijbeken;
  • De bijzondere en hoge kwaliteit van het cultuurlandschap, ontstaan door menselijk gebruik in het verleden;
  • Ecologische waarden en milieukwaliteit, die zijn ontstaan als gevolg van de opbouw van het landschap.
  • De leefbaarheid in het landelijk gebied die er is als gevolg van de sociale samenhang;
  • Het economisch functioneren van het landelijk gebied, die bijdraagt aan de binding van inwoners aan het gebied en in veel gevallen een (financiële) drager is van de bijzondere kenmerken van het landschap.


Bovenstaande kwaliteiten zijn bepalend voor de identiteit van Winterswijk. En daarom worden in de visie keuzes gericht op:

  • Het veiligstellen, behouden en bevorderen van de kwaliteiten die bepalend zijn voor de identiteit van de gemeente;
  • Het laten van ruimte voor initiatieven die aan die kwaliteiten bijdragen.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van de RWZI in het buitengebied van Winterswijk. Met de uitbreiding wordt een verbetering in de kwaliteit van het effluent van de RWZI beoogd. Het effluent is onmisbaar voor de watervoerendheid van de Groenlosche Slinge. Het effluent voorkomt droogval en levert een grote bijdrage aan de ecologische kwaliteit van de beek. In verband met het steeds vaker droogvallen van nabijgelegen beken, worden de nabij de RWZI gelegen beken steeds belangrijker voor zeldzame soorten. Met de voorgenomen uitbreiding wordt het effluent verder gezuiverd om de KRW-doelstellingen te behalen, waarmee een positieve bijdrage wordt geleverd aan de ecologische waarden en milieukwaliteit van het bestaande watersysteem.

De Groenlosche Slinge en de ecologische waarden die hierbij horen, worden tot de kernkwaliteiten van het buitengebied gerekend. Met de verbetering in de kwaliteit van het effluent van de RWZI wordt direct een bijdrage geleverd aan het stroomgebied van de Groenlosche Slinge en de bijbehorende ecologische waarde. Op deze manier draagt de ontwikkeling bij aan het veiligstellen, behouden en bevorderen van de kwaliteiten die bepalend zijn voor de identiteit van de gemeente Winterswijk.

Met de voorliggende ontwikkeling wordt daarmee een bijdrage geleverd aan de kernkwaliteiten zoals deze in de Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk zijn gedefinieerd. Geconcludeerd wordt dan ook dat de voorliggende ontwikkeling uitstekend past binnen het relevante beleid van de gemeente Winterswijk.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.


Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt een reeds in het buitengebied gevestigde RWZI uitgebreid, waarbij een verbetering in de kwaliteit van het effluent van de RWZI wordt beoogd. Zoals reeds in paragraaf 3.3.1 naar voren is gekomen, wordt op deze manier een bijdrage geleverd aan de kernkwaliteiten van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Aangezien de ontwikkeling plaatsvindt binnen het concreet begrensde GNN, vindt compensatie van de verloren landschapswaarden plaats.

Tot slot wordt opgemerkt dat de directe belanghebbenden in de omgeving nadrukkelijk zijn betrokken bij de totstandkoming van de locatie, vorm en aandachtspunten bij de nieuw aan te leggen groenstrook. Hiermee heeft, naast het toekomstbestendig voortzetten van de bedrijfsactiviteiten van de RWZI, ook de borging van de kwaliteit van de leefomgeving van directe omwonenden een nadrukkelijke plek binnen de planontwikkeling.

Er wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in voldoende mate rekening houdt met de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd in het LOP van de gemeente Winterswijk.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

In voorliggend geval is door Econsultancy ter plaatse van de uitbreiding een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.

Planspecifiek

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van de verontreiniging bestaat er echter geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de uitbreiding van de RWZI op de onderzoekslocatie.

Verder zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging te verwacht. Een nader onderzoek asbest conform de NEN 5707/5897 wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai vanwege gezoneerde industrieterreinen, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van de bestaande RWZI in het buitengebied van Winterswijk. Een rioolwaterzuiveringsinstallatie wordt niet aangemerkt als een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Met de voorliggende ontwikkeling worden daarmee geen geluidgevoelige objecten toegevoegd, waarmee een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder niet noodzakelijk is.

De RWZI is daarentegen wel een inrichting die geluid veroorzaakt. Aangezien het hier niet gaat om een gezoneerd industrieterrein, geldt het wettelijk kader van de Wgh voor regulering van een industrieterrein niet. In paragraaf 4.1.4 wordt daarom nader ingegaan op de geluidbelasting die de uitbreiding van de RWZI met zich meebrengt op omliggende geluidgevoelige objecten (woningen).

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);


Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Planspecifiek

Via de NIBM-tool is onderzocht of de ontwikkeling wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze berekening zijn 87 lichte vervoersbewegingen ingevoerd (zie ook paragraaf 4.5). Daarnaast vinden er jaarlijks naar verwachting 868 bewegingen van vrachtwagens plaats. Dit zijn afgerond 12 bewegingen per weekdagetmaal. In totaal vinden er dan ook 99 verkeersbewegingen plaats, waarvan het aandeel vrachtverkeer circa 12% bedraagt (12 / 99 x 100).

Wanneer deze gegevens worden ingevoerd in de NIBM-tool, laat de berekening het volgende beeld zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0008.png"  
Afbeelding 4.1: Berekening NIBM-tool (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)  


Uit de berekening blijkt dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.1.4 Bedrijven- en milieuzonering
4.1.4.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.1.4.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. Laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
  • 2. Past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
4.1.4.3 Planspecifiek

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie(s) als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling(en) hinder ondervindt van de bestaande functie(s) in de omgeving. Een RWZI wordt niet aangemerkt als een milieugevoelige functie. Omliggende milieubelastende functies vormen dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen uitbreiding.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie van een RWZI betreft een milieubelastende functie en is daarom opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt de aan te houden afstand bij een RWZI bepaald op basis van capaciteit (uitgedrukt in i.e.) van de RWZI. Op basis van de cijfers van Stichting Nederlandse Watersector heeft de RWZI Winterswijk een capaciteit van 92.000 i.e. Een dergelijke functie is aangemerkt als een milieucategorie 4.1 activiteit, waarvoor in het buitengebied de volgende richtafstanden gelden:

  • 200 meter voor geur;
  • 100 meter voor geluid;
  • 10 meter voor stof;
  • 10 meter voor gevaar.


In onderstaande tabel zijn de vier dichtstbijzijnde milieugevoelige functies opgenomen.

Adres   Afstand tot het plangebied  
Ravenhorsterweg 127   42 meter  
Ravenhorsterweg 129   118 meter  
Nieuw-Beusinkweg 27   165 meter  
Honesweg 4   250 meter  


Op basis van bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de richtafstand voor geur voor een drietal woonpercelen. Voor het dichtstbijzijnde woonperceel aan de Ravenhorsterweg 127 wordt niet voldaan aan de richtafstanden voor zowel geur als geluid. Om deze reden zijn een geuronderzoek en een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste conclusies en resultaten uit deze onderzoeken.

Geuronderzoek

Om inzicht te geven in de geuremissie van de RWZI, is door Kragten een geuronderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

De geuremissie wordt getoetst aan het in het Activiteitenbesluit opgenomen toetsingskader: 1,5 ouE/m3 als 98-percentiel voor geurgevoelige objecten en 3,5 ouE/m3 als 98-percentiel voor geurgevoelige objecten gelegen buiten de bebouwde kom.

De geurimmissie ter plaatse van woningen in de woonkern Winterswijk bedraagt ten hoogste 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel in de huidige en beoogde situatie. Ter plaatse van woningen in de omgeving van de RWZI (woningen buiten de bebouwde kom) bedraagt de geurimmissie ten hoogste 2,4 ouE/m3 als 98 percentiel in zowel de huidige als beoogde situatie. De toetsingswaarden uit het Activiteitenbesluit worden hiermee gerespecteerd en bovendien neemt de geurbelasting niet toe ten gevolge van de uitbreiding, waarmee wordt voldaan aan het gestelde in artikel 3.5b lid 8 van het Activiteitenbesluit.

Gezien de resultaten van het onderzoek brengt het aspect 'geur' geen bijzonderheden met zich mee.

Akoestisch onderzoek industrielawaai

In voorliggend geval is door Alcedo een akoestisch onderzoek naar industrielawaai vanwege de uitbreiding van de RWZI uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • In de huidige situatie voldoen de resultaten van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidsniveaus op alle beoordelingspunten aan de geluidsvoorschriften volgende de vigerende milieuvergunning van 2005;
  • In de nieuwe situatie, waarbij de uitbreiding van de RWZI bestaat uit een actief koolfilter installatie en een ozon-installatie met een capaciteit van 1.600 m3/uur, kan nog steeds worden voldaan aan de volgens de vigerende milieuvergunning van toepassing zijnde grenswaarden. Voorwaarde hierbij is dat de volgende bronsterktes per installatie-onderdeel van de uitbreiding in acht worden genomen:
    • 1. De bronsterkte (Lwr) van de ventilator mag ten hoogste 79 dB(A) bedragen. Het geluidsdrukniveau bedraagt dan 69 dB(A) op 1 meter afstand;
    • 2. De bronsterkte (Lwr) van de installatie voor de koelingsinstallatie mag ten hoogste 79 dB(A) bedragen. Het geluidsdrukniveau bedraagt dan 69 dB(A) op 1 meter afstand;
    • 3. Van de overige installatie-onderdelen van de uitbreiding bedraagt bronsterkte ten hoogste 89 dB(A) (dit is gelijk aan een geluidsdrukniveau van ten hoogste 80 dB(A) op 1 meter afstand van de bron) conform de topeis vanuit Verdygo.
  • De equivalente geluidsniveaus vanwege indirecte hinder voldoen zowel in de huidige als in de nieuwe situatie aan de voorkeursgrenswaarde van LAeq=50 dB(A) etmaalwaarde.


Hiermee is aangetoond dat de uitbreiding van RWZI Winterswijk (onder voorwaarden) akoestisch gezien inpasbaar is in de bestaande omgeving.

4.1.4.4 Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten zoals gepresenteerd in deze paragraaf kan worden gesteld dat de het aspect 'milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitbreiding van de RWZI te Winterswijk.

4.1.5 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. Het plangebied is hierin weergegeven met de blauwe ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0009.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart Nederland, plangebied blauw omcirkeld (bron: nederland.risicokaart.nl)  


Binnen de RWZI worden gevaarlijke stoffen opgeslagen, te weten ijzerzout en zuurstof. Het opslaan van deze stoffen maakt echter niet dat de RWZI wordt aangemerkt een inrichting zoals bedoeld in de Bevi en Brzo. De ontwikkeling voorziet daarmee niet in het toevoegen van een risicovolle inrichting. Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (de dichtstbijzijnde buisleiding betreft een buisleiding waarvoor een aan te houden afstand van 70 meter geldt).


Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.1.6 Licht

Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor de mens en natuur. Ook kan er horizonvervuiling zijn door kunstmatig licht. Kunstmatige verlichting komt voor bij functies, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen en paardenbakken.

De hinder van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit hangt samen met de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.

Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:

  • hinder voor de mens;
  • hinder/verstoring voor de natuur;
  • horizonvervuiling.


Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.

Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking.

Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Er is dan geen direct licht meer te meten van een lamp. Het licht is nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer.

Planspecifiek

De uitbreiding van de RWZI bestaat uit een extra zuiveringsstap om onder andere medicijnresten uit het effluent te verwijderen. De te realiseren bouwwerken worden niet voorzien van verlichting. Het terrein wordt daarentegen wel verlicht. De uitbreiding wordt gerealiseerd 'tussen' de bestaande RWZI en een bestaande bosschage, waarmee er een natuurlijke afscheiding blijft bestaan tussen de uitbreiding en de meest nabijgelegen woning aan de Ravenhorsterweg. Deze afscheiding wordt verder versterkt door de aanleg van een groenstrook ten oosten van de uitbreiding.

De voorgenomen ontwikkeling zorgt daarmee niet voor een onevenredige toename van kunstlicht ter plaatse van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het milieuaspect licht geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.7 Aanmeldnotitie MER-beoordeling

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Planspecifiek

Artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 2,1 kilometer afstand van het plangebied. Uit de uitgevoerde AERIUS-berekening opgenomen in Bijlage 8 blijkt dat voor de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een RWZI in het buitengebied. Het plan voldoet daarmee aan de definitie van 'een besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.

Voorliggende ontwikkeling is zowel als activiteit opgenomen in de C-lijst en de D-lijst van het Besluit m.e.r.. In onderdeel C 18.6 en onderdeel D 18.4 van de Bijlage milieueffectrapportage wordt “De oprichting, wijziging of uitbreiding van een rioolwaterzuiveringsinstallatie die deel uitmaakt van een inrichting als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van de Waterwet" genoemd. In kolom 3 wordt hierbij het bestemmingsplan genoemd. In dergelijke gevallen is er sprake van een m.e.r.-plicht als de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van respectievelijk 150.000 (C-lijst) of 50.000 (D-lijst) inwonerequivalenten of meer. De voorliggende uitbreiding voorziet in een uitbreiding van de RWZI waarbij de bestaande capaciteit niet toeneemt. Van een directe m.e.r.-plicht is dan ook geen sprake. Desalniettemin dient, gelet op de aard en omvang van het project, wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Deze is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hieruit is geconcludeerd dat de milieueffecten van de voorgenomen uitbreiding dusdanig beperkt zijn dat een m.e.r.-procedure niet nodig is.

Conclusie
De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan m.e.r. noodzakelijk maakt.

4.2 Niet gesprongen explosieven (NGE)

In de periode 1940-1945 tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben zich zware oorlogshandelingen voorgedaan. Winterswijk en met name het stationsemplacement met de toenmalige spoorbanen binnen de gemeente zijn doelwit geweest van bombardementen en/of beschietingen. Als gevolg van deze oorlogshandelingen kunnen op bepaalde locaties niet gesprongen explosieven (hierna: NGE) of delen daarvan in de bodem voorkomen. Bij graafwerkzaamheden kan op deze NGE's gestuit worden met het risico op een explosie.

Planspecifiek

In het kader van de voorliggende ontwikkeling is door BeoBOM een vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de belangrijkste bevindingen.

In de voor het uitgevoerde vooronderzoek geraadpleegde bronnen zijn beperkte feitelijke indicaties voor de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten binnen het plangebied aangetroffen. Deze indicaties vormen geen voldoende aanleiding voor het afbakenen van een verdacht gebied. Vanuit het oogpunt van Ontplofbare Oorlogsresten kunnen de voorgenomen werkzaamheden zonder aanvullende maatregelen, dat wil zeggen: regulier, worden uitgevoerd.

Het aspect 'NGE' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied bevindt zich in het Nationaal Landschap Winterswijk. Met de kap van een groenstrook van maximaal 1.500 m² brengt de voorliggende ontwikkeling daarmee een zekere aantasting met zich mee van

Daarnaast bevinden zich, op basis van de Atlas Leefomgeving, in of grenzend aan het plangebied geen gemeentelijke dan wel rijksmonumenten die eventueel worden aangetast als gevolg van de uitbreiding van de RWZI. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in een aantasting van cultuurhistorische waarden.

Archeologie

In verband met de voorgenomen bodemingrepen als gevolg van de uitbreiding van de RWZI is door Econsultancy een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting.

Het bureauonderzoek toont aan dat er zich in het plangebied mogelijk archeologische waarden kunnen bevinden. Het concrete plan betreft de uitbreiding van het RWZI-terrein Winterswijk aan de oostzijde met een oppervlakte van maximaal 1.500 m² en binnen een terrein waarvoor een lage archeologische verwachting geldt. Op basis van de beperkte oppervlakte van deze uitbreiding wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.

Voor toekomstige ontwikkelingen binnen het plangebied, te verwachten vooral langs/nabij de Groenlosche Slinge, dienen eerst de exacte locaties te worden bepaald waar bodemverstorende ingrepen zullen worden uitgevoerd dieper dan 30 cm -mv. Afhankelijk van de omvang van de ontwikkelingen kan bepaald worden of een vervolgonderzoek, in de vorm van een inventariserend veldonderzoek, in eerste instantie dient te bestaan uit het laten uitvoeren van een verkennend booronderzoek, of dat direct een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek dient te worden uitgevoerd.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'cultuurhistorie en archeologie' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1, 3 en 4' worden conform het bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" overgenomen in dit bestemmingsplan. Hiermee wordt juridisch-planologisch geborgd dat bij toekomstige ontwikkelingen eventueel aanwezige archeologische waarden behouden en beschermd worden.

4.4 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied “Korenburgerveen” bevindt zich op 2,1 kilometer afstand van het plangebied, zie hiervoor de linkerafbeelding in afbeelding 4.3. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er door BJZ.nu een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd.

In de AERIUS-berekening zijn de NOx en NH3 emitterende bronnen in kaart gebracht voor de gebruiksfase. Deze emitterende bronnen bestaan in voorliggend geval uit de verkeersgeneratie, het laden en lossen van vrachtwagens, de inzet van een hogedrukreiniger en het gasverbruik van de bebouwing. De berekening heeft geen depositieresultatenopgeleverd van boven 0,00 mol/ha/jr. De ontwikkeling is in het kader van de Wet Natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichting. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0010.png"  
Afbeelding 4.3: Ligging van het plangebied t.o.v. Natura 2000 (links) en GNN (rechts) (Bronnen: AERIUS.nl & Atlas Leefomgeving)  


Zoals reeds naar voren is gekomen en zoals is te zien in de rechterafbeelding in afbeelding 4.3, ligt de voorgenomen uitbreiding (rode ster) binnen het concreet begrensde GNN. Als gevolg van de uitbreiding wordt maximaal 1.500 m² van het GNN verwijderd. Voor het verwijderen van delen van het GNN geldt op basis van de Omgevingsverordening Gelderland een compensatieplicht. In paragraaf 3.2.2.2 is uiteengezet waar deze compensatie aan dient te voldoen. Op basis van de geldende voorwaarden uit de Omgevingsverordening Gelderland is het compensatieplan uit Bijlage 1 opgesteld. De uitvoering van dit compensatieplan wordt middels een voorwaardelijke verplichting juridisch-planologisch geborgd in dit bestemmingsplan. Hiermee wordt geconcludeerd dat de negatieve effecten op het GNN in voldoende mate worden gecompenseerd.

Soortenbescherming
In verband met het verwijderen van het bosperceel dient in kaart te worden gebracht of er binnen het bosperceel (potentiële) vaste rust- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn van beschermde soorten. Om deze reden is door Econsultancy een quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. Uit de quickscan Natuurwaardenonderzoek, die door Econsultancy in augustus 2021 is uitgevoerd, is gebleken dat aanvullend onderzoek benodigd is naar de functie van het plangebied voor kleine marterachtigen, grote bosmuis, sleedoornpage en roofvogels.

Het aanvullend onderzoek is inmiddels uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat negatieve gevolgen niet zijn uit te sluiten zijn. Om negatieve gevolgen te voorkomen, worden maatregelen uitgevoerd die bestaan uit het werken buiten gevoelige periode, zorgvuldig handelen en het treffen van compenserende maatregelen. Zowel de rapportage van het nader onderzoek als de te treffen compenserende maatregelen zijn uitgewerkt in een activiteitenplan, die is opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting.

In het activiteitenplan zijn de volgende onderzoeksvragen beantwoord:

  • 1. Welke beschermde soorten zijn in het plangebied aanwezig?
      • Het betreft de bunzing, wezel en grote bosmuis. Dit betreffen allen beschermde soorten zoals opgenomen in de nationale Rode Lijsten.
  • 2. Welke functie heeft het plangebied voor de soorten?
      • Voor de bunzing en de wezel betreft het foerageergebied (essentieel leefgebied) en mogelijk verblijfplaatsen.
      • Voor de grote bosmuis betreft het verblijfplaatsen en bijbehorend essentieel leefgebied.
  • 3. Wat is de omvang en duurzame staat van instandhouding van de bij de ingreep betrokken populaties van beschermde soorten?
      • Het aantal verblijfplaatsen/individuen van de bunzing is niet vastgesteld, hierbij kan worden uitgegaan van maximaal 2 verblijfplaatsen/individuen, uitgaande van de oppervlakte van de planlocatie. De bunzing komt in de omgeving van Winterswijk relatief veel voor. Het grootste deel van het leefgebied van de aanwezige bunzing(s) blijft behouden.
      • Het aantal verblijfplaatsen/individuen van de wezel is niet vastgesteld, hierbij kan worden uitgegaan van maximaal 2 verblijfplaatsen/individuen. De wezel komt in de omgeving van Winterswijk relatief veel voor. Het grootste deel van het leefgebied van de aanwezige wezel(s) blijft behouden.
      • Het aantal verblijfplaatsen/individuen van de grote bosmuis op de onderzoekslocatie is niet vastgesteld. Op basis van de schaarse gegevens kan men ervan uitgaan dat de soort het goed doet rond Winterswijk.
  • 4. Blijft de functionaliteit van de rust- en voortplantingsplaatsen behouden?
      • De functionaliteit van de aanwezige rust- en voortplantingsplaatsen op de planlocatie verdwijnen. Door het ontwikkelen van een compensatiegebied zal de functionaliteit van het leefgebied van de beschermde soorten (wat groter is dan de planlocatie) behouden blijven.
  • 5. Welke eigenschappen van het gebied moeten gemitigeerd of gecompenseerd worden?
      • Het betreft de functie als verblijfplaats en leefgebied voor de bunzing, wezel en hermelijn.
  • 6. Hoe groot wordt het succes van de te nemen maatregelen ingeschat?
      • Voor het kappen van de bomen waarbij de stobben in eerste instantie blijven staan zijn eerder ontheffingen verleend (prov. Limburg zaaknummer: 2020-207344), op basis hiervan mag men ervan uitgaan dat deze maatregel voldoende effectief is. Met het gebruik van geurzuilen valt daarnaast extra effectiviteit te verwachten.
      • Bij de te treffen maatregelen is nauwkeurig gekeken hoe het gebied versterkt kan worden ten opzichte van de huidige locatie. Hiervoor is literatuuronderzoek uitgevoerd en rekening gehouden met de omgeving van de locatie. Op basis hiervan wordt ingeschat dat de te nemen maatregelen succesvol zullen zijn.
  • 7. Welke maatregelen moeten getroffen worden om aan de zorgplicht te voldoen?
      • Het betreft het werken buiten de gevoelige periodes van voortplanting en winterrust.
      • Het betreft het verjagen van beschermde en onbeschermde dieren d.m.v. geurzuilen.
  • 8. Zijn er voor de streng beschermde soorten geen meer bevredigende oplossingen?
      • Het betreft reeds de minst verstorende oplossing, waarbij zelfs een verbetering van het leefgebied te verwachten valt.
  • 9. Welk wettelijk belang is er waardoor de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd?
      • In het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van natuurlijke habitats.
      • In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied.

Conclusie

In het kader van gebieds- en soortenbescherming zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen uitbreiding van de RWZI. Hieruit is gebleken dat de ontwikkeling niet gepaard gaat met negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het verloren deel van het GNN als gevolg van de voorliggende ontwikkeling wordt conform de bepalingen uit de Omgevingsverordening Gelderland evenredig gecompenseerd in het in Bijlage 1 opgenomen compensatieplan.

Wat betreft soortenbescherming is middels een quickscan natuurwaardenonderzoek en een daaropvolgend nader onderzoek en activiteitenplan uiteengezet hoe in het plan rekening wordt gehouden met de aangetroffen beschermde soorten. Met de ontwikkeling van het compensatiegebied zoals opgenomen in Bijlage 1 is gekozen voor de minst verstorende oplossing, waarbij zelfs een verbetering van het leefgebied te verwachten valt. Aangezien de aangetroffen soorten bunzing, wezel en grote bosmuis soorten zijn die voorkomen op de nationale Rode Lijsten (zie hiervoor ook paragraaf 3.2.2.2), dienen de compensatiemaatregelen uit het in Bijlage 1 opgenomen compensatieplan te zijn uitgevoerd voordat gebruik wordt gemaakt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Dit wordt middels een voorwaardelijke verplichting juridisch geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.

Hiermee wordt geconcludeerd dat in het plan voldoende mate rekening wordt gehouden met het aspect 'flora en fauna' en dat dit aspect geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorliggende ontwikkeling.

4.5 Verkeer

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt voor de parkeerbehoefte aangesloten bij de uitgangspunten uit de Nota parkeernormen Winterswijk.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie is aangesloten bij de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

Planspecifiek

In de CROW-publicatie is een RWZI niet als aparte functie opgenomen. Daarom wordt aangesloten bij de meest vergelijkbare functie, te weten een 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf). De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • Functie: Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf);
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: Buitengebied.


Parkeren

De uitbreiding van de RWZI voorziet niet in een significante toename van de parkeerbehoefte, aangezien er niet wordt voorzien in een uitbreiding van het personeel. Het aspect 'parkeren' vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Verkeersgeneratie

Op basis van de genoemde uitgangspunten geldt voor de RWZI een dagelijkse verkeersgeneratie van 4,8 verkeersbewegingen per 100 m² bruto vloeroppervlak (inclusief vrachtverkeer). Hierbij wordt opgemerkt dat onder bvo over het algemeen alleen de voor mensen toegankelijke bedrijfsgebouwen worden gerekend. De te realiseren bouwwerken betreffen geen voor mensen toegankelijke bedrijfsgebouwen, waarmee wordt verwacht dat de voorliggende ontwikkeling niet tot een onevenredige toename van de verkeersgeneratie zal leiden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarentegen wel kort ingegaan op de bij de RWZI behorende verkeersgeneratie.

Uitgaande van alleen voor mensen toegankelijke bedrijfsgebouwen, bedraagt het bruto vloeroppervlak van de RWZI te Winterswijk circa 1.800 m². De totale verkeersgeneratie bedraagt daardoor 4,8 * 18 = 86,4 (87) verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen van en naar het plangebied vinden plaats via de Honesweg. Het verkeer bereikt het plangebied via de in- en uitrit ten westen van het plangebied. Deze in- en uitrit en de Honesweg zijn van ruim voldoende omvang om de verkeersbewegingen veilig en eenvoudig af te wikkelen. Tevens vindt een groot deel van de verkeersbewegingen, voornamelijk die van het vrachtverkeer, plaats binnen het plangebied. Binnen het plangebied is hier ruim voldoende ruimte voor.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.6 Water

Het waterschap zorgt voor het water in de omgeving. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.

Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.

In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.

  • 10. Klimaatrobuust gebied: Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer;
  • 11. Veilig gebied: Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar wordt ingespeeld op ontwikkelingen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken;
  • 12. Circulaire Economie en Energietransitie: Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil het waterschap in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin zij haar taken klimaatneutraal uitvoert;
  • 13. Gezonde leefomgeving: Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.


De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met de partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, wordt de (digitale) watertoets gebruikt.

Planspecifiek

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het voornemen middels de digitale watertoets. Uit de watertoets volgt dat voor de voorliggende ontwikkeling de 'normale procedure' van toepassing is. Dit houdt in dat het waterschap een advies uitgangspuntennotitie aanlevert. De watertoets en de volledige uitgangspuntennotitie zijn te vinden in Bijlage 11 van deze toelichting.

Uitgangspunten Waterschap Rijn en IJssel

Klimaatadaptatie
Er is sprake van toename van verharding. Door in het plan waterbergende voorzieningen te treffen wordt invulling gegeven aan klimaatbestendige inrichting. Het plangebied betreft een locatie in het buitengebied. Dit betekent dat een bui van T10+10% dient geborgen te kunnen worden. Dit komt overeen met 55 mm. Bij een verhardingstoename van max. 1.500 m2 is het benodigde waterbergingsvolume 1.500 * 0,055= 82,5 m3.

In voorliggend geval kan de waterberging worden opgevangen in het te behouden bosgedeelte direct naast de uitbreiding zoals weergegeven in afbeelding 4.4. De uitbreiding van de RWZI komt op circa +30,0 NAP te liggen. Diepe plekken in het bosje liggen op +29,5-29,7 NAP. Bij een worstcase benadering levert het oppervlak van ca. 1.097 m² tegen een diepte van 0,3 m een bergingsvolume van ca. 329 m³. Dit is ruim meer dan benodigd ter compensatie van 1.500 m² verhard oppervlak. Het bosje voorziet daarmee ruimschoots in de bergingsbehoefte. Dit is bevestigd en afgestemd met de plantoetser binnen het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2112BGHONESWEG14-VA01_0011.png"  
Afbeelding 4.4: Hemelwatercompensatie RWZI (Bron: Waterschap Rijn en IJssel)  


Grondwaterbeheer en drainage
De ontwikkeling sluit aan bij het aanwezig grondwaterregime. In het plan worden geen drainagevoorzieningen aangelegd.

Kwaliteit oppervlaktewater
De planontwikkeling behelst het uitbreiden van de RWZI, om de zuivering van afvalwater te verbeteren. Dit heeft een positief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Afvalwaterketen
De ontwikkeling leidt niet tot een toename van afvalwater.

Persleidingen
In het plan wordt rekening gehouden met aanwezige rioolpersleidingen. De nieuwe bouwwerken worden op voldoende afstand van bestaande persleidingen geplaatst.

Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Agrarisch - Cultuurlandschap

De agrarische gronden die buiten de uitbreiding van de bedrijfsbestemming en groenbestemming vallen behouden de agrarisch bestemming. Deze gronden zijn voornamelijk bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden, waaronder kleinschalige landschapselementen met een oppervlakte van maximaal 400 m² zoals poelen, ruigtes, heggen, boomgroepen, houtwallen en -singels en on- en halfverharde wegen en paden. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Bedrijf

De gronden behorende bij de bestaande RWZI en de geplande uitbreiding zijn bestemd met de bestemming 'Bedrijf' met bouwvlak. De gronden zijn daarnaast voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 38', waarmee is aangegeven dat de gronden zijn bestemd voor een waterzuiveringsinstallatie. Bedrijfsgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak, met een goot- en bouwhoogte van maximaal 9 meter, danwel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt.

Tevens geldt er een maatvoering 'maximum bebouwd oppervlak', waarmee is geregeld dat het bebouwde oppervlakte van bedrijfsgebouwen maximaal de aangegeven oppervlakte mag bedragen. Ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" is deze verhoogd van 677 m² tot 1.800 m², om deze maatvoering in overeenstemming te brengen met de bestaande situatie.

De gronden die zullen worden aangewend ten behoeve van de uitbreiding van de RWZI zijn ten slotte voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting'. Hiermee is juridisch-planologisch vastgelegd dat de bouw- en gebruiksregels op deze gronden uitsluitend mogen worden aangewend, indien uitvoering is gegeven aan het in Bijlage 1 opgenomen compensatieplan.

Groen

Een deel van de voormalige agrarische gronden zijn bestemd met de bestemming Groen. Op deze gronden vindt de compensatie van het GNN plaats. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor houtwallen, houtsingels en groenvoorzieningen, bermen en beplanting.

Dubbelbestemmingen

De gronden binnen het plangebied zijn naast bovenstaande enkelbestemmingen voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduidingen

De voorloper van het GNN en het GO is de EHS (Ecologische hoofdstructuur). De geldende gebiedsaanduidingen 'ehs verweving' en 'ehs verbinding' zijn om die reden gewijzigd naar de gebiedsaanduidingen 'overige zone - Gelders Natuurnetwerk' en 'overige zone - Groene Ontwikkelingszone'. Aangezien het te verwijderen deel van het GNN middels dit bestemmingsplan wordt gecompenseerd, is de bestemming 'Groen' tevens voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - Gelders Natuurnetwerk'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

De gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' is gewijzigd naar 'overige zone - Nationaal landschap'. De gebiedsaanduiding 'natte natuur' is conform het bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" overgenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Het conceptbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg op 23 febrauri 2022 voorgelegd aan de provincie Gelderland. In haar reactie op 12 mei 2022 heeft de provincie Gelderland geconcludeerd dat de toetsing van het effect van de ontwikkeling op de kwaliteit en de samenhang van het GNN dient te worden verbeterd. Dit heeft geleid tot aanpassingen van het compensatieplan zoals opgenomen in Bijlage 1 en tot aanpassingen van paragraaf 3.2.2. De aangepaste stukken zijn op 9 juni 2022 opnieuw voorgelegd aan de provincie en zijn akkoord bevonden.

Het conceptbestemmingsplan is tevens voorgelegd aan de plantoetser van het waterschap Rijn en IJssel. Uit analyse is gebleken dat de extra benodigde waterbergingscapaciteit als gevolg van de toename in verharding kan worden opgevangen in het te behouden bosgedeelte naast de uitbreiding. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 4.6. De voorgestelde aanpak is afgestemd met en akkoord bevonden door de plantoetser van het waterschap Rijn en IJssel.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een termijn van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.